direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied Gennep
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0907.BP10001ALGBUI-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • b. de hobbymatige uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid van de gronden, de beplantingselementen, de geomorfologische en bodemkundige waarden en de aanwezige flora en fauna;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf', tevens voor een kinderdagverblijf;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteiten', tevens voor een bed & breakfastaccommodatie, detailhandel in ruitersportartikelen en het trainen van paarden van derden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijven' tevensvoor de in Bijlage 2 Lijst overige bedrijven aangegeven bedrijven op de daarbij aangegeven adressen;
  • g. bos- en/of natuurelementen;
  • h. landschappelijke inpassing en/of erfbeplanting;
  • i. bestaande infrastructurele voorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, waaronder bergbezinkbassins en niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • k. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • l. het behoud, de bescherming en/of het herstel van de cultuurhistorische waarden van de bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met dien verstande dat:

  • m. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' uitsluitend een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • n. een intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • o. een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarisch bedrijf'
  • p. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping' de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein met niet meer dan 15 kampeerplaatsen;

met daar bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'kas';
  • c. indien in het bouwvlak een bedrijfswoning aanwezig is, mogen gebouwen niet dichter bij de weg worden gesitueerd dan de aanwezige bedrijfswoning;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 6,5 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 12° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien de bestaande dakhelling lager is, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw.
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geldt in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 onder b tot en met f dat de hoofdvorm van het gebouw, bepaald door de gevelbreedte, goothoogte, bouwhoogte, dakhelling, nokrichting en oppervlakte van het grondvlak, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goothoogte en/of de bouwhoogte van ten hoogste 5% is toegestaan, waarbij de dakhelling dienovereenkomstig mag worden aangepast;
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden in afwijking van het bepaalde in 3.2.1 de volgende regels:

  • a. per bouwvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de verbeelding aangegeven aantal, waarbij voor het getal 0 geldt dat geen bedrijfswoning is toegestaan;
  • b. de inhoud mag niet meer dan 800 m3 bedragen, tenzij de bestaande inhoud groter is, in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m, tenzij de bestaande bouwhoogte hoger is, in welk geval de bestaande bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. kelders mogen uitsluitend worden gerealiseerd loodrecht onder het hoofdgebouw tot een diepte van niet meer dan 4 m.
3.2.3 Teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten

Voor teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten gelden de volgende regels:

  • a. teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak mag niet meer dan 750 m2 bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorziening' geldt dat de als zodanig aangeduide gronden volledig mogen worden bebouwd met teeltondersteunende voorzieningen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde voor zover gesitueerd binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 12 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van voorzieningen voor mestopslag mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 5. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 8 m bedragen.
  • b. voor bouwwerken, geen gebouw zijnde voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. kuilvoerplaten, voorzieningen voor mestopslag en silo's mogen niet gebouwd worden buiten het bouwvlak;
    • 2. paardenbakken mogen niet gebouwd worden buiten het bouwvlak;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 2 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.2.1 onder a ten behoeve van nieuwe schuilgelegenheden buiten het bouwvlak voor vee, indien en voor zover:
  • 1. is aangetoond dat de schuilgelegenheid noodzakelijk en doelmatig is in het kader van dierenwelzijn;
  • 2. de omvang van het perceel, waarop de schuilgelegenheid is voorzien, niet minder bedraagt dan 2.000 m²;
  • 3. het perceel, waarop de schuilgelegenheid is voorzien, niet grenst aan het huisperceel van de aanvrager;
  • 4. de schuilgelegenheid aan de rand of in een hoek van het perceel wordt gesitueerd en bij voorkeur aansluitend bij bestaande bebouwing;
  • 5. de gezamenlijke oppervlakte van de schuilgelegenheden op het perceel niet meer bedraagt dan 30 m²;
  • 6. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
  • b. 3.2.1 onder g ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. 3.2.2 onder b ten behoeve van een vergroting van de inhoud van de bedrijfswoning met maximaal 10%;
  • d. 3.2.2 onder a ten behoeve van een eerste bedrijfswoning, mits:
    • 1. deze wordt gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. in een bedrijfsontwikkelplan is aangetoond dat een bedrijfswoning noodzakelijk is in verband met vereist continu toezicht;
    • 3. de afstand tussen de bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw niet meer dan 25 m bedraagt;
    • 4. sprake blijft van één toegangsweg;
    • 5. de afstand tot de weg niet minder dan 5m mag bedragen;
    • 6. de bedrijfswoning ten opzichte van de overige gebouwen het dichtst bij de weg dient te worden gesitueerd, tenzij kan worden onderbouwd dat een andere situering stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 7. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit.
  • e. 3.2.2 onder a ten behoeve van de herbouw van een bedrijfswoning na sloop van een bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. het bepaalde in 3.2.2 onder a tot en met e van overeenkomstige toepassing is;
    • 2. de afstand tot de weg niet minder dan 5m mag bedragen;
    • 3. de bedrijfswoning ten opzichte van de overige gebouwen het dichtst bij de weg dient te worden gesitueerd, tenzij kan worden onderbouwd dat een andere situering stedenbouwkundig aanvaardbaar is;
    • 4. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit.
  • f. 3.2.3 onder a ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van regenkappen en boogkassen, voor zover deze niet kunnen worden gerealiseerd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. deze bevoegdheid niet van toepassing is indien de gronden tevens zijn aangewezen als 'Waarde - Ecologische hoofdstructuur' en/of 'Waarde - Beekdal';
    • 2. de afstand tot het bouwvlak niet meer dan 25 m mag bedragen, tenzij dit uit landbouwkundige motieven niet mogelijk is;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m mag bedragen;
    • 4. de oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet meer dan 10% van de totale teeltoppervlakte van het bedrijf mag bedragen;
    • 5. de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen alleen aanwezig mogen zijn wanneer ze daadwerkelijk in gebruik zijn, gedurende een periode van maximaal 6 maanden per jaar en ze wanneer ze buiten de periode dat ze daadwerkelijk in gebruik zijn dienen te worden verwijderd;
    • 6. sprake dient te zijn van een bedrijfseconomische noodzaak;
    • 7. er dient te worden gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing, zoals in de vorm van een omsluitende haag van voldoende hoogte;
  • g. 3.2.3 onder a ten behoeve van hagelnetten buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. sprake dient te zijn van een bedrijfseconomische noodzaak;
    • 2. dient te worden voldaan aan de 'Beleidsregel hagelnetten', als vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg op 9 maart 2004.
  • h. 3.2.4 onder b sub 2 ten behoeve van een paardenbak buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
  • 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
  • de paardenbak dient te worden geplaatst achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel
  • de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel dient te worden geplaatst;
  • de afstand tussen de paardenbak en een (bedrijfs)woning van derden mag niet minder bedragen dan 25 m;
  • 2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
  • per bedrijfswoning niet meer dan 1 paardenbak mag worden gerealiseerd, een paardenbak binnen het bouwvlak daarbij inbegrepen;
  • de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 1200 m² bedragen; ;
  • 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan;
  • 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
  • 5. voor wat betreft lichtmasten bij de paardenbak geldt dat deze buiten het bouwvlak niet zijn toegestaan;
  • 6. de paardenbak landschappelijk wordt ingepast, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit.
  • i. 3.2.4 onder b sub 2 ten behoeve van lichtmasten bij een paardenbak buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de hoogte van de lichtmasten niet meer dan 8 m mag bedragen;
    • 2. de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    • 3. geen onevenredige hinder mag ontstaan voor aanwonenden dan wel geen schade mag worden toegebracht aan aangrenzende gebieden met natuur- en landschapswaarden.
  • j. 3.2.1 onder b ten behoeve van een uitbreiding van een kas, met dien verstande dat:
  • 1. de oppervlakte aan kas buiten de de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kas' niet meer mag bedragen dan 10% van de van die aanduiding voorziene gronden;
  • 2. uitsluitend mag worden gebouwd binnen het bouwvlak.
3.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 41.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid .

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als genoemd in Bijlage 1 Lijst bedrijfsactiviteiten ;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van ondergeschikte nevenactiviteiten gericht op recreatie en toerisme, anders dan bedoeld in artikel 3.1onder e;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in artikel 3.1 onder e;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping';
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van een zorgboerderij;
  • f. het huisvesten van personen in de vorm van het bieden van logiesgelegenheid;
  • g. het bewonen van (bijbehorende bouwwerken bij) een bedrijfsgebouw dan wel (bij) een bedrijfswoning ten behoeve van een tweede huishouden;
  • h. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.

3.4.2 Voorzieningen bij minicampings

Voorzieningen ten behoeve van minicampings mogen worden gerealiseerd binnen bestaande bebouwing, dan wel binnen bebouwing die ingevolge de bouwregels voor de betreffende bestemming op een bouwperceel mag worden gebouwd, behorende bij en direct grenzend aan de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - minicamping'.

3.4.3 Nevenactiviteiten

Ten aanzien van de nevenactiviteiten als toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenactiviteiten' en bedoeld in artikel 3.1 onder e geldt dat:

  • a. het brutovloeroppervlak voor bed & breakfast niet meer dan 50% van het aanwezige vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning mag bedragen;
  • b. detailhandel uitsluitend is toestaan in de vorm van internetverkoop, tot een maximum brutovloeroppervlak van 50 m² en verkoop ter plaatse niet is toegestaan;
  • c. maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van het trainen van paarden van derden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 juncto 3.4.1 onder a ten behoeve bedrijfsactiviteiten als genoemd in Bijlage 1 Lijst bedrijfsactiviteiten uitsluitend in de zin van ondergeschikte nevenactiviteiten met dien verstande dat:
    • 1. de nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. het brutovloeroppervlak voor deze activiteiten niet meer mag bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen;
    • 3. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande bebouwing, dan wel binnen bebouwing die ingevolge de bouwregels voor onderhavige bestemming mag worden gebouwd;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 6. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 7. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit.
  • b. 3.1 juncto 3.4.1 onder b ten behoeve van ondergeschikte nevenactiviteiten gericht op recreatie en toerisme, zoals bed & breakfast, plattelandskamerverhuur, kleinschalige ondersteunende horeca, imkerij, galerie, fietsenverhuur, met dien verstande dat:
    • 1. de nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 2. de bruto vloeroppervlakte voor bed & breakfast en plattelandskamerverhuur niet meer dan 50% van het aanwezige vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning mag bedragen;
    • 3. de brutovloeroppervlakte voor de overige activiteiten niet meer mag bedragen dan 30% van de totale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande gebouwen;
    • 5. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 6. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 7. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 8. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • c. 3.1 juncto 3.4.1 onder c ten behoeve van de detailhandel in producten welke zijn gerelateerd aan het agrarisch bedrijf dan wel in streekeigen producten, met dien verstande dat:
    • 1. een maximum geldt van 200 m2 verkoopvloeroppervlak;
    • 2. de nevenactiviteiten uitgevoerd dienen te worden door degene die het agrarisch bedrijf uitoefent;
    • 3. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande gebouwen;
    • 4. buitenopslag en buitenstalling van goederen die verband houden met de ondergeschikte nevenactiviteiten niet is toegestaan;
    • 5. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 6. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 7. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 8. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • d. 3.1 juncto 3.4.1 onder d ten behoeve van een minicamping, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het perceel waarop de minicamping zal worden gerealiseerd niet minder dan 0,5 ha mag bedragen;
    • 2. het aantal kampeerplaatsen niet meer dan 25 mag bedragen;
    • 3. het kleinschalig kamperen is toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
    • 4. de minicamping geheel dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak dan wel binnen een afstand van niet meer dan 50 m tot het bouwvlak;
    • 5. de afstand tot het bouwvlak van een eventueel nabijgelegen (agrarische) bedrijf en/of een nabijgelegen (bedrijfs)woning van een derde niet minder dan 50 m mag bedragen;
    • 6. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 7. voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kampeerterrein uitsluitend binnen de bestaande bebouwing, dan wel binnen bebouwing die ingevolge de bouwregels voor onderhavige bestemming mag worden gebouwd, zijn toegestaan;
    • 8. chalets en/of stacaravans niet zijn toegestaan;
    • 9. voor wat betreft trekkershutten geldt dat:;
  • maximaal 3 trekkershutten per minicamping zijn toegestaan;
  • trekkershutten slechts mogen worden gebruikt in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober;
  • de oppervlakte van een trekkershut niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
  • de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
      • a. voor wat betreft trekkershutten geldt dat:landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
    • 1. 3.1 juncto 3.4.1 onder e ten behoeve van een zorgboerderij als nevenactiviteit bij het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 2. de bruto vloeroppervlakte voor de zorgboerderij niet meer dan 50% van het aanwezige vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning mag bedragen;
    • 3. de activiteiten uitsluitend zijn toegestaan binnen de bestaande bebouwing, dan wel binnen bebouwing die ingevolge de bouwregels voor onderhavige bestemming mag worden gebouwd;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 6. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 7. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
    • 8. 3.1 juncto 3.4.1 onder f ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders in de vorm van logiesgelegenheid, met dien verstande dat:
    • 9. de inhoud per logiesgelegenheid niet meer dan 250 m3 mag bedragen;
    • 10. de logiesgelegenheid wordt gecreëerd in de bestaande gebouwen;
    • 11. per agrarisch bedrijf niet meer dan 10 logiesgelegenheden mogen bestaan ten behoeve van het verblijf van in totaal niet meer dan 20 personen;
    • 12. uitsluitend huisvesting is toegestaan ten behoeve van seizoensarbeiders die werkzaam zijn op het betreffende bedrijf;
    • 13. de gezamenlijke inhoud niet meer dan 1500 m3 mag bedragen;
    • 14. parkeren dient plaats te vinden op eigen erf;
    • 15. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
    • 16. 3.1 juncto 3.4.1 onder g ten behoeve van het gebruik van een deel van de bedrijfswoning of de daarbij behorende bedrijfsgebouwen als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
    • 17. dient te worden aangetoond dat een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij geldt dat deze noodzaak niet behoeft te worden aangetoond wanneer de zorgbehoevende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
    • 18. op het perceel al een woning aanwezig is;
    • 19. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    • 20. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    • 21. inwoning in beginsel dient plaats te vinden bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben, het gebruik van een vrijstaand bedrijfsgebouw als afhankelijke woonruimte uitsluitend is toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoner of andere bewoner(s) onredelijk bezwarend is;
    • 22. maximaal 75 m² van hoofdgebouw en/of de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
    • 23. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de noodzaak van mantelzorg niet meer aan de orde is.
3.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 41.2 Afwegingskader afwijkingsbevoegdheid .

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:

  • a. ten behoeve van een aanpassing van de vorm van het bouwvlak van de bestemming ' Agrarisch ', met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het bouwvlak van de agrarische bedrijfsbestemming na wijziging niet is vergroot;
    • 2. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
    • 3. voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    • 4. geen sprake mag zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 5. voor intensieve veehouderijen geldt dat een aanpassing van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' niet is toegestaan.
  • b. in de bestemming ' Wonen ', waarbij deze bevoegdheid uitsluitend de gronden betreft welke zijn gelegen in binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten moeten passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van een reële agrarische bedrijfsvoering;
    • 3. geen sprake mag zijn van een toename van het aantal woningen;
    • 4. na wijziging de gezamenlijke oppervlakte van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet meer dan 400 m2 mag bedragen;
    • 5. sprake dient te zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
    • 6. geen sprake mag zijn van een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 7. het bepaalde in 'Artikel 22' van overeenkomstige toepassing is;
  • c. in de bestemming ' Wonen ', waarbij één woning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' , met dien verstande dat:
    • 1. deze bevoegdheid uitsluitend de gronden betreft welke zijn gelegen in binnen het bouwvlak;
    • 2. de activiteiten moeten passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 3. alle niet-karakteristieke bebouwing op de gronden die worden voorzien van de bestemming ' Wonen ' wordt gesloopt, voor zover deze oppervlakte meer bedraagt dan 100 m2;
    • 4. de oorspronkelijke karakteristiek en cultuurhistorische uitstraling niet worden aangetast;
    • 5. dit in overeenstemming dient te zijn met het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid;
    • 6. dit niet mag leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven.
  • d. in de bestemming 'Bedrijf', waarbij deze bevoegdheid uitsluitend de gronden betreft welke zijn gelegen in het bouwvlak, ten behoeve van bedrijfsactiviteiten als genoemd in Bijlage 1 Lijst bedrijfsactiviteiten, voor zover het betreft bedrijfstypes 1 tot en met 5, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten moeten passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. geen toename mag plaatsvinden van de bestaande gebouwen;
    • 3. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 4. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 5. landschappelijke inpassing is verzekerd, waarbij sprake dient te zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering welke zal worden beoordeeld op basis van een door initiatiefnemer in te dienen plan;
    • 6. voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    • 7. bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen welke niet voor de nieuwe bedrijfsactiviteiten zullen worden gebruikt dienen te worden gesloopt, te beoordelen aan de hand van een door initiatiefnemer in te dienen bedrijfsplan waaruit onomstotelijk dient te blijken welke gebouwen voor de uitoefening van de nieuwe bedrijfsactiviteiten noodzakelijk zijn;
    • 8. het bepaalde in 'Artikel 6 ' van overeenkomstige toepassing is;
  • e. in de bestemming ' Recreatie ', waarbij deze bevoegdheid uitsluitend de gronden betreft welke zijn gelegen in het bouwvlak, met dien verstande dat;
    • 1. de wijziging moet passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. geen toename mag plaatsvinden van de bestaande gebouwen;
    • 3. het bepaalde in 3.2.1 en 3.2.2 van overeenkomstige toepassing is;
    • 4. er slechts een geringe verkeersaantrekkende werking mag zijn welke is afgestemd op de aanwezige infrastructuur en waardoor geen onevenredige verkeersoverlast mag optreden;
    • 5. de activiteiten niet mogen leiden tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen agrarische bedrijven;
    • 6. landschappelijke inpassing is verzekerd, waarbij sprake dient te zijn van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering welke zal worden beoordeeld op basis van een door initiatiefnemer in te dienen plan;
    • 7. voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
    • 8. bestaande voormalige agrarische bedrijfsgebouwen welke niet voor de nieuwe activiteiten zullen worden gebruikt dienen te worden gesloopt, te beoordelen aan de hand van een door initiatiefnemer in te dienen bedrijfsplan waaruit onomstotelijk dient te blijken welke gebouwen voor de uitoefening van de nieuwe activiteiten noodzakelijk zijn;
  • f. en het bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch bedrijf' vergroten tot niet meer dan 1,5 ha, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    • 3. landschappelijke inpassing is verzekerd, ten behoeve van een goede ruimtelijke kwaliteit;
    • 4. voorzieningen dienen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;
  • g. en het bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch bedrijf' vergroten tot meer dan 1,5 ha, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting moet passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
  • h. en de aanduiding 'intensieve veehouderij' en/of 'specifieke vorm van agrarisch - niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' wijzigen in de aanduiding 'agrarisch bedrijf' , indien en voorzover de intensieve veehouderij, dan wel de niet-grondgebonden bedrijfsactiviteiten feitelijk zijn beëindigd;
  • i. en het bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' vergroten tot niet meer dan 1,5 ha, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting moet passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. het bouwvlak moet zijn gelegen binnen de aanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en de wijzigingsbevoegdheid niet kan worden toegepast indien het bouwvlak is gelegen binnen de aanduiding 'Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied';
    • 3. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 4. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
  • j. en het bouwvlak met de aanduiding 'niet-grondgebonden agrarisch bedrijf' vergroten tot niet meer dan 1,5 ha, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting moet passen binnen de kaders zoals opgenomen in 42.3 Afwegingskader Kwaliteitsmenu ;
    • 2. sprake dient te zijn van een reeds bestaand agrarisch bouwperceel;
    • 3. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 4. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
3.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 42.2 Afwegingskader wijziging .