Plan: | Prinsenstraat, fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0879.BPPrinsenstraat2-VS01 |
Met de realisatie van de Randweg Zundert is het zogenaamde 'binnengebied Veldstraat' ontstaan (figuur 1.1). Het binnengebied Veldstraat is de grootste ontwikkellocatie voor de gemeente Zundert. In de Structuurvisie kern Zundert 2025 is de locatie aangewezen als 'ontwikkellocatie wonen' en gezien de grootte van het totale gebied draagt de ontwikkeling significant bij aan realisatie van het gewenste volkshuisvestelijke programma in de gemeente Zundert.
Figuur 1.1: Ligging en globale begrenzing 'binnengebied Veldstraat'
De gemeente heeft de gronden van het binnengebied Veldstraat enkele jaren geleden verworven als te ontwikkelen woningbouwlocatie. Het totale plan voor het binnengebied Veldstraat bevat circa 200 woningen en een corsobouwplaats waarop twee buurtschappen kunnen worden gesitueerd. Omdat de woningbouwplannen in het binnengebied Veldstraat niet passen binnen het (huidige) bestemmingsplan Buitengebied Zundert, dient voor deze ontwikkeling een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Het binnengebied wordt gefaseerd ontwikkeld, waarbij het deelgebied aan de zuidoostzijde, grenzend aan de Prinsenstraat, als eerste gerealiseerd wordt. Voor dit deelgebied is het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' (vastgesteld op 31-1-2017 door de gemeenteraad van Zundert) reeds onherroepelijk en de werkzaamheden zijn gestart. Fase 1 maakt de bouw van 83 nieuwbouwwoningen mogelijk. In deze eerste fase wordt ook de compensatiezone voor het totale plan (fase 1 en 2) ontwikkeld. De compensatiezone is gelegen aan de oostzijde van de Randweg en grenst aan het plangebied van onderhavig bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor fase 2 van de woningbouwontwikkeling (zie figuur 2.1). Fase 2 bestaat uit de realisatie van maximaal 110 nieuwbouwwoningen en bijbehorende inrichting van de openbare ruimte.
Het plangebied is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Zundert (zie figuur 1.2) en heeft een oppervlakte van circa 5,6 hectare. Voorheen was het plangebied hoofdzakelijk in gebruik als agrarische landbouwgrond. De locatie voor de woningbouw van fase 2 wordt globaal begrensd door de Prinsenstraat aan de zuidzijde, fase 1 van de woningbouwontwikkeling aan de oostzijde (voormalig locatie glastuinbouwbedrijf), de bestaande woningen aan De Brug aan de noordzijde en de compensatiezone aan de Randweg aan de westzijde (zie figuur 1.3).
Figuur 1.2: Globale ligging plangebied Prinsenstraat in groter verband
Figuur 1.3: ligging en indicatieve begrenzing plangebied (Google Earth)
Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' in werking treedt, geldt voor bijna het volledige plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Zundert', vastgesteld op 24 september 2014 door de gemeenteraad van Zundert. Hierin heeft het plangebied hoofdzakelijk een agrarische bestemming met deels een functieaanduiding voor een voormalig agrarisch bedrijf. Op de locatie waar het plangebied wordt ontsloten op de Veldstraat, geldt het bestemmingsplan 'Woongebied Zundert', vastgesteld op 30 juni 2011. Het plangebied heeft hier de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.
Dit is de toelichting bij het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2'. Naast de toelichting behoren ook de regels en de verbeelding tot dit bestemmingsplan. In de toelichting zijn achtereenvolgens de huidige en toekomstige situatie van het plangebied (hoofdstuk 2) en het beleidskader (hoofdstuk 3) beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in de op realisatie- en uitvoeringsaspecten van het plan. Tot slot zijn de juridische aspecten (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstukken 6 en 7) beschreven.
Het deel van het gebied waar de woningbouw voor fase 2 is voorzien, betreft hoofdzakelijk onbebouwde agrarische landbouwgronden. Daarnaast zijn de gronden van enkele bestaande (woon)percelen opgenomen in onderhavig plan. Het betreft de percelen:
De ligging en begrenzing van het totale plangebied zijn weergegeven in figuren 1.2 en 1.3.
In deze paragraaf worden de toekomstige ruimtelijke structuur, functionele structuur, ontsluitingsstructuur en parkeervoorzieningen van het plan toegelicht.
In de toekomstige situatie wordt stedelijke afronding van de kern Zundert nagestreefd, met als 'harde grens' de randweg. De compensatiezone zorgt samen met de ecologische verbindingszone aan de westzijde van de randweg voor een robuuste landschappelijke overgangszone naar het achterliggende landelijke gebied terwijl aan de zijde van de Prinsenstraat de meer stedelijke karakteristieken van toepassing zijn. Bij de verdere ontwikkeling van het totale binnengebied wordt hierop geanticipeerd. De situering van een corsobouwplaats voor twee buurtschappen op de hoek Randweg-Prinsenstraat is vanuit de totale gebiedsontwikkeling gezien ook logisch en passend bij de verstedelijkingsopgave. De corsobouwplaats en fase 1 van de woningbouwontwikkeling zijn in een separate procedure mogelijk gemaakt.
De ruimtelijke structuur van het voornemen wordt in hoofdzaak bepaald door de omliggende bebouwing, de randweg en de ligging van het plangebied aan de Prinsenstraat. Binnen het plangebied worden maximaal 110 nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Het plangebied krijgt het karakter van een woonbuurt met een aantal groenplekken verspreid over de buurt.
Figuur 2.1: Ruimtelijke structuur totaalplan (Prinsenstraat, fase 2 is rood omlijnd)
De totale oppervlakte van het plangebied van fase 2 bedraagt circa 5,6 hectare. In totaal worden 110 nieuwbouwwoningen mogelijk gemaakt, wat de woningdichtheid op maximaal circa 19 woningen per hectare brengt.
De woningen worden gerealiseerd aan een interne ontsluitingsstructuur die in het zuiden aanhaakt op de Prinsenstraat en in het oosten op de Veldstraat. De oostelijke tak van de verkeersstructuur vormt de hoofdroute voor autoverkeer. Deze tak is een voortzetting van de hoofdroute van fase 1.
Stedenbouwkundig gezien zal de bebouwingsdichtheid richting de westelijke randen van het woongebied lager zijn. Daarmee ontstaat een bebouwingsdichtheid die richting de buitenrand van het plangebied afneemt en daardoor een subtielere overgang vormt naar de compensatiezone.
Binnen de ontwikkeling van de Tuinderij hebben de thema's groen en water een prominente plaats. Dit vertaalt zich in de realisatie van een compensatiezone langs de randweg en de koppeling daarvan met het woongebied. Tevens heeft de zogenaamde 'watertuin' een prominente plaats binnen het gebied. Hierop wordt onderstaand ingegaan. Er is tevens een beeldkwaliteitplan opgesteld voor de openbare ruimte. Deze is opgenomen als Bijlage 1.
Compensatiezone met de 'groene vingers'
De compensatiezone waarborgt een goede landschappelijke inpassing voor fase 1 en 2. Daarnaast wordt de wateropgave voor het totaalplan in deze zone gerealiseerd en wordt hier voorzien in extensieve recreatieve mogelijkheden. De compensatiezone is al juridisch en planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1'. Voor een uitgebreide beschrijving van de inrichting van de compensatiezone wordt verwezen naar 2.2.5.
Om de compensatiezone en de Tuinderij met elkaar te verbinden grijpen er zogenaamde 'groene vingers' het plan in. Deze lopen vanaf de compensatiezone tot aan de hoofdontsluitingsweg centraal in gebied. De inrichting van deze groene vingers sluit aan op het ontwerp van de compensatiezone.
De groene vingers hebben een waterbergende en -afvoerende functie. Hierdoor kunnen de woningen en de verharding oppervlakkig of met waaierkolken afwateren in de groene vingers. In deze groene vingers wordt het water op verschillende manieren afgevoerd richting de compensatiezone. De betonnen padenstructuur in de compensatiezone wordt doorgetrokken in de groenevingers. Hiermee worden de woningen met de compensatiezone en de hoofdontsluiting op een recreatieve manier verbonden en kan men het gebied gemakkelijk doorkruisen en ontstaan er verschillende wandelroutes.
Watertuin
Om het water zichtbaar te maken in de wijk komt er op een centrale plek in de wijk een zogenaamde 'watertuin'. Het water wordt uit de compensatiezone opgepompt en getransporteerd naar het centrale plein. Hier wordt het water in een waterspel gelaten, waarbij het zichtbaar wordt gefilterd door riet en andere vegetatie. Het water stroomt door kleine hoogteverschillen door het riet - met een zuiverende werking - en komt daarna in een goot terecht. In de goot stroomt het water terug naar de compensatiezone.
De stroom die nodig is voor het oppompen van het water wordt duurzaam opgewekt.
Groen als begeleiding van de wegen
De hoofdroute in het plangebied wordt begeleid door een enkelzijdige laanstructuur in een (gras)berm. De dimensionering van die berm biedt de mogelijkheid om de laanstructuur uit te voeren in bomen van eerste of de tweede grootte.
In de woonstraten worden hagen en bomen aangeplant in een uniforme soort. Per straat wordt voorzien in enkele groenvakken, al dan niet in de vorm van wadi's.
Ontsluiting
De 'autohoofdroute' vormt een belangrijke stedenbouwkundige lijn door het plan. De autohoofdwegen nabij dit plan zijn volgens het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan de randweg en de Prinsenstraat (gebiedsontsluitingswegen). Alle overige wegen binnen de bebouwde kom van Zundert zijn erftoegangswegen (type I of type II) waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.
De hoofdroute, die in fase 1 aansluit op de Prinsenstraat, wordt een erftoegangswegtype I. Deze verwerkt meer verkeer dan de aanliggende woonstraten. De aansluiting op de Prinsenstraat gebeurt door middel van een uitritconstructie. De overige wegen in het plan zijn woonstraten met een krapper profiel dan de hoofdroute. De andere aansluiting op de Prinsenstraat heeft uitsluitend de functie van langzaamverkeerverbinding. Ter plaatse van de woningen die direct aansluiten op de Prinsenstraat wordt een parallelstructuur aangelegd, die aanhaakt op de westelijke ontsluitingsweg voor gemotoriseerd verkeer. Het is immers- vanwege de verkeerstoename als gevolg van de aanleg van de randweg en herinrichting van de Molenstraat - niet wenselijk om alle afzonderlijke percelen aan te sluiten op de Prinsenstraat.
De hoofdroute vanaf de Prinsenstraat in fase 1 loopt in noordelijke richting verder in fase 2. Deze hoofdroute buigt in fase 2 in oostelijke richting af om aan te sluiten op de Veldstraat. Voor de impact van de extra verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan op respectievelijk de Prinsenstraat en de Veldstraat is nog nader onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.2.12).
Figuur 2.2: Verkeersstructuur De Tuinderij
Parkeren
Voor deze fase van de woningbouw is een parkeerbalans opgesteld (Bijlage 2). Indien het aantal woningen binnen het plangebied wijzigt, dient de parkeerbalans hierop te worden aangepast. Als uitgangspunt voor de parkeerbalans is uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm uit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op basis daarvan gelden de volgende parkeernormen voor de verschillende woningtypen binnen het plangebied:
De parkeerbalans laat zien dat wordt voldaan aan de gestelde parkeernorm. Er is sprake van een overschot aan parkeerplaatsen binnen het plangebied. Voor het parkeren wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein alsmede van haaks- en langsparkeren in de openbare ruimte, waaronder een parkeerplaats grenzend aan de corsobouwplaats.
Langzaamverkeer
De wegen in het plangebied worden waar nodig voorzien van een trottoir. Fietsers delen de wegen in het plangebied met het gemotoriseerd verkeer.
In de toekomst - wanneer de gronden ten noorden van het plangebied worden ontwikkeld - kan door middel van een langzaamverkeerverbinding de woonwijk worden aangesloten op het nieuwe fietspad dat over de Randweg naar Klein-Zundert loopt. Daarbij wordt zo veel mogelijk aangesloten op bestaande structuren in Zundert.
De compensatiezone waar de landschappelijke inpassing en waterberging worden gerealiseerd voor fase 1 en fase 2, bevindt zich ten oosten van en evenwijdig aan de randweg en heeft een oppervlakte van circa 2 ha. De compensatiezone is juridisch en planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1'. In dit bestemmingsplan is geregeld dat uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' de kwaliteitsverbetering van het landschap is gerealiseerd conform het inrichtingsplan en de instandhouding is geborgd.
In de huidige situatie bestaat dit gebied hoofdzakelijk uit graslanden. Om de ontwikkeling ook vanuit landschappelijk oogpunt aan het provinciaal beleid - zoals vastgelegd in de Verordening ruimte - te laten voldoen, moet een kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvinden. Deze kwaliteitsverbetering vindt plaats in de compensatiezone. Om invulling te geven aan de beleidsverplichting rondom de kwaliteitsverbetering van het landschap hanteren de gemeenten in de regio Hart van Brabant (waaronder de gemeente Zundert) de notitie 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant'. De gemeente en ontwikkelaar zijn overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in aanleg van de compensatiezone. Basis hiervoor vormt het uitgeefbare deel van het plangebied. Het uitgeefbaar deel bedraagt circa 22.683 m2 m2. Met deze invulling van de landschapsinvesteringsregel wordt voldaan aan artikel 3.2 van de Verordening ruimte.
Ontwerpuitgangspunten
De compensatiezone ligt in 'zoekgebied verstedelijking'. Hiervoor geldt de randvoorwaarde dat er gelet moet worden op ruimtelijke kwaliteit en de verstedelijking aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast dient de verstedelijking een kwaliteitsverbetering voor het landschap te betekenen. De compensatiezone is ca. 2 hectare groot en wordt ingericht om deze landschappelijke kwaliteitsverbetering te realiseren. In de huidige situatie is het een zone met voornamelijk landbouwkavels, enkele bosschages en bomenrijen. In de nieuwe situatie zullen bestaande groen elementen worden ingepast en zal de zone een robuuste landschappelijke inpassing waarborgen die tevens fungeert als waterberging en recreatiezone voor het complete binnengebied.
De compensatiezone wordt aan de westzijde begrensd door de greppel van de randweg. Op twee plaatsen is deze greppel verbonden met de ecologische verbindingszone (EVZ) van de Kleine Beek. De afwatering van het woongebied wordt westelijk georiënteerd richting de Kleine Beek. De zone ligt dus strategisch tussen de toekomstige woonwijk en de Kleine Beek en vormt een goede locatie voor een bergingsgebied waardoor water langer kan worden vastgehouden in het gebied. Het noordelijke deel van de zone ligt hoger dan het zuidelijke deel waardoor het noordelijke deel ongeschikt is voor watercompensatie van de laag gelegen eerst fase woningbouw van onderhavige bestemmingsplan.
De compensatiezone maakt het mogelijk om met de ecologische verbindingszone (EVZ) en de parkzone van de Annatuin (voormalige assortimentsuin) een grote natuurzone te vormen, verbonden middels de fietsbrug en een padenstructuur. Om de kwaliteit en afstemming te waarborgen, heeft dezelfde landschapsarchitect als van de EVZ opdracht gekregen de compensatiezone te ontwerpen. Het definitieve ontwerp (zie figuur 2.3) is inmiddels gereed.
De gemeente heeft met de ontwikkelende partij een overeenkomst als aanvulling op de samenwerkingsovereenkomst afgesloten, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de aanleg van de compensatiezone. Daarmee is de aanleg juridisch geborgd.
Figuur 2.3: ontwerp compensatiezone
In dit hoofdstuk is kort en voor zover relevant voor het plangebied het beleidskader opgenomen.
Deze paragraaf vat het rijksbeleid samen dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Prinsenstraat. In deze paragraaf worden onderstaande beleidsdocumenten behandeld:
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In de SVIR schetst het Rijk ambities voor het toekomstige ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid voor Nederland. De SVIR vervangt verschillende nota’s, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
Het Rijk richt zich met de SVIR op het versterken van de internationale concurrentiepositie. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat, de bereikbaarheid verbeteren en zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Het plangebied is gelegen in de MIRT-regio (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport) Brabant en Limburg. Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de beschikbare ruimte optimaal wordt benut . Per 1 oktober 2012 is toetsing van bouwplannen aan deze ladder opgenomen als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het SVIR zijn verder geen relevante opgaven benoemd die betrekking hebben op dit bestemmingsplan.
Conclusie
Omdat er sprake is van een ontwikkeling die voorziet in nieuw ruimtebeslag, moet toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaatsvinden. Meer uitleg over de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de paragraaf over het Besluit ruimtelijke ordening. De toetsing aan deze ladder is opgenomen in de paragraaf 4.2.11.
Verder is de betekenis van de nationale structuurvisie voor woningbouw aan de Prinsenstraat te Zundert zeer beperkt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is gericht op rijksniveau en daarmee van een zodanig hoog abstractieniveau dat er geen concrete beleidskaders voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied afgeleid kunnen worden.
Het nationaal waterplan
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Deze watertoets vormt een waarborg voor de inbreng van water in de ruimtelijke ordening. Sinds 2011 wordt de watertoets toegepast op plannen die gevolgen voor de waterhuishouding kunnen hebben. Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging.
Conclusie
De in dit plan beschreven ontwikkeling wordt onderworpen aan een watertoets. Op basis van informatie en randvoorwaarden van waterbeheerders, het waterbeleid en relevante bodemgegevens zijn de verschillende wateraspecten uitgewerkt in de waterparagraaf (paragraaf 4.2.2).
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het op 30 december 2011 in werking getreden en het op 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels over de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen waar het Barro regels over stelt zijn: project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied en defensie (met uitzondering van radar). Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit die algemene maatregel van bestuur voldoen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die betrekking hebben op het programmeren van de woningbehoefte en/of de bouw van nieuwe woningen in steden of dorpen.
Conclusie
Net als de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt het Barro zich op ontwikkelingen die landelijke of grootschalige implicaties hebben. Omdat er geen landsbelangen in het geding zijn of komen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling, kan geconcludeerd worden dat het Barro zich niet verzet tegen die ontwikkelingen.
Besluit ruimtelijke ordening
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Conclusie
Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de Prinsenstraat aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk, mede omdat de provincie Noord-Brabant hecht aan duurzaam ruimtegebruik (zie de paragrafen over het provinciaal beleid). De toetsing aan de ladder vindt plaats in paragraaf 4.2.11.
Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is op de woningbouwontwikkeling aan de Prinsenstraat in Zundert. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant'
Op 14 december 2018 is de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingswet staan de waarden veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor elk van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie (PMWP, Structuurvisie RO, BRUG, PVVP). Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma.Sommige onderwerpen worden (verplicht) opgenomen in de omgevingsverordening zoals het natuurnetwerk, werelderfgoed en stiltegebieden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de Brabantse Omgevingsvisie. Binnen de ontwikkeling van het plangebied is aandacht voor energietransitie (de woningen worden gasloos gerealiseerd) en klimaatadaptatie; door de realisatie van een robuuste compensatiezone en watertuin wordt ingespeeld op diverse duurzaamheidsthema's waaronder hittestress en gezondheid.
Brabantse interim omgevingsverordening
Op 24 mei 2019 is voor een periode van vier weken het ontwerp van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ter inzage gelegd. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komt de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 1 januari 2019) terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
Binnen de Brabantse Interim Omgevingsverordening zijn themakaarten opgenomen. Deze themakaarten zijn een geografische afbakening waarbinnen de regels uit de provinciale verordeningen gelden. In deze paragraaf worden de relevante themakaarten omschreven. Hierbij wordt onderbouwd welke invloed de themakaarten hebben op de beoogde ontwikkeling.
Kaart: Stedelijke ontwikkeling en erfgoed
Binnen de themakaart: 'stedelijke ontwikkeling en erfgoed', liggen vier aanduidingen op plangebied. Deze aanduidingen hebben betrekking op verstedelijking en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbetering van het landschap, windturbines en de samenloop van verstedelijking met andere opgaven. De gevolgen van deze aanduidingen zijn in de navolgende alinea's uiteen gezet.
Artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar
De regels die bij dit artikel horen, maken nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling mogelijk als:
De gemeente Zundert maakt onderdeel uit van de subregio Breda en omstreken. Tijdens het Regionaal Ruimtelijk Overleg tussen gemeenten binnen een regio wordt de woningbouwprognose vastgesteld. In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Geertruidenberg en Zundert, zie ook paragraaf 4.2.11. Om op een effectieve wijze invulling te geven aan deze woningbouwbehoefte is gekozen om dit project te realiseren op een locatie waar conform de interim Omgevingsverordening verstedelijking afweegbaar is. Het realiseren van een project met grondgebonden woningen is toegewezen aan inbreidingslocatie, omdat stedenbouwkundig en financieel gezien dit wenselijk en haalbaar is.
Stedenbouwkundig en landschappelijk gezien wordt met de ontwikkeling van deze locatie rekening gehouden met de omgevingskwaliteiten en structuren van de omgeving. In het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' is juridisch en planologisch verankerd dat een kwaliteitsverbetering plaatsvindt in de compensatiezone. De wijze waarop wordt voldaan aan de kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 2.2.5.
Artikel 3.78 Kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentraties
De regels die bij dit artikel horen, maken de nieuwvestiging van één of meer woningen mogelijk als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:
De uitbreiding Prinsenstraat, fase 2 is een voortzetting van de stedelijke ontwikkeling die met het bestemmingsplan voor fase 1 is ingezet. Met deze ontwikkeling wordt het zogenaamde binnengebied Veldstraat verder ingevuld. De regelgeving benoemd bij onderdelen b en c is eveneens van toepassing op deze ontwikkeling. Zoals in de onderbouwing bij het artikel: '3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar' is beschreven, versterkt dit plan de omgevingskwaliteit van de omgeving en is sprake van een fysieke tegenprestatie die in evenrededige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen. Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' waarin de realisatie van een compensatiezone wordt geborgd. Dit kan ook hiermee gezien worden als een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van woningen. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de regelgeving zoals beschreven bij onderdeel c van het artikel 3.78.
Artikel 3.44 Samenloop verstedelijking afweegbaar met andere werkingsgebieden
De regels die bij dit artikel horen, zijn van toepassing wanneer de aanduiding Verstedelijking Afweegbaar samenvalt met Natuur Netwerk Brabant. Ter plaatse van het plangebied valt de aanduiding Verstedelijking Afweegbaar niet samen met Natuur Netwerk Brabant. De regels die bij deze aanduiding horen zijn dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Kaart: Watersystemen, -veiligheid en -berging
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, zijn op deze themakaart normen vastgesteld die de overstromingskans in buitenstedelijke gebieden bepalen. De beoogde ontwikkeling zorgt dat het plangebied valt onder de norm wateroverlast stedelijk gebied. De wateroverlastnormen uit de verordening zijn in essentie een inspanningsverplichting. Het bevoegd gezag moet streven naar het behalen van de norm, maar het is geen resultaatverplichting. Om te voldoen aan deze normen is een waterhuishoudings-en rioleringsplan opgesteld, zie hiervoor paragraaf 4.2.2. Op basis van dit plan voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden zoals deze beschreven zijn binnen deze themakaart.
Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
In de Brabantse interim Omgevingsverordening is opgenomen dat bij een ruimtelijke ontwikkeling sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering van het landschap. In artikel 3.32 van de Brabantse interim Omgevingsverordening is opgenomen dat een ruimtelijke ontwikkeling bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten betreffen waarvoor een wijziging van het planologisch regime van toepassing is. Dit betekent dat de ontwikkeling gepaard moet gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Om invulling te geven aan artikel 3.32 van de verordening zijn de gemeente en ontwikkelaar in een samenwerkingsovereenkomst overeengekomen dat laatstgenoemde 1% van de gronduitgifteprijs fysiek zal investeren in de compensatiezone. Op basis van een uitgeefbaar gebied van 22.683 m2 en een gemiddelde grondprijs van 285 euro/m2 excl. btw bedraagt de totale bijdrage die door de ontwikkelaar wordt gedaan €64.646,00. Hiermee wordt voldaan aan artikel 3.32
Conclusie
Zoals in deze paragraaf omschreven is voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de randvoorwaarden en regelgeving van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Onderstaande alinea's gaan in op het beleid van de gemeente Zundert dat van toepassing is op het plangebied.
Structuurvisie Kern Zundert
De Structuurvisie Kern Zundert is door de gemeenteraad van Zundert vastgesteld op 13 december 2012 en vervangt de StructuurvisiePlus. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen een toekomstbeeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kern tot 2025.
In de structuurvisie zijn inbreidingslocaties en uitbreidingslocaties aangewezen waarbinnen mogelijkheden zijn om de kernen met stedelijke functies (zoals woningen) te verdichten. In de Structuurvisie Kern Zundert is het plangebied aangewezen als 'Ontwikkellocatie wonen' (zie figuur 3.3).
Paragraaf 5.4 van de Structuurvisie Kern Zundert wijst het plangebied aan als een locatie met goede ontwikkelingsmogelijkheden, zeker na realisatie van de Randweg. Woningbouw aan de Prinsenstraat is mogelijk onder de structuurvisie en dient om de kern Zundert af te ronden.
Figuur 3.3: uitsnede Structuurvisie Kern Zundert (gemeente Zundert, 2012).
Conclusie
De Structuurvisie Kern Zundert voorziet voor het plangebied in de realisatie van woningbouw.
Woonvisie Zundert 2.0 (een actuele oplegnotitie)
In maart 2016 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Zundert 1.0 vastgesteld. In de Woonvisie 1.0 is voor de periode 2015-2018 de volkshuisvestelijke lijn uitgezet. Om de lokale gevolgen van de Herzieningswet, de nieuwe Woningwet, beleidsmatig te waarborgen zijn de ervaringen uit 2016 in de ronde van juni 2017 aan de gemeenteraad teruggekoppeld waarna in de zomer van 2017 de Woonvisie Zundert 2.0 is vastgesteld.
Het woningbouwprogramma per kern is dynamisch en wordt jaarlijks geactualiseerd. Het is eigenlijk de samenvatting per kern - kwantitatief - op één overzicht. De kwalitatieve opgave wordt geborgd door lokaal maatwerk waarbij de lokale makelaardij in een vroeg stadium wordt geconsulteerd. Voor het woningbouwprogramma per kern is een ontwikkelkaart gemaakt. Voor de kern Zundert is fase 2 van de woningbouwontwikkeling opgenomen als potentiële ontwikkellocatie. Hiervoor zijn op de ontwikkelkaart 115 woningen opgenomen.
Figuur 3.4: uitsnede Ontwikkelkaart Zundert
Conclusie
Met de woningbouw aan de Prinsenstraat wordt voorzien in de realisatie van maximaal 110 woningen. Deze woningen zullen worden gerealiseerd in marktconforme prijsklassen en typologieën, vraaggericht vanuit de Zundertse woonconsument. Het plan voorziet in vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, rijwoningen in koop en sociale huursegment. Er is sprake van lokaal maatwerk in een gedifferentieerd programma.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Zundert 2011-2020
Mede gelet op de aanleg van de Randweg Zundert en de toename van de woningvoorraad in de gemeente Zundert heeft die gemeente in 2011 het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan opgesteld. In het GVVP is de Prinsenstraat aangewezen als een ontsluitingsweg binnen de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur geldt. Ten oosten van het plangebied kruist de Prinsenstraat de Randweg Zundert en krijgt de Prinsenstraat het karakter van een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Randweg Zundert is ook gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom waarop een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur geldt. De Prinsenstraat is daarnaast aangewezen als regionale hoofdroute voor fietsverkeer. In het GVVP zet de gemeente Zundert verder in op het bevorderen van de doorstroming van verkeer, het bevorderen lopen, fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer en het terugdringen van de snelheid.
Conclusie
Het plangebied wordt in het zuiden ontsloten via het deel van de Prinsenstraat dat binnen de bebouwde kom ligt en ten oosten via de Veldstraat. Op die manier zijn de snelheidsverschillen tussen het verkeer uit het plangebied en het verkeer op de Prinsenstraat en Veldstraat beperkter dan wanneer de ontsluiting van het plangebied via de Randweg plaats zou vinden, dat bevordert de doorstroming. Ook de regionale hoofdroute voor fietsers blijft daarbij in tact. Dit betekent dat de bouw van woningen in het plangebied past in het beleid zoals dat in het GVVP is geformuleerd.
In het GVVP is beschreven dat het aspect parkeren een integraal onderdeel moet zijn van ruimtelijke ontwikkelingen. Bij nieuwe ontwikkelingen toetst de gemeente Zundert met behulp van een parkeerbalans of er na realisatie van een ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen zijn. De toetsing aan de parkeerbalans is opgenomen in paragraaf 2.2.4 en geborgd in de planregels. Uit die toetsing blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in voldoende parkeerplaatsen.
Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan
In december 2015 heeft de gemeente Zundert het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan 2016-2020 (hierna: vGRP) vastgesteld. Het vGRP bevat de verplichtingen, doelstellingen en ambities ten aanzien van de rioleringszorg en de zorgtaken voor hemel- en grondwater. Het vGRP stelt kaders waar ruimtelijke ontwikkelingen aan moeten voldoen.
Het vGRP beschrijft dat de gemeente Zundert zich gedurende de looptijd van het plan gaat richten op het nemen van maatregelen tegen de structurele wateroverlast op de Veldstraat en de Berkenring. Verder heeft de gemeente Zundert een zorgplicht voor het voorkomen van nieuwe structurele grondwaterproblemen. Het vGRP beschrijft ook dat de gemeente Zundert geen potentiële grondwateroverlastlocaties kent, maar dat de ontwateringsdiepten bij hevige/langdurige neerslag ter hoogte van de Veldstraat en Berkenring beperkt is. De Veldstraat en de Berkenring liggen nabij het plangebied, daarom is bij het opstellen van de waterparagraaf rekening gehouden met de voornemen om structurele (grond)wateroverlast tegen te gaan. Het tegengaan van die overlast wordt verder uitgewerkt in een nog op te stellen waterhuishoudkundigplan voor het plangebied. Het is gebruikelijk dit in de voorbereidingsfase danwel de bestekfase van een plan te doen en valt daarmee buiten de scoop van dit ontwerpbestemmingsplan.
Op basis van de verplichte wettelijke taken, de regionale visie op de afvalwaterketen, de gemeentelijke visie op de afvalwaterketen en de gemeentelijke ambities ten aanzien van de omgang met vuil- en hemelwater zijn in het vGRP zeven hoofddoelen gesteld:
Conclusie
Met de ontwikkeling van het plangebied is sprake van een robuust watersysteem, waarbinnen veel water wordt vastgehouden binnen het gebied. Er wordt aangesloten bij het vGRP.
Welstandsnota 2014
In de gemeentelijke welstandsnota zijn beleidsregels opgenomen over welstandscriteria opgenomen. Daarbij gaat het om algemene welstandscriteria, gebiedsgerichte ontwikkelingskaders, specifieke objectgerichte welstandscriteria en sneltoetscriteria. De welstandscriteria hebben betrekking op de plaatsing van woningen/aanbouwen/ bijgebouwen, de vorm en maatvoering en ten slotte op de architectuurtypering, kleurstelling en het materiaalgebruik.
In de huidige vorm is het plangebied in de Welstandsnota omschreven als agrarisch gebied (figuur 3.5) waarvoor welstandsniveau 2 geldt. Dergelijke gebieden vragen om een zorgvuldige overweging van nieuwe bouwkundige ingrepen en extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. Dit geldt in het bijzonder voor bebouwing aan de historische ontsluitingswegen zoals de Prinsenstraat en de Veldstraat.
Figuur 3.5: uitsnede welstandsnota met ligging plangebied (gele cirkel)
De welstandsnota beschrijft echter ook dat de Prinsenstraat aangemerkt is als bijzonder welstandsgebied. Bouwkundige ingrepen in het bijzondere welstandsgebied vragen om een zorgvuldige afstemming op het gebied en extra aandacht voor ruimtelijke kwaliteit is wenselijk. Om de welstandstoets te doorstaan moeten ontwikkelingen gericht zijn op het versterken van de bestaande en/of gewenste locaties die tot zeer waardevol welstandsgebied horen. In Zundert bestaat dit zeer waardevolle welstandsgebied uit het centrumdeel van de historische lintbebouwing.
Conclusie
Bij de planvorming voor de woningen wordt rekening gehouden met de welstandscriteria van de gemeente Zundert. Dit betekent dat het welstandsbeleid een integraal onderdeel vormt bij het ontwerp van de nieuw te bouwen woningen. Daarmee wordt aangesloten bij het welstandsbeleid.
Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zundert
Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad Zundert de 'Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Zundert' vastgesteld. Met de beleidsvisie geeft de gemeente Zundert haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico’s binnen de gemeentegrenzen. Door antwoord te geven op de vraag hoe veilig het in de gemeente moet zijn, wordt een ambitieniveau vastgelegd. Op basis van de visie is de beleidsvrijheid voor externe veiligheid ingevuld.
De ontwikkeling van het plangebied voorziet niet in de ontwikkeling van risicobronnen en vormt daarmee dus geen gevaar voor de aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van het plangebied. Wel worden er (beperkt) kwetsbare objecten toegevoegd in de vorm van woningen.
Conclusie
Dit voornemen voorziet niet in de realisatie van functies in het invloedsgebied van een risicobron, daarmee is een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet aan de orde. Wel voorziet de ontwikkeling van het plangebied in de realisatie van kwetsbare objecten. De gevolgen op het gebied van externe veiligheid zijn beschreven in paragraaf 4.2.8.
Dit hoofdstuk gaat in op de gebiedsaspecten die relevant zijn voor de bouw van woningen in het plangebied. Het betreft onder meer de verschillende milieuthema's die de haalbaarheid van het plan bepalen.
Beleid
Het Verdrag van Malta, ook wel het verdrag van Valletta genoemd, is een Europees verdrag dat in 1992 is ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag is er op gericht het bodemarchief beter te beschermen. Het bodemarchief bestaat uit alle archeologische waarden die zich in de bodem bevinden. Deze archeologische waarden dienen op een integrale wijze beschermd te worden, waarbij de volgende drie principes gelden:
Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2021 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.
Gemeentelijk beleidskader
Om invulling te geven aan deze gemeentelijk zorgtaak heeft de gemeente Zundert de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt door een gemeentelijke archeologiekaart op te stellen en deze te verankeren in haar bestemmingsplannen. Op basis daarvan is in het kader van het bestemmingsplan een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Er is een bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek, verkennde fase uitgevoerd (Bijlage 3). Uit het onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting naar laag kan worden bijgesteld. Het plangebied ligt in een zone met vochtige omstandigheden; er is sprake van een aantoonbaar verstoord bodemprofiel en grootschalige verstoringen (egalisatie, ontgronding). Het plangebied ligt in een zone die ten opzichte van de directe omgeving (veel) minder aantrekkelijk was voor zowel gebruik als bewoning en op de overige delen is de bodem eveneens dusdanig verstoord dat er geen intacte archeologische vindplaats meer wordt verwacht indien deze al aanwezig was geweest.
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten beslist de gemeente Zundert als bevoegd gezag dat de archeologische verwachting wordt bijgesteld naar laag voor het gehele plangebied. Daarmee is voor de voorgenomen ontwikkeling geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk en zijn er vanuit dit aspect geen belemmeringen voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Indien tijdens bouw- of andere werkzaamheden ondanks vooronderzoek toch op archeologische resten wordt gestuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W. In dit geval kan het ook bij de gemeente of bij het meldpunt archeologische bodemvondsten van de provincie Noord-Brabant.
Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling te bepalen, is met behulp van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant (zie figuur 4.3) geanalyseerd of er in het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn en zo ja, welke waarden dat zijn. In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. In de nabijheid van het plangebied zijn echter wel cultuurhistorische waarden aanwezig. In onderstaande alinea's wordt ingegaan op betreffende waarden.
Figuur 4.3: Cultuurhistorische waarden in het plangebied (rode stippellijn) en omgeving
Monumentale / waardevolle bomen
In het plangebied zijn geen waardevolle bomen aanwezig zijn. Wel is de laanbeplanting die de Prinsenstraat begeleidt, aangemerkt als historisch groen. De ontwikkeling van fase 1 en 2 heeft - vanwege de realisatie van de parallelweg - geleid tot de kap van de bestaande bomen. Er worden nieuwe bomen aangeplant, waarmee de laanstructuur in stand blijft.
Historische stedenbouw/geografie en monumenten
In het plangebied zijn geen elementen aanwezig die van het oogpunt historische geografie of historische stedenbouw relevant zijn. Ook zijn er in het plangebied geen monumenten of objecten met behoudenswaardige bouwkunst aanwezig. Uitvoering van dit bestemmingsplan kan dus niet leiden tot aantasting van die waarden.
De Prinsenstraat is op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart wel aangemerkt als een lijn die van historisch-geografisch oogpunt van "redelijk hoog" belang is. Het deel van de Prinsenstraat tussen de Hoge Dreef en de rotonde die de Prinsenstraat aansluit op de Randweg is niet is aangemerkt als lijnstructuur met historisch-geografische waarde.
Dit bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van nieuwe aansluitingen op de Prinsenstraat om de nieuw te bouwen woonwijk te kunnen ontsluiten. In fase 1 is de nieuwe aansluiting van de woonwijk op de Prinsenstraat meegenomen. De lijnstructuur van de Prinsenstraat wordt daarbij in tact gelaten en daarmee voorziet dit plan niet in aantasting van lijnstructuren die een historisch-geografisch belang hebben.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Ruimtelijke ordening en milieu zijn twee beleidsvelden die met elkaar te maken hebben, rekening met elkaar moeten houden en elkaar kunnen versterken. Het gemeenschappelijke doel dat aan beide beleidsvelden ten grondslag ligt, is het creëren van een goede kwaliteit van het leefmilieu (de omgevingskwaliteit). Om dit te bereiken, geldt voor bestemmingsplannen dat toetsing plaats dient te vinden aan specifieke ruimtelijke milieunormen zoals afstandsnormen en normen ten aanzien van geluid, bodem en luchtkwaliteit.
Algemeen
Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.
Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voorliggend bestemmingsplan regelt de bestaande situatie.
Onderzoek
In het kader van de herontwikkeling van het plangebied zijn enkele verkennende bodemonderzoeken conform NEN 5740 uitgevoerd (Bijlage 4 en Bijlage 5). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is de bodemkwaliteit vast te leggen in het kader van de voorgenomen ontwikkelingen. Bij toepassing van de NEN 5740 (verkennend bodemonderzoek) moet een hypothese worden opgesteld omtrent de aan-/ afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen. Voor opstellen van een hypothese is een vooronderzoek uitgevoerd overeenkomstig de NEN 5725 (Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek).
Resultaten plangebied algemeen
Grond
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn, behoudens zeer plaatselijk sporen baksteen, geen bijmengingen waargenomen in het veld.
Toetsing Wet bodembescherming
Uit de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters zijn aangetoond. Met name de bovengrond van het zuidelijk en centraal terrein van de onderzoekslocatie is licht verhoogd met OCB's. De bovengrond van het noordelijke terreindeel is niet tot maximaal licht verhoogd met OCB's.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit volgt dat de bovengrond van het zuidelijk deel van de onderzoekslocatie indicatief voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie tot als 'niet toepasbaar > klasse industrie' wordt geclassificeerd. De bovengrond van het centrale deel voldoet indicatief aan de kwaliteitsklasse industrie en de bovengrond van het noordelijke deel aan de kwaliteitsklassen achtergrondwaarde tot industrie.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese 'verdachte locatie' wordt op basis van de resultaten uit dit bodemonderzoek aanvaard, vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in de bovengrond. Aangezien enkel licht verhoogde gehalten zijn aangetoond kan de hypothese 'onverdachte locatie' aangenomen worden.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het realiseren van de geplande woningen en de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Resultaten aanvullend onderzoek Prinsenstraat 60
Omdat het perceel Prinsenstraat 60 later aan het plangebied is toegevoegd, is hier een aanvullend onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Onderstaand zijn de resultaten hiervan opgenomen:
Grond
Toetsing Wet bodembescherming
In een mengmonster zijn in eerste instantie een matig verhoogd gehalte aan lood en licht verhoogde gehalten aan PAK, zink, cadmium en minerale olie aangetoond. Naar aanleiding van het matig verhoogd gehalte aan lood is het mengmonster uitgesplitst. In de separaat geanalyseerde monsters zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan lood geconstateerd. De resultaten van de individuele deelmonsters worden relevanter geacht dan die van het mengmonster. Derhalve worden de resultaten van de individuele deelmonsters representatief geacht voor het gehalte aan lood.
In de zintuiglijk schone zandige bovengrond is maximaal een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. De overige onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetoond.
In geen van de ondergrondmonsters zijn verhoogde gehalten aangetoond.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit, als ontvangende bodem. Hieruit blijkt dat de sporen tot zwak baksteenhoudende bovengrond aan de klasse Industrie voldoet. De zintuiglijk schone boven- en ondergrond voldoen aan de klasse Wonen of beter.
Asbest
Op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Er is een maximaal gewogen gehalte aan asbest aangetoond van 14,9 mg/kg d.s. Dit gehalte is ruim gelegen onder de grenswaarde voor nader onderzoek (welke is gelegen op 50 mg/kgds). Aanvullend onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Grondwater
In het grondwater is maximaal een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De overig onderzochte parameters zijn niet verhoogd aangetoond.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypothese ‘onverdachte locatie’ wordt verworpen, vanwege de licht verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater. De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen een mogelijke belemmering voor het gebruik van de locatie als woonwijk, aangezien de sporen tot zwak baksteenhoudende bovengrond aan de klasse industrie voldoet.
Om de bodem geschikt te maken voor wonen, wordt na sloop van de huidige bebouwing de bovengrond (onderzijde klinker tot 0,58m -mv.) over enkele vierkante meters rondom boringen 005 en 009 ontgraven. Vervolgens worden ter plaatse van de ontgravingen controlemonsters genomen welke worden geanalyseerd op de verdachte parameters (zink, PAK en minerale olie) om aan te tonen dat de klasse industriegrond ontgraven is. Dit alles kan zonder BRL-7000 aannemer en milieukundige begeleiding (BRL6000) gebeuren aangezien het hier in het kader van de Wet bodembescherming om licht verontreinigde grond gaat.
Conclusies
Het aspect bodem vormt - onder de beschreven voorwaarden - geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. In de regels bij dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee wordt geborgd dat de gronden binnen het plangebied (in het bijzonder de locatie Prinsenstraat 60) slechts voor de functie wonen in gebruik mogen worden genomen als met onderzoek is aangetoond dat deze voldoen aan klasse wonen.
Het proces van de watertoets is doorlopen voor de ontwikkeling van het plangebied Prinsenstraat fase 2. Daarbij is aangesloten bij het plan voor Prinsenstraat fase 1. Onderstaand zijn de hoofdpunten voor de waterhuishouding opgenomen. Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van het waterhuishoudkundig plan voor het plangebied. Dit wordt later toegevoegd als bijlage.
Huidige situatie
Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte braak. Ten westen van het plangebied is recentelijk (2015) de randweg Zundert aangelegd. In combinatie met de aanleg van deze randweg is de natuurlijke loop van de Kleine Beek hersteld en is de zone tussen de Kleine Beek en de randweg ingericht als ecologische verbindingszone en landschapszone.
Maaiveldhoogte
Het plangebied is gelegen in het beekdal van de Kleine Beek en kenmerkt zich door relatief grote hoogteverschillen (NAP +7m aan de zijde van de Kleine Beek tot NAP +10 m in het midden en noordoosten van het plangebied).
Bodemopbouw
Op basis van de geraadpleegde boringen uit het Dinoloket wisselt de bodemopbouw in de omgeving van het plangebied sterk. Met name de samenstelling van de deklaag (formatie van Stramproy), die tot 5 à 9 meter beneden het maaiveld loopt is zeer heterogeen. Deze deklaag bestaat uit sterk zandige en lemige lagen. Ter plaatse van de Kleine Beek worden venige elementen aangetroffen in deze deklaag (holocene afzettingen).
Onder deze heterogene deklaag is tot een diepte van circa 30 meter beneden het maaiveld een leemlaag aanwezig (formatie van Waalre). Deze leemlaag wordt onderbroken door een dunne tussenlaag van zand (formatie van Waalre en Peize).
Van fase 2 ontbreken gedetailleerde boorgegevens. Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken in fase 1 en de landschapszone wordt verwacht dat er vanaf maaiveld tot 2 à 3 meter onder maaiveld een zandige deklaag aanwezig is. In deze zandlaag is plaatselijk een dunne leemlaag aanwezig. Onder deze deklaag bestaande uit zand is een dikke leemlaag aanwezig die naar verwachting doorloopt tot circa 10 m–mv.
Grondwater
Het plangebied is gelegen in een relatief 'natte hoek' van Zundert. Dit wordt bevestigd in het vGRP van de gemeente Zundert, waarin wordt aangegeven dat de bestaande wijk ten zuiden van het plangebied kampt met hoge grondwaterstanden en grondwateroverlast.
Bij het opstellen van het waterhuishoudings- en rioleringsplan voor fase 1 is voor het plangebied een analyse uitgevoerd van grondwatermetingen die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, om zo een goed beeld van de het grondwaterregime te creëren. Omdat sinds het opstellen van het plan in juni 2018 geen nieuwe gegevens zijn verzameld, geeft dit plan het best beschikbare beeld van het grondwaterregime in het gebied.
Figuur 4.4 geeft de isohypsen weer van de GHG, zoals bepaald in juni 2018 en figuur 4.5 geeft weer hoe de GHG zich verhoudt tot het maaiveld. Het grondwaterpeil loopt op hoofdlijnen af van oost naar west in de richting van de Kleine Beek. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) varieert van circa NAP +9,5 meter aan de oostzijde van het gebied tot NAP+7,5 meter nabij de randweg. In het woningbouwgebied van fase 2 zijn grote verschillen zichtbaar in de GHG ten opzichte van maaiveld, waarbij lokaal de GHG tot aan het niveau van het huidige maaiveld reikt.
Figuur 4.4: Berekende GHG
Figuur 4.5: Berekende GHG ten opzichte van maaiveld
Oppervlaktewater
De watergangen in het gebied zijn opgenomen in de legger. In figuur 4.6 is een uitsnede van de legger opgenomen. Opgemerkt wordt dat de legger nog niet aangepast is op de gewijzigde situatie door aanleg van de randweg Zundert. Bij deze aanleg zijn evenwijdig aan de weg zaksloten aangelegd. In deze sloten wordt het hemelwater afkomstig van de weg opgevangen, waarna het water wordt geïnfiltreerd.
Figuur 4.6: Overzicht oppervlaktewater (bron: waterschap Brabantse Delta)
Ten westen van het plangebied en de randweg is de Kleine Beek gelegen, een categorie A-waterloop die tevens is ingericht als ecologische verbindingszone. Het zomerstreefpeil is NAP +6,57 m en het winterstreefpeil NAP +6,27 m. De beek heeft voor het plangebied een afvoerende en drainerende functie.
In en rondom het plangebied zijn diverse B-waterlopen gelegen. Via deze watergangen wordt overtollig hemelwater en grondwater afgevoerd naar de Kleine Beek. Het oppervlaktewatersysteem aan de noordzijde van het plangebied heeft geen koppeling met het oppervlaktewatersysteem aan de zuidzijde.
Het merendeel van het water uit het plangebied wordt in noordelijke richting afgevoerd en vervolgens, ten noorden van het plangebied, afgevoerd naar de Kleine Beek. Het water dat zich in de omgeving van de Prinsenstraat verzamelt, wordt in westelijke richting afgevoerd naar de Kleine Beek. Aan de noordzijde van het plangebied ligt, aan de zuidzijde van het fietspad tussen Zundert en Klein Zundert, een waterberging. De waterberging ontvangt afstromend hemelwater uit de kern Zundert.
In het gehele plangebied ligt de bodem van de watergangen aanzienlijk dieper dan de GHG. De sloten hebben een drainerende functie en hebben invloed op de grondwatersituatie in het gebied.
Hemelwater- en vuilwaterafvoer
In het plangebied liggen geen afwatertransportleidingen of rioolgemalen van waterschap Brabantse Delta. In de huidige situatie is in de Prinsenstraat een drukriool aanwezig. In de Veldstraat en ter hoogte van de kruising Prinsenstraat – Veldstraat is een gescheiden stelsel (DWA/RWA) aanwezig.
Drinkwaterleiding Brabant Water
In het plangebied is een hoofdleiding van het drinkwaternet aanwezig. De leiding is in eigendom van Brabant Water. Het gaat om een asbestcementleiding rond 400 mm.
Waterkeringen
In, of in de omgeving van, het plangebied zijn geen keringen aanwezig.
Toekomstige situatie
Oppervlaktewater
In fase 2 wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de huidige waterstructuur. De watergangen op de scheiding van bestaand bebouwd gebied en het nieuwbouwgebied blijven behouden. Op deze wijze blijft de afwatering en ontwatering van het bestaande gebied intact. De stedenbouwkundige inrichting maakt dat watergangen niet overal kunnen blijven bestaan. Hiervoor in de plaats worden drie groene lobben en een locatie voor natuurspelen aangelegd, zie figuur 4.7.
Figuur 4.7: Afwatering
De groene lobben en de locatie voor natuurspelen staan in verbinding met de landschapszone. Hoewel het maaiveld in de landschapszone, de groene lobben en de locatie voor natuurspelen behoorlijk lager zal zijn dan de omgeving, liggen de grootste delen nog steeds boven de GHG. Hierdoor staan deze in de regel droog en functioneren deze als infiltratiezone na het optreden van buien.
De afvoer uit de landschapszone naar de Kleine Beek loopt via een bestaande duiker onder de randweg door, waarbij afvoer wordt begrenst door middel van een stuw met een afvoerbegrenzing. De stuw stuwt het water in de landschapszone tot een peil van +8,30 m NAP, zodat de landschapszone de gevraagde berging biedt. Vanaf het peil van +7,50 m NAP moet de afvoerbegrenzing water afvoeren tot een maximaal debiet van 15 l/s.
Het bestaande oppervlaktewatersysteem in het oostelijke deel van het plangebied blijft grotendeels intact. Vanwege de stedelijke inrichting van het gebied is het wel nodig enkele duikers te plaatsen bij kruisingen met wegen en paden. Water uit de Tuinderij wordt afgevoerd naar de groene lobben en de landschapszone.
Waterkwaliteit
Het hemelwater dat terechtkomt op de nieuwe dakverharding, terreinverharding en de openbare verharding wordt beschouwd als schoon, omdat geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt worden. Dit schone hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater lokaal verwerkt of over maaiveld afgevoerd naar oppervlaktewater, de groene lobben of de locatie natuurspelen en vervolgens naar de landschapszone.
Hemelwater
In de woningbouwzone van fase 2 wordt al het hemelwater afkomstig van percelen en de openbare ruimte bovengronds afgevoerd. Hemelwater stroomt over maaiveld naar nabij gelegen sloten, de groene lobben of de locatie natuurspelen. Omdat de watergangen en groene lobben afvoeren naar de landschapszone, wordt hemelwater uiteindelijk naar deze zone afgevoerd.
In fase 2 wordt geen HWA-stelsel aangelegd. Dit betekent dat perceeleigenaren geen mogelijkheid hebben om HWA ondergronds op de erfgrens aan te bieden. Particulieren hebben voor de verwerking van hemelwater de volgende mogelijkheden:
Indicatie bergingsopgave
De landschapszone is voorzien van circa 6.800 m3 waterberging. Een deel van deze waterberging zal aangewend worden ter compensatie van de aanleg van woningbouw fase 2. Voor fase 2 is de compenserende berging bepaald op 1.650 m3. De compensatie is als volgt bepaald.
De compensatieplicht is 600 m3 per hectare toename verhard oppervlak. Uitgaande van een verhardingspercentage van 50% is de toename in verhard oppervlak circa 2,8 hectare.
Bij een compensatie van 600 m3 per hectare verhard oppervlak komt de benodigde compensatie op 1.650 m3. Deze compensatie wordt gevonden in de landschapszone.
De compensatieplicht voor fase 1 en 2 samen komt uit op 2.760 m3. Dit is 40 % van de berging die de landschapszone biedt. De resterende berging biedt, naast overcapaciteit, ook berging voor neerslag die direct in de landschapszone en overige watergangen valt.
De berging in de landschapszone kan het bergingstekort van de randweg van 300 m³ makkelijk compenseren. Met het tekort meegerekend, komt de te bergen hoeveelheid water op 3.060 m³ en het overschot op 6.800 – 3.060 = 3.740 m³.
Vuilwatersysteem
De vuilwaterafvoer (DWA) van de ontwikkeling wordt aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het vuilwater wordt onder vrijverval afgevoerd naar het centrale gemaal, dat aangelegd zal worden op de grens met de landschapszone.
Beheersing maximale grondwaterstanden
In fase 2 is de noodzaak om de maximale grondwaterstanden te beheersen minder groot dan in fase 1. Slechts delen van het gebied moeten worden opgehoogd en deze ophoging is beperkt. De kans dat de heersende grondwaterstand als gevolg van deze beperkte ophoging stijgt, is aanzienlijk minder groot dan in fase 1. Hiernaast is de bodemopbouw in het noordelijk gebied naar verwachting gunstiger van samenstelling dan in het zuidelijk deel, waardoor de kans dat het grondwater ruim hoger komt dan de GHG kleiner is.
Door het maaiveld op te hogen tot minimaal de GHG + de minimale ontwateringsdiepte, wordt aan de eisen voor hydrologisch neutraal bouwen en de minimale ontwateringsdiepte voldaan.
Het concept maaiveldhoogte-ontwerp voorziet in beginsel in minimaal de nodige ontwateringsdiepte. Gelet op de onzekerheid is een scan uitgevoerd voor risicovolle locaties. Dit zijn locaties waar de verwachte ontwateringsdiepte ten opzichte van GHG nipt aan de ontwateringseisen voldoet én waar geen sloot of groene lob in de nabijheid is.
Op de risicovolle locaties moet drainage in het wegcunet worden aangelegd. De drainage moet op 0,70 m onder het straatpeil worden aangelegd. Op deze wijze is de bescherming tegen onzekerheid geborgd én wordt alsnog voldaan aan de eisen voor hydrologisch neutraal bouwen.
Conclusies
Om invulling te geven aan de wateropgave voor zowel fase 1 als fase 2 van de woningbouw is een compensatiezone gerealiseerd. In deze zone wordt de wateropgave voor de gehele woningbouwontwikkeling van De Tuinderij opgevangen (zie 2.2.5). In het waterhuishoudings- en rioleringsplan Prinsenstraat fase 2 is de omgang met de verschillende waterstromen beschreven en uitgewerkt (Bijlage 7).
Algemeen
De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.
Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.
Soortbescherming
In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:
De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. Tijdens een bijeenkomst van het Netwerk Groene Bureau d.d. 16 december 2016 is aangegeven dat drie provincies (Utrecht, Overijssel en Gelderland) de geldende “Aangepaste lijst met jaarrond beschermde nesten” (LNV, 2009) aanhouden en blijven hanteren in de Wet natuurbescherming. De verwachting is dat ook overige provincies deze beschermingsstatus aanhouden. De lijst wordt begin 2017 door de provincies geëvalueerd en waar nodig aangepast. Bij voorliggende toetsing is uitgegaan dat de lijst gehanteerd blijft en dat de nesten een jaarrond beschermde status houden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen jaarrond beschermde nesten (categorie 1 t/m 4) en mogelijk jaarrond beschermde nesten (categorie 5).
Gebiedsbescherming
Natura-2000
Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een Passende beoordeling opgesteld te worden. Tevens zijn een aantal Natura-2000 gebieden opgenomen in het Programma Aanpak Stikstof (PAS). Dit zijn de gebieden waar tenminste één stikstofgevoelig habitat voorkomt die gevoelig is voor overbelasting door stikstof.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen - gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'- principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).In de provincie Noord-Brabant is de NNN bekend als Natuurnetwerk Brabant (NNB). Om die reden is in het onderzoeksrapport de benaming NNB aangehouden.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming (Wnb) geeft invulling aan de bescherming van houtopstanden die tot aan 1 januari 2017 vielen onder bescherming van de Boswet. De bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wnb. De Provincie is het bevoegd gezag. De bescherming betreft de houtopstanden die zijn gelegen buiten de bebouwde kom (Boswet) en die een oppervlakte hebben van meer dan 1.000 m2 (0,1 hectare) of bomenrijen van meer dan 20 bomen. De Wnb doet geen uitspraken over houtopstanden die zijn gelegen binnen de bebouwde kom of met kleinere oppervlakte dan 1.000 m2. Bescherming van dergelijke houtopstanden is een taak van de gemeentelijke overheid.
Onderzoek
In het kader van dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd (zie Bijlage 8). Op basis van de resultaten uit de natuurtoets is nader onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd ter plaatse van de percelen Veldstraat 20 en Prinsenstraat 60 (bijlagen 9 en 10) De resultaten van de onderzoeken worden onderstaand toegelicht.
Soortenbescherming
Op basis van bureaustudie en terreinbezoek is geconstateerd dat het plangebied geen biotopen bevat die geschikt zijn voor beschermde soorten uit de soortgroepen watergebonden zoogdieren, reptielen, dagvlinders, libellen, vissen, planten en overige soortgroepen (kevers, kreeftachtigen, en mieren). Er is voor deze soortgroepen geen essentieel leefgebied in het plangebied aanwezig. De andere soortgroepen worden hieronder achtereenvolgens behandeld: vogels, zoogdieren en amfibieën.
Vogels
Tijdens het terreinbezoek zijn geen vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest waargenomen. Tevens zijn geen geschikte locaties voor verblijfplaatsen aangetroffen. Het voorkomen van essentieel leefgebied van vogelsoorten met jaarrond beschermd nest kan worden uitgesloten.
Er zijn geen categorie 5-vogelsoorten te verwachten die zeldzaam zijn in de omgeving of onvoldoende nestgelegenheden hebben in de omgeving. Er is in de nabijheid van de locaties bovendien vergelijkbaar geschikt biotoop aanwezig, dus de locaties zijn in dat opzicht niet uniek in de omgeving. Derhalve zijn er geen zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden die jaarronde bescherming rechtvaardigen.
In de bomen en vegetatie in het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogels tot broeden komen.
Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1 en 3.5). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door de graafwerkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming aan de orde.
Zoogdieren (landgebonden)
Door de kenmerken van het plangebied kan het voorkomen van de wezel en eekhoorn worden uitgesloten. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de bijlage. De aanwezigheid van bunzing, steenmarter en vleermuizen kan op voorhand niet worden uitgesloten.
Als gevolg van het voornemen gaan mogelijk verblijfplaatsen van de bunzing en de steenmarter verloren. Voor de steenmarter geldt bij kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen en ingrepen een vrijstelling indien gewerkt wordt conform een goed gekeurde gedragscode. Werken conform een gedragscode houdt in dat verblijfplaatsen zoveel mogelijk gespaard blijven. Indien dit niet mogelijk is, is van belang dat de verblijfplaats in de niet kwetsbare periode ongeschikt wordt gemaakt. Door te werken conform een goedgekeurde gedragscode kan worden uitgesloten dat sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming. Om inzicht te krijgen in de te treffen maatregelen dient onderzoek te worden uitgevoerd naar het gebruik van het plangebied door de bunzing en de steenmarter.
Uit de bureaustudie is gebleken dat een aantal beschermde vleermuissoorten voorkomt in de omgeving van het plangebied. Gebouwen vormen in zijn algemeenheid in potentie geschikte verblijf- en rustplaatsen voor vleermuizen. Gebouwbewonende vleermuizen (zoals bijvoorbeeld de in dorpen en steden veel voorkomende gewone dwergvleermuis en laatvlieger) verblijven in gebouwen achter of in kleine ruimtes met constante klimatologische omstandigheden. De bomen in het plangebied zijn gecontroleerd op holen en spleten in bomen die als mogelijke verblijfplaats kunnen dienen voor boombewonende vleermuizen. Deze zijn niet aangetroffen. Er is bebouwing aanwezig in het plangebied. Het betreft de locaties Veldstraat 20 en Prinsenstraat 60. Bij beide locaties zijn openingen en kieren aanwezig, onder andere onder de nok of spleten in de muren. Omdat niet kan worden uitgesloten dat er verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen in het plangebied aanwezig zijn, is nader onderzoek uitgevoerd. Vleermuizen maken gebruik van lijnvormige landschapselementen (zoals bomenrijen en watergangen) als vliegroutes. Er zijn geen lijnvormige elementen aanwezig die een indicatie zijn van een mogelijk essentiële vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op (essentiële) vliegroutes van vleermuizen in deze gebieden wordt uitgesloten. Er is geschikt foerageergebied aanwezig in de regio van het plangebied. Essentieel foerageergebied voor vleermuizen is uitgesloten.
Amfibieën
Door de kenmerken van het gebied is het voorkomen van amfieën uitgesloten. Voor de onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de bijlage.
Samenvatting beschermde soorten
Uit het terreinbezoek is gebleken dat de soorten weergegeven in tabel 4.1 en die een beschermde status hebben in de Wet natuurbescherming mogelijk voor kunnen komen in het plangebied.
Tabel 4.1: Mogelijk aanwezige beschermde soorten in het plangebied.
Nader onderzoek beschermde soorten
Aan de hand van de resultaten van de natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen ter plaatse van de percelen Prinsenstraat 60 en Veldstraat 20. Uit het onderzoek (Bijlage 9 en Bijlage 10) blijkt dat ter plaatse van Veldstraat 20 geen sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen. Ter plaatse van de locatie Prinsenstraat 60 is een verblijflocatie voor vleermuizen aangetroffen en met de aantasting van deze verblijfplaatsen is sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5, Wet natuurbescherming). Om deze reden dient een activiteitenplan te worden opgesteld en een ontheffing te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant. Daarnaast dienen zo spoedig mogelijk mitigerende en compenserende maatregelen te worden genomen door het plaatsen van vleermuiskasten in de directe omgeving van het plangebied om vertraging te voorkomen.
Voor de beschermde soort kleine marterachtigen vindt begin 2020 nader onderzoek plaats. Zodra de resultaten hiervan bekend zijn worden deze opgenomen in het bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Natura-2000
Het plangebied is niet gelegen in een Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Klein- en Groot Schietveld, De Maatjes en Wuustwezelheide liggen circa 6 kilometer ten zuiden van het plangebied, in België (zie figuur 4.8). In het geheel is het Natura 2000-gebied aangewezen als habitatrichtlijngebied, grotendeels is het gebied ook aangewezen als vogelrichtlijngebied. Om de effecten op dit en andere Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken, is een onderzoek uitgevoerd (Bijlage 11). Uit het onderzoek volgt dat er zowel voor de realisatie- als gebruiksfase op Nederlandse Natura-2000 gebieden geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar plaatsvinden. Ook op Vlaamse Natura-2000 gebieden toont het onderzoek geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. De Wet natuurbescherming (Wnb) en de Vlaamse wetgeving staat besluitvorming niet in de weg.
Figuur 4.8: Weergave van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van het plangebied (indicatief rood omlijnd). (Bron: Aerius Calculator, 2018).
Natuurnetwerk Brabant
Het plangebied grenst aan NNB-gebied in het noorden en het westen van het plangebied, zie figuur 4.9. Het betreft beheertype Vochtig bos met productie (N16.04). Aan de westzijde van het plangebied is dit beheertype niet meer aanwezig, vanwegd de reeds uitgevoerde werkzaamheden voor fase 1 (compensatiezone). Het beheertype aan de noordelijke rand is nog intact.
Figuur 4.9: Weergave van NNB ten opzichte van het plangebied. Het rood omlijnde deel geeft het plangebied weer. De donkergroen gekleurde vlakken zijn van het natuurbeheertype Vochtig bos met productie (N16.04). (Bron: Natuurbeheerplannen Noord-Brabant, 2018).
Provincie Noord-Brabant hanteert een zogenoemde 'externe werking' voor de NNB. Dit betekend dat wanneer een activiteit of ontwikkeling plaatsvindt buiten het NNB, er sprake kan zijn van aantasting van het NNB. Dit is in ieder geval aan de orde als een ontwikkeling een negatief effect heeft op de waarden van het NNB vanwege geluid, licht of betreding. Omdat het hier gaat om een ontwikkeling buiten het NNB, is artikel 3.2 (kwaliteitsverbetering landschap) van toepassing. Per geval wordt bekeken of de verplichte compensatie voldoende is om ook aan de verplichte kwaliteitsverbetering te voldoen of dat er aanvullend maatregelen nodig zijn. Voorop staat dat de compensatie van de aantasting altijd plaatsvindt.
Het beheertype Vochtig bos met productie (N16.04) aan de westelijke rand van het plangebied is al gedeeltelijk verwijderd. Dit valt echter samen met de aanleg van een groene zone in dit gebied, die wordt aangesloten aan de NNB ten noorden van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNB geen belemmeringen. Het NNB-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Houtopstanden
Er zijn/worden bomen gerooid in het plangebied. Hoewel het project gelegen is buiten de bebouwde kom, maar er geen sprake is van de kap van bos met een oppervlakte van meer dan 0,1 hectare of bomenrijen van meer dan 20 bomen, is hier geen sprake van overtreding van de Wnb betreffende de Bescherming van de houtopstanden.
Conclusies
Soortenbescherming
Wanneer de maatregelen zoals beschreven in deze pargaaf in acht worden genomen, is geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. De werkzaamheden kunnen dan onbelemmerd doorgaan.
Aandachtspunt in deze is dat voor de locatie Prinsenstraat 60 maatregelen worden genomen en ontheffing wordt aangevraagd vanwege de aanwezigheid voor een zomerverblijf voor vleermuizen. Tevens wordt nog nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming (Wnb) en de Vlaamse wetgeving staat besluitvorming en de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.
Houtopstanden
Er zijn/worden bomen gerooid in het plangebied. Hoewel het project gelegen is buiten de bebouwde kom, maar er geen sprake is van de kap van bos met een oppervlakte van meer dan 0,1 hectare of bomenrijen van meer dan 20 bomen, is hier geen sprake van overtreding van de Wnb betreffende de Bescherming van de houtopstanden.
Algemeen
Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van 'gevoelig' objecten, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
Afhankelijk van de mate waarin de bedrijven die opgenomen zijn in de VNG-publicatie milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden.
In de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de categorieën ingedeeld. Voor het bepalen van de afstand tot woningen kan het gebied in twee typen worden ingedeeld, te weten 'rustige woonwijk / rustig buitengebied' of 'gemengd (buiten)gebied'. Bij gemengde gebieden wordt de hinder één categorie teruggebracht. In de volgende tabel is een overzicht opgenomen van de categorisering ten opzichte van de twee typen gebieden:
Milieucategorie | Richtafstanden tot gemengd gebied | Richtafstanden tot rustige woonwijk | |
1 | 0 | 10 | |
2 | 10 | 30 | |
3.1 | 30 | 50 | |
3.2 | 50 | 100 | |
4.1 | 100 | 200 | |
4.2 | 200 | 300 | |
5.1 | 300 | 500 | |
5.2 | 500 | 700 |
Tabel 4.2: Categorisering en richtafstanden diverse milieucategorieën
De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning.
De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
Onderzoek
Bedrijvigheid rondom het plangebied
Deze paragraaf beschrijft de invloed van de omliggende functies op de ontwikkeling van het plangebied. Het betreft een kinderdagverblijf/kinderopvang en corsobouwplaats.
Figuur 4.10: bedrijvigheid romdom plangebied (geel omkaderd)
JeeKaaCee
Ten noorden van het plangebied, aan De Brug 13-23, bevindt zich kind- en jeugdcentrum JeeKaaCee. Dit gebouw heeft een maatschappelijke bestemming en wordt momenteel gebruikt door o.a. een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en peuteropvang. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor kinderopvang een grootste afstand van 30 meter voor het aspect geluid. Deze reikt niet tot het plangebied, waarmee vanuit deze functie geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.
Corsobouwplaats
In de oksel tussen de randweg Zundert en de Prinsenstraat worden twee corsobouwplaatsen gerealiseerd. Om te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderzocht of de corsobouwplaats nabij het plangebied tot onaanvaardbare hinder voor bewoners van de nieuw te bouwen woningen kan leiden. In het kader van het bestemmingsplan 'Corsobouwplaats Prinsenstraat' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de effecten van de corsobouwplaats op de omgeving te bepalen. Dat onderzoek wijst uit dat er woningen inpasbaar zijn in de omgeving van de corsobouwplaats mits er een afstand van 75 meter in acht wordt genomen tussen de vaste bouwwerken/ tenten van de bouwplaats enerzijds en geluidgevoelige bestemmingen anderzijds. In onderhavig plan is geborgd dat deze afstand in acht wordt gehouden.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied. Het bestemmingsplan is op dit punt uitvoerbaar.
Algemeen
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. De Wgv vormt het expliciete toetsingskader voor zover het de beoordeling betreft van geurhinder afkomstig van veehouderijen. In de Wgv is verankerd welke geurbelasting een voor geur gevoelig object mag ondervinden. De Wgv beschermt geurgevoelige objecten tot een maximaal toegestaan niveau (norm) van geurbelasting.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven in de vorm van veehouderijen. Onderstaand wordt hierop ingegaan.
Afstanden
De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan Rucphenseweg 1 (zie figuur 4.11). De afstand tussen deze veehouderij en het plangebied bedraagt ongeveer 280 meter. Er wordt ruim voldaan aan de afstandseis van 100 meter. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderij wordt niet in zijn belang geschaad.
Voorgrondbelasting
De dichtstbijzijnde veehouderij met een geuremissie ligt aan Rucphenseweg 6. De geuremissie is dusdanig klein dat deze geen invloed heeft op het plangebied dat op ongeveer 320 meter van deze veehouderij ligt. Ook in de verdere omgeving liggen geen veehouderijen die van invloed kunnen zijn. Er wordt ruim voldaan aan de geurnorm. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.
Achtergrondbelasting
De achtergrondbelasting is de cumulatieve geurbelasting van alle veehouderijen samen. Aangezien er geen veehouderijen met een relevante geuremissie in de omgeving zijn gelegen, is op voorhand te stellen dat de achtergrondbelasting geen belemmering zal vormen.
Figuur 4.11: agrarische bedrijvigheid romdom plangebied
Conclusie
Vanuit het aspect geurhinder van agrarische bedrijven zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh), de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang.
Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidsniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar vier bronnen van geluid, namelijk:
Voor het plangebied is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai relevant.
In hoofdstuk VI (wegen) van de Wgh zijn de geluidgrenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in geluidzones van wegen. De Wet geluidhinder kent een systematiek van een (voorkeurs)grenswaarde en ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Bij een geluidbelasting onder de (voorkeurs)grenswaarde gelden geen beperkingen van geluidwege. Een geluidbelasting hoger dan de van toepassing zijnde ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is niet toegestaan. Een geluidbelasting tussen de (voorkeurs)grenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is - onder voorwaarden (al dan niet treffen van geluidbeperkende maatregelen) - mogelijk. In dit geval moet het bevoegd gezag een zogenaamde hogere waarde vaststellen. Voor wegen is de voorkeursgrenswaarde 48 dB en de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 63 dB.
Onderzoek
In het uitgevoerde geluidonderzoek (Bijlage 12) zijn alle geluidbronnen, waarvoor geldt dat de wettelijke geluidzone het onderzoeksgebied overlapt, meegenomen. Dit zijn de wegen Beeklaan (Randweg) en Prinsenstraat. De (ontsluiting op de) Veldstraat is een weg binnen het onderzoeksgebied met een maximum snelheid van 30 km/uur. Conform de jurisprudentie is deze weg ook bij het onderzoek betrokken.
Verkeersaantrekkende werking
De woningen in het plangebied hebben een verkeersaantrekkende werking waardoor het verkeer op de diverse wegen in de omgeving toeneemt. Dit hoeft echter niet onderzocht te worden in het kader van de Wet Geluidhinder. In het kader van “een goede ruimtelijke ordening” is, als gevolg van het nieuwbouwplan, het effect van de toename van het verkeer op bestaande woningen inzichtelijk gemaakt. Hierbij is de geluidbelasting ten gevolge van (de ontsluiting op) de Veldstraat ter hoogte van de nabijgelegen woningen van de autonome toekomstsituatie in 2030 vergeleken met de geluidbelasting van de toekomstige plansituatie in 2030.
Rekenresultaten
Met behulp van een geluidrekenmodel is op alle toetspunten de geluidbelasting vanwege de verkeerswegen voor het prognose jaar 2030 berekend. De berekeningsresultaten per toetspunt en -hoogte zijn weergegeven in bijlage 3 van het geluidonderzoek. In de navolgende tabellen zijn de maatgevende berekeningsresultaten (geluidbelasting boven voorkeursgrenswaarde van 48 dB) weergegeven.
Randweg
Tabel 4.3: (Maatgevende) rekenresultaten Randweg inclusief correctie ex art. 110g Wgh.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting van de Randweg op het nieuwbouwplan ten hoogste 49 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. Hierbij wordt de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB met 3 dB overschreden. De maximale waarde van 63 dB wordt hiermee niet overschreden.
Prinsenstraat-Rucphenseweg
Tabel 4.4: (Maatgevende) rekenresultaten Prinsenstraat-Rucphenseweg inclusief correctie ex art. 110g Wgh.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geprognosticeerde geluidbelasting van de Prinsenstraat-Rucphenseweg op het nieuwbouwplan ten hoogste 57 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. Na het toepassen van de correctie zijn er drie woningen waar de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden.
De Prinsenstraat-Rucphenseweg heeft zowel een wegvak met 80 km/u als 50 km/u. Het bouwplan is gelegen aan het wegvak met 50 km/u. De toegepaste correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt voor de Prinsenstraat in onderhavig geval 5 dB.
Veldstraat
Tabel 4.5: (Maatgevende) rekenresultaten Veldstraat inclusief correctie in analogie met art. 110g Wgh.
Uit de geprognosticeerde geluidbelasting blijkt dat de hoogste geluidbelasting van de Veldstraat op het nieuwbouwplan 44 dB inclusief correctie in analogie met artikel 110g Wgh bedraagt. Hierbij kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De geluidbelasting afkomstig van het autonome verkeer op de Veldstraat bedraagt op de bestaande woningen ten hoogste 56 dB excl. correctie artikel 110g Wgh. De geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontsluitingsweg neemt op de meest maatgevende woning met 3 dB toe. Uit de geprognosticeerde geluidbelasting blijkt dat de hoogste geluidbelasting van de Veldstraat (incl. ontsluitingsweg) als gevolg van de verkeersaantrekkende werking ten hoogste 53 dB inclusief correctie in analogie met artikel 110g Wgh bedraagt.
Geluidtoets
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geprognosticeerde geluidbelasting van het nieuwbouwplan ten hoogste 57 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt, waarmee de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden. Zowel de Prinsenstraat, als de Randweg brengen een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting met zich mee. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB inclusief correctie ex artikel 110g Wet geluidhinder wordt nergens in het nieuwbouwplan overschreden.
Omdat er sprake is van een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB ten gevolge van twee wegen, is cumulatie van beide wegen aan de orde.
Cumulatieve geluidbelasting
Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen is gelegen, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Het bevoegd gezag dient een oordeel te vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde. Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de gecumuleerde geluidbelasting kan hetadvies uit het Reken- en meetvoorschrift als leidraad worden gehanteerd. Hierin is opgenomen dat voor een eerste indruk van de aanvaardbaarheid van de geluidsituatie, de gecumuleerde geluidbelasting kan worden vergeleken met de voor die bronsoort van toepassing zijnde normering. De grenswaarden conform de Wgh zijn op het gecumuleerde geluidniveau echter formeel niet van toepassing.
De gecumuleerde geluidbelasting voor de woningen waarvoor een hogere waarde dient te worden aangevraagd bedraagt ten hoogste 62 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor nieuw te realiseren woningen geldt dat de maximaal toelaatbare hogere waarde 63 dB bedraagt. Hierbij moet bovendien worden bedacht dat bij de bepaling van de gecumuleerde geluidbelasting geen rekening wordt gehouden met de aftrekt ex artikel 110g Wgh. Wanneer de aftrek ex artikel 110g Wgh ook wordt toegepast op de berekende gecumuleerde geluidbelastingen komen de geluidniveaus ruim onder de ten hoogst toelaatbare hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder.
Maatregelen
In artikel 110a en volgende wordt aangegeven onder welke voorwaarden hogere grenswaarden kunnen worden verleend. Er kan uitsluitend een hogere grenswaarde worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg, onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Indien blijkt dat geluidbeperkende maatregelen onvoldoende soelaas bieden, kan het bevoegd gezag – onder voorwaarden – hogere waarden vaststellen voor de betreffende geluidgevoelige bestemmingen.
Vanwege de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting dienen maatregelen in beschouwing te worden genomen. Vanwege de ontsluiting van het bouwplan op de Prinsenstraat is een geluidscherm niet effectief. Een geluidreducerend wegdek is al toegepast (SMA-NL8 G+). Ondanks het toepassen van het geluidarme wegdek op deze weg, kan er op de gevel van de eerstelijnsbebouwing echter niet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Voor de Randweg is reeds sprake van een dunne deklaag (type B). Het toepassen van een stiller wegdek op deze weg kan met een reducerend effect van 1 dB de overschrijding aan de voorkeursgrenswaarde wegnemen. Het betreft hier een ontwikkellocatie binnen de bebouwde kom waarbij er geen (hoofd)infrastructuur wordt aangepast. Het plan wordt rechtstreeks ontsloten op de bestaande infrastructuur. Het toepassen van extra maatregelen aan het wegdek op deze weg kan daarom niet worden geïntegreerd in voorziene wegwerkzaamheden die nodig zijn voor de planlocatie. Dit maakt het toepassen van extra geluidreducerende verharding (wegwerkzaamheden en wegafsluiting exclusief voor de planlocatie) relatief duur en niet gewenst. Het vervangen van het wegdek door een stillere soort voor enkel dit project stuit daarom op bezwaren van in ieder geval financiële aard, gezien de schaal van het project.
Hogere waarde
Zowel de Prinsenstraat als de Randweg brengen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met zich mee, waarbij het om eerstelijns gelegen woningen van het nieuwbouwplan gaat. Voor deze woningen wordt door het college een hogere waarde vastgesteld. Het ontwerbesluit hiervoor wordt samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Conclusie
Bij enkele woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Extra maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van plangebied terug te brengen, zijn niet toereikend of niet doelmatig. Het college van burgemeester en wethouders van Zundert stelt daarom hogere waarden vast voor de woningen met een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde.
Tabel 4.6: vast te stellen hogere waarden
Aangezien de invulling van het plangebied nog niet exact is vastgelegd, zijn hogere waarden op basis van de geluidcontouren bepaald en vastgelegd. De figuren van de ligging van de geluidcontouren van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, de maximale ontheffingswaarde van 63 dB en het tussenliggende gebied waarin een hogere waarde is vastgesteld, zijn per ontvangerhoogte opgenomen in de bijlagen bij het geluidonderzoek.
Algemeen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10)).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het huidige bouwplan bevat maximaal 110 nieuwbouwwoningen, waarmee de ontwikkeling ruim binnen de NIBM-grenzen valt. Er kan daarmee met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.
Figuur 4.12: NSL-monitoring nabij plangbied
Conclusie
Naar aanleiding van het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes, zoals spoorwegen of buisleidingen. Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat naast de rekenkundige omvang van het groepsrisico, tevens rekening moet worden gehouden met risicoreducerende maatregelen, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Regelgeving
Door de Regionale Milieudienst West-Brabant (RMD) is de Beleidsvisie Externe Veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie is op 16 december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Zundert. Voor het externe veiligheidsbeleid worden alle risico's in kaart gebracht zoals effectafstanden/risicocontouren van rijkswegen, provinciale wegen, gemeentelijke wegen, rail, buisleidingen (ook gasleidingen), propaantanks en inrichtingen (bedrijven met een risicocontour).
Onderzoek
Het plangebied bevindt zich binnen de 200-meterzone van de Prinsenstraat en de Randweg. Over deze wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Onderstaand wordt ingegaan op de consequenties van de ligging van het plangebied in de 200-meterzone.
Figuur 4.13: Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid met indicatieve begrenzing plangebied rood
Figuur 4.13 laat zien dat de voorgenomen ontwikkeling in het invloedsgebied van de Prinsenstraat valt. De Prinsenstraat is een route waarover transport van gevaarlijke stoffen is toegestaan. In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is vastgesteld dat de Prinsenstraat een externe veiligheidszone van 200 meter (invloedsgebied warme BLEVE) aan weerszijden van de weg heeft. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in dit externe veiligheidszone moet een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. Onderstaand wordt die verantwoording gegeven.
De Prinsenstraat is niet opgenomen in de Regeling Basisnet. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg is zodanig klein dat het vervoer daardoor geen 10-6-contour kent.
Het plangebied en de omgeving van het plangebied bestaan overwegend uit lage bebouwing. Er is in het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied geen sprake van hoogbouw. Dat betekent dat op basis van de kengetallen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART), uitgegeven door het ministerie van Infrastructuur en Milieu, bepaald kan worden dat het groepsrisico (zeer ruim) onder de oriëntatiewaarde blijft.
Voor het plan dient de Veiligheidsregio, op grond van artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes, in de gelegenheid gesteld te worden om advies uit te brengen omtrent de zelfredzaamheid in het plangebied en de bestrijdbaarheid van een incident met een voertuig met gevaarlijke stoffen in de Prinsenstraat of toeleidende route.
Verantwoording groepsrisico
De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft de Standaard verantwoording groepsrisico voor de gemeente Zundert opgesteld (zie Bijlage 13). In deze standaard verantwoording worden binnen de gemeente aanwezige risicobronnen beschouwd. Voor het groepsrisico moet worden beschouwd welke populatie wordt getroffen door een mogelijk ongeval met gevaarlijke stoffen. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico.
Het plangebied met omgeving wordt gekenmerkt door een laag groepsrisico. De vergroting van het groepsrisico door de voorgenomen ontwikkeling is marginaal. Het bepalende scenario in het geval van een calamiteit is de ontploffing van een LPG-tankauto. Wanneer een dergelijk incident zich voordoet, kent het plangebied voldoende vluchtmogelijkheden. Zo is het plangebied te ontvluchten via de hoofdroute in de richting van de Prinsenstraat en in de richting van Veldstraat. Naast de hoofdroute zijn er in het totale gebied diverse langzaamverkeerroutes die kunnen fungeren als vluchtroute in het geval van een calamiteit.
Advies brandweer
De brandweer heeft in het kader van het wettelijk vooroverleg een advies uitgebracht. De brandweer heeft aangegeven dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies. Deze is toegevoegd als Bijlage 14. Daarnaast is het plan getoetst aan de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. Bij de planindeling dient rekening te worden gehouden met het uitgangspunt dat doodlopende wegen niet zondermeer voldoen aan de beleidsregels. In de verdere planuitwerking zal dit verder worden meegenomen. Voor het bestemmingsplan legt dit geen beperkingen op.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Op basis van de beschouwde scenario's en de marginale vergroting van het groepsrisico acht de gemeente de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt verantwoord. Bij de verdere planuitwerking zal rekening worden gehouden met de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.
Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.
Beoordeling
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in onderdeel D onder 11.2. Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:
Met het bestemmingsplan "Prinsenstraat, fase 2" worden maximaal 110 woningen gerealiseerd. Hiermee ligt de beoogde ontwikkeling ver onder de genoemde drempelwaarden.
Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de informerle m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 15
Conclusie
Uit de informele m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan "Prinsenstraat, fase 2", die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.
Binnen het plangebied bevindt zich een transportleiding voor drinkwater (AC400), waarmee in dit bestemmingsplan rekening is gehouden door hier geen bouwvlak op te nemen. Tevens is een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de leiding.
Het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik is een belangrijk onderdeel van de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Verordening ruimte 2014. Daarmee wil de provincie Noord-Brabant de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag afremmen en daarmee de huidige omvang van het bestaand stedelijk gebied zoveel mogelijk behouden. Het benutten van nieuwe ruimte voor stedelijke ontwikkeling is pas aan de orde, als gebleken is dat deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, ook niet in andere kernen binnen de desbetreffende gemeente. In feite gaat het hier om de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd.
Onderbouwing behoefte
Als eerste wordt in beeld gebracht welke behoefte bestaat ten aanzien van wonen c.q. verstedelijking (welke vraag is aanwezig, kwantitatief en kwalitatief). De ruimtelijke ontwikkeling betreft het bestemmingsplan voor de tweede fase van de woningbouwlocatie Prinsenstraat. Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 110 woningen.
Regionaal Ruimtelijk Overleg West-Brabant
Om de woningbehoefte in de provincie Noord-Brabant te bepalen, is de provincie verdeeld in diverse regio's. Per regio wordt minimaal één keer per bestuursperiode van Gedeputeerde Staten van de provincie een woningbehoefteprognose opgesteld. Die behoefte wordt opgesteld gedurende een bestuurlijk overleg (het zogenoemde Regionaal Ruimtelijk Overleg) tussen de gemeenten in een regio. Zundert maakt samen met de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen en Geertruidenberg deel uit van de subregio Breda en omstreken. Die subregio maakt weer deel uit van de regio West-Brabant (valt samen met het COROP-gebied). Via de RRO's geven de Brabantse gemeenten jaarlijks inzicht in hun woningbouwplannen. Hiertoe actualiseren de gemeenten jaarlijks hun 'overzicht woningbouwcapaciteiten per gemeente.
In het landelijk gebied van de subregio Breda en omstreken mogen krachtens de woningbouwprognose in de periode tot en met 2040 in totaal nog 2.930 woningen worden gebouwd. Die woningen moeten dus verdeeld worden over de gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Drimmelen, Geertruidenberg en Zundert.
Met betrekking tot de ontwikkeling van de locatie Prinsenstraat kan gesteld worden dat deze regionaal is afgestemd en goedgekeurd in het intergemeentelijke Regionaal Ruimtelijk Overleg West Brabant. De planvorming bestaat uit de ontwikkeling van woningen in diverse categoriën en uit onderzoek blijkt dat de behoefte aan woningen in de kern Zundert significant aantoonbaar is. Uit een recente toelichting van Van Hassel Makelaars op de woningbehoefte binnen het plan De Tuinderij blijkt dat sprake is van een goede differentiatie van woningen.Wel wordt geadviseerd bij de toekomstige verkaveling goed in te zetten op het middeldure segment koopwoningen (tot ca. 300.00 euro). Hier ligt met name een duidelijke behoefte.
In het kader van de regionale afstemming is in het bestuurlijk overleg van 21 augustus 2019 een toelichting gegeven op de gewenste ontwikkeling binnen onderhavig plangebied. Op basis van de toelichting en de daaraan ten grondslag liggende stukken heeft de stuurgroep een positief standpunt ingenomen ten aanzien van de uitbreidingslocaties 'Prinsenstraat fase 2' (Bijlage 16).
Woonvisie 2.0
De gemeentelijke woonvisie wordt regionaal afgestemd en voorziet in de bouw van 690 tot 795 woningen in de kern Zundert in de periode van 2014 tot en met 2023. De gehele analyse van de gemeentelijke woonvisie is opgenomen in paragraaf 3.3. Hieruit blijkt dat voor fase 2 van de uitbreiding Prinsenstraat 115 woningen zijn gepland voor de periode tot 2025.
Onderbouwing uitbreiding buiten bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Het is daarbij van belang om op basis van de gebiedspecifieke situatie te bepalen wat ervaren wordt als stedelijk gebied. In het algemeen kan het bestaande stedelijk gebied worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Op grond van de Verordening ruimte bestaat het bestaand stedelijk gebied uit die locaties die zijn aangeduid als 'stedelijk concentratiegebied' danwel als ' kernen in landelijk gebied'. Het plangebied maakt hier geen deel van uit. In de regels uit de Verordening is gesteld dat een zoekgebied verstedelijking voor verstedelijking in aanmerking kan komen als het aansluitend aan woon- of werkgebieden is gelegen.
Binnen de gemeente Zundert spelen veel inbreidingsinitiatieven, die variëren in status, omvang en opgave. Deze worden gerealiseerd op of in vrijgekomen of vrijkomende locaties of gebouwen. Dit betekent dat de potentiële locaties binnen het bestaand stedelijk gebied van Zundert veelal reeds zijn of worden herontwikkeld. In de Woonvisie 1.0 staat dat bij het herontwikkelen van inbreidingslocaties het gewenste volkshuisvestelijke programma ondergeschikt is aan concrete invulling van de locatie. Het definitieve programma wordt in overleg met betreffende ontwikkelaar en lokale makelaardij op een zo laat mogelijk moment vastgelegd. Dit om vraag en aanbod zo optimaal en actueel mogelijk af te stemmen. Zoals op basis van recent ontwikkelde inbreidingslocaties blijkt - deze zijn allemaal voor 100% verkocht - is deze strategie in Zundert succesvol gebleken.
Het merendeel van de inbreidingslocaties betreffen locaties in en nabij het centrum. De realisatie van grondgebonden woningen is vaak vanuit stedenbouwkundige optiek ongewenst. Ook blijkt Zundert een appartementendorp; wellicht speelt de vergrijzing en de toename van het aantal één- en tweepersoons huishoudens hierin een grote rol . Op veel inbreidingslocaties is derhalve sprake van een invulling met appartementen. Daarnaast blijkt het op de meeste inbreidingslocaties financieel niet haalbaar om een grondgebonden programma te realiseren. Om in de behoefte aan grondgebonden woningen te kunnen voorzien, is Zundert afhankelijk van uitbreidingslocaties. Zundert heeft drie uitbreidingslocaties, te weten:
Zundert heeft de afgelopen jaren, in het kader van Bouwen Binnen Strakke Contouren (BBSC), al veel inbreidingslocaties ontwikkeld. De herontwikkeling van het Annaklooster, het Kastanjehof (de Oude drukkerij), De Bakkerij zijn hiervan goede voorbeelden. Omdat veel inbreidingslocaties beperkt van omvang zijn, is ook het aantal te realiseren eenheden in verhouding tot uitbreidingslocaties beperkt. Desondanks worden er meer inbreidingslocaties ontwikkeld dan uitbreidingslocaties. Ook wordt getracht om extra ruimte te creëren in de programmering op inbreidingslocaties. Uiteraard dient hiertoe op de betreffende locaties wel een stedenbouwkundige aanleiding aanwezig te zijn.
Conclusie ladder voor duurzame verstedelijking
Vanuit bovenstaande onderbouwing acht de gemeente het legitiem om het woningbouwprogramma dat is opgenomen in het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' - welke is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied, maar binnen een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling - te ontwikkelen met woningen. De mogelijkheden om dit programma binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, ontbreken.
Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals voorgeschreven in artikel 3.1.6, lid 2, Bro, is aangetoond dat de ontwikkeling die is beoogd met het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2', voldoet aan de criteria van zorgvuldig ruimtegebruik.
De Prinsenstraat betreft een gebiedsontsluitingsweg met een wettelijk vastgestelde maximum snelheid van 50 km/u en is gedeeltelijk voorzien van vrijliggende fietspaden en deels van aanliggende fietspaden. De Prinsenstraat kent daarnaast diverse erfaansluitingen naar woningen en bedrijven. De intensiteit op de Prinsenstraat is met circa 12.000 mvt/etmaal (inclusief planontwikkeling) voor een gebiedsontsluitingsweg met meerdere erfaansluitingen vrij hoog.
Het plangebied kan ontsloten worden op de Prinsenstraat met één ontsluiting, waarbij de Prinsenstraat in de voorrang zit. Het totale plangebied (fase 1 en fase 2) met circa 193 woningen genereert circa 1.400 voertuigbewegingen. Afgaande op de verkeersstromen zoals gehanteerd in het geluidsonderzoek (gebaseerd op telcijfers, met een jaarlijkse groei van 1%, inclusief verplaatsingen van het plangebied), kan het verkeer op het kruispunt ter hoogte van de Prinsenstraat met voldoende kwaliteit worden afgewikkeld in 2030.
Aangezien een tweede ontsluiting wordt gerealiseerd op de Veldstraat zal de verkeersontsluiting van het gebied zeker geen problemen veroorzaken op het kruispunt met de Prinsenstraat. De noordelijke ontsluiting (Veldstraat) zal naar verwachting deelgebieden 10 tot en met 15 (zie figuur 4.14) ontsluiten, welke samen circa 480 verkeersbewegingen genereren. De zuidelijke ontsluiting (Prinsenstraat) ontsluit naar verwachting deelgebieden 1 tot en met 9, welke goed zijn voor circa 930 verkeersbewegingen. Dit resulteert in een verdeling éénderde/tweederde over respectievelijk de ontsluiting via de Veldstraat en de Prinsenstraat. Vanaf de Veldstraat zal een deel van het verkeer via de Prinsenstraat naar hun bestemming rijden, waardoor een deel van de 480 verkeersbewegingen ondanks de tweede ontsluiting alsnog op de Prinsenstraat terecht komt.
Figuur 4.14 : deelgebieden binnen de Tuinderij.
Intensiteit/Capaciteit-verhouding (I/C)
De verwachte intensiteiten op de Prinsenstraat en Veldstraat, en bijbehorende gewenste maximale intensiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De gewenste maximale intensiteit is gebaseerd op het GVVP van de gemeente Zundert (dd. 28 april 2011). De verhouding tussen intensiteit en de gewenste maximale intensiteit is eveneens weergegeven.
Het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) van de gemeente Zundert (2011-2020) geeft als bandbreedte voor de gewenste maximale intensiteit op een gebiedsontsluitingsweg (Prinsenstraat) binnen de bebouwde kom 5.000 – 10.000 motorvoertuigen/etmaal. De CROW geeft daarentegen een bandbreedte tot 15.000 motorvoertuigen/etmaal. De grenswaarde in het GVVP wordt in zowel de autonome situatie als de plansituatie in 2019 al overschreden. De verkeersdruk op de Prinsenstraat is voornamelijk ontstaan door de aanleg van de randweg en het instellen van eenrichtingsverkeer in de Molenstraat.
De Prinsenstraat beschikt tussen de nieuwe toegang tot het woongebied en de rotonde Prinsenstraat-N638 over een profiel 2x1 met een doorgetrokken asstreep. Dit betekent dat voertuigen elkaar niet in mogen halen. Parallel aan de Prinsenstraat zijn vrijliggende fietspaden aangelegd. Fietsers op de rijbaan zorgen dus niet voor een beperking van de capaciteit van de Prinsenstraat. Er zijn op dit traject geen parkeervoorzieningen aanliggend aan de weg aangebracht. De capaciteit wordt dus niet beperkt door parkerende voertuigen. Aan de Prinsenstraat is een parallelstructuur aangelegd die een verbinding biedt naar de woning op Prinsenstraat 52. De aansluiting op de woning heeft dus minimale impact op de capaciteit van de Prinsenstraat. Op basis van bovenstaande eigenschappen is de verwachting dat de Prinsenstraat (tussen de ontsluiting van het woongebied en rotonde N638) over voldoende wegcapaciteit beschikt om een verkeersintensiteit van 12.000 motorvoertuigen / etmaal in de toekomstige situatie af te kunnen wikkelen. Op basis van de bestaande vormgeving worden geen problemen verwacht voor de doorstroming op de Prinsenstraat tussen de rotonde N638 en de nieuwe ontsluiting met het te ontwikkelen woongebied.
De wegcapaciteit van de Prinsenstraat zal in de toekomstige situatie naar verwachting niet maatgevend zijn voor eventuele verkeersproblemen. Objecten zoals de verkeersafwikkeling op de rotonde N638-Prinsenstraat of de wijze waarop de ontsluiting van het nieuwe woongebied zal worden vormgegeven, zijn naar verwachting eerder verkeerskundige bottlenecks gedurende een ochtend- of avondspits dan de rijbaan van de Prinsenstraat. Bij de verdere uitwerking van de aansluiting van het plangebied op de Prinsenstraat vormt dit een ontwerpuitgangspunt.
De Veldstraat is gecategoriseerd als een erftoegangsweg type II (30 km/u). In de nieuwe situatie rijden daar circa 2.000 motorvoertuigen/etmaal. Dit past ruim binnen de bijbehorende grenswaarden van het GVVP van de gemeente Zundert.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop het voornemen dat in de voorgaande hoofdstukken beschreven is, vertaald is naar juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat de inleidende regels en bevat 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien van maten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd.
In hoofdstuk 3 Algemene regels worden de algemene regels behandeld. Dit zijn onder meer de afwijkingsmogelijkheden en algemene bouwregels.
In hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit bestemmingsregels en bouwregels. Voor enkele bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels opgenomen en/of een afwijkingsbevoegdheid.
De bestemmingsregels betreffen de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (=het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, welke correspondeert met aanduidingen op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsregels. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning.
Binnen het plan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' geldt voor een deel van de groene hoofdstructuur van het plangebied. Het betreft de groenzones die lopen vanaf de compensatiezone tot in het plangebied (de zogenaamde 'groene vingers') alsmede de zuidelijke groenzone, grenzend aan de corsobouwplaats, waar ruimte is voor natuurlijk spelen. Binnen deze bestemming zijn plantsoenen, parken, groenstroken en andere groenvoorzieningen, fiets- en wandelvoorzieningen, kunstwerken en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water en nutsvoorzieningen toegestaan. Voor het bouwen geldt dat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan.
Artikel 4 Tuin
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding als tuin, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, en langzaamverkeersroutes ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende gronden.
Artikel 5 Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer, groen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 6 Wonen
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven. Deze bestemming geldt voor twee woningen langs de Prinsenstraat.
Artikel 7 Woongebied
Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied'. Dit betreft een globalere bestemming dan 'Wonen' aangezien de exacte ontwikkelingsvoornemens nog onvoldoende concreet zijn en er vanuit die optiek is gezocht naar flexibiliteit. De gronden zijn bestemd voor wonen, tuinen en erven, wegen en straten, langzaamverkeerroutes en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
Artikel 8 Leiding - Water
Ter bescherming van een aanwezige drinkwatertransportleiding is een dubbelbestemming opgenomen, waarbinnen bouw- en aanlegbeperkingen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk worden, in aanvulling op de bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden, zoals een regeling voor ondergronds bouwen en parkeren.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is in aanvulling op de wijzigingsbevoegdheden uit de bestemmingen nog een aantal algemene wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met toepassing van de afwijkingsbepalingen geregeld kunnen worden. Bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Artikel 15 Algemene procedureregels
In dit artikel is de procedure voor het stellen van een nadere eis dan wel voor het besluit tot wijziging van het plan vastgelegd.
Artikel 16 Overgangsrecht
In de overgangsrechtregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Artikel 17 Slotregel
In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.
In artikel 3.1.6, sub i van het Besluit op de ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om gronden te bestemmen voor 'Wonen' als vanwege kosten woningbouw op die locatie onmogelijk is.
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van agrarische gronden tot woonlocatie. Gelet hierop dient de economische uitvoerbaarheid inzichtelijk gemaakt te worden.
In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat. Hieronder valt ook de bouw van een of meer woningen.
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. De gemeente Zundert en de ontwikkelaar hebben voor dit plan een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de financiële afhandeling van het plan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt aangaande de realisatie van de plannen. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer nodig. Als aanvulling op deze overeenkomst is bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 1' een “allonge” aangegaan met de ontwikkelaar waarin nadere (werk) afspraken zijn vastgelegd betreffende de aanleg en beheer van de compensatiezone.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' verstuurd aan de verschillende instanties. Van de brandweer is een standaardadvies ontvangen dat is verwerkt. Van het waterschap is geen formele reactie ontvangen; zij zijn intensief betrokken bij het opstellen van het waterhuishoudkundig plan behorende bij dit bestemmingsplan. Bij de vaststelling van het plan wordt het definitief waterhuishoudkundig plan toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Prinsenstraat, fase 2' is in het kader van de zienswijzenperiode ter visie gelegd van 30 januari tot en met 11 maart 2020. Er zijn gedurende de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen ingediend. Deze reacties zijn beantwoord en opgenomen in een zienswijzenverslag (Bijlage 17).
Het bestemmingsplan Prinsenstraat fase 2 is tijdens de raadsvergadering van 9 juni 2020 gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van het aangenomen amendement (A1). In het amendement geven de partijen aan kansen te zien voor woningbouw aan beide zijden van de tweede ontsluiting (de ontsluiting op de Veldstraat), echter of en op welke wijze dient nog nader, integraal en in samenhang met fase 3 – welke nu in voorbereiding is – te worden bezien.
Naar aanleiding van het aangenomen amendement (A1) is het deel van de gronden – behorende bij de Veldstraat 20 en direct gelegen achter de Veldstraat 18A – waarop in het ontwerpbestemmingsplan woningbouw is voorzien verwijderd uit het bestemmingsplan “Prinsenstraat fase 2 te Zundert”. De planverbeelding is hierop aangepast.
In de toelichting bij het bestemmingsplan “Prinsenstraat fase 2” is ook het stedenbouwkundig ontwerp naar aanleiding van deze wijziging aangepast.