direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02012005-VS01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. infiltratie;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • e. extensief recreatief medegebruik;
  • f. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geen terreinafscheidingen zijnde, mag maximaal 2,5 m1 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag maximaal 1 m1 bedragen;
  • d. niet toegestaan zijn overkappingen, permanente teeltondersteunende voorzieningen, mest- en voerplaten, (sleuf-)silo’s, mestopslagsilo’s en vergelijkbare voorzieningen;
  • e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen dienen aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' opgericht te worden en zijn maximaal 4 m1 hoog.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheid voor dieren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking verlenen voor het realiseren van een schuilgelegenheid voor dieren die hobbymatig worden gehouden. Hierbij gelden de volgende specifieke randvoorwaarden:

  • a. deze omgevingsvergunning wordt niet verleend indien de schuilhut wordt opgericht ten dienste van een agrarisch bedrijf;
  • b. een schuilhut is niet toegestaan binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie';
  • c. de schuilgelegenheid dient zodanig gesitueerd te worden, dat geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande landschap en de aanwezige natuurlijke, landschappelijk en cultuurhistorische waarden;
  • d. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening ter plaatse van de bestemming 'Wonen' of andere gelijk te stellen bestemming op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid te gebruiken;
  • e. per agrarisch perceel mag maximaal één schuilgelegenheid worden opgericht, met dien verstande dat het perceel een minimale oppervlakte heeft van 2.500 m2;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten minste 2 m1 en ten hoogste 10 m1 van de perceelsgrens;
  • g. het bouwwerk dient hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden te zijn;
  • h. de schuilhut moet minimaal aan één zijde open zijn;
  • i. de maximaal toegestane goothoogte is maximaal 2,5 m1;
  • j. de maximaal toegestane bouwhoogte is maximaal 3 m1;
  • k. de dakhelling is minimaal 20° en maximaal 45°;
  • l. de oppervlakte is maximaal 25 m2;
  • m. binnen- en buitenopslag van goederen en aanverwante zaken is niet toegestaan;
  • n. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend is in het landschap;
  • o. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.3.2 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.2.1 met betrekking tot de bouwhoogte van terreinafscheidingen tot maximaal 2,5 m1. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de terreinafscheiding is noodzakelijk ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming;
  • b. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de terreinafscheiding passend is in het landschap;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.3.3 Afwijken ten behoeve van paardenbakken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het oprichten van een paardenbak. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. maximaal één paardenbak is toegestaan, behorende bij de aangrenzende bestemming 'Wonen' en/of 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • b. het overige bepaalde in artikel 19.2.5 is overeenkomstig van toepassing;
  • c. de afstand tot een (bedrijfs-)woning van een derde bedraagt minimaal 50 m1;
  • d. de paardenbak is uitsluitend voor hobbymatig gebruik toegestaan;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.3.4 Afwijken ten behoeve van dagrecreatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde voor dagrecreatie met een hogere bouwhoogte. Hierbij gelden tenminste de volgende randvoorwaarden:

  • a. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied De Heihorsten';
  • b. het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  • c. voor speeltoestellen en klimtorens of daarmee gelijk te stellen bouwwerken geen gebouw zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 12 m1 en voor overkappingen of daarmee gelijk te stellen bouwwerken geen gebouw zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 3 m1;
  • d. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. het gebruik van gronden en/of opstallen voor erotische dienstverlening;
  • c. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van opslag, stort of lozing;
  • d. het gebruik van gronden en/of opstallen voor doeleinden van handel, detailhandel of bedrijf;
  • e. het gebruik van gronden en/of opstallen voor dag- of verblijfsrecreatie;
  • f. het gebruik van opstallen voor bewoning;
  • g. het gebruik van gronden voor kuilvoeropslag en of sleufsilo's;
  • h. het gebruik van gronden voor permanente teeltondersteunende voorzieningen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Minicamping

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4, ten behoeve van het toestaan van een minicamping. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. de ontwikkeling is niet gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
  • b. het betreft uitsluitend recreatief medegebruik voor kleinschalig kamperen op gronden die direct aansluiten aan een bestemmingsvlak, indien er geen ruimte is binnen het bestemmingsvlak, waar een minicamping al is toegestaan dan wel in combinatie met onderhavige afwijking via een omgevingsvergunning wordt toegestaan;
  • c. ter plaatse van de minicamping zijn maximaal 25 kampeermiddelen toegestaan. Stacaravans, voor zover niet permanent geplaatst, zijn uitsluitend toegestaan binnen de aangrenzende bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  • d. parkeer- en ondersteunende voorzieningen, zoals op sanitair gebied, zijn gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf', ' Bedrijf' of 'Wonen';
  • e. de afstand tot de weg dient ten minste 20 m¹ te zijn;
  • f. de afstand tot woningen van derden dient ten minste 50 m¹ te zijn;
  • g. de afstand tot de perceelsgrens dient ten minste 5 m¹ te zijn;
  • h. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • i. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.5.2 Voerplaten, sleufsilo's, kuilplaten of andere verhardingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.4, ten behoeve van de aanleg van voerplaten, sleufsilo's, kuilplaten of andere verhardingen voor de opslag van ruwvoer bij een grondgebonden veehouderij. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. voerplaten, sleufsilo's, kuilplaten of andere verhardingen voor de opslag van ruwvoer zijn uitsluitend toegestaan aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' tot een maximum van 0,5 ha;
  • b. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.5.3 Afwijken ten behoeve van dagrecreatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van artikel 3.4 ten behoeve van dagrecreatie. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied De Heihorsten';
  • b. het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  • c. er mag geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden erfbeplanting te verwijderen waarvan de aanleg in het kader van een vergunningverlening verplicht is gesteld.

3.6.2 Uitzonderingen

Een omgevingsvergunning als hiervoor aangegeven is niet vereist voor:

  • a. werken of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden overeenkomstig de bestemming dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn dan wel op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een eerder verleende vergunning.
3.6.3 Toelaatbaarheid

Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en voor zover de mogelijkheden voor herstel niet (onevenredig) worden verkleind zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan Buitengebied 2011.

3.7 Wijzigingsbevoegdheden
3.7.1 Wijziging in ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (vormverandering zonder uitbreiding van een bestemmingsvlak)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering zonder uitbreiding van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. In combinatie hiermee wordt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' in dezelfde omvang gewijzigd in de bestemming ' Agrarisch'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van de AAB ingewonnen;
  • b. de vormverandering is niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is sprake van een duurzame locatie;
  • d. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de bestemming verkeer met in- en uitritten;
  • e. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • f. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden als er sprake is van mitigerende maatregelen;
  • g. onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:
    • 1. mitigatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande stikstofdepositie op nabij gelegen kwetsbare gebieden, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
    • 2. mitigatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen. Deze inrichting- en beheermaatregelen dienen getroffen te worden binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • h. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.7.2 Wijziging in ‘Agrarisch- Agrarisch bedrijf’ (vormverandering en/of vergroting van een bestemmingsvlak)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' ten behoeve van een vormverandering in combinatie met vergroting van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering en/of vergroting ook voor de langere termijn is aangegeven. Ter zake wordt het advies van het AAB ingewonnen;
  • b. indien het een intensieve veehouderij betreft de vormverandering en vergroting niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied';
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' is sprake van een duurzame locatie;
  • d. de grootte van het bestemmingsvlak overtreft de toegestane maximaal toegestane oppervlakte, zoals hierna aangegeven, niet:
    • 1. intensieve veehouderij: maximaal 1,5 ha;
    • 2. niet grondgebonden bedrijf, niet zijnde intensieve veehouderij: maximaal 1,5 ha;
    • 3. grondgebonden veehouderij: maximaal 1,5 ha;
  • e. minimaal 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
  • f. de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' dient in ieder geval aan te sluiten op de bestemming verkeer met in- en uitritten;
  • g. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • h. indien er milieuhygiënische belemmeringen zijn, kan uitbreiding van de veestapel slechts plaatsvinden als er sprake is van mitigerende maatregelen;
  • i. onder een mitigerende maatregel als hiervoor bedoeld wordt mede begrepen:
    • 1. mitigatie door middel van een minimaal gelijkwaardige afname van de bestaande stikstofdepositie op nabij gelegen kwetsbare gebieden, afkomstig van één of meer andere agrarische bedrijven;
    • 2. mitigatie door middel van het realiseren van een minimaal gelijkwaardige vermindering van de kwetsbaarheid van de betreffende habitat, door het (doen) treffen van inrichting- en beheermaatregelen. Deze inrichting- en beheermaatregelen dienen getroffen te worden binnen de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf';
  • j. de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan;
  • k. er sprake is van een kwaliteitsverbetering overeenkomstig artikel 2.2 van de Verordening ruimte.
3.7.3 Wijziging in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ (ontwikkeling landschapselementen of nieuwe natuur)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming ‘Groen’, ‘Natuur’ of ‘Water’ of een combinatie van deze ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • a. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan andere belangen, zoals agrarische belangen;
  • b. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • c. de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2.
3.7.4 Wijziging in ‘Wonen’ (vormverandering en/of vergroting van een bestemmingsvlak)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van een vormverandering en/of uitbreiding van de bestemming 'Wonen'. In combinatie hiermee kan de bestemming 'Wonen' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is een concreet bouwplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering en/of uitbreidingen ook voor de langere termijn is aangegeven;
  • b. de wijziging is noodzakelijk om de ontwikkeling te kunnen realiseren binnen de bouwregels van de bestemming 'Wonen' met betrekking tot maatvoeringen en afstanden;
  • c. de bestemming 'Wonen' dient in ieder geval aan te sluiten op de bestemming verkeer met in- en uitritten;
  • d. de stedenbouwkundige structuur ten opzichte van omringende of direct aangrenzende bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast;
  • e. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • f. de sloop van overtollige bebouwing is duurzaam verzekerd tenzij de bebouwing cultuurhistorische, landschappelijke en/ of architectonische waarde bezit;
  • g. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.
3.7.5 Wijziging in 'Recreatie' (vormverandering en/of vergroting van een bestemmingsvlak)

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van een vormverandering en/of vergroting van de bestemming 'Recreatie'. In combinatie hiermee kan de bestemming 'Recreatie' worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'. Hierbij gelden ten minste de volgende randvoorwaarden:

  • a. er is een concreet bedrijfsplan met een onderbouwing waarin de noodzaak en aanvaardbaarheid van de vormverandering/vergroting ook voor de langere termijn is aangegeven;
  • b. het betreft een toeristisch en recreatief initiatief ter plaatse van de aanduiding 'recreatiegebied De Heihorsten';
  • c. het initiatief is in overeenstemming met de beleidsnota 'De Kracht van Toerisme';
  • d. er is geen sprake van planologische en/of milieuhygienische belemmeringen, of gelet op de aard en omvang van het wijzigingsplan is door middel van noodzakelijk (milieu)onderzoek aangetoond dat het plan uitvoerbaar is;
  • e. de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd conform de bepalingen uit artikel 32.2 en aangetoond met een erfinrichtingsplan.