direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Rhoon - Tijsjesdijk 8
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de gemeente Albrandswaard bevindt zich het dorp Rhoon. Ten zuidwesten van het centrum van Rhoon is het perceel Tijsjesdijk 8 gesitueerd. Op dit perceel bevindt zich reeds een woning en een bijgebouw. Initiatiefnemer is voornemens het huidige bijgebouw te slopen ten behoeve van zes vrijstaande nieuwbouwwoningen. De bestaande bewoning blijft behouden. Daarmee bevat het perceel in de gewenste situatie 7 vrijstaande woningen. Initiatiefnemer is voornemens de gronden met de bestemming 'Wonen' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'.

Het bovengenoemde initiatief past binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013' (artikel 35.7). Om dit mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tijsjesdijk in Rhoon. De locatie ligt in de bebouwde kom en wordt voornamelijk omgeven door woningen. Tevens wordt het plangebied omringd door een sloot. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Rhoon, sectie B, percelen 1480 3334, 3335, 3338 en 3339. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 4.893 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0001.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Perceelloep)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente van Albrandswaard op 14 juli 2014.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Wonen' en 'Tuin' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Daarnaast kent de planlocatie de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 6'. Tenslotte bevindt zich op het perceel één bouwvlak.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, aan de functie gebonden parkeervoorzieningen en erftoegangswegen, tuinen en erven, groenvoorzieningen en water. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden. Het aantal woningen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen één, dan wel het bestaande aantal woningen.

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen.

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

De bouw van geluidsgevoelige objecten binnen de aangegeven gebiedsaanduiding 'Geluidzone- Industrie' is uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde normen of de verleende hogere waarden zoals opgenomen in de bijlage bij dit plan.

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 6' de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand', mits;

  • a. maximaal 7 woningen worden gebouwd inclusief de eventueel te handhaven woning;
  • b. de bestaande woning mag worden gesloopt;
  • c. de aanduiding 'bijgebouwen' wordt geschrapt na sloop van de ter plaatse aanwezige bebouwing;
  • d. de bestaande karakteristiek van de Tijsjesdijk, welke gekenmerkt wordt door lintbebouwing in een open structuur, niet wordt aangetast;
  • e. de kavelgrootte van een woning tenminste 300 m2 dient te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de woningen maximaal 11 m mag bedragen;
  • g. de woningen ontsloten worden op de Tijsjesdijk;
  • h. geen onevenredige hinder (bezonning en privacy) optreedt voor de omliggende bestaande woningen;
  • i. onderzoek is gedaan naar eventueel aanwezige bodemverontreiniging;
  • j. toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 35.10.

Artikel 35.10 schrijft voor dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden voldaan dient te worden aan de onderzoeksverplichting op de aspecten geluid, bodem, water, archeologie, externe veiligheid, ecologie en economische uitvoerbaarheid.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan, omdat de bestemming 'Wonen' en het huidige bouwvlak uitsluitend één woning toestaat. Om zeven woningen toe te staan, is het nodig de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' overeenkomstig de juridische mogelijkheid uit het bestemmingsplan Rhoon Dorp 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0003.png" Figuur: uitsnede bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013' met aanduiding plangebied (bron: Ruimtelijke Plannen)

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan 'Rhoon - Tijsjesdijk 8' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingspulan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

De planlocatie betreft een lager gelegen perceel aan de Tijsjesdijk in de Rhoon. Het perceel is te bereiken via een inrit vanaf de Tijsjesdijk. In de huidige situatie bevindt zich aan de voorzijde van het perceel een vrijstaande woning. Aan de achterzijde van het perceel bevindt zich een bijgebouw. Dit gebouw was onder andere in gebruik als groothandel voor tuinmeubelen. Hier werden meubels opgeslagen en de meubels werden aan- en afgevoerd voor de handel. Tenslotte is het perceel gedeeltelijk verhard en zijn een deel van de gronden ingelicht als tuin.

Het perceel wordt omringd door een kleine watergang. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich hoofdzakelijk door woningen.

2.2 Toekomstige situatie

In de gewenste situatie wordt de planlocatie gebruikt ten behoeve van het behouden van de bestaande woning en de realisatie van zes vrijstaande nieuwbouwwoningen. Om dit mogelijk te maken wordt het bestaande bijgebouw gesloopt. Een planvisie voor dit gebied is opgenomen in Bijlage 1.

Het voornemen voegt zich naar de karakteristieke bebouwing achter de Tijsjesdijk zoals ook op aangrenzende kavels gevonden kan worden. Het kavel is op dit moment, ook vergelijkbaar met de omliggende kavels langs de Tijsjesdijk, ingericht als een erf. Deze inrichting blijft in het plan behouden.

De bebouwing is dusdanig georiënteerd dat deze een relatie aangaat met zijn omgeving terwijl de bebouwing ook past bij een traditionele erfinrichting. Kenmerkend voor een erf is de wat informele compositie van een ensemble van gebouwen, terwijl ze onderling wel een orthogonale relatie tot elkaar hebben. In het planvoornemen worden twee hoofdtypes 'schuurwoningen' met verschillende goothoogtes en dakhellingen toegepast, zoals gebruikelijk op een boerenerf. Deze types worden uitgevoerd in verschillende pure materialen wat tezamen met de verschillende kaprichtingen een gevarieerd beeld oplevert. De centrale ontsluitingsweg wordt omzoomd door een groene inrichting en aankleding, waardoor de woningen in een zorgvuldig en landschappelijk vormgegeven erf worden ingebed.

De woningen liggen aan de voorzijde aan een gemeenschappelijk erf. Dit erf is te bereiken via de bestaande inrit vanaf de Tijsjesdijk. Het erf biedt toegang tot de woningen. Ook de parkeerplaatsen ten behoeve van de woningen zijn hier gepositioneerd. In totaal worden tenminste 17 parkeerplaatsen gerealiseerd.

De navolgende impressies zijn een nadere uitwerking van de planvisie d.d. 2 juni 2021 (Bijlage 1). Het plan omvat naast de bestaande woning (woning 1) twee woningtypes, een schuur- en een stolpwoning. Ook voorziet het plan in een toegevoegde, verhoogde variant van de stolpwoning op de kavel bij de entree (7). Per kavel is de keuze voor het type woning bepaald door de ligging van de kavel, de vorm van de kavel en de gewenste planvariatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0004.png" Figuur: verkaveling gewenste situatie (bron: stats architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0005.png" Figuur: impressie gewenste situatie vanaf de Tijsjesdijk (bron: stats architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0006.png" Figuur: impressie woningen vanaf noordoosten gezien (bron: stats architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0007.png" Figuur: impressie voorgenomen plan vanaf achterzijde perceel (bron: stats architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0008.png" Figuur: impressie verkaveling vanaf achterzijde perceel (bron: stats architecten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van zes woningen en de sanering van overtollige bebouwing, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerde Staten en daarmee geconsolideerd. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn een aantal zaken die worden benoemd in de Omgevingsvisie van belang.

Ten eerste is het van belang te benoemen dat de provincie richting en ruimte geeft aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit).

In de Omgevingsvisie is een paragraaf over verstedelijking en wonen opgenomen. De provincie voorziet samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties op regionaal niveau in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen. De voorkeur gaat uit naar woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en is georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied zorgt voor het behoud van een open landschap, maar ook biedt het een aantrekkelijke leefomgeving en daarmee een attractief woonmilieu.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat onderhavig initiatief aansluit bij de provinciale Omgevingsvisie. Daarnaast wordt er een positieve bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van Rhoon. Er worden vanuit provinciaal oogpunt dan ook geen bezwaren verwacht tegen het voorgenomen plan.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 1 augustus 2020 is de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland opnieuw vastgesteld door Gedeputeerden en daarmee geconsolideerd. In de Omgevingsverordening wordt via regels verdere uitvoering gegeven aan de beleidskeuzes zoals opgesteld in de Omgevingsvisie. Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn voornamelijk de instructieregels ten aanzien van bestemmingsplannen van belang. Hierin wordt benoemd dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt in ieder geval in moet gaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Eveneens dienen er in het bestemmingsplan geen strijdigheden te zijn in het geval van vaststelling van een regionale visie, bijvoorbeeld op het gebied van wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Wijzigingsvoorwaarden

Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. Gebeurt dit niet, dan kan de bevoegdheid in beginsel niet worden uitgeoefend. In deze paragraaf wordt aangegeven hoe bij dit planvoornemen met de voorwaarden is omgegaan. Onderstaand worden de voorwaarden weergegeven.

35.7 wetgevingszone - wijzigingsgebied 6

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 6' de bestemming 'Wonen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand', mits;

  • a. maximaal 7 woningen worden gebouwd inclusief de eventueel te handhaven bestaande woning;
  • b. de bestaande woning mag worden gesloopt;
  • c. de aanduiding 'bijgebouwen' wordt geschrapt na sloop van de ter plaatse aanwezige bebouwing;
  • d. de bestaande karakteristiek van de Tijsjesdijk, welke gekenmerkt wordt door lintbebouwing in een open structuur, niet wordt aangetast;
  • e. de kavelgrootte van een woning tenminste 300 m2 dient te bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de woningen maximaal 11 m mag bedragen;
  • g. de woningen ontsloten worden op de Tijsjesdijk;
  • h. geen onevenredige hinder (bezonning en privacy) optreedt voor de omliggende bestaande woningen;
  • i. onderzoek is gedaan naar eventueel aanwezige bodemverontreiniging;
  • j. toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in lid 35.10.

Artikel 35.10 Toetsingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in lid 35.1 t/m 35.9 voldaan dient te worden aan de onderzoeksverplichting op de volgende aspecten (zie ook de plantoelichting voor een nadere beschrijving):

  • a. geluid;
  • b. bodem;
  • c. water;
  • d. archeologie;
  • e. externe veiligheid;
  • f. ecologie;
  • g. economische uitvoerbaarheid.

Conclusie

Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, door 7 woningen mogelijk te maken, waarbij de aanduiding bijgebouwen wordt verwijderd. De bestaande karakteristiek wordt niet aangetast, de minimale kavelgrootte is meer dan 300 m2, de maximale bouwhoogte is minder dan 11 m, de woningen worden ontsloten op de Tijsjesdijk en er is geen onevenredige hinder voor bestaande woningen.

De omgevingsaspecten zijn ook getoetst in Hoofdstuk 4 van de toelichitng.

3.3.2 Structuurvisie Albrandswaard

De gemeente Albrandswaard heeft op 13 mei 2013 de Structuurvisie Albrandswaard vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijk beleid - wat moet waar komen en waarom? - en biedt zo kaders en richtlijnen voor initiatieven van burgers, ondernemers en (maatschappelijke) organisaties. Het dorpscentrum van Rhoon wordt versterkt door te investeren in een duurzame, dorps chique uitstraling van de openbare ruimte en het groen en door ruimte te bieden aan horeca en winkels die zich profileren met beleving en smaak. Het dorpshart krijgt een hogere verblijfskwaliteit, onder ander door het park te benutten als Groene Brink. In oost-westrichting worden via de dorpseverbindingen de recreatieve mogelijkheden in de polder Albrandswaard en Het Buijtenland van Rhoon beter bereikbaar gemaakt. Zo weet Rhoon niet alleen meer eigen inwoners aan zich te binden, maar krijgt het centrum ook meer bezoekers.

3.3.3 Woonvisie 2016-2025

De Woonvisie 2016-2025 is vastgesteld door de gemeente Albrandswaard in 2016. In de Woonvisie bespreekt de gemeente de opgestelde visiepunten omtrent de woningmarkt in de gemeente. Deze visiepunten worden gekoppeld aan doelstellingen ten behoeve van de kwaliteit van de woonkwaliteit en de visiepunten geven richting aan de ontwikkelingen van de gehele woningvoorraad. De woonvisie stelt de kwaliteit van wonen binnen Albrandswaard voorop. De kwaliteit van wonen binnen Albrandswaard dient op minimaal hetzelfde niveau te blijven als het huidige niveau.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Soortenbescherming

Het plangebied ligt op circa 800 meter afstand van het Natura-2000 gebied 'Oude Maas'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 370 meter afstand.

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecologie Op Maat (Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

In de quickscan ecologie wordt geconcludeerd dat het perceel geen beschermde natuurwaarden herbergt en dat de werkzaamheden zonder bezwaar kunnen worden uitgevoerd. Wel dient de zorgplicht uit artikel 1.11 Wet Natuurbescherming in acht te worden genomen. Dit houdt in dat wanneer tijdens werkzaamheden toch blijkt dat zich (mogelijk) beschermde soorten in het groen bevinden, direct maatregelen dienen te worden getroffen om verstoring tegen te gaan. Indien verstorende werkzaamheden binnen het broedseizoen gaan plaatsvinden, dient zeker te zijn dat er geen broedgevallen binnen de invloedsfeer van deze werkzaamheden aanwezig zijn. Richtlijn voor de broedperiode voor vogels is 15 maart t/m 15 juli.

Een uitgebreide beschrijving, beoordeling en aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Aanvullend is wel extra aandacht besteed aan de mogelijke verzuring en vermesting van een habitat ten gevolge van stikstofdepositie.

4.1.3 Gebiedsbescherming

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Oude Maas' op een afstand van circa 800 meter. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.

Er is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met behulp van de AERIUS Calculator. Hieruit blijkt dat de gewenste ontwikkeling leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Het rapport, inclusief bijlagen, is opgenomen in Bijlage 3.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Voorliggend initiatief voorziet in de realisatie van zes extra woningen. Ten aanzien van het initiatief zullen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. De planologisch geldende functie van de locatie betreft bovendien eveneens een milieugevoelige functie, aangezien ook hierbij meerdere personen voor langere tijd in het pand aanwezig kunnen zijn.

Op 5 juni 2018 is een asbestinventarisatie uitgevoerd door Ingenieursbureau Mol voor de loods op het terrein (Bijlage 4). Uit de asbestinventarisatie blijkt dat er diverse asbesthoudende / asbestverdachte toepassingen zijn aangetroffen. Dit betreffen onder andere delen van het dak, de buitenzijde, de binnenzijde van de gevels en de buitenzijde. Ingenieursbureau Mol ziet, gelet op het doel van het onderzoek, geen aanleiding om een aanvullend onderzoek uit te voeren. Er zijn naar aanleiding van dit onderzoek geen dringende acties noodzakelijk. Er zijn naar aanleiding van dit onderzoek op lange termijn geen acties noodzakelijk.

Op 12 juni 2018 is een verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uitgevoerd op de locatie door Ingenieursbureau Mol (Bijlage 5). Op basis van het onderzoek blijkt dat de hypothese onverdacht voor bodemverontreiniging dient te worden verworpen, aangezien in de grond en het grondwater licht verhoogte gehalten van enkele stoffen zijn aangetoond. Echter, de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van verder onderzoek. De resultaten benaderen geenszins de toetswaarde voor nader onderzoek.

Op de onderzoekslocatie is in de grond asbest aangetroffen. Het gehalte asbest overschrijdt de toetsnorm voor nader onderzoek echter niet.

Opgemerkt wordt dat indien bijvoorbeeld bij herinrichtingswerkzaamheden grond vrijkomt die niet ter plaatse kan worden hergebruikt er ristricties gelden ten aanzien van hergebruik.

Bij het verkennend bodem- en asbest in grondonderzoek uit 2018 is geen onderzoek verricht op OCB's. Volgens bevoegd gezag dient dit alsnog uitgevoerd te worden. Daarom is door Ingenieursbureau Mol op 30 juni 2021 een aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbest in grond onderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). De belangrijkste conclusies uit het aanvullend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • De bovengrond is plaatselijk matig tot sterk verontreinigd met OCB. De overige bovengrond is lichtverontreinigd met OCB;
  • Op basis van de huidige gegevens wordt uitgegaan dat de sterk verontreinigde grond met DDT, met een oppervlakte van 30 m² en een verticale spreiding van 50 centimeter, circa 15 m³ bedraagt;
  • Op basis van de huidige gegevens wordt uitgegaan dat de matig verontreinigde grond met DDE, met een oppervlakte van 20 m² en een verticale spreiding van 50 centimeter, circa 10 m³ bedraagt;
  • Vooralsnog wordt ervanuit gegaan dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan, er is dus sprake van een historische verontreiniging;
  • Conform het gestelde in de Wet bodembescherming is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging omdat het volumecriterium uit voornoemde wetgeving (meer dan 25 m3 grond met concentraties boven de interventiewaarden) niet wordt overschreden.

Uit het verkennend asbest in grondonderzoek blijkt dat de hypothese verdacht op het voorkomen van verontreinigingen met asbest wordt bevestigd. Het gehalte in de bovengrond overschrijdt de toetswaarde voor nader onderzoek. Geadviseerd wordt een nader asbest in grondonderzoek uit te voeren ter plaatse van de sterke verontreiniging met asbest in de bovengrond.

Voor het nader asbest in grondonderzoek is reeds uitgevoerd (Bijlage 7). In dit onderzoek wordt aangetoont dat er een saneringsnoodzaak is. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal een saneringsplan worden opgesteld en zal de sanering worden uitgevoerd.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. De bodemkwaliteit zal geschikt gemaakt worden voor de nieuwe functie en levert dus geen risico's op voor de volksgezondheid en het milieu.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten. Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien er werkzaamheden uitgevoerd worden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiie tevens een terreinoppervlakte van meer dan 200 vierkante meter beslaan.

Op 14 juni 2021 heeft de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam (BOOR) de eventuele noodzaak van het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek in het kader van de voorgenomen grondwerkzaamheden ter plaatse van de Tijsjesdijk 8 te Rhoon. Dit advies is bijgevoegd in Bijlage 10.

De afdeling Archeologie ziet naar aanleiding van de voorgelegde plannen geen reden tot archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en/of inventariserend veldonderzoek) op de planlocatie en adviseert de gemeente Albrandswaard dan ook om af te zien van een dergelijk onderzoek. De locatie kan voor de voorgenomen ontwikkeling worden vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis. Wel wordt benadrukt dat er altijd rekening dient te worden gehouden met zogenaamde toevalsvondsten. Hiervan dient men op basis van de Erfgoedwet 2016, art. 5.10 het bevoegd gezag, de gemeente Albrandswaard, te informeren.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. De ontwikkeling vindt plaats in beschermd archeologisch gebied, maar is door de afdeling Archeologie van de gemeente Rotterdam vrijgegeven zonder archeologische bemoeienis. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.4.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Ten aanzien van parkeren heerst een hoge parkeerdruk in Rhoon. Bij nieuwe ontwikkeling zal bekeken moeten worden of er ruimte is om extra parkeercapaciteit te realiseren. Voor dit plan is parkeren op de Tijsjesdijk geen optie en onwenselijk. In dit plan is er een eigen erf en een gedeeld erf dat moet voorzien in de parkeerbehoefte. Uitgangspunt is 2 parkeerplaatsen per woning, te realiseren bij de eigen woning, welke in stand gehouden moeten blijven. Daarnaast dienen er minimaal 3 parkeerplaatsen voor bezoekers beschikbaar te zijn. Het voorgenomen plan moet daarmee voorzien in 17 parkeerplaatsen. Hier wordt aan voldaan.

Handhaving van de gestelde parkeernormen vindt plaats vinden door het opnemen van parkeernormen in het bestemmingsplan. Ook wordt gehandhaafd op basis van de aanbeveling voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom zoals opgesteld door de stichting Centrum voor de Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0009.png" Figuur: overzicht planlocatie met aanduiding parkeerplaatsen

4.5.2 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Tijsjesdijk. Dit is een 30 km/u weg.

De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie is een vrijstaande woning toegestaan. Een vrijstaande woning heeft een verkeersaantrekkende werking van minimaal 7,8 tot maximaal 8,6 mvt/etmaal in rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied.

Tevens was het bedrijf Omega gevestigd in het bijgebouw. Omega gebruikte de loods ten behoeve van de opslag van onder andere het aan- en afvoeren van de meubels voor de handel. Dit bedrijf heeft ook een bepaalde verkeersgeneratie gehad. Deze kan eveneens met behulp van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' berekend worden. Hiervoor is gekeken naar de functie 'bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf). Een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief kent een verkeersgeneratie van minimaal minimaal 9,1 tot maximaal 10,9 mvt per 100 m2. De loods heeft een omvang van circa 715 m2. Daarmee heeft de loods een verkeeraantrekkende werking van minimaal 65,1 mvt en maximaal 77,9 mvt per etmaal. Dit is gebaseerd op een loods van 715 m2 in rest bebouwde kom in matig stedelijk gebied.

In de huidige situatie komt de verkeersgeneratie daarmee neer op minimaal 72,9 mvt tot maximaal 86,5 mvt per etmaal.

In de gewenste situatie is de verkeersaantrekkende werking op dezelfde manier te bepalen. Voor zeven woningen komt dit in totaal neer op een verkeersaantrekkende werking van minimaal 54,6 tot maximaal 60,2 mvt/etmaal.

De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief af met minimaal 18,3 tot maximaal 26,3 mvt per etmaal.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Het voorgenomen plan leidt tot een afname in de verkeersstromen ter plaatse van het plangebied. De verkeersgeneratie vormt daarmee geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek

Ten behoeve van het plan is de geluidbelasting van de Tijsjesdijk, Willem de Kooning Allee / Van Gogh Allee / Karel Appellaan onderzocht. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. Het plangebied is tevens gelegen binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Waal-/Eemhaven. Het akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage (Bijlage 8). Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen vanwege:

  • het verkeer op de Rijsdijk ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde en geen belemmering vormen voor de realisatie van het bouwplan.
  • het verkeer op de niet-gezoneerde en 30 km/uur-wegen ruim lager zijn dan de voorkeurswaarde, zoals deze gelden voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelastingen vanwege het verkeer op de 30 km-wegen aanvaardbaar is.
  • het industrieterrein Waal-/Eemhaven hoger is dan de voorkeurswaarde, maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Er zijn geen reële maatregelen te treffen waardoor de geluidbelastingen, vanwege het gehele industrieterrein, gereduceerd kunnen worden tot de voorkeurswaarde.

Om deze woningen te kunnen realiseren moet de gemeente Albrandswaard hogere waarden tot 54 dB(A), vanwege het industrielawaai van het industrieterrein Waal-/Eemhaven vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan de criteria die de gemeente Albrandswaard stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw. Het Besluit hogere waarden Wet geluidhinder is vastgesteld op 15 maart 2022 door de gemeente Albrandswaard Bijlage 9.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als 'gemengd gebied' gelet op de bestemmingen 'Recreatie' en 'Maatschappelijk' in de nabijheid van de planlocatie. Voor de nieuwe woningen geldt geen richtafstand tot omliggende functies, omdat deze niet overlastgevend zijn.

De gronden die de bestemming 'Recreatie' kennen zijn bestemd voor dagrecreatie, kantoren, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water met een minimaal oppervlakte van 3.000 m2, bruggen en een kiosk. Op het perceel is een park gevestigd. Hiervoor geldt geen milieucategorie. Er wordt voldaan aan deze richtafstand. Ter plaatse van de te realiseren woningen kan worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat. De school wordt tevens niet (extra) beperkt door de te realiseren woningen.

Tevens bevindt zich in de nabijheid van het plangebied gronden met de bestemming 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening ten dienste van maatschappelijke voorzieningen, erven, groenvoorzieningen en tuinen en straatmeubilair. Op het perceel is een basisschool gevestigd. Volgens de VNG-uitgave valt een basisschool in milieucategorie 2. De richtafstand tot woningen in gemengd gebied is 10 meter. De school ligt op ca. 150 meter daarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Ter plaatse van de te realiseren woningen kan worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat. De school wordt tevens niet (extra) beperkt door de te realiseren woningen.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de ontwikkeling van 6 nieuwe woningen getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0613.WPRhoonTijsjesdijk-VST1_0010.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de havenspoorlijn Rotterdam geldt volgens de Regeling basisnet een PR 10-8 contour van 1.519 meter. Het plangebied bevindt zich op ca. 1700 meter van de spoorlijn, waardoor er geen beperkingen gelden voor de ruimtelijke ontwikkeling.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.10.3 Watertoets

Op 1 juli 2021 is eveneens contact geweest met Waterschap Hollandse Delta. Tijdens dit contact is besproken dat wanneer er meer dan 500 m2 toename aan verhard oppervlak plaatsvindt, er een watercompensatie van 10% van het toegenomen verhard oppervlak moet worden gegraven.

Voor de volledigheid en om het plan te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 11). Op basis van de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Er is contact opgenomen met Waterschap Hollandse Delta is contact opgenomen over de voorgenomen plannen. In het advies dat op 8 oktober 2021 is ontvangen:

'Binnen stedelijk gebied moet de toename van verhard oppervlak van meer dan 500 m² worden gecompenseerd. 10% van de toename van het verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het graven van oppervlaktewater'.

Naar verwachting wordt er niet meer dan 500 m2 aan verhard oppervlak toegevoegd met het te realiseren plan. Watercompensatie is daarmee niet noodzakelijk.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

De ontwikkeling betreft het slopen van een bedrijfshal en het realiseren van zes vrijstaande woningen op het perceel aan de Tijsjesdijk 8 te Rhoon. De reeds bestaande woning blijft behouden. De woningen krijgen ieder een eigen buitenruimte en er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.

Plaats van het project

De planlocatie is gelegen in de kern van Rhoon. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich hoofdzakelijk door woningen. Daarnaast ligt er een park en een basisschool in de omgeving van het plangebied. De locatie ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden of waardevol landschap.

Kenmerken van het potentiële effect

Op basis van de onderzoeken blijkt dat er vanuit de milieuaspecten geen belemmering bestaat voor de ontwikkeling. Met betrekking tot flora en fauna geldt de algemene zorgplicht wanneer er bij de werkzaamheden soorten worden aangetroffen. Vanuit akoestiek, archeologie, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid bestaan er eveneens geen belemmeringen.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013'.

Het wijzigingsplan 'Rhoon - Tijsjesdijk 8' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Rhoon - Tijsjesdijk 8' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

'Groen'

De voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor, groen, water, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en gemalen. Deze groenbestemming is aanwezig ter bescherming van het aanwezige groen in Rhoon. Ook is hierbij aansluiting gevonden op de structuurvisie van de gemeente Albrandswaard.

'Tuin'

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en parkeervoorzieningen, en is bedoeld voor de erven behordende bij de woning.

'Wonen - Vrijstaand'

Volgens de wijzigingsbevoegdheid kunnen de gronden die in het vigerende bestemmingsplan 'Rhoon Dorp 2013' bestemd zijn als 'Wonen' gewijzigd worden naar de bestemming 'Wonen - Vrijstaand'.

Voor deze afwijkende regeling is gekozen om eigenaren de vrijheid te geven de kavel zelf in te richten. Om dit mogelijk te maken is een ruim bouwvlak opgenomen, waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht met een maximaal grondoppervlak van 200 m2. Een erfbebouwingsregeling is niet opgenomen. Hierdoor ontstaat vrijheid aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen te realiseren, mits dit binnen het bouwvlak plaatsvindt en mits dit binnen het maximaal grondoppervlak van 200 m2 blijft.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Omwonenden zijn door initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen. Zij zijn op 9 februari 2021 per brief op de hoogte gesteld van het initiatief en de plannen en zijn uitgenodigd om hun mening te geven over het conceptplan door middel van een enquête. Op 3 mei 2021 zijn de resultaten van dit draagvlakonderzoek geanalyseerd. De belangrijkste resultaten zijn als volgt:

Per onderdeel waren de reacties "erg enthousiast/enthousiast" resp. "neutraal" vs. "niet enthousiast", te weten:

  • Algemene indruk: 61% resp. 24% vs. 15%;
  • Verkaveling: 39% resp. 36% vs. 24%;
  • Sfeerbeeld: 76% resp. 18% vs. 6%.

Derhalve is overwegend positief gereageerd. Naar aanleiding van de ontvangen feedback en op hun verzoek zijn initiatiefnemers in overleg getreden met meerdere bewoners die met hun tuin direct grenzen aan het plan. Er zijn vragen gesteld over onder andere damwanden, inkijk en bouwhoogte. Deze opmerkingen zijn beantwoord en meegenomen in de verdere planvorming. Om het groene karakter te borgen van de kant van de sloot, is aan twee zijden de slootkant bestemd als 'Groen' en niet als 'Tuin' of langer als 'Wonen'. De woningen zijn meer gecentreerd in het plan. Bij de uitwerking worden raampartijen kleiner en meer bescheiden uitgewerkt. In overleg is een van de schuurwoning 180° gedraaid.

Naast de enquête hebben de initiatiefnemers op 10 juni 2021 ook een inloopuur gehouden. Op deze avond is de aangepaste (erf-)verkaveling gepresenteerd. Aanleiding voor het aanpassen van de verkaveling was de feedback van de gemeente en van omwonenden. Tevens zijn bij deze bijeenkomst de vragen en opmerkingen van omwonenden beantwoord.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 31 december 2022 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ontvangen.

De ontvangen zienswijzen zijn in de Nota van Zienswijze weergegeven en beantwoord. De zienswijzen hebben niet geleidt tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

De Nota van Zienswijze is als Bijlage 12 in de toelichting opgenomen