direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boezembocht-Veilingterrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten om bestemmingsplannen iedere tien jaar te actualiseren. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet actualiseringsplicht bestemmingsplannen en beheersverordeningen zijn gemeenten hiertoe in beginsel niet langer verplicht. De actualiseringsplicht is echter niet voor alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen afgeschaft. Nu voor het grootste deel van het gebied Boezembocht-Veilingterrein niet eerder een bestemmingsplan is vastgesteld, is het nodig dat er een bestemmingsplan wordt opgesteld.

Hiernaast is er in het bestemmingsplangebied sprake van belangrijke wenselijke ontwikkelingen, namelijk de ontwikkeling van de woonwijk "Nieuw Kralingen", een bedrijvenstrook en de hiermee gepaard gaande wijziging van omliggende wegenstructuur. Doel is om binnen het bestemmingsplangebied, naast bestaande sportvelden en een aantal bestaande bedrijven, nieuwe bedrijvigheid en een aantrekkelijke, gevarieerde groen- en waterrijke wijk te realiseren met eengezinswoningen en appartementen, direct gelegen aan het Kralingse Bos. Uitgangspunt is dat dit alles wordt mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. In de gebiedsvisie Nieuw Kralingen (bijlage 1 van de toelichting) wordt de ontwikkeling van Nieuw Kralingen uitgebreid beschreven.

1.2 Gekozen planopzet

De doelstelling van het bestemmingsplan is een planologisch en juridisch kader voor het gebied "Boezembocht-Veilingterrein" waarin enerzijds de bestaande situatie voor een aantal gevestigde bedrijven en voorzieningen wordt vastgelegd en anderzijds nieuwe ontwikkelingen als het verleggen van wegen, de bouw van nieuwe bedrijven en het aanleggen van een woonwijk worden mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor bestemmingsplannen (SVPB2012).

Er is gekozen voor een planopzet waarbij de bestaande bedrijven gevestigd kunnen blijven binnen een bedrijfscategorie volgens de standaardbedrijfsindeling van de VNG, zoals die binnen Rotterdam gehanteerd wordt voor bedrijventerreinen. Voor de nieuw te vestigen bedrijven wordt de zelfde systematiek gehanteerd. Voor de nieuw te bouwen woonwijk wordt op de verbeelding aangegeven waar de woonwijk zal worden gerealiseerd. In de regels is voor deze wijk aangegeven hoeveel oppervlakte minimaal uit water dient te bestaan en dat er maximaal 800 woningen in totaal zullen worden toegestaan. Voor het toepassen van groen is op de verbeelding met een vlakaanduiding aangegeven waar bij benadering de groenzones vanuit de wijk naar de plas zich zullen bevinden. Binnen de woonfunctie is er in beperkte mate ruimte voor bedrijvigheid aan huis en horeca. Hiernaast is maximaal 900 m2 horeca mogelijk gemaakt binnen het woongebied en is er horeca mogelijk in een nieuw te bouwen bedrijfsverzamelgebouw. In het bestemmingsplangebied zijn voor de Boezembarakken, het stoomdepot en het huidige tankstation wijzigingsbevoegdheden opgenomen, zodat de bestemming daar in de toekomst kan worden gewijzigd.

Om te hoge geluidbelasting op de woningen als gevolg van gevestigde bedrijven aan de noordzijde te voorkomen is de bouw van een geluidsscherm of een bedrijvenstrook tussen de woonwijk en de metaalbedrijven als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bewonen van een deel van de woningen is zonder dat geluidwerende bouwwerk niet toegestaan. De voorwaarde geldt ook voor een geluidscherm langs het spooremplacement, een (laag) geluidscherm langs de Verlegde Bosdreef en de eerste lijnsbebouwing langs de Verlegde Bosdreef, die een geluidafschermende werking heeft voor de achtergelegen woningen. Omdat de geluidbelasting op de woningen als gevolg van de A20 en het spoor boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt, zijn binnen contouren, die zijn aangegeven op de verbeelding, hogere waarden van 53 dB vastgesteld. Een scherm langs de A20 is niet noodzakelijk om de bouw van woningen in het plangebied mogelijk te maken, maar zal de geluidbelasting in het plangebied en delen in het Kralingse Bos, Nieuw Crooswijk en de Algemene Begraafplaats beperken. Gezien de ambitie om een wonwijk te realiseren met een goede en gezonde stedelijke leefomgevingskwaliteit is het wenselijk om dit scherm te plaatsen. Er wordt onderzoek gedaan naar de technische en financiele mogelijkheid van de plaatsing van dit geluidscherm.

De Crisis-en herstelwet biedt de mogelijkheid om een bestemmingsplan te maken dat sterk lijkt op het omgevingsplan uit de Omgevingswet; een bestemmingsplan met “verbrede reikwijdte”. Het plangebied is aangewezen als experiment, waarbij het bepaalde in artikel 7c Besluit uitvoering Crisis en herstelwet van toepassing wordt verklaard.

Omdat binnen het plangebied sprake is van een transformatie van een deel van een bestaand bedrijventerrein naar een woonwijk op korte afstand van een rijksweg, doorgaande wegen, een spoor en bedrijven, kan het noodzakelijk zijn om in het bestemmingsplan gebruik te maken van afwijkende regels die op basis van de Crisis- en herstelwet mogelijk zijn.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in het gebied Kralingen-Crooswijk. Het ligt tussen het spoor, de Bosdreef en de Boezemlaan. Het gebied is hoofdzakelijk in gebruik als (deels braakliggend) bedrijventerrein, spoor, gemeentekwekerij, verkooppunt brandstof (met lpg), jachthaven, sportvelden en onderwijsvoorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0002.png"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor een klein gedeelte van het plangebied geldt een bestemmingsplan. Het betreft het bestemmingsplan Terrein Boezembarakken (443) dat is vastgesteld door de gemeenteraad 07-08-1986, goedgekeurd door GS van Zuid-Holland op 24-02-1987 en onherroepelijk is geworden op 19-05-1987.De Bosdreef maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Kralingse Bos", dat op 7 april 2010 onherroepelijk is geworden en nu wordt geactualiseerd. Voor de rest van het plangebied geldt geen bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Met structuurvisies worden de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangegeven die de nationale belangen veiligstellen die met dat beleid worden behartigd. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over verschillende juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.

De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

2.1.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

De SVIR is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het verwezenlijken van het doel om het vestigingsklimaat van de stedelijke regio aantrekkelijker te maken. In het bestemmingsplan worden de geldende rechten voor de bedrijven die reeds in het gebied gevestigd zijn overgenomen. Door in het bestemmingsplan ruimtelijk de vestigingsmogelijkheden voor de bedrijven vast te leggen en daar waar nodig maatregelen te treffen om overschrijding van wettelijke normen op toekomstige woningbouw te voorkomen, wordt bedrijven de zekerheid gegeven dat het huidige gebruik binnen de bestaande eigendommen ook in de toekomst mogelijk blijft. Voor het bedrijventerrein Boezembarakken worden de bestaande rechten zoals ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan van 1987 over genomen. Op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het gebied aan de Veilingweg en Klokweg zijn bedrijven toegestaan in een categorie 3.2. Er is behoefte aan een bedrijventerrein op korte afstand van de stad, waarnaar bedrijven met een wat zwaardere milieucategorie vanuit de stedelijke omgeving kunnen worden uitgeplaatst. Dit terrein aan de Veilingweg/Klokweg biedt die ruimte. Dit sluit aan bij het eerst benoemde nationale belang van het SVIR.

In het plan is nadrukkelijk aandacht geschonken aan milieukwaliteit. Bodemsanering van oude bedrijventerreinen vindt plaats ten behoeve van de woonfunctie, er is in het plan sprake van een toegenomen watercapaciteit en er zijn de nodige maatregelen als voorwaarde opgenomen ter bescherming tegen geluidsoverlast.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Vastgesteld op 22 augustus 2011, geconsolideerde versie 5 juni 2014

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de juridische vertaling van het beleid uit de SVIR. Het besluit bevat regels die doorwerken op gemeentelijk niveau, en dus relevant zijn voor bestemmingsplannen. Voorbeelden van zaken die geregeld zijn in het Barro zijn rijksvaarwegen, hoofdwegen, het 380 kV-netwerk en buisleidingen van nationaal belang.

2.1.2.1 Relevante regels voor het plangebied

Net als de SVIR kenmerkt het Barro zich tot een hoog abstractieniveau en is het beleid alleen aan de orde op specifieke locaties (bijvoorbeeld in de mainports of nabij de kust) of bij specifieke projecten (zoals het project 'Randstad 380 kV'). Het plangebied ligt niet in een dergelijk gebied en bevat ook geen grootschalige ontwikkelingen die opgenomen zijn in het Barro. In het bestemmingsplan wordt het verleggen van wegen mogelijk gemaakt, maar deze wegen maken geen deel uit van het nationale hoofdwegennet. Om die reden bevat het Barro geen concrete regels voor het plangebied.

2.1.3 Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

Vastgesteld op 15 juni 2011

In de beleidsvisie "Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte" van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel ergoed in de ruimtelijke ordening. De beleidsvisie is complementair aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het mininsterie van I&M. Daarnaast gaat het Rijk duidelijke prioriteiten stellen en aangeven welke cultuurhistorische gebieden en opgaven voor het Rijk van (inter)nationaal belang zijn en waar het Rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

  • 1. Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten;
  • 2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave; focus op groei en krimp;
  • 4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
  • 5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

2.1.3.1 Relevant beleid voor het plangebied

Vanwege het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden in hun bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving van de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied bevatten en er moet beschreven worden op welke wijze rekening gehouden wordt met deze waarden. Binnen dit plangebied liggen geen rijks- en gemeentelijke monumenten. Er is een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd voor het Kralingse Bos.

2.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking

In 2012 is de “Ladder voor duurzame verstedelijking” in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geïntroduceerd. De Ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

Per 1 juli 2017 is de regeling gewijzigd en geeft aan dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, dient dit te worden gemotiveerd.

De Ladder is verankerd in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is ook opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte en Visie Ruimte en Mobiliteit.

2.1.4.1 Toetsing van het bestemmingsplan aan dit besluit

Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een woonwijk, een bedrijvenstrook en het verleggen van wegen. Dit kan aangemerkt worden als een 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is getoetst aan de artikelen 1.1.1. en 3.1.6 Bro. Omdat de Ladder ook opgenomen is in de provinciale Verordening Ruimte, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies geven de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aan en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd, worden hiermee veilig gesteld. Ter verwezenlijking daarvan kan de provincie een provinciaal bestemmingsplan (inpassingsplan) of verordening vaststellen en een aanwijzing opleggen. De provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang, dat is vastgelegd in de provinciale verordening.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • In het Programma mobiliteit en het Programma ruimte worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De Verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;

2. vergroten van de agglomeratiekracht;

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwaliteitsbeleid een 'ja, mits-beleid': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). Het beleid is, naar zijn aard, op meerdere manieren te interpreteren. Gelet op het gezamenlijke belang van partijen is een gedeelde opvatting over de interpretatie van het kwaliteitsbeleid per concreet gebied wenselijk. Daarmee ontstaat ruimte voor maatwerk. De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

2.2.1.1 Relevant beleid voor het plangebied

In het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein is sprake van het beter benutten van de bebouwde ruimte door een bedrijventerrein, dat deels braak ligt, te transformeren naar een hoogwaardig woonmilieu. Door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie past dit plan binnen het provinciale beleid. Verder hanteert de provincie de zogenaamde kwaliteitskaart. Het plangebied is op deze kaart aangewezen als 'steden en dorpen'. Voor dit type gebied zijn specifieke richtpunten opgesteld die in acht moeten worden genomen wanneer er sprake is van bepaalde stedelijke ontwikkelingen.

Het bovengenoemde beleid is ook opgenomen in de Verordening Ruimte, de juridische vertaling van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Voor een toetsing aan dit beleid wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.2.2

2.2.2 Verordening ruimte 2014

Gewijzigd vastgesteld door Provinciale Staten op 30 mei 2018

De Verordening Ruimte (hierna: 'VR') Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: 'VRM') en het Programma Ruimte (hierna: 'PR') . De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De VR 2018 vervangt de Verordening Ruimte van 9 juli 2014.

In de Verordening Ruimte 2018 zijn regels opgenomen voor In de verordening ruimte 2014 zijn regels opgenomen voor:

  • de bebouwde ruimte en mobiliteit;

(regels met betrekking op duurzame stedelijke ontwikkeling, ontwikkeling van kantoren, bedrijven en detailhandel, glastuinbouwgebied, boom- en sierteeltgebied, bollenteeltgebied, vrijwaringszone provinciale vaarwegen, bescherming netwerk recreatieve vaarwegen en veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.)

  • regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit;

(regels met betrekking op de aard en schaal van een ontwikkeling in relatie tot het betreffende gebied.)

  • regels voor landschap, groen en erfgoed;

(regels met betrekking op agrarische bedrijven, herbestemmen bestaande bebouwing buiten BSD (bestaand stads- en dorpsgebied), bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten BSD, ecologische hoofdstructuur en strategische reservering natuur, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen, graslanden in de Bollenstreek.)

  • regels voor energie, water en bodem.

(regels betrekking hebbende op windenergie, regionale waterkeringen, buitendijks bouwen en archeologie en Romeinse Limes.)

De provincie verwacht van de gemeenten dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de verordening. Dit is met name van belang als het gaat om regels in de verordening die het karakter hebben van een doelbepaling en daarmee ruimte bieden voor een nadere afweging.

2.2.2.1 Toetsing van het bestemmingsplan aan dit beleid

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)

De provincie hanteert in artikel 2.1.1 van de VR een uitgebreide versie van de ladder die ook is opgenomen in het Bro (zie paragraaf 2.1.4.).

Artikel 2.1.1 Stedelijke ontwikkelingen luidt als volgt:

Lid 1 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

Lid 2 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Lid 3 Vaststelling regionale visie door Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

Binnen het plangebied worden er geen nieuwe kantoren van betekenis of detailhandel toegestaan. Er wordt een woonwijk mogelijk gemaakt die in overeenstemming is met het provinciale beleid. Het gehele plangebied is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied. Geconcludeerd wordt dat met de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt het bestaand stads- en dorpsgebied optimaal wordt benut in overeenstemming met het provinciale beleid.

Ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1 VR)

Indien een bestemmingsplan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt is er sprake van een aantal toetsingscriteria. Op basis van de begripsbepalingen uit de VR kan een ruimtelijke ontwikkeling omschreven worden als 'nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van bebouwing en grond'. Wanneer hier sprake van is dient de ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied te passen en te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart.

Dit plan maakt de aanleg van een woonwijk en de bouw van een bedrijvenstrook mogelijk.Het gehele plangebied is aangewezen als 'steden en dorpen'. Beide ontwikkelingen voldoen aan de richtlijnen voor dit gebied die opgenomen zijn in de VRM. Een groot deel van de bebouwing en staat van het huidige bedrijventerrein geeft een verwaarloosde indruk. De ruimtelijke kwaliteit zal door de transformatie en herstructurering een substantiële impuls krijgen met verbetering van de beeldkwaliteit. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt rekening gehouden met de specifieke waarden van dit gebied. Qua bouwmassa en -hoogte wordt bijvoorbeeld aansluiting gezocht bij de omliggende woonwijken en de recreatieve omgeving van het Kralingse Bos. Er zal door middel van bebouwing en groen worden gezorgd voor een evenwichtige uitstraling in het overgangsgebied van woongebied en bedrijven.

Voor Nieuw Kralingen zijn de kwaliteiten van de bebouwing en het openbaar gebied vastgelegd in het hoofdstuk "beeldkwaliteit" dat is opgenomen in de gebiedsvisie. De beeldkwaliteit is vervolgens vertaald naar een welstandsparagraaf, die na vaststelling bij dit bestemmingsplan wordt gevoegd.

Voor drie delen van het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor de wijzigingsplannen voor deze delen zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgenomen, overeenkomstig de randvoorwaarden die zijn vastgesteld voor de rest van het plangebied.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden: zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedsbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door de initiatiefnemer.

2.3.1 Woonvisie Rotterdam 2030

In deze visie, vastgesteld door de raad op 15 december 2016, wordt een vergezicht gegeven op een aantrekkelijke woonstad in 2030. Het is een document op hoofdlijnen met heldere prioriteiten. De visie focust op de rol van het wonen in de algehele ambitie om de stad sterker en aantrekkelijker te maken. De kwaliteit van wonen in Rotterdam wordt zeer bepalend geacht voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Rotterdammers en van groot belang voor de economische ontwikkeling van de stad.

De strategie tot 2030 is meerledig:

* inzet op nieuwe woonmilieus op grotere uitleg- en transformatielocaties;

* koesteren, versterken en verbeteren van bestaande gewilde woonmilieus;

* wegwerken of voorkomen van achterstanden in en het transformeren en versterken van minder gewilde woonmilieus.

Uit diverse woonbehoefte-onderzoeken blijkt dat de populariteit van het rustig stedelijke woonmilieu, met veel groen in de omgeving, onverminderd groot is. Maar juist aan dit milieu is een tekort in Rotterdam, zo onderstreept ook onder andere De Grote Woontest en de recent uitgevoerde Grote Omgevingstest (2018).

In 2016 is in het kwaliteitsbeleid kleine woningen vastgesteld dat er in de gebieden buiten het centrum geen nieuwe woningen kleiner dan 50 m2 gbo toegevoegd mogen worden.

Hiernaast is er behoefte aan een evenwichtige verdeling van woonzorgvoorzieningen voor bijzondere doelgroepen voor maximaal 30 eenheden/ bewoners binnen de stad. Zo is het wenselijk om ook in Nieuw Kralingen hiervoor ruimte te bieden. Dit betreft mogelijkerwijs een voorziening in het sociale huursegment.

2.3.1.1 Toetsing van het bestemmingsplan aan dit beleid

Een nieuwe stadswijk, geïnspireerd op Kralingen Oost, biedt mogelijkheden voor het behoud en aantrekken van huishoudens met een hoger inkomen binnen onze stadsgrenzen. Nieuw Kralingen heeft potentie voor de ontwikkeling van een luxe en prettig woonmilieu voor met name gezinshuishoudens met een hoger inkomen. De bedoeling is dat Nieuw Kralingen een gedifferentieerde woonwijk wordt met een variëteit aan woningtypen, waar ook een gedeelte bestemd zal worden voor de sociale doelgroep en de middeninkomens. De sociale huurwoningen zullen met name geschikt zijn voor de doelgroep ouderen.

Nieuw Kralingen wordt een stadswijk in een rustige stedelijke setting. De nieuwe wijk zal zowel aansluiten bij de bestaande stad, als ook de interne kwaliteit bezitten om als prettige woonwijk te functioneren. De goede bereikbaarheid, kwalitatief goede woningen, gunstige ligging ten opzichte van het centrum en de ligging aan het Kralingse Bos maken dit mogelijk.

In het bestemmingsplan worden geen woningen toegestaan die kleiner zijn dan 50 m2 gbo. Dit wordt in de regels vastgelegd.

In Nieuw Kralingen wordt de mogelijkheid geboden voor de ontwikkeling van een kleinschalige woonzorgvoorziening voor een bijzondere doelgroep. De daadwerkelijke invulling en realisatie is afhankelijk van vraag en aanbod op dat moment. Zodra een reëel voornemen voor een woonzorgvoorziening gestalte krijgt, zal in overleg een geschikte locatie binnen het plangebied worden gezocht. In het bestemmingsplan is de realisering van een zorgvoorziening mogelijk binnen de bestemming woongebied.

 

2.3.2 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

Het kerngebied is gelegen in de overlap van 2 zones, namelijk de "kennis- en dienstenzone" en de "haven en industriële zone". De belangrijkste opgave in dit gebied is het verder uitbouwen van de binnenstad als een top voorzieningencentrum in de Zuidvleugel van de Randstad. Tot 2030 is het aanbod aan kantorenlocaties in de binnenstad voldoende om aan de vraag te kunnen voldoen. Door middel van transformatie van de Kralingse Zoom naar een campusformule in aansluiting op de Erasmus Universiteit kan het overaanbod aan kantorenlocaties buiten het centrum worden bestreden.
De ontwikkeling van de detailhandel- en leisureprojecten op en rond de Coolsingel is belangrijk om de stad aantrekkelijk(er) te maken voor bezoekers en bedrijven. De realisatie van het Hoboken complex van het Erasmus Medisch Centrum geeft nieuw elan aan de ontwikkeling van de medische sector op internationaal niveau.

Op het moment van ter inzagelegging van dit ontwerpbestemmingsplan wordt een herziening van het gemeentelijke vestigingsbeleid van werklocaties voorbereid. Het is denkbaar dat het beleid is vastgesteld op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het spreekt voor zich dat bij vaststelling van het bestemmingsplan het nieuw vastgestelde beleid in ogenschouw wordt genomen.

2.3.2.1 Relevant beleid voor het plangebied

In het plangebied zijn verschillende kleinschalige bedrijventerreinen gevestigd en is er beperkte ruimte voor nieuwe bedrijven.

In het plangebied zijn verschillende kleinschalige bedrijventerreinen gevestigd en is er beperkte ruimte voor nieuwe bedrijven.

In het bestemmingsplan worden ruimtelijk de vestigingsmogelijkheden voor de bedrijven vastgelegd. Vanwege de geluidproductie van de metaalbedrijven aan de Boezembocht worden buiten deze inrichtingen maatregelen getroffen om overschrijding van wettelijke (geluid-) normen op toekomstige woningbouw te voorkomen. Hierbij worden de belangen van de bedrijven in acht genomen. Voor het bedrijventerrein Boezembarakken worden de bestaande rechten zoals ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan van 1987 overgenomen. In de wijzigingsbevoegdheid voor dit gebied is de transformatie naar een woonwijk mogelijk gemaakt. Op het bedrijventerrein aan de noordzijde van het gebied aan de Veilingweg en Klokweg worden in het bestemmingsplan bedrijven toegestaan in een categorie 3.2. Hierdoor wordt op relatief korte afstand van de stad vestiging van bedrijven mogelijk met een wat zwaardere milieucategorie, die bijvoorbeeld worden verplaatst vanuit een stedelijke omgeving. Hiernaast wordt een nieuwe bedrijvenstrook aan de Verlegde Bosdreef mogelijk gemaakt die tegelijkertijd fungeert als geluidsbuffer tussen de bestaande metaalbedrijven en de nieuwe woonwijk. In de zone van de nieuwe bedrijvigheid kan geen perifere detailhandel komen, indien uit nader onderzoek blijkt dat deze functie (ruimtelijk economisch) niet passend is. Een zelfde proces geldt mogelijk ook voor andere functies in deze bedrijvenstrook. Functies waaraan wordt gedacht zijn stadsdistributie, een bouwmarkt, een tuincentrum, opslagruimte, een fitnesscentrum, horeca, loodsen en verzorgende kleinschalige bedrijvigheid. Dit is in overeenstemming met de Visie werklocaties

2.3.3 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017-2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Gemeenteraad van Rotterdam

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zichzelf is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

• De groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;

• De economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;

• De stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en OV-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy geeft het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt –wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert— steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

1. City Lounge versterkt: stimuleren van fiets en OV.

2. Een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en OV in evenwicht.

3. Regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande.

4. Aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt.

5. Versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile.

6. Geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt.

7. Gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie.

8. Slimme mobiliteit: technologische innovatie en ICT.

9. Gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbonden.

2.3.3.1 Relevantie voor het plangebied

Het Stedelijk Verkeersplan zet de langetermijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zichzelf is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto's en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Voor de ontwikkeling van Nieuw Kralingen betekent dit dat fietsgebruik en nieuwe, slimme vervoerswijzen gestimuleerd worden. Door aantrekkelijke alternatieven, zoals deelautosystemen en goede fietsvoorzieningen, wordt de noodzaak tot het bezitten van een tweede auto beperkt. De wijk wordt voor fietsers goed aangetakt op het fietsnetwerk en krijgt voldoende stallingsvoorzieningen.

2.3.4 Rotterdams beleid t.a.v. zendmasten mobiele telecommunicatie

Vastgesteld op 16 mei 2002 door de Rotterdamse gemeenteraad

In de beleidsnota uit 2002 zijn wensen en oplossingsrichtingen opgenomen ten aanzien van de plaatsing van antennes, masten en apparatuurkasten. De nota sluit aan op nationaal antennebeleid waarin ook onderscheid gemaakt wordt in vergunningsvrije en vergunningsplichtige bouwwerken.

In het plangebied zijn diverse installaties aanwezig. De aanwezige installaties hebben geen aanduiding op de verbeelding nodig of nadere bepalingen in de regels.

2.3.5 Horecanota Rotterdam 2017-2019

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.


Belang voor de stad
Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.


Visie en ambities
Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.


De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

2.3.5.1 Relevantie van het beleid voor het plangebied

Een rustig stedelijk woongebied is geen geschikte locatie voor vestiging van veel horecagelegenheden. Daarom worden er in het woongebied maximaal twee horecavestigingen toegestaan. Hiernaast is er een locatie bij de entree van het gebied aangewezen waar een wat grootschaliger horecabedrijf gevestigd kan worden. Binnen het stoommuseum is ruimte voor ondergeschikte horeca.

2.3.6 Beleidsnota Archeologie 2008-2011, Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), Archeologieverordening Rotterdam

Vastgesteld op 17 juli 2008 door de Rotterdamse Gemeenteraad, vastgesteld op 31 januari 2006 en vastgesteld op 29 september 2009 door de Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, vastgesteld op 5 november 2009 door de Rotterdamse Gemeenteraad

In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:
- het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);
- het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;
- het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;
- het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;
- het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.
De afspraken van Malta zijn verwerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is bij gemeenten komen te liggen. In een bestemmingsplan moet een gemeente aangeven welke archeologische waarden mogelijkerwijs aan de orde zijn.

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van het Rotterdamse archeologiebeleid is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een vastgestelde Archeologische Waarden- en Beleidskaart (AWK), een vastgestelde Beleidsnota Archeologie 2008-2011 en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de eveneens vastgestelde Archeologieverordening Rotterdam. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.

2.3.6.1 Relevantie van het beleid voor het plangebied

In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie. Uit het onderzoek naar dit aspect blijkt dat er binnen het plangebied sprake is van verschillende archeologische verwachtingswaarden.

2.3.7 Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008' en de Monumentenverordening Rotterdam 2010

Vastgesteld op 3 februari 2005 en vastgesteld op 30 oktober 2010 door de Rotterdamse gemeenteraad.
In de beleidsnota Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008 en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

2.3.7.1 Relevant beleid voor het plangebied

In paragraaf 3.1 wordt nader ingegaan op het aspect monumenten. Uit het onderzoek naar dit aspect blijkt dat er binnen het plangebied geen sprake is van monumenten. Wel is er in verband met de plannen voor Nieuw Kralingen een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd voor het Kralingse Bos en het plangebied Nieuw Kralingen.

2.3.8 Gebiedsgericht beleid

Het gebiedsgericht beleid geeft de belangen weer van een specifiek deel van de stad. Het bestemmingsplan omvat een deel van het gebied Kralingen-Crooswijk. In de onderstaande paragrafen wordt weergegeven wat het gebiedsgericht beleid betekent voor het bestemmingsplan.

2.3.8.1 Gebiedsplan Kralingen-Crooswijk

In het gebiedsplan Kralingen-Crooswijk (Gewijzigde versie (herijking) 2016-2018) dat is vastgesteld door de gebiedscommissie Kralingen-Crooswijk op 22 maart 2016, wordt de planontwikkeling van woningbouw op het Veilingterrein onder de naam Nieuw Kralingen een kans genoemd voor Nieuw Crooswijk. Ook wordt aangegeven dat het wenselijk is dat er verder onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden en ontwikkelkansen van het bedrijventerrein Boezembocht/Veilingterrein. De brede verkeersstudie naar de Boezemroute, de Bosdreef en de transformatie van het bedrijventerrein wordt als wijkoverstijgende ontwikkeling in de gebiedsvisie genoemd.

2.3.8.2 Gebiedsvisie Nieuw Kralingen

In de gebiedsvisie Nieuw Kralingen is vervolgens in 2017 door marktpartijen ERA Contour en Heijmans in samenspraak met de gemeente Rotterdam een leidraad ontwikkeld voor Nieuw Kralingen, waarin het beeld wordt geschetst voor de nieuwe stadswijk met bijbehorende infrastructuur. Voorbereiding van de gebiedsvisie en het bestemmingsplan zijn tegelijkertijd opgestart. De gebiedsvisie (zie bijlage 1 van de toelichting) is, na een openbaar participatietraject, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juni 2018 en verwerkt in het bestemmingsplan.

2.3.8.3 Horecagebiedsplan 2017-2019

In het Horecagebiedsplan Kralingen-Crooswijk 2017-2019 wordt aangegeven welke horecabehoefte er is in verschillende delen van dit gebiedsdeel. Dit plan dient als leidraad voor vergunningverlening. Daarmee bieden de horecagebiedsplannen rechtszekerheid voor zowel ondernemers als bewoners. De gebiedsbeschrijving is verder noodzakelijk om te bepalen welke exploitatiecategorie wenselijk is in een gebied/wijk, straat of aan een plein. Daarnaast kan zo vastgelegd worden welke mix van horeca-activiteiten gewenst is.

In het Horecagebiedsplan is voor de omgeving van het bestemmingsplangebied naaste omgeving van het te ontwikkelen het volgende opgenomen:

"Boezemweg, Boezemstraat en Nieuwe Boezemstraat: De Boezemweg is een belangrijke verkeersader vanuit het centrum richting het Kralingse Bos en de snelweg. Aan weerszijde van deze weg grenst een woongebied. Het voorzieningenaanbod sluit onvoldoende aan bij de vraag van bewoners en bezoekers. Zij moeten voor winkel- en horeca gelegenheden veelal richting het centrum. Om het aanbod van horeca te vergroten is ontwikkeling gewenst.

Gewenste ontwikkelrichting

  • Nieuwe inrichtingen:

Voor de genoemde straten geldt gericht ontwikkelen met

categorie A, B, C, zonder activiteit 9 en 10 van de module

openingstijden.

  • Bestaande inrichtingen:

Voor genoemde straten kan gericht ontwikkeld worden tot

maximaal categorie C, zonder activiteit 9 en 10 van de module

openingstijden

In het stadse woonmilieu komen dienstverlening en andere kleinschalige voorzieningen zoals horeca en werken aan huis naast elkaar voor. De woningtypologieën moeten dit mogelijk maken en het bestemmingsplan biedt hiervoor, zij het in beperkte mate, de ruimte. In het gebied wordt op een beperkt aantal plaatsen horeca toegestaan. Bestaande horeca is geinventariseerd (zie hiervoor paragraaf 4.4.4 ) en ook in het bestemmingsplan toegestaan. Nieuwe horeca is in overeenstemming met het horecagebiedsplan.

Relatie horecagebiedsplan en bestemmingsplan

Het horecagebiedsplan is sterk met de Rotterdamse bestemmingsplannen verweven. Het horecagebiedsplan geeft input voor nieuwe bestemmingsplannen over hoe om te gaan met horeca. In Rotterdam wordt in het bestemmingsplan niet op type of soort horeca gestuurd, dit gebeurt door middel van het horecagebiedsplan. Om deze reden wordt horeca in bestemmingsplannen beperkt toegestaan. Hiermee wordt bedoeld dat de aanwezige horeca in het gebied wordt toegestaan, alsmede de uitbreidingsruimte die het horecagebiedsplan biedt.

Ontwikkelrichting

In de juridische planbeschrijving is aangegeven op welke wijze horeca wordt toegestaan in dit bestemmingsplan, zie hiervoor paragraaf 4.4.4.

 

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied maakte in de prehistorie lange tijd deel uit van een uitgestrekt veengebied ter weerszijden van de Rotte. Bewoningssporen uit de Late IJzertijd zijn in dit veengebied bekend, zoals stroomopwaarts langs de Rotte bij Terbregge. Oudere bewoningssporen uit de Steentijd en de Bronstijd kunnen in de diepere ondergrond - respectievelijk onder en in het veen - aanwezig zijn.

In de Romeinse tijd werd langs de oevers van de Rotte - en plaatselijk meer het binnenland in - klei afgezet op het veen. Langs de benedenloop van de Rotte zijn er aanwijzingen dat in de Romeinse tijd op de kleiige zones langs de Rotte is gewoond.

Het veengebied en het klei-op-veengebied werd in de Middeleeuwen vanaf de 10e eeuw ontgonnen voor akkerbouw en veeteelt, mogelijk vanuit iets oudere nederzettingen die langs de benedenloop van de Rotte en langs de Nieuwe Maas vanaf de 8e en/of 9e eeuw waren ontstaan. Tiende-eeuwse bewoningssporen en vondsten zijn van verschillende plaatsen langs de benedenloop van de Rotte bekend. Ze behoorden daar tot de nederzetting Rotte of Rotta, die in het begin van de 11e eeuw voor het eerst in de bronnen voorkomt. In de 12e eeuw gaan grote delen van de dan ontgonnen gebieden verloren door overstromingen, inclusief de zojuist genoemde nederzetting aan de benedenloop van de Rotte.

Vanaf de 12e eeuw is het gebied herontgonnen door middel van bedijkingen, waarbij de Rotte tot drie keer toe, steeds verder stroomafwaarts, wordt afgedamd. De meest noordelijke dam in de Rotte zou iets ten noorden van het plangebied hebben gelegen, in de lijn van de Kootsekade aan de overkant; in het plangebied sloot de kade langs de Rotte aan op de dam. De tweede dam uit circa 1200 lag ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de begraafplaats Nieuw Crooswijk. Door de aanleg van de dam in de Rotte ter plaatse van de Hoogstraat (circa 1270-1280) verloren de bij het plangebied gelegen dijken en dammen hun functie. De dijkzates en de kades langs de Rotte vormden vanaf de 14e eeuw lijnen waarlangs de bebouwing zich ontwikkelde.

Grote delen van de veengebieden langs de Rotte zijn in de vroegmoderne tijd afgegraven voor de winning van turf. Het plangebied werd - afgezien van een strookje langs de Rotte - geheel afgegraven. In 1769 werd besloten een tweede boezemgebied te maken, naast de Rotteboezem zelf. De aanbesteding van de Hoge en de Lage Boezem - en de watermolens ertussenin - vond plaats in 1772. De acht watermolens stonden aan de westkant van wat nu de Boezemlaan is, juist buiten het plangebied.

Na 1897 werden de boezems gedeeltelijk gedempt. Uiteindelijk werd het plangebied vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw bij de stad Rotterdam getrokken. Grote delen ervan zijn sterk opgehoogd, mede in verband met de realisatie van de spoorlijn en de snelweg A20.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het grotendeels uitgeveende plangebied ligt het oudere prehistorische landschap soms vrijwel aan de oppervlakte, maar meestal onder soms dikke (sub)recente ophogingspakketten. Er zijn bewoningssporen en vondsten uit de Steentijd te verwachten. In de zone langs de Rotte is het veen bewaard gebleven. Hier kunnen bewoningssporen en vondsten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd voorkomen. Eventueel aanwezige oudere bewoningssporen bevinden zich hier in de diepere ondergrond. De oeverzone met de kade van de Rotte is eveneens kansrijk voor het aantreffen van sporen uit de (Vroege) Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd.

3.1.4 Aanbevelingen vanuit archeologie

Vanuit de archeologische verwachting zijn aanbevelingen gedaan over de wijze waarop bij bouw rekening gehouden dient te worden gehouden met mogelijke archeologische vondsten in diepere bodemlagen:

Waarde - Archeologie 1

Voor de oeverzone van de Rotte (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 2,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 100 m2 beslaan.

Waarde - Archeologie 2

Voor de rest van het landgedeelte van het plangebied (Waarde - Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, voor bouw- en graafwerkzaamheden dieper dan 6,5 meter beneden NAP, die tevens een oppervlakte groter dan 200 m2 beslaan. Voor het binnen het plangebied gelegen water, waaronder de Rotte, geldt de onderwaterbodem als marge van toegestane ontgravingsdiepte, hiervan uitgezonderd de werken in het kader van het normale onderhoud.

Voort zijn nog 3 dubbelbestemmingen (Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archeologie 5) opgenomen. De dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit de aangrenzende bestemmingsplannen, omdat het plangebied voor kleine onderdelen is vergroot.

3.1.5 Cultuurhistorische verkenning (concept)

Ten behoeve van de aanleg van de wijk Nieuw Kralingen is een cultuurhistorische verkenning opgesteld (Bijlage 2 van de toelichting) die is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 20 februari 2018. In de studie is onderzoek gedaan naar de cultuurhistorie van het voormalige veilingterrein en de stadskwekerij, die op deze plek waren gevestigd, maar ook naar de ontwikkelingsgeschiedenis van het Kralingse Bos als geheel. De cultuurhistorische verkenning analyseert de verschillende ontwerpfasen en wat er sindsdien veranderd is. Voor een aanpak van het hele bos (op termijn) biedt dit een onderlegger voor ontwerpbeslissingen.

Al in 1920 werd de baggerspecie die bij het graven van de Waalhaven vrijkwam, via houten buizen op de oevers van de veenplas gestort. Het Kralingse Bos is in 1953 geopend. Op de veenbodem ligt een pakket van zandige rivierklei, afkomstig van de oevers van de Maas en de polders waaruit de Waalhaven werd gegraven. Dat heeft tot specifieke ecologische condities geleid met hier en daar zandbulten en dus andere boomsoorten. Het park in zijn huidige vorm is een uitwerking van het ontwerp uit 1933. De vier sferen rond de plas van dynamiek en strandvertier (west), rust en bosweide (noord), de echte boservaring (oost) en een voornaam stadsfrond (zuid) is tot op de dag vandaag leidraad geweest.

64 jaar later, is het Kralingse Bos letterlijk en figuurlijk uitgegroeid tot een waardevol park met plas voor de hele stad, waarin 12 dominante gebruikersgroepen zijn te onderscheiden. .afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0003.png"

Situatie rond de plas in 1905

Veilingterrein en voormalige stadskwekerij

Voor de beoogde locatie van de woonwijk Nieuw Kralingen geldt, dat er vanuit cultuurhistorie nagenoeg geen waardevolle tastbare elementen op het terrein zijn aangetroffen. De bouwlocatie bevindt zich in de voormalige Spiegelnisserpolder, die vóór 1874 nog een uitgestrekte plas was, genaamd de Spiegelnisse. Deze polder werd ontwaterd via de Spiegelnissertocht, met wegen daarlangs en tuinderswoningen. Na 1940 werden hier achtereenvolgens een barakkenkamp voor TBC-lijders, een groenteveiling met spoorlijnen en veilinggebouw en de stadskwekerij gevestigd. Van deze functies zijn, hoewel er nog bomen gekweekt worden, geen elementen van waarde overgebleven. Eén sloot wordt cultuurhistorisch van waarde geacht element in het plangebied. Daarnaast is interessant als referentie voor de nieuwe wijk het fenomeen stadskwekerij en meer specifiek de Koningskas, die hier na de Floriade van 1960 (die in het Park aan de Maas werd gehouden) werd geplaatst. Het Wellantcollege, een school voor hoveniers en bloembinders, die in 1972 in de hoek van de Boezem en de Bosdreef werd gebouwd gebruikte de gemeentekwekerij als praktijkschool. Overigens is de opvallende breedte van de Bosdreef een erfenis uit de periode 1968-1974, toen de al bestaande Bosdreef een aantakking kreeg op het in aanleg zijnde snelwegknooppunt Terbregge. Omdat de aanleg van de Ruit om Rotterdam en in het bijzonder de A20 vertraging had opgelopen, liep het verkeer van en naar Utrecht en Gouda hopeloos vast. De Bosdreef werd verbreed tot een profiel met 2 x 2 rijstroken, gescheiden door een groene middenberm. De 'snelweg van 1968' kwam de stad in via de Nieuwe Boezemstraat/Boezemstraat/Boezemweg (S 109) om uiteindelijk de Maasboulevard te bereiken. Met de opening van de Ruit om Rotterdam in 1974 had de Bosdreef zijn vitale functie verloren, maar is nooit weer afgeschaald naar een stadsboulevard met één rijbaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0004.png"

Situatie 1968, waarbij de dubbelbrede Bosdreef als tijdelijke snelweg is aangelegd. De A20 is in contour geschetst op de kaart.

Aansluiting van Nieuw Kralingen op het bosontwerp

Het grootste aandachtspunt vanuit cultuurhistorie ligt in de aansluiting van de wijk Nieuw Kralingen op het bosontwerp. De nieuwe wijk zal na de omlegging van de Bosdreef het bos flankeren, en daarom is het van belang aandacht te besteden aan de aansluiting dan wel ruimtelijke definitie van wijk en bos. Kernpunt is dat de Prinses Beatrixlaan, de 'ontspanningsweg' door het bos, uitgevoerd als landelijke klinkerweg, te allen tijde in een bossetting ervaarbaar blijft. Dat betekent dat de westrand van de Prinses Beatrixlaan een substantiële 'boswand' zal moeten zijn/blijven die zo min mogelijk onderbroken wordt. De aansluiting van de nieuwe wijk op de westflank van het parkontwerp diet nader onderzocht te worden en de bevindingen worden meegenomen in het ontwerp. De dominante ontworpen richting van dit deel van het park is noord-zuid. De Rotterdammers komen hier vanuit de stad het park binnen en verspreiden zich over de zonneweide langs het strandbad. In de rug ervaren zij een wand van bos, een gesloten, veilig gevoel tegenover de openheid van de plas. Uitgangspunt is dat de wijk nevengeschikt is aan het bos, met andere woorden, het bos is niet de voortuin van de wijk.

 

3.1.6 Verwerking bevindingen Cultuurhistorische verkenning in het bestemmingsplan

De aanbevelingen uit de cultuurhistorische verkenning zijn verwerkt in de stedebouwkundige visie in de gebiedsvisie. In het bestemmingsplan wordt realisering van de stedenbouwkundige visie mogelijk gemaakt.

3.2 Huidig gebruik

Het oostelijk gedeelte van het plangebied bestaat uit een smalle strook grond tussen de Bosdreef en de spoorbaan richting Gouda. Hier waren tot voor een paar jaar veel huisjes met volkstuintjes. De meeste daarvan zijn intussen gesloopt. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan het Kralingse Bos. Aan de zuidwestkant liggen in het plangebied de groen gerelateerde functies: Gemeentekwekerij annex bomendepot en het Wellandcollege. Ten noorden aangrenzend aan de gemeentekwekerij stonden tot voor kort bedrijfsgebouwen maar ook deze zijn gesloopt. Hier ligt nu een open vlakte. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de spoorbaan en voor een klein stukje aan de A20. Hier liggen behalve een rangeerterrein clusters bedrijfsgebouwen uit verschillende perioden. Hierin zijn onder andere metaalbedrijven (Forest Metals en Lion Metals), een benzinestation (met lpg) , Museum Stoomdepot en een groot Politiekantoor, met een schietbaan en opslag van in beslag genomen goederen zoals auto's gehuisvest.

Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Boezem waarlangs onder andere een watersportvereniging en een sportveld liggen (Jachtwerf Valkhof en Watersportvereniging Schieland). Aan de westzijde staan ook een aantal vrij nieuwe bedrijfsverzamelgebouwtjes met bedrijven in een lichte categorie waaronder kantoren voor dienstverlening, opslagbedrijven, een catering, autoshowroom en fitnessstudio. Aan de noordkant van het plangebied ligt nog een iets ouder bedrijventerrein met bedrijven als aannemers, installatiebedrijven en auto-onderdelenbedrijven.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In de bestemmingsplannen worden geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen (Wet RO).

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

3.3.1 Belang van beleid voor het plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht, monument en/of beeldbepalend object gelegen.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein. In paragraaf 4.2 wordt het ontwerpkader van het plan beschreven, in paragraaf 4.3 de ontwikkelingsmogelijkheden in het plan en in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de juridische regeling.

4.2 Ontwerpkader (ontwerpuitgangspunten, ambities)

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologisch en juridisch kader voor het gebied. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is deels de bestaande situatie en het bestemmingsplan Boezembarakken. Hiernaast wordt het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau gevolgd en nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt zoals de woonwijk Nieuw Kralingen, het verleggen van een doorgaande weg en de realisering van een bedrijvenstrook. Voor de woonwijk wordt uitgegaan van een globale opzet, waarbij de hoogstaande kwaliteit, die is vastgelegd in het hoofdstuk beeldkwaliteit van de gebiedsvisie wordt geborgd in een later vast te stellen Welstandsparagraaf. Er worden vier wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan. Voor Boezembarakken wordt hiermee woningbouw mogelijk gemaakt. Voor het Stoommuseum zijn er twee wijzigingen mogelijk. Voor de politie is het mogelijk om uit te breiden ter plaatse van het bestaande tankstation. De voorwaarden voor de wijzigingen zijn opgenomen in de regels van de betreffende wijzigingsbevoegdheid.

4.3 Ontwikkelingen

Binnen het plangebied wordt de ontwikkeling mogelijk gemaakt van een woonwijk met 800 woningen met bijbehorende structuur van groen, water en wegen, een nieuwe bedrijvenstrook en het verleggen van een doorgaande weg, de Bosdreef. Hiernaast zijn er op drie locaties ontwikkelingen mogelijk met een wijzigingsplan.

4.3.1 Woningbouw

In de Stadsvisie Rotterdam is de locatie Veilingterrein/Boezembocht/gemeentekwekerij opgenomen als ontwikkellocatie voor woningbouw. Het plangebied voor deze woonwijk (Nieuw Kralingen) betreft het gemeentelijk terrein, grotendeels bestaande uit de gemeentelijke uitvoeringslocatie (ook wel kwekerij genoemd) aan de zuidoostzijde van het bestemmingsplangebied plus een deel van de braakliggende gronden die voorheen in eigendom waren van NS stations. De wens bestaat om dit gebied te transformeren in een rustig stedelijk woonmilieu. Een ontwikkelcombinatie van twee marktpartijen heeft de planontwikkeling in 2013 opgepakt en daar ook NS Stations bij betrokken. Het voornemen bestaat om hier een woonwijk te realiseren van 800 grotendeels grondgebonden woningen in het midden en hoge segment.

De aanwezige bedrijven, het spoor en de snelweg A20 aan de noordzijde van het plan leggen mogelijk beperkingen op het gebruik van het gebied, in verband met lucht, geur, geluid en externe veiligheid. In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre woningbouw mogelijk en inpasbaar is in relatie tot de bestaande bedrijven en hun bedrijfsvoering en de aanwezige infrastructuur en mogelijke toekomstige infrastructurele ontwikkelingen.

4.3.2 Bedrijven

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat bestaande bedrijven gevestigd mogen blijven. Daarbij zijn de bestaande rechten ingevolge het Activiteitenbesluit c.q. de vergunde milieuruimte zoveel mogelijk overgenomen in het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein worden voor het bedrijventerrein Boezembarakken, de gebruiks- en bouwmogelijkheden, zoals die zijn vastgelegd in het bestemmingsplan van 1987 overgenomen. Hier zijn bedrijven toegestaan in de VNG-categorie 3.1 en lager. Omdat er op dit moment te weinig bekend is over de toekomstige plannen voor dit gebied wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken.

Het bedrijventerrein aan de Veilingweg en Klokweg, is wat verder gelegen van de nieuwe woningbouwlocatie. Zonder hinder of overlast voor bewoners kunnen op deze afstand bedrijven met een VNG-categorie 3.2 worden toegestaan.

De metaalbedrijven, Stoomstichting en politiebureau kunnen hier gevestigd blijven. Het kantoorgebouw aan de Boezembocht wordt bij het naastgelegen terrein van de politie getrokken.

In verband met de gewenste nieuwe woonwijk is nader onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van het aanleggen van een -voor de bedrijven verbeterde- nieuwe hoofdontsluitingsweg, waarbij de Bosdreef wordt verlegd. Hiernaast is de mogelijkheid onderzocht om tussen de huidige bedrijven en de nieuwe woonwijk een strook grond, die nu braak ligt, verder als bedrijvenlocatie te ontwikkelen. De insteek is hier dat de bedrijven op deze locatie een geluidafschermende werking krijgen voor de woonwijk. De nieuwe bedrijven dienen een goede uitstraling richting woonwijk te hebben om hiermee een aantrekkelijk woonmilieu te borgen.

Op het voormalige NS-terrein, de gemeentekwekerij en Jachthaven Valkhof worden de nieuwe ontwikkelingen gerealiseerd. De locatie van het Wellant College is aangekocht door de gemeente en zal ten behoeve van de ontwikkeling voor de woonwijk verkocht worden aan de ontwikkelaar. Om die reden is aan de locatie de bestemming "Woongebied" toegekend.

4.3.3 Wegenstructuur

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling Nieuw Kralingen wordt de huidige Bosdreef verlegd naar de noordrand van het gebied. Deze Verlegde Bosdreef kan worden uitgevoerd in een weg met 2 x 1 rijstroken met voldoende opstelstroken bij de kruispunten, waarbij wegen in de omgeving een deel van het verkeer overnemen. Vanaf de Verlegde Bosdreef is het mogelijk om de woonwijk en het bedrijvenpark Boezembocht te bereiken. Tevens worden de bestaande metaalbedrijven en de nieuwe bedrijven via een nieuw kruispunt bereikt. Tot slot wordt een derde kruispunt opnieuw ingericht waarop o.a. het hoofdkantoor van de politie wordt ontsloten.

Met de verlegging van de Bosdreef wordt de belangrijkste barrière tussen Nieuw Kralingen en het Kralingse Bos opgeheven. Nieuw Kralingen is goed bereikbaar met een ontsluiting via het nieuwe kruispunt op de Verlegde Bosdreef aan de noordzijde. Aan de zuidzijde blijft het huidige kruispunt Boezemlaan – Bosdreef in afgeslankte vorm de entree voor Nieuw Kralingen en het Kralingse Bos. Met deze twee ontsluitingen ontstaat er een goede bereikbaarheid van de locatie voor bewoners en is deze zo ingericht dat ongewenst verkeer zo veel mogelijk wordt voorkomen. De bereikbaarheid van het bedrijventerrein wordt ten opzichte van de huidige situatie verbeterd. De woonwijk Nieuw Kralingen wordt als verblijfsgebied ingericht met een 30km-regime en in hoofdzaak éénrichtingsverkeerwegen, vergelijkbaar met Kralingen Oost. De brug in het verlengde van de Kerkhoflaan kan, indien nodig, berijdbaar worden gemaakt voor de hulpdiensten.

De wegverlegging van de Bosdreef met nieuwe kruispunten is mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Het verleggen van deze hoofdstructuur heeft effect op de stedelijke wegenstructuur. Hiervoor is een uitgebreide beschrijving opgenomen in het verkeersonderzoek dat is opgesteld (zie bijlagen 3 en 4 van de toelichting). Deze ontwikkelingen sluiten aan bij het Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2030+.

4.4 Juridische planbeschrijving

4.4.1 Bedrijven

Binnen het plangebied is sprake van een aantal bedrijfsbestemmingen. Het betreft de bestemming "Bedrijventerrein - 1", "Bedrijventerrein - 2", "Bedrijf - Metaalverwerkingsbedrijf", "Bedrijf - Opslag, "Bedrijf - Verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg.

Voorts is binnen de bestemming "Gemengd - 1" en "Gemengd - 2" sprake van de mogelijkheid voor bedrijfsactiviteiten.

De bestemming "Bedrijventerrein - 1" is opgenomen voor het terrein Boezembarakken. Voor dit terrein is sprake van een bestemmingsplan. De mogelijkheden uit dit bestemmingsplan zijn zoveel mogelijk in het voorliggende plan overgenomen. Op het terrein zijn bedrijfsactivitieiten tot en met categorie 3.1 uit de lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Het op het terrein afwijkende en reeds vergunde gebruik, te weten een cateringbedrijf, een sportschool en een autoshowroom met bijbehorende voorzieningen/werkzaamheden, zijn mogelijk gemaakt. Daartoe is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. De nieuwe woningen zullen op aanvaardbare afstand van het bedrijventerrein gerealiseerd worden.

Het bebouwingspercentage van het terrein is op de verbeelding aangegeven. Dit bebouwingspercentage wordt berekend over het bestemmingsplan en is op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bijna bereikt. De maximale bouwhoogte is tevens op de verbeelding opgenomen.

Voor de bestaande bedrijven, niet zijnde de metaalverwerkingsbedrijven, die in het noordelijk deel van het plangebied liggen, is de bestemming "Bedrijventerrein - 2" opgenomen. Omdat ter plaatse de bouwverordening geldt, is voor het bestemmen aangesloten bij de feitelijke situatie. Voor het gebruik betekent dat dat ter plaatse bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan. Teneinde nog enige uitbreidingsruimte toe te staan voor wat betreft het bouwen, is een bebouwingspercentage opgenomen dat gelijk is aan de bestaande gebouwen vermeerderd met 10%. Het totaal komt daarmee op 65%. Voor de bouwhoogte is tevens aansluiting gezocht bij bestaande bouwhoogte. Op de verbeelding is de maximum bouwhoogte opgenomen.

De twee metaalverwerkingsbedrijven in het noordelijk deel van het plangebied, te weten Lions Metals en Forest Metal Group, hebben een maatbestemming gekregen die aansluit bij de feitelijke situatie. Ter plaatse van Lion Metals en Forest Metal Group is een metaalverwerkingsbedrijf tot en met categorie 3.2. toegestaan.

Op de verbeelding is ten behoeve van het bouwen om de bestaande bebouwing heen een bouwvlak opgenomen. Bouwwerken mogen niet hoger zijn dan zoals op de verbeelding met de aanduiding is opgenomen.

Na afwijking is een hogere bouwhoogte toegestaan van maximaal 25 meter ter plaatse van Lion Metals en maximaal 20 meter ter plaatse van Forest Metal Group, onder de voorwaarde dat het verhogen van de bouwhoogte niet leidt tot verhoging van de geluidsimmissies op de gevels van de woningen die op grond van de bestemming “Woongebied” zijn toegestaan.

In het noordelijk deel van het plangebied aan de Veilingweg ligt een locatie die als opslagterrein wordt gebruikt. Deze locatie heeft de bestemming "Bedrijf - Opslag". De gronden mogen niet worden gebouwd. Uitsluitend een gebruik voor opslag is toegestaan.

Het binnen het plangebied gelegen tankstation heeft een maatbestemming gekregen, te weten de bestemming "Bedrijf - Verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg". Ten behoeve van de aanleg van de Verlegde Bosdreef moet de bestaande situatie worden aangepast. Daarom is in het bestemmingsplan rekening gehouden met deze nieuwe situatie en niet met de bestaande situatie.

Binnen de bestemming "Gemengd - 1" zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 mogelijk. Binnen de bestemming "Gemengd - 2" zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 4.2 mogelijk. Verwezen wordt naar het hierna bepaalde onder "Gemengde bebouwing".

4.4.2 Gemengde bebouwing

De gronden die direct ten zuiden van de metaalverwerkingsbedrijven liggen en direct ten noorden van de nog aan te leggen weg hebben de bestemming "Gemengd - 1". Het betreft gronden die een bufferfunctie moeten vervullen tussen de rijksweg, metaalverwerkingsbedrijven en de nieuw te ontwikkelen woonwijk. Deze bufferfunctie heeft met name te maken met de geluidsoverlast. In ieder geval ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding "overige zone - geluidsafscherming 1" dienen dan wel een geluidsscherm dan wel gebouwen gerealiseerd te worden. De minimum en maximum bouwhoogte daarvan is op de verbeelding opgenomen. Alleen indien deze geluidsafschermende voorzieningen zijn getroffen, is het mogelijk de nieuwe woningen te realiseren. Om die reden is in de bestemming "Woongebied" een voorwaardelijke bepaling opgenomen. Verwezen wordt naar hetgeen onder "Woongebied" hierna is opgenomen.

Als sprake is van geluidsafschermende bebouwing, dan mag de binnenwaarde in die bebouwing niet meer bedragen dan 45 dB(A), teneinde een goed leefklimaat te borgen.

Naast bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 zijn ook dienstverlenende voorzieningen toegestaan. Ook het realiseren van een tuincentrum en een bouwmarkt behoort tot de mogelijkheden. Dat is echter pas toegestaan nadat gebruik is gemaakt van de daartoe opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In de wijzigingsbevoegdheid is onder meer als randvoorwaarde opgenomen dat in geval van een vestiging van 1000 m2 of meer advies wordt gevaagd van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

Het stoomdepot heeft op dit moment een functies als museum, maar ook worden er stoomlocomotieven onderhouden en gerepareerd. Binnen de bestemming "Gemengd - 2" zijn deze functies mogelijk gemaakt. Bijbehorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen en groen zijn ook mogelijk. Voor wat betreft de bouwnormen is aangesloten bij de bestaande situatie. Uitsluitend ter plaatse van het op de verbeelding opgenomen bouwvlak mag worden gebouwd. De bouwhoogte is op de verbeelding opgenomen.

Aangrenzende aan deze bestemming zijn twee wijzigingsbevoegdheden opgenomen (wijzigingsgebieden 3 en 4). De wijzigingsbevoegdheden maken het mogelijk dat het stoomdepot in de toekomst kan uitbreiden. Er zijn plannen voor het realiseren van een horecavestiging (wijzigingsgebied 3) en voor het uitbreiden van de bestaande activiteiten (wijzigingsgebied 4). In de regels zijn voorwaarden opgenomen waar aan voldaan dient te worden bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheden. Zo zullen verschillende milieu-aspecten op dat moment moeten worden onderzocht, bijvoorbeeld geluid. Ook dient rekening gehouden te worden met het aspect water. Om die reden moet bij het Hoogheemraadschap advies ingewonnen worden als er toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheden.

Evenementen binnen de bestemming "Gemengd - 2"

De begripsbepaling van het begrip 'evenement' is opgenomen in de begripsbepalingen, in artikel 1 van dit plan. Een evenement is in dit plan omschreven als: Een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, zoals open dagen, een feest of muziekvoorstelling in de buitenruimte van de inrichting en in de gebouwen van de inrichting (SSN) die op grond van de bestemming "Gemengd - 2" is toegestaan. De begripsbepaling en bijbehorende bepalingen in de bestemming “Gemengd - 2” zijn opgenomen als gevolg van een uitspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 (202004002/1/R3).

Het bestemmingsplan maakt mogelijk dat de SSN zijn activiteiten kan blijven uitvoeren op basis van de vigerende milieuvergunning van 14 januari 2008. De vergunning van SSN van 14 januari 2008 laat evenementen toe met voorschrift 7.1.4: “De op de stoomtreinen aanwezige stoomfluit mag enkel worden gebruikt gedurende de dagperiode tijdens evenementen en als noodsignaal tijdens ritten.”

In de aanvraag van 22 mei 2007 voor deze milieuvergunning is aangegeven dat er circa 10 dagen per jaar activiteiten op het depot georganiseerd worden zoals open dagen, productpresentaties en besloten feesten. De “grote” evenementen zijn in de planregels van artikel 9 lid 3 opgenomen. Het gaat om evenementen die niet als kort en incidenteel zijn te beschouwen, maar wel passen binnen de milieuvergunning. Alle andere, kleinere evenementen die kort en incidenteel zijn en die passen binnen de milieuvergunning hoeven niet in het bestemmingsplan gereguleerd te worden. Deze evenementen zijn ook zonder expliciete planregels toegestaan.

Voor de evenementen uit voorschrift 7.1.4 zijn geen aparte geluidgrenswaarden gesteld. Dit betekent dat het geluid van een evenement getoetst moet worden aan de geluidgrenswaarden uit voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau respectievelijk het maximale geluidniveau. De geluiduitstraling van een evenement mag niet hoger zijn dan de geluiduitstraling van de SSN met de vergunde activiteiten in de dagelijkse situatie. In de milieuonderzoeken voor het bestemmingsplan is de milieubelasting van SSN op de nieuwe woonwijk onderzocht. Hierin zijn de huidige activiteiten en de activiteiten die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt meegenomen. Onderbouwd is dat de huidige activiteiten van SSN, inclusief de mogelijk gemaakte uitbreiding niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe woonwijk.

Hierdoor is rekening gehouden met de geluidbelasting van evenementen op het terrein van de SSN.  Bij een nieuwe aanvraag voor een milieuvergunning zal daar tevens rekening mee gehouden moeten worden.

4.4.3 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen of waterberging en infiltratiegebieden mogelijk.

De groenbestemming is tevens opgenomen voor de locatie Valkhof/De Waterklerk. Op deze locatie is nu nog sprake van een jachthaven met bijhorend gebouw en bijhorende voorzieningen. De gronden zijn eigendom van de gemeente en worden verhuurd. De huurovereenkomst wordt echter beëindigd. Het bestaande gebruik ten behoeve van de jachthaven zal op deze locatie verdwijnen, omdat daar het traject van de nieuwe Verlegde Bosdreef inclusief parkeren wordt gerealiseerd. Om die reden is dan ook niet het bestaande gebruik, maar het toekomstige gebruik van de gronden bestemd.

In de bestemming "Woongebied" zijn ook nog bepalingen opgenomen over binnen deze bestemming te realiseren groenvoorzieningen. Verwezen wordt naar het kopje "Woongebied".

4.4.4 Horeca

In de "Horecanota Rotterdam" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de gemeente Rotterdam beschreven. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan.

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0005.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0006.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0007.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning 

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

Binnen het plangebied zijn horecagelegenheden mogelijk gemaakt binnen de woonbestemming en in de nieuw te bouwen bedrijvenstrook. De exacte locatie van de horeca is nog niet bekend. Omdat de horecagelegenheden in een woongebied komen te liggen, is alleen horeca in de zin van "het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en drank" toegestaan.

4.4.5 Leidingen

In het plangebied liggen twee leidingen die planologisch relevant zijn. Het betreft een hoofdwaterleiding. Deze leiding is als zodanig bestemd. Het betreft de dubbelbestemming "Leiding - Water". Tevens is sprake van een ondergrondse hoogspanningsverbinding. Het betreft een leiding van 150 Kv. De leiding is bestemd. Het betreft de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning".

Voor beide leidingen geldt dat indien gebouwd wordt op gronden binnen de dubbelbestemming ten behoeve van andere bestemmingen, er advies gevraagd moet worden aan de leidingbeheerder. De belangen van de leiding worden op deze manier beschermd.

4.4.6 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve, levensbeschouwelijke en publieke voorzieningen verstaan.

Binnen het plangebied is sprake van één maatschappelijke voorziening, te weten het politiebureau aan de Boezemsingel.

Het politiebureau gaat uitbreiden ter plaatse van de gronden aan de Boezembocht waar nu sprake is van een kantoorgebouw met bijbehorende parkeergelegenheid. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de toekomstige plannen ten behoeve van de uitbreiding. Daarom is ook hier de bestemming Maatschappelijk - 2 opgenomen. Tevens kan na gebruikmaking van wijzigingsbeveogdheid 5 uitbreiding van het terrein van de politie plaatsvinden op de locatie waar nu een tankstation aanwezig is.

4.4.7 Recreatie

Ter plaatse van de Watersportvereniging Schieland is de bestemming "Recreatie - Jachthaven" opgenomen. Deze bestemming sluit aan bij de bestaande situatie ter plaatse, qua gebruik en bebouwing.

4.4.8 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen.

Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen.

Binnen dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen toegestaan en ook niet bestemd.

4.4.9 Uitbreiding/bebouwing op het achtererfgebied

Op 1 november 2014 is Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht gewijzigd. In dit besluit is onder meer het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied geregeld. De wijziging van 1 november 2014 heeft ertoe geleid dat het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied is verruimd ten opzichte van de oude regeling. Dat betekent dat er bij een woning of ander hoofdgebouw meer aan- en uitbouwen, alsmede bijgebouwen vergunningvrij mogen worden gebouwd dan voorheen het geval was. De verruiming is mede het gevolg van een andere benadering voor het berekenen van de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken.

Het vergunningvrije bouwen moet in samenhang gezien worden met de regels in het bestemmingsplan. Dat leidt ertoe dat het bestemmingsplan in beginsel geen invloed heeft op het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Het bestemmingsplan kan alleen maar regelen wat er méér is toegestaan dan wat de regeling toelaat.

Hoeveel er op grond van de nieuwe regeling aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht, is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied. Het bebouwingsgebied maakt deel uit van het achtererfgebied. Hoe groter het bebouwingsgebied, hoe groter de oppervlakte aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken. Het komt erop neer dat maximaal 150 m2 aan vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kan worden gebouwd. Dat is het geval bij grote percelen. Bij een doorsnee perceel zal deze oppervlakte veel beperkter zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan is binnen de bestemming "Woongebied" een regeling opgenomen voor het realiseren van erfbebouwing in de tuin. Daarbij is expliciet vermeld dat tuinen niet met meer dan 50% mogen worden verhard. De verharding kan bestaan uit bebouwing, maar kan ook bestaan uit tegels.

4.4.10 Verkeers- en verblijfsgebied

De Bosdreef wordt verlegd en zal dwars door het plangebied komen te lopen. Deze weg zal de naam Verlegde Bosdreef krijgen. Deze weg heeft de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Zie hiervoor onder Wegenstructuur. Ook de Boezemlaan is voor een deel opgenomen in het plangebied.

De overige wegen in het plangebied zijn bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied". De bestemming is bestemd voor ontsluitingswegen met de bijbehorende fietspaden en trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen of waterberging en infiltratiegebieden mogelijk. Voor de wegenstructuur in de bestemming "Woongebied" is geen aparte bestemming opgenomen. Daarmee zou de invulling van het gebied al te veel vastliggen.

4.4.11 Voorzieningen van openbaar nut

Kleine gebouwen voor voorzieningen van openbaar nut, zoals elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), watervoorziening, riolering, zijn toegestaan binnen verkeersbestemmingen en groenbestemmingen. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

4.4.12 Water

De Boezem heeft een bestemming "Water". In de bestemming "Woongebied" is geen waterbestemming opgenomen, maar moet wel een minimaal oppervlak aan water worden gerealiseerd, te weten 7.800 m2. In ieder geval moet een hoofdwatergang binnen deze woonbestemming worden gerealiseerd. Vanwege de bouw van de nieuwe woningen moet de bestaande hoofdwatergang worden verplaatst. In de regels is dan ook geborgd dat deze hoofdwatergang gerealiseerd moet worden.

4.4.13 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.4.14 Woongebied

Binnen de bestemming "Woongebied" is het mogelijk de woonwijk "Nieuw Kralingen" te realiseren. Binnen de bestemming mogen maximaal 800 woningen gebouwd worden. Gelet op het gemeentelijk beleid (Kwaliteitsbeleid woningen) moeten de woningen een minimale oppervlakte hebben van 50 m2 per woning. Dit is in de regels als voorwaarde opgenomen.

De hoogte van de woningen cq gebouwen wordt bepaald door de toegestane hoogte zoals opgenomen op de verbeelding. Aan de westelijke en noordelijke rand van het gebied is hogere bebouwing toegestaan cq vereist. Enerzijds is dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk. Anderzijds is dit wenselijk gelet op de geluidssituatie. Om die reden is in de regels voor wat betreft de noordrand een minimale bouwhoogte opgenomen en is aan deze minimale bouwhoogte de regeling gekoppeld dat de nieuwe woningen alleen in gebruik genomen mogen worden als daar bebouwing is opgericht. Een andere voorwaarde voor het realiseren van de woonwijk is dat ter plaatse van de aanduidingen "overige zone - geluidsafscherming 1 t/m 3", gelegen in het noordelijk deel van het plangebied buiten de bestemming "Woongebied', geluidsschermen/geluidwerende bebouwing opgericht moeten worden.

Als gevolg van de geluidssituatie moeten sommige gevels van de nieuw te bouwen woningen uitgevoerd worden met een dove gevel en uitgevoerd blijven met een dergelijke gevel. Daartoe zijn verschillende bepalingen opgenomen. Mocht uit nader onderzoek blijken dat dat toch niet nodig is, dan kan van die bepalingen worden afgeweken.

Naast woningen kunnen in het gebied tevens drie horecagelegenheden gerealiseerd worden. Het gaat dan om een restaurant of lunchroom. Ook een woonvoorziening voor hulpbehoevenden kan plaats krijgen in het gebied. Deze woonvoorzieningen mag maximaal uit 30 wooneenheden bestaan.

Tevens is het mogelijk om bijbehorende voorzieningen te realiseren zoals water, parkeervoorzieningen en groen. Voor water is een minimaal oppervlak in de regels opgenomen dat binnen de bestemming gerealiseerd moet worden. Dit is opgenomen om aan de wateropgave te kunnen voldoen. Zie hiervoor ook onder "Water".

Voorts moet er binnen het gebied groen gerealiseerd worden. Het betreft de zogenaamde groene wiggen; aaneengesloten groenvoorzieningen. De groenvoorzieningen beginnen bij de op de verbeelding opgenomen aanduidingen (specfieke vorm van groen - 1 t/m 5) en moeten binnen de woonbestemming worden voortgezet. De voorwaarden waaronder dat moet gebeuren zijn in de regels opgenomen per aanduiding.

4.4.15 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 32 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.4.16 Wijzigingsbevoegdheden

In het plangebied zijn 4 wijzigingsgebieden op de verbeelding opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheid 2 betreft het bedrijventerrein Boezembarakken. Op dit moment is daar nog sprake van een bedrijventerrein. Dit terrein is als zodanig bestemd. Om een herontwikkeling naar wonen met een mix van bedrijvigheid in de toekomst mogelijk te maken, is er een wijzigingsbevoegdheid op de locatie opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheid 3 en 4 betreffen het terrein van de Stoomstichting. Op dit moment is op deze locatie sprake van het Stoommuseum. De Stoomstichting heeft plannen om op termijn de de locatie te herontwikkelen ten behoeve van horeca (wijzigingsbevoegdheid 3) en/of een uitbreiding van de huidige activiteiten (wijzigingsbevoegdheid 4). De herontwikkelingen zijn mogelijk onder de genoemde randvoorwaarden.

Wijzigingsbevoegdheid 5 is geprojecteerd op het bestaande tankstation. Op termijn zal dit tankstation verdwijnen. Het tankstation zal dan plaatsmaken voor de uitbreiding van het bestaande politiebureau aan de Boezembocht.

Ten slotte zijn ook nog in de bestemming "Bedrijf - Metaalverwerkingsbedrijf" en de bestemming "Gemengd - 1" wijzigingsregels opgenomen.

Hoofdstuk 5 Water

Voor dit hoofdstuk water zijn de waterregelgeving, het toepasselijke beleidskader en de kern passages overgenomen uit het wateradvies dat is opgenomen in bijlage 5 van de toelichting.

5.1 Regelgeving

De Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds eind 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000) (KRW) beschermt de waterkwaliteit van alle wateren en stelt doelen om ervoor te zorgen dat de 'goede toestand' wordt bereikt. Voor de KRW-waterlichamen in het plangebied is hiervoor het 'Goede Ecologisch Potentieel (GEP)' van belang. Dit is de toestand die voor sterk veranderde en kunstmatig aangelegde waterlichamen bereikt moet worden. Het Europees beleid is er eerst op gericht het Goed Ecologisch Potentieel te bereiken, waarvoor een reeks randvoorwaarden is opgesteld.

Het beheersen van de stoffen in het water is hier onderdeel van, net als het beëindigen of verregaand reduceren van de lozing van de zogenaamde prioritair gevaarlijke stoffen. De KRW is vertaald in Nederlandse regelgeving met het 'Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009' en de 'Ministeriële Regeling Monitoring kaderrichtlijn water'. Hierin staan de normconcentraties voor de te lozen stoffen vermeld. Verder zijn van belang de Europese Richtlijn Prioritaire Stoffen en de nieuwe Europese richtlijn 'Industriële Emissies, 2011'.

Aanpassing Besluit ruimtelijke ordening 2003

Per 1 november 2003 is de watertoets voor ruimtelijke plannen wettelijk verplicht evenals vooroverleg met het waterschap en provincie. In de waterparagraaf in de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden beschreven wat het resultaat van het overleg is en hoe rekening is gehouden met de waterhuishouding. De Europese Kaderrichtlijn Water

Waterwet

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning.

5.2 Beleidskader

5.2.1 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003, geactualiseerd in 2006, zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

5.2.2 Provinciaal beleid

De provincie herziet het regionaal waterplan eens in de zes jaar. Het regionaal waterplan 2016-2021 bepaalt het waterbeleid dat gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. Het waterbeleid met een ruimtelijke component is opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. het beleid voor waterkwaliteit staat in de voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water. Het Provinciale Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 blijft deels van kracht. De provinciale rol in het waterveld spitst zich toe op kaderstelling en toezicht.

5.2.3 Regionaal beleid

Waterbeheerplan 2016-2021 van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van HHSK, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het waterbeheerplan van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. Het waterbeheerplan beschrijft hoe HHSK omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het watersysteem een watervergunning nodig is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. Samengevat staat het hoogheemraadschap met het Waterbeheerplan voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving

KRW-plan 2016 – 2021

De kaderrichtlijnwater-doelstellingen moeten uiterlijk in 2027 worden bereikt. Deze periode is verdeeld in verschillende planperiodes. Voor de periode 2016-2021 is in het KRW-plan 2016 – 2021 vastgelegd hoe het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard de waterkwaliteit wil verbeteren voor de Kaderrichtlijnwater lichamen in hun gebied.

Beleid waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 

Het waterbergingsbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect is de versnelde afvoer van neerslag. Het beleid beschrijft op welke wijze het effect van ruimtelijke ontwikkelingen op de waterberging wordt bepaald en hoe ongewenste gevolgen van deze ontwikkelingen kunnen worden gecompenseerd.

HHSK maakt onderscheid in drie typen ruimtelijke ontwikkelingen: kleine (tot 500 m2 verhardingstoename), middelgrote (> 500 m2 verhardingstoename en bruto planoppervlak < 10 ha) en grote (> 10ha bruto planoppervlak). Dit bestemmingsplan betreft een kleine ruimtelijke ontwikkeling.

In het beleid is omschreven dat ter compensatie van verhardingstoename aanvullende waterberging voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding dient te worden gerealiseerd en dat waterberging algemeen en te allen tijde beschikbaar moet zijn.

 

5.2.4 Gemeentelijk beleid

Rotterdams Weerwoord

Het college van B&W heeft in februari 2019 het Rotterdams Weerwoord vastgesteld. Het Weerwoord is het Rotterdamse antwoord op de klimaatverandering. Als stad in de delta van Nederland met een dalende bodem is Rotterdam kwetsbaar voor de gevolgen van klimaatverandering. Klimaatadaptatie,het aanpassen van Rotterdam aan die verandering, is nodig. Want de gevolgen van extremer weer raken iedereen. Om hevige regenval, maar ook langdurige droogte en hitte, grondwateronder- en overlast en bodemdaling aan te pakken zijn sneller en meer ingrepen noodzakelijk in openbaar gebied en op particulier terrein. Door nu actie te ondernemen, kan schade in de toekomst worden beperkt. Tegelijk is flexibiliteit nodig om de aanpak bij te kunnen stellen op basis van nieuwe inzichten. Het Rotterdams Weerwoord richt zich vooral op maatregelen op wijkniveau. In 2019 wordt samen met de waterschappen gewerkt aan uitvoeringsafspraken.

De belangrijkste versterkingen zijn:

· Vergroening van de stad als adaptatiemaatregel om hitte tegen te gaan, draagt ook bij aan devertraging van neerslag.

· Vervangen van verharding door groen of doorlatende verharding vergroot de opnamecapaciteitvan neerslag én zorgt voor aanvulling van het grondwater. Dit is goed voor gebieden met (te)lage grondwaterstanden.

· Waterbergende voorzieningen op gebouwen combineren met verkoelende maatregelen (groendak) draagt bij aan reductie van wateroverlast en hitte. Zonnepanelen op groene daken hebbeneen hogere opbrengst.

· Hoger aanleggen van vitale voorzieningen reduceert zowel risico’s van overstroming vanuit de

rivier als door extreme neerslag.

De belangrijkste belemmeringen zijn:

· Meer bomen en groen in de stad zorgt voor een grotere watervraag die de gevolgen van droge perioden versterken.

· Vervangen van verharding door groen of doorlatende verharding vergroot de opnamecapaciteitvan neerslag én zorgt voor aanvulling van het grondwater. Dit is nadelig voor gebieden met (te)hoge grondwaterstanden.

Gemeentelijk Rioleringsplan Rotterdam

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2016-2020 is een wettelijk verplichtmeerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de grondwater- en rioleringstaken van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld.

Voor de planperiode 2016-2020 heeft Rotterdam vier doelen geformuleerd:

· Beschermen van de volksgezondheid door doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijkafvalwater.

· Voorkomen van wateroverlast door doelmatig inzamelen, transporteren en verwerken vanhemelwater.

· Voorkomen of beperken van structureel nadelige gevolgen van een hoge of lagegrondwaterstand door doelmatige maatregelen in openbaar gebied.

· Rotterdammers van dienst zijn en bewustwording tot stand brengen over hun rol in het stedelijkwatersysteem door actief communiceren en de Rotterdammers en Rotterdamse bedrijvenhandelingsperspectieven te laten zien.

Ook is in het plan een streefbeeld opgenomen voor de lange termijn (Figuur 3-2). Door de mondiale en regionale ontwikkelingen ziet Rotterdam er in 2050 anders uit en heeft dan andere behoeften. Het afvalwatersysteem kan bijdragen in het aanvullen van de tekorten die zullen ontstaan. Energie,warmte, grondstoffen en gezuiverd zoet water, die vrijkomen bij de be- en verwerking vanafvalwaterstromen, worden teruggewonnen en hergebruikt. Rotterdam sluit op deze manier kringlopen van grondstoffen, energie en water. De belangrijkste aanpassing voor de lange termijn is ontvlechten van het bestaande stedelijke watersysteem: zo veel mogelijk waterstromen scheiden. Dit is het basisprincipe van de kringloop en voor droge voeten. Deze lange termijn visie is verder uitgewerkt door de werkgroep Lange termijn Visie van RoSa (Rotterdamse samenwerking in de afvalwaterketen)

 

Water Sensitive Rotterdam

Water Sensitive Rotterdam is een beweging welke ingezet is om de ambities vanuit de Rotterdamse Adaptatiestrategie te realiseren. Het koppelen van gebiedsopgaven en projecten aan de water- en klimaatopgaven is hierbij essentieel. Elke verandering in Rotterdam is een kans om met partijen in de stad actief de gestelde ambities invulling te geven. Dit betekent onder meer: samen met initiatiefnemers nagaan op welke wijze wederzijdse toegevoegde waarde gecreëerd kan worden ten aanzien van de water- en klimaatopgaven; maatregelen nemen in de haarvaten van het watersysteem, om zodoende de robuustheid te vergroten; de zichtbaarheid van water- en klimaatmaatregelen waarderen, om het waterbewustzijn en de aantrekkelijkheid van de stad, te vergroten

Hemelwater wordt in deze benadering als een grondstof beschouwd welke we waar mogelijk lokaal moeten benutten. Hierdoor kunnen transportafstanden en -middelen voor het afvoeren en toevoeren van water gereduceerd worden. Het Rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zie paragraaf Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

5.3 Relevante bevindingen en aanbevelingen

5.3.1 Ontwikkelingen

In het het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein wordt het mogelijk gemaakt dat het gebied wijzigt van een grotendeels verhard bedrijventerrein en gemeentelijke uitvoeringslocatie naar een klein bedrijventerrein en een woonwijk met ca. 800 nieuwe woningen in het gebied. Verder zal de bestaande infrastructuur worden aangepast aan de inrichting van de wijk en zal de inrichting van het oppervlaktewater in het gebied worden aangepast (aanleggen Bosvijver). Hernaast wordt met een wijzigingsbevoegdheid uitbreiding van het gebied van de Stoomstichting mogelijk gemaakt.

5.3.2 Oppervlaktewater

In het plangebied bevindt zich een hoofdwatergang. Daarnaast grenst het plangebied aan de Rotteboezem en de Rotte. Verder bevinden zich in het gebied een inlaat naar de Kralingse Plas en een defosfateringsinstallatie, die een deel van de fosfaten uit het water haalt alvorens het ingelaten wordt. In de ontwikkelingen is het verleggen van de bestaande hoofdwatergang opgenomen. Hier zal een doorgaande hoofdwatergang gerealiseerd moet worden. In de regels zal de onderhoudsstrook langs deze te realiseren hoofdwatergang worden geborgd. bij het verleggen van de hoofdwatergang zal hetzelfde of meer oppervlak aan oppervlaktewater elders in het gebied gerealiseerd worden. Daarnaast is de aanleg van een vijver (de Bosvijver) opgenomen. Bij de ontwikkeling van Nieuw Kralingen neemt de verharding niet toe met meer dan > 500 m2, daarom is er geen compensatie-eis voor de verharding van toepassing. Bij de ontwikkelingen dient o.a. gekeken te worden naar het mogelijk verplaatsen van de defosfateringsinstallatie en het toepassen van groene/natuurvriendelijke oevers in het gebied. De eventuele uitbreiding van het stoomdepot/de Stoomstichting brengt wel een compensatieverplichting met zich mee. Deze zal nader bepaald worden als gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegheid.

5.3.3 Grondwater

In het gebied zijn geen gegevens beschikbaar m.b.t. de grondwaterstand. Daarom wordt geadviseerd om voorafgaand aan vergunningverlening aanvullend grondwateronderzoek uit te laten voeren. Het maaiveld in het gebied en het oppervlaktewaterpeil in de verschillende watergangen in en rond het gebied variëren sterk. Aangenomen wordt dan ook dat de grondwaterstand in het gebied niet overal gelijk zal zijn. Hier dient bij het grondwateronderzoek rekening mee gehouden te worden. Verder zorgen de beoogde ontwikkelingen nauwelijks voor veranderingen in het percentage verhard oppervlak. De gevolgen hiervoor op het infiltreren van grondwater in de bodem worden daarom laag ingeschat. Wanneer echter grote infiltratievoorzieningen worden toegepast, zoals in de ontwikkeling wordt beoogd, is aanvullend onderzoek naar de invloed hiervan op het grondwater benodigd. Ook als gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegheid t.b.v. het stoomdepot is nader onderzoek nodig naar het grondwater.

5.3.4 Riolering:afval- en hemelwater

In de huidige situatie is veel verharding in het gebied aanwezig. Hieronder is de huidige verharding van het gebied weergegeven (rode en lichtgrijze vlakken: terrein- en wegverharding, oranje vlak: verharding door bebouwing).

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0008.jpg"

Verharde gebieden in de huidige situatie

Door de bouw van de ca. 800 nieuwe woningen verandert het percentage verhard oppervlak in het gebied nauwelijks. Ook de tuinen behorend bij de woningen mogen maximaal 50% worden verhard. De toename van het verharde oppervlak wordt daarom gesteld op 50% van het tuinoppervlak. Verder wordt nieuw verhard oppervlak gerealiseerd door de aanleg van wegen, inritten en parkeerterreinen. Daarom is er geen compensatie-eis voor de verharding.

De ontwikkelingen in Nieuw Kralingen zullen leiden tot een toename van het aantal woningen en andere functies. De hoeveelheid rioolwater kan hierdoor toenemen met 18 m3/uur. Voor de realisatie van Nieuw Kralingen zal een nieuw rioolplan moeten worden opgesteld. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de veranderende belastingen op het rioolsysteem buiten het plangebied. Het decentraal zuiveren van afvalwater is een kans die in deze ontwikkelingen benut kan worden.

5.3.5 Waterkwaliteit

Het gebied grenst aan het KRW-lichaam de Rotte. De waterkwaliteit van de Rotte en de daaraan verbonden waterlichamen (ook de hoofdwatergang in het plangebied) worden door de beheerder, het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, over het algemeen als goed beoordeeld. De beoogde ontwikkelingen bieden kansen voor het toepassen van maatregelen die de waterkwaliteit van het oppervlaktewater verder kunnen verbeteren, zoals bijvoorbeeld het bezanden van de bodem of het laten afstromen van hemelwater. In het gebied is een defosfateringsinstallatie aanwezig, welke verplaatst mag worden, mits de capaciteit gelijk blijft en aan een aantal randvoorwaarden wordt voldaan.

5.3.6 Waterkeringen en waterveiligheid

In het gebied bevindt zich de kern- en beschermingszone van de Rotteboezem. Invloed op de waterkering wordt niet verwacht. In de zones van de waterkering worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Het gebied is bij een potentiele dijkdoorbraak van dijkring 14 kwetsbaar voor overstromingen. Er zijn in dat geval waterdieptes mogelijk tot 2 meter (indicatief). De beoogde ontwikkelingen in het gebied hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale waarde binnen dijkringgebied 14.

5.3.7 Klimaatkansen

Het realiseren van een nieuwe woonwijk biedt kansen om in te spelen op de verwachte klimaatveranderingen. Hiervoor zijn een groot scala aan potentiele toepassingen voorhanden.

Voorbeelden zijn het toepassen van: groene daken, waterpasserende verhardingen, helofytenfilters, wadi's en ondergrondse waterbergingen. Ook het scheiden van waterstromen en het graven van extra oppervlaktewater zijn kansen die benut kunnen worden in de beoogde ontwikkelingen. De adviezen van de waterbeheerder zullen zoveel als mogelijk worden meegenomen in de planontwikkeling.

5.4 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente overleg gevoerd met de waterbeheerders. Adviezen en aanbevelingen zijn zoveel mogelijk overgenomen en geborgd in het bestemmingsplan en/of de Samenwerkingsovereenkomst met de marktpartijen.

De beheerder van het oppervlaktewater in Kralingen is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden. 

5.5 Verwerking van de adviezen in het bestemmingsplan en SOK

  • De in het plangebied aanwezige watergangen en -partijen die zijn gelegen buiten het woongebied hebben de bestemming Water (artikel 26). gekregen. De onderhoudsstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven.
  • In het woongebied worden de watergangen en partijen niet op de verbeelding aangegeven. Wel wordt in de regels opgenomen dat er minimaal 7800 m2 aan wateroppervlak opgenomen dient te worden en er een doorlopende hoofdwatergang gerealiseerd moet worden, met daarnaast onderhoudsstroken als bedoeld in artikel 26.
  • In artikel 26 is geregeld dat het verboden is (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen.
  • Met artikel 24.3 is geborgd dat belanghebbenden met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de verbeelding) contact opnemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.
  • Voor de uitvoering van werken binnen de voor "waterkering" bestemde zone zoals aangegeven op de verbeelding, is onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan terzake, vergunning vereist van het Hoogheemraadschap.
  • Tuinen mogen tot 50% worden verhard.
  • De randvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheden:
    • 1. voldaan kan worden aan een water(compensatie)opgave die uit de wijziging voortvloeit;
    • 2. advies wordt ingewonnen van het Hoogheemraadschap;

  • Bij het bepalen van een mogelijke nieuwe locatie voor de defosfateringsinstallatie (PM), wordt aandacht gevraagd voor de aanvoer van ijzerchloride, wat met een grote tankwagen uitgevoerd moet kunnen worden. Een andere voorwaarde is dat er genoeg afstand is tussen de defosfateringsinstallatie en de Kralingse Plas. Het fosfaat heeft namelijk een bepaalde tijd/lengte nodig om de nutriënten te laten neerslaan.

In de Samenwerkingsovereenkomst die gesloten is tussen de gemeente Rotterdam en de ontwikkelaar is de afspraak vastgelegd dat de duurzaamheidsdoelstellingen, die zijn opgenomen in de gebiedsvisie, zoals klimaatadaptief en waterrobuust bouwen, worden gerealiseerd bij de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving alsmede het doelmatig beheer, gebruik en ontwikkeling van die fysieke leefomgeving een globale afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar kunnen worden gesitueerd. Dit omdat er door de aanwezige bedrijven, het spoor en de snelweg A20 mogelijk beperkingen zijn op het gebruik van het gebied, in verband met lucht, geur, geluid en externe veiligheid.

In afwijking van artikel 3.1.6 lid 4 onderdeel c Besluit ruimtelijke ordening hoeft op grond van artikel 7c lid 9 BU van de Chrisis en herstelwet de toelichting geen gedetailleerde beschrijving te bevatten van de wijze waarop de krachtens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken, met dien verstande dat in de fase van de planvorming middels geluidonderzoeken is vastgesteld of en zo ja, in hoeverre met het aspect geluid rekening kan/moet worden gehouden bij de inrichting van het plangebied. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is globaal onderzocht welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving. Daarnaast is er voor een aantal milieuthema's Rotterdams beleid. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt. Bij de vergunningverlening zullen de gevolgen van initiatieven meer in detail in beeld worden gebracht. Op deze manier kan het onderzoek beperkt blijven tot de gevolgen van concrete initiatieven. De wet- en regelgeving op het gebied van milieu effectrapportage blijft onverkort van toepassing.

6.2 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening en een veilige en gezonde fysieke leefomgeving hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven.

De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De VNG publicatie bedrijven en milieuzonering geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar indicatieve richtafstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen, tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

In de VNG-brochure wordt onderscheid gemaakt tussen de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Daarbij komen in een rustige woonwijk, afgezien van wijkgebonden voorzieningen, geen bedrijven of kantoren voor en langs de randen is er weinig verstoring door verkeer. Er is sprake van een gemengd gebied in het geval van duidelijke functiemenging of wanneer het gebied is gelegen langs de hoofdinfrastructuur. Uitgangspunt daarbij is dat in een gebied langs rijkswegen en spoor er sprake is van zodanig verhoogde geluidbelasting, dat dit de toepassing van een kleinere richtafstand rechtvaardigt. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kunnen de richtafstanden voor geluid die aangehouden dienen te worden tot een rustige woonwijk, voor een gemengd gebied dan met een afstandsstap worden verlaagd. Voorwaarde is wel dat aannemelijk wordt gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

Uitgevoerde onderzoeken:

Om de geluidsituatie in beeld te brengen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die zijn toegevoegd als bijlagen van de toelichting.

  • In bijlage 14 is de indicatieve berekening opgenomen van geluidbelasting op gevels van bestaande woningen om inzichtelijk te maken of er toename is te verwachten van geluid op de bestaande woningen langs een aantal wegen in de omgeving en op de begraafplaats.
  • Bijlage 16 is opgesteld om ten behoeve van de gezondheidsparagraaf inzicht te krijgen in de geluidreductie die een geluidscherm langs de A20 zou hebben op het Kralingse Bos en de bestaande woningen in Nieuw Crooswijk.
  • In de geluidrapporten verkeer op wegen en spoor (bijlage 17), bedrijven (Bijlage 18) en cumulatie (Bijlage 19) worden geluid van spoor, wegen en bedrijven en het totaal van deze bronnen op de nieuw te bouwen woningen in Nieuw Kralingen berekend.

6.2.1 Plangebied

De ligging van het plangebied tussen enerzijds het Kralingse Bos met rust en ruimte en anderzijds de ligging aan de gemeentelijke hoofdstructuur Verlegde Bosdreef, spoorlijn Rotterdam – Gouda en de A20, leidt tot de conclusie dat er sprake is van een gemengd gebied. Hierdoor kan bij de richtafstanden tussen woningen en bedrijven binnen het plangebied met een stap verhoging rekening worden gehouden. Dit betekent dat bijvoorbeeld voor de afstand voor een categorie 3.2 bedrijf niet een richtafstand van 100 meter maar van 50 meter aangehouden kan worden. Hierbij dient te worden aangetoond dat er met de aangehouden afstand een aanvaardbaar woon- en leefklimaat geborgd kan worden.

In het bestemmingsplangebied wordt in eerste instantie de richtafstand gemengd gebied tussen de nieuw te bouwen woningen en nieuwe en bestaande bedrijven aangehouden en in beeld gebracht of wordt voldaan aan de richtafstanden. Tegelijkertijd wordt aan de hand van de indicatieve verkaveling onderzocht of met de aangehouden afstand minder dan de richtafstand er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hierna wordt beschreven welke milieuaspecten bepalend zijn voor de aan te houden afstand en op welke wijze een aanvaardbaar woonmilieu wordt geborgd.

Er is nader geluidonderzoek gedaan om inzicht te krijgen in de geluidbelasting op de woonwijk als gevolg van vier bedrijven. Dit om er zeker van te zijn dat met de beoogde geluidbeschermende maatregelen, de bedrijven niet worden beperkt in hun vergunde bedrijfsvoering.

Lion Metals: 

Dit bedrijf valt onder de categorie 3.2 type b metaalrecyclingbedrijf (groothandel in metalen en halffabrikaten).

De richtafstand tot een gemengd gebied is 50 meter. De afstand tot de woningen is ongeveer 100 meter. Zekerheidshalve is in het kader van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.5.6 Geluid van bedrijven is dit onderzoek toegelicht.  Uit dit onderzoek is gebleken dat de vestiging van dit bedrijf op deze locatie geen onaanvaardbare hinder zal opleveren voor de woningen in het gebied. De afschermende bedrijfsbebouwing en maatregelen aan de gevels van de 1e lijnsbebouwing met woningen zal voldoende bescherming geven tegen geluidoverlast. De geluidbelasting op de woningen in de eerstelijnsbebouwing, behoudens de begane grond, en een deel van het plangebied achter de eerste lijnsbebouwing is hoger dan 50 dB. Ook de piekgeluiden zullen bij de tweedelijnsbebouwing in de avondperiode boven de richtwaarde van 65 dB(A) uitkomen. Met maatwerkvoorschriften zijn de bestaande rechten van het bedrijf vastgelegd. Nu de geluidbelasting valt binnen de 55 dB(A), die gebruikelijk is als maximale geluidnorm op de gevel voor woningen in combinatie met bedrijven buiten gezoneerde industrieterreinen, zullen op het moment dat het zuidelijk terrein wordt ontwikkeld als woningbouwgebied of zoveel eerder als daartoe een verzoek wordt gedaan, de maatwerkvoorschriften worden aangepast op grond van 2.20 van het Activiteitenbesluit. Dit om de geluidruimte van de bedrijven te verankeren en te verzekeren, dat de bedrijfsvoering niet word ingeperkt door de woningbouw.

Prorail:

Dit bedrijf valt onder categorie 4.2, rangeerterrein

De richtafstand tot een gemengd gebied is 200 meter. De afstand tot de woningen is korter dan deze richtafstand. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.5.6 is dit onderzoek toegelicht.

Uit het onderzoek is gebleken dat de vestiging van een rangeerterrein op deze locatie geen onaanvaardbare hinder zal opleveren voor de woningen in het gebied. Het geluidsscherm van 4 meter hoog dat wordt geplaatst parallel langs de Verlegde Bosdreef ter hoogte van het rangeerterrein geeft bescherming tegen geluidoverlast.

In de avond- en nachturen zullen de piekgeluiden bij de woningen van gebouw 1 (zie voor gebouwaanduiding bijlage 13 van de toelichting) in de eerstelijnsbebouwing ook op de begane grond boven de richtwaarde van 65 respectievelijk 60 dB(A) uitkomen. Deze woningen worden met een dove gevel uitgevoerd. Ook in een deel van het plangebied achter de eerstelijnsbebouwing zullen de piekgeluiden in de nachtelijke uren hoger dan de richtwaarde van 60 dB(A) zijn. Door het aanpassen van de vigerende geluidsvoorschriften (zonder beperkingen ten opzichte van de huidige geluidsmogelijkheden) worden de bestaande rechten van het bedrijf vastgelegd.

Stoomstichting:

Het betreft een depot voor spoorwegmaterieel, waarin stalling, onderhoud en revisie gecombineerd worden met een museumfunctie en een ontvangstruimte. Dit stoomdepot is niet in een VNG-categorie in te delen. De meeste werkzaamheden vinden inpandig plaats en zullen geen geluidsbelasting voor de buitenwereld opleveren. Wel zal het rijden met materieel, het geven van waarschuwingstekens (fluiten) en het jaarlijks proefstomen van veiligheden incidenteel voor geluidsoverlast kunnen zorgen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.5.6 Geluid van bedrijven is dit onderzoek toegelicht. Uit het onderzoek is gebleken dat de vestiging van de Stoomstichting op deze locatie geen onaanvaardbare hinder zal opleveren voor de woningen in het gebied. Op hoogtijdagen worden de historische voertuigen van het Stoommuseum "op stoom" gebracht. Het aanbrengen van dove gevels aan de woningen, inclusief de begane grond op de noord en oostgevel van gebouw 1 tegenover het bedrijf, garandeert dat eventuele te verwachten hinder of overlast als gevolg van stoom en roetuitstoot niet leidt tot een onaanvaardbare situatie. De geluidbelasting op de woningen op de eerste lijnsbebouwing is hoger dan 50 dB. In de avond- en nachturen zullen de piekgeluiden op de eerstelijnsbebouwing (begane grond) boven de richtwaarde van 65 respectievelijk 60 dB(A) uitkomen. Bij het vaststellen van een actuele vergunning voor de Stoomstichting kunnen voorschriften worden opgenomen waarmee de toegestane geluidbelasting wordt vastgelegd.

Forest Metal Group:

Dit bedrijf is ingedeeld in categorie 3.2 type b, metaalrecycling (groothandel in metalen en halffabrikaten)

De richtafstand tot een gemengd gebied is 50 meter. De afstand tot de woningen is 47 meter. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 6.5.6 Geluid van bedrijven is dit onderzoek toegelicht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de vestiging van een dit bedrijf op deze locatie geen onaanvaardbare hinder zal opleveren voor de woningen in het gebied. De afschermende bebouwing en maatregelen aan de gevels (dove gevels) van de woningen zal voldoende bescherming geven tegen geluidoverlast. De begane grond van de hoek van de noordgevel van gebouw 8 zal vanwege het geluid van Forest ook doof worden uitgevoerd op. De geluidbelasting op de woningen achter de eerste lijnsbebouwing is hoger dan 50 dB. Ook de piekwaarden bij de woningen op en achter de eerstelijnsbebouwing (begane grond) zullen in de nachtelijke uren naar verwachting hoger zijn dan de richtwaarde van 60 dB(A). De woningen hebben een geluidluwe gevel aan de achterzijde. Hiermee wordt een acceptabele woonkwaliteit geborgd. Met maatwerkvoorschriften kunnen de bestaande rechten van het bedrijf worden vastgelegd.

In het bestemmingsplan zijn de functies zoals bijvoorbeeld kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig bestemd en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Het inpassen van deze functies is maatwerk. Hiervoor is gebruik gemaakt van de indicatieve afstanden uit de VNG-uitgave.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied:

In en nabij het plangebied zijn er bedrijven en (spoor-) wegen die van invloed zijn op het plangebied in verband met geluid en externe veiligheid, te weten de A20, de verlegde Bosdreef en de Boezemweg. Deze worden beschreven in het hoofdstuk 6.8 en 6.5.

De overige activiteiten in of nabij het plangebied zijn niet belemmerend voor (nieuwe ontwikkelingen binnen) dit bestemmingsplan, anders dan die reeds in het bestemmingsplan zijn genoemd, en/of waarmee reeds rekening is gehouden.

6.3 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r. richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen projecten met aanzienlijke gevolgen, waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, en de projecten, waarbij niet zeker is of dit leidt tot mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen (m.e.r.-beoordelingsplicht).

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:

  • het bouwen van een woonwijk met 800 woningen
  • het verleggen van een doorgaande weg en het aanleggen van een aantal wegen
  • het bouwen van een aaneengesloten bedrijvenstrook

Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. Het bestemmingsplan betreft een stedelijke ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden voor dit bestemmingsplan. Als uitgangspunt geldt dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld indien dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Om deze afweging te maken dienen bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij wordt rekening gehouden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

  • 1. Kenmerken van het project als omvang, cumulatie met andere projecten, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen (i.v.m. stoffen/technologieën).

Motivering: Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van 800 woningen mogelijk op een voormalig bedrijventerrein. Een tweetal bedrijventerreinen binnen het bestemmingsplangebied wordt conserverend bestemd, waarbij voor een bedrijventerrein een wijzigingsbevoegdheid voor het bouwen van 140 woningen is opgenomen. Hiernaast is de bouw van een beperkte bedrijvenstrook tussen de bestaande metaalverwerkingsbedrijven en de nieuw te bouwen woonwijk mogelijk gemaakt. Het verleggen van een doorgaande weg, waarbij van 2x2 rijbanen wordt overgegaan naar 2x1 rijbanen maakt onderdeel uit van het plan.

Bij de bouw van de woningen en de aanleg van de infrastructuur wordt ingezet op hergebruik van materialen en gebruik van duurzame materialen om het ontstaan van afvalstoffen zoveel mogelijk tegen te gaan.

Het plan leidt niet tot een toename van kansen op ongevallen:

De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op het groepsrisico (GR) van de A20 en het spoor. Dit komt enerzijds door de grote afstand van de ontwikkelingen tot het spoor en de A20 en anderzijds door de beperkte toename van de populatie in het plangebied. Er zijn uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid noodzakelijk. De ontwikkellocatie Nieuw Kralingen zal goed bereikbaar zijn voor de hulpverleningsdiensten. Voor het plaatsgebonden risico (PR) levert het plan geen overschrijdingen op.

2.         Plaats van het project (de kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project effect kan hebben), bijvoorbeeld een natuurgebied.

Motivering:

De bouw van de woonwijk en de verlegging van de weg vinden plaats op korte afstand van het Kralingse Bos. De ontwikkelingen zijn niet gelegen in of nabij een gevoelig gebied, zoals de ecologische hoofdstructuur of een Natura 2000 gebied. Effecten op ecologische structuur en de natuur in het gebied zijn onderzocht en in beeld gebracht. Beschermde soort(groep)en binnen het projectgebied en de bijbehorende vervolgstappen en/of te nemen maatregelen zijn omschreven in Ecologische Quick-scan.

Met behulp van de vernieuwde Aerius Calculator 2019 is voor zowel de aanlegfase als in de situatie dat de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt zijn gerealiseerd, de stikstofdepositie berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van dit bestemmingsplan minder dan 0,00 mol/ha/jaar op nabijgelegen stikstofgevoelige habitats in Natura 2000 gebieden bedraagt. Daarmee is geen sprake van significante effecten op de Natura 2000 gebieden.

Effecten op beschermde soorten in het gebied zijn in beeld gebracht in de Ecologische Quick-scan Nieuw Kralingen te Rotterdam van 8 oktober 2018. Mede op basis van landschapsecologische gegevens is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, glad biggenkruid, steenmarter en de rugstreeppad niet kunnen worden uitgesloten. Voor deze soorten is een soortgericht onderzoek uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkelingen (bijlage 9 van de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat er een ontheffing is benodigd voor het slopen van het Wellantcollege vanwege de aanwezigheid van een paarverblijfplaats. Daarnaast is sprake van een tweetal foerageerroutes in de lengte over de Boezem en vanuit Nieuw Crooswijk naar het Kralingse Bos/de Kralingse Plas, waarvoor naar verwachting ruimte is om negatieve effecten en daarbij overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien blijkt dat alsnog negatieve effecten ontstaan, dan zal ook hiervoor een ontheffing worden aangevraagd. Aangezien de voorgenomen ontwikkelingen voldoende ruimte bieden om de benodigde maatregelen te treffen vormt het aspect soortenbescherming geen knelpunt voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Voor toekomstige ontwikkelingen binnen de bestaande te conserveren bestemmingen is geen onderzoek uitgevoerd. Het bestemmingsplan maakt altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Op projectniveau dient beoordeeld te worden of deze ontwikkelingen in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming.

Conclusie:

Indien en voor zover nodig zullen tijdig de ontheffingen op de Wet natuurbescherming worden aangevraagd vanwege het wettelijke belang bij onderhavige ontwikkeling en zo nodig worden mitigerende maatregelen getroffen. Voor de herontwikkeling van project Nieuw Kralingen te Rotterdam worden derhalve geen onoverkomelijke ecologische risico's verwacht.

 

3.         Kenmerken van het potentiele effect (bereik, waarschijnlijkheid, duur frequentie en onomkeerbaarheid van de effecten op het gebied van geluid, lucht en verkeersintensiteiten).

Motivering:

Uit de milieuonderzoeken die ten behoeve van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd blijkt dat de ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt niet zorgen voor een significante toename van verkeer.

De huidige planontwikkeling Nieuw Kralingen resulteert in ca. 6450 mvt/etmaal extra verkeer ten opzichte van de huidige situatie. De modelberekeningen van de planontwikkeling tonen aan dat er op de wegvakken geen problemen zijn te verwachten met de doorstroming ten gevolge van de realisatie van het plan. Het wegvak Boezemlaan tussen de toe-/afrit van de A20 en de aansluiting bij de Boezembocht is wel een aandachtspunt. De etmaalintensiteiten groeien daar tussen de 10% en 20%. De toenames worden vooral veroorzaakt door de wijziging van de verkeersstructuur (het verleggen van de Bosdreef) en in mindere mate door extra verkeer uit de planontwikkeling. Dit wegvak is ook nu al filegevoelig, maar dit wordt veelal veroorzaakt door congestie op de A20 die terugslaat op de Boezemlaan. In de toekomst (2030) wordt de ringstructuur van Rotterdam robuuster door de aanleg van de verlengde A16 en nemen de intensiteiten op de A20 af. Daarmee neemt ook de kans op congestie af op de A20 en onderliggend wegennet (Boezemlaan en omgeving).

Op groter schaalniveau is op de belangrijke verkeersaders van Rotterdam sprake van toe- en afname van verkeersintensiteiten ten gevolge van de planontwikkeling Nieuw Kralingen (en de verlegde Bosdreef). Door het verleggen van de Bosdreef ter hoogte van het plangebied, kiest een deel van het noord-zuid verkeer een route via de Boszoom, in plaats van via de Boezemweg. Hierdoor kent ook de Maasboulevard een lichte verkeerstoename. De I/C-verhoudingen op deze wegen blijven zowel in de ochtend- als de avondspits onder daartoe geldende normen, waaruit geconcludeerd kan worden dat deze wegen de wijzigingen kunnen opvangen

In een nadere analyse is aangetoond dat het effect van het bestemmingsplan Boezembocht- Veilingterrein, vanwege de toename van het programma dat er wordt mogelijk gemaakt, een niet in betekenende mate (NIBM) bijdrage geeft aan de luchtkwaliteit. Hiernaast wordt volgens de NSL Monitoringstool-2016 in het plangebied vanaf 2015 aan de grenswaarde voor NO2 in het plangebied voldaan. Ook wordt in 2011 en later aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan. 

De ontwikkelingen die in het gebied worden mogelijk gemaakt hebben, vanwege de toename van het aantal verkeersbewegingen een toename van geluidbelasting op bestaande woningen op een aantal locaties tot gevolg. Deze toename van maximaal 1 dB wordt aanvaardbaar geacht om de volgende redenen:

1. In het kader van reconstructies grijpt de Wet geluidhinder pas in bij een toename van 2 dB. Een toename van minder dan 1 dB leidt niet tot maatregelen en wordt dus aanvaard;

2. Een toename van 1 dB is niet als groot negatief effect te kwalificeren, aangezien een dergelijke toename auditief niet waarneembaar is. Het bouwen van nieuwe woningen langs bestaande en nieuwe infrastructuur heeft een toename van geluidgehinderden tot gevolg. Met het treffen van maatregelen als het plaatsen van geluidschermen, het zodanig situeren van bouwblokken dat geluidluwe gevels ontstaan en het realiseren van maatregelen aan de gevel wordt gezorgd voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De bouw van woningen op relatief korte afstand van bestaande metaalbedrijven, heeft tot gevolg dat de woningen geluidhinder kunnen ondervinden van deze bedrijven. Daarom wordt in het plan de bouw van een beperkte bedrijvenstrook mogelijk gemaakt, die met name bedoeld is om als geluidsbuffer te dienen tussen nieuw te bouwen woningen en de metaalbedrijven.

Voor het realiseren van de nieuwe woonwijk zullen oude bodemverontreinigingen worden verwijderd.

Het bestemmingsplan draagt niet in betekenende mate bij aan een toename van luchtverontreiniging. De geluidbelasting op woningen als gevolg van verkeer en industrie wordt aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan leidt ook niet tot een verandering ten opzichte van de huidige situatie bij bodemverontreiniging en externe veiligheid. Concluderend kan gesteld worden dat de ontwikkelingen, vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu hebben. Voor wat het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten.

6.3.2 Planm.e.r.-beoordeling

Door de wijze van bestemmen van bedrijvigheid in het bestemmingsplan, waarbij (op het bedrijventerrein) milieucategorie 3.2 mogelijk wordt gemaakt, valt niet uit te sluiten dat bedrijven in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is er voor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten. Hiertoe wordt een specifieke bedrijvenlijst bij de regels gevoegd (zie bijlage 2 bij de regels), waarop de bedrijven zijn opgenomen die zijn toegestaan.

Op de bedrijventerreinen binnen het bestemmingsplangebied zijn de volgende bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage:

D18.7 een installatie bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen.;

D20.1 een installatie voor het vervaardigen van papierpulp;

D20.2 een installatie voor het vervaardigen van papier of karton;

D22.1 een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water;

D32.3 een installatie voor de oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé;

D32.5 een installatie voor het vervaardigen of assembleren van automobielen;

D33 een installatie voor het vervaardigen van glas en glasvezels;

D34.2 een installatie voor het vervaardigen van farmaceutische producten;

Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in die gevallen waarin het besluit betrekking heeft op installaties als hiervoor bedoeld, waarbij er sprake is van:

 

D18.7: een capaciteit van 50 ton per dag of meer;

D20.1.: een productiecapaciteit van 100 ton per dag of meer;

D.20.2.: een productiecapaciteit van 100 ton per dag of meer;

D.22.1.:een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft,

1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of

2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.

D32.3.: een productieoppervlak van 10.000 m2 of meer op een industrieterrein dan wel 5.000 m2 of meer op een ander terrein.

D33: een productiecapaciteit van 10.000 ton per jaar of meer;

D34.2: een productiecapaciteit van 20.000 ton per jaar of meer.

In de planregels is vastgelegd, dat de installaties de maximale toegestane capaciteit, het vermogen en/of productieoppervlak, zoals weergegeven in kolom 2 (Gevallen) van onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 Wm, niet mogen overschrijden. De toegestane activiteit is daarbij teruggebracht tot onder de in het Besluit aangegeven drempelwaarde. De bovenstaande bedrijfsactiviteiten hebben voorts geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu vanwege de beperkte omvang die zij bij vestiging op de bedrijventerreinen kunnen krijgen. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken die voor dit plan zijn uitgevoerd en waarvan de effecten in paragraaf 1.2 zijn beschreven.

6.3.3 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat de ontwikkelingen, vanwege de beperkte omvang geen grote negatieve effecten op het milieu hebben. Voor wat het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Er is dan ook bij terinzagelegging van het bestemmingsplan besloten om geen m.e.r.-procedure te doorlopen.

6.4 Geur

In het Rotterdamse havengebied geldt vanwege de concentratie van geurveroorzakende bedrijven een eigen beleid, waarbij via het vergunningenspoor de geuroverlast wordt beperkt. Bij bedrijven buiten het havengebied en veehouderijbedrijven wordt in het ruimtelijk spoor rekening gehouden met geurhinder. Bij bedrijven wordt Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als indicatie gebruikt voor wat als aanvaardbare geurhinder kan worden beschouwd. Voor veehouderijen is dat meer expliciet vastgelegd in de Wet geurhinder. In deze milieuwet worden vaste afstanden en geurnormen genoemd, waarmee rekening moet worden gehouden.

6.4.1 Plangebied

Er zijn geen geurverspreidende bedrijven in de (omgeving) van het plangebied.

6.5 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen.

De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van gezoneerde industrieterreinen, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer. In de Wet geluidhinder staan de geluidgevoelige bestemmingen benoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Voor het bestemmingsplan wordt, indien van toepassing ook het geluidniveau in beeld gebracht van geluidbronnen die niet in de Wet geluidhinder zijn benoemd, zoals bedrijven die niet zijn gevestigd op een geluidgezoneerd industrieterrein, scheepvaart, en 30 km/uur wegen.

Bredere reikwijdte bestemmingsplan (artikel 7c Besluit uitvoering Chw)
Bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van een Chw-bestemmingsplan, zoals bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein, kan worden afgeweken van hoofdstuk VIIIa van de Wet geluidhinder ) en artikel 5.4 van het Besluit geluidhinder ) in die zin dat de mate van detail van de voor de vaststelling van de geluidbelasting te verrichten akoestische onderzoeken kan worden afgestemd op het detailniveau en de fase van voorbereiding van het bestemmingsplan.

Rotterdams beleid:

In Rotterdamse bestemmingsplannen wordt een opsomming van geluidgevoelige bestemmingen, nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidbelasting terug te dringen.

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde voor woningen aan de gevel 48 dB voor wegverkeerslawaai en 55 dB voor railverkeerslawaai. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op basis van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeersgeluid en railverkeersgeluid, indien het niet haalbaar blijkt de geluidbelasting terug te dringen tot de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting op de gevel van de geplande woningen mag de in de Wet geluidhinder genoemde maximale grenswaarde niet overschrijden

De motivering van het besluit tot vaststelling van een hogere waarde moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder, dat is vastgesteld in 2007. Het ontheffingsbeleid is alleen van toepassing op nieuwe woningen waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen. Eén van de voorwaarden in het gemeentelijke ontheffingsbeleid is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en (indien van toepassing minimaal) een geluidluwe buitenruimte per woning. Een geluidluwe gevel wordt in dit beleid gedefinieerd als een gevel met een geluidbelasting van maximaal 53 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorverkeer.

Om te komen tot een onderbouwde beoordeling van een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit dient voor het aspect geluid ook de gecumuleerde geluidbelasting te worden beoordeeld.

Wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft, vindt er geen toetsing plaats aan geluidgrenswaarden. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte

6.5.1 Wegverkeer

Als in een bestemmingsplan in een zone langs een weg nieuwe geluidgevoelige objecten worden toegestaan, dient hiervoor een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg, de ligging van die weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven, voor de beoordeling van een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit moeten deze wel inzichtelijk zijn gemaakt. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

6.5.2 Voorkeursgrenswaarde

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 110a van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen. Het ontwerpbesluit voor hogere waarden wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.


Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan, zijn geluidberekeningen uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai (Bijlage 17 van de toelichting).


De te onderzoeken wegen zijn de Verlegde Bosdreef, Bosdreef, Boezemlaan, Nieuwe Boezemstraat, Boezemlaan en de Rijksweg (A20). De overige wegen in het plangebied zijn, gezien de lage verkeersintensiteit niet relevant voor de geluidonderzoeken en zijn kwalitatief beschouwd.

In het geluidonderzoek in bijlage 17 zijn de uitgangspunten zoals de intensiteiten, gehanteerd rekenmodel, gebruikte software en de rekenresultaten beschreven.

Voor de geluidberekeningen is een aantal geluidbeperkende maatregelen, die als voorwaardelijke verplichting zijn opgenomen in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan, als plansituatie opgenomen. Het betreft het geluidabsorberende geluidscherm van 4 meter aan de noordzijde van de bosdreef, langs de zuidzijde van het emplacement Prorail, de (bedrijfs)bebouwing van 9, 12 en 15 meter hoog tussen de metaalbedrijven en de woningen langs de Verlegde Bosdreef, het 1 meter hoge scherm tussen de ventweg en de Verlegde Bosdreef en de uitvoering van de eerste lijnsbebouwing van minimaal 12 meter hoog.

Een geluidscherm langs de A20 is niet het uitgangspunt voor de berekeningen voor het ontwerp-bestemmingsplan. Er vindt nog nader onderzoek plaats naar de financiële en technische haalbaarheid van de plaatsing van dit scherm. In de gezondheidsparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

Zonder dat het stedenbouwkundig plan definitief bekend is, is vooruitlopend daarop als voorwaarde in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de eerstelijns bebouwing langs de Verlegde Bosdreef 12 meter hoog wordt, waardoor deze bebouwing als geluidscherm fungeert voor de achterliggende bebouwing. Voor de eerstelijns bebouwing, waar niet kan worden voldaan aan de normen van de Wet geluidhinder, zullen gevelmaatregelen als dove gevels op de verdiepingen worden getroffen. Voor de achterliggende bebouwing is op de hogere woonlagen mogelijk ook sprake van een te hoge geluidsbelasting. Het is van belang dat er een goed woon- en leefklimaat wordt geborgd. Dit terwijl nog niet vaststaat of en zo ja, waar eventueel dove gevels dienen te komen voor de achterliggende bebouwing. Daarom is in de planregels opgenomen dat alle woningen in het plangebied aan het hogere waardenbesluit dienen te voldoen en wanneer hier niet aan kan worden voldaan de gevel(delen) van het gebouw waar een te hoge geluidsbelasting voorkomt als dove gevel, dan wel als geluidwerend vlies, dient te worden uitgevoerd. Dit is uitsluitend van toepassing op (delen van de) gevel(s) waarachter sprake is van het vestigen van een activiteit welke is aan te merken als gevoelig in de zin van de Wet geluidhinder.

6.5.3 Conclusie wegverkeerslawaai

De maximale hogere waarde voor wegverkeerslawaai vanwege buitenstedelijke wegen voor nieuwbouw bedraagt 53 dB, voor nieuwe woningen bij nieuwe stedelijke wegen 58 dB en voor nieuwe woningen langs bestaande stedelijke wegen 63 dB.

De geluidbelasting bij de zoneplichtige wegen is getoetst aan de voorkeursgrenswaarde zoals in de Wgh is vastgelegd.

De verlegde Bosdreef wordt uitgevoerd met stil asfalt (SMA 05 of gelijkwaardig). Uit de berekeningen blijkt dat het toepassen van verdere bronmaatregelen aan de Verlegde Bosdreef of de A20 onvoldoende doeltreffend is en/of stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige en financiële aard.

Op de gevels van de woningen op de verdiepingen van de eerste lijnsbebouwing langs de Verlegde Bosdreef is de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Verlegde Bosdreef te hoog om hogere waarden vast te stellen. Om deze reden worden voor deze woningen regels opgenomen in het bestemmingsplan. De woningen dienen te worden uitgevoerd met dove gevels. Op de verbeelding is aangegeven om welke woningen het gaat.

Bij de stedenbouwkundige verkaveling wordt vervolgens bij de oriëntatie rekening gehouden met de afschermende werking van de bebouwing. Alle woningen in het plangebied worden gebouwd met een geluidluwe gevel van maximaal 53 dB voor het totaal van alle wegen conform het gemeentelijke ontheffingsbeleid.

Voor het wegverkeerslawaai van de A20 is een extra geluidonderzoek uitgevoerd, waarin de geluidbelasting van de A20 zonder een nieuw geluidscherm langs de zuidzijde van de A20 inzichtelijk is gemaakt (bijlage 16 van de toelichting). In deze bijlage is met contouren inzichtelijk gemaakt hoe hoog de geluidbelasting op basis van de proefverkaveling zal zijn. Er dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 53 dB voor het wegverkeerslawaai vanwege de rijksweg A20 voor alle in het plan aanwezige woningen. Op een aantal locaties is de geluidbelasting op de hogere etages hoger dan 53 dB. Hier zullen dove gevel moeten worden toegepast.

Voor de woningen langs de Boezemlaan dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 55 dB.

De Bosdreef veroorzaakt ook een overschrijding van de voorkeurswaarde op de eerstelijnsbebouwing in het oostelijk deel van het plangebied; hiervoor is een hogere waarde van 53 dB noodzakelijk.

In de onderstaande tabel wordt per wegvak de vast te stellen hogere waarde gegeven.

Weg   Lden (dB)  
Rijksweg A20   53  
Bosdreef   53  
Verlegde Bosdreef   58  
Boezemlaan   55  

6.5.4 Railverkeer

Overeenkomstig de systematiek van rijksverkeerswegen hebben ook spoorwegen een toetsingszone voor geluidhinder. De omvang van deze zone is per traject opgenomen in het 'Besluit geluidhinder spoorwegen'. Voor de spoorverbinding 'Rotterdam - Gouda' (traject 601) ter hoogte van het plangebied bedraagt de geluidszone 600 meter. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. De ten hoogst toelaatbare waarde van 68 dB wordt niet overschreden.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het plaatsen van een geluidscherm van 4 meter ten noorden van de Verlegde Bosdreef, op de verbeelding aangeduid als “geluidafscherming - 3” voor het railverkeerslawaai vanwege het spoor ten noorden van de Verlegde Bosdreef effectief is voor het beperken van geluidbelasting op een aantal bouwblokken. Om ongewenste reflecties te voorkomen, zal dit geluidscherm absorberend te worden uitgevoerd. De bouw van dit geluidscherm of gelijkwaardig alternatief wordt als voorwaardelijke verplichting voor ingebruikname van de woningen opgenomen in het bestemmingsplan.

Het toepassen van bron- of andere overdrachtsmaatregelen blijkt onvoldoende doeltreffend te zijn of stuit op bezwaren van stedenbouwkundige aard. Voor de woningen met een geluidbelasting hoger dan 55 dB dient een hogere waarde te worden vastgesteld van 64 dB.

Het ontwerpbesluit hogere waarden voor weg- en spoorverkeer is als bijlage 7 van de regels opgenomen in het bestemmingsplan.

6.5.5 Luchtvaart, Industrielawaai en scheepvaart

Het plan ligt niet binnen de 35 KE-zone, zoals vastgesteld door middel van het besluit "Aanwijzing luchtvaartterrein Rotterdam Airport" op 17 oktober 2001, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Luchtvaartwet en de bij de Wet geluidhinder behorende besluiten nodig is.

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein, zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en binnen het plangebied is geen geluid waarneembaar van scheepvaart.

6.5.6 Geluid van bedrijven

Alhoewel er geen gezoneerd industrieterrein is gevestigd in of rond het plangebied, zijn er wel bedrijven gevestigd die geluidbelastend kunnen zijn voor de te bouwen woningen. Geluidbelasting afkomstig van deze bedrijven is niet beschreven in de Wet geluidhinder. Er kunnen dan ook geen hogere waarden voor industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder worden vastgesteld in verband met het geluid van deze bedrijven. Wel dient het geluid van deze bedrijven te worden beschouwd in het kader van een goede ruimtelijke ordening en zo nodig dienen overschrijdingen van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer in maatwerkvoorschriften te worden vastgelegd (op grond van 2.20 van het Activiteitenbesluit), teneinde de geluidruimte van de bedrijven te verankeren en te verzekeren, dat deze niet wordt ingeperkt.

In paragraaf 6.2 Milieuzonering is aangegeven dat de bedrijven Forest Metals en het emplacement van Prorail zich op kortere afstand van de geplande woningen bevinden dan de richtafstand, zoals genoemd in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Om inzichtelijk te krijgen of er desondanks sprake is van een aanvaardbare situatie is er akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van deze bedrijven op de te bouwen woningen in plangebied 'Nieuw Kralingen'. Ook voor het bedrijf Lion Metals en de Stoomstichting is dit onderzoek uitgevoerd. (zie bijlage 18 van de toelichting).

De geluidbelasting vanwege de bedrijven is berekend op basis van de geluidruimte die de bedrijven hebben op grond van hun Wabo vergunning of de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit milieubeheer is de geluidruimte opgevuld tot aan de geluidnorm. Door deze werkwijze is de geluidbelasting berekend als een maximaal scenario. Bij de geluidberekeningen is de aanwezigheid van een bebouwing van 9, 12 en 15 meter hoogte tussen de metaalbedrijven en de woonwijk (de nieuw te bouwen bedrijvenstrook aan de verlegde Bosdreef) het uitgangspunt. Ook een absorberend geluidscherm van 4 meter hoog langs de zuidzijde van het emplacement van Prorail en de noordzijde van de Verlegde Bosdreef is onderdeel van het uitgangspunt;

Het plangebied is getypeerd als gemengd gebied conform de VNG richtlijn. Wegens een hoog achtergrondgeluidniveau in deze omgeving en op grond van stap 2 uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan een etmaalwaarde tot 55 dB(A) alsmede een maximaal geluidniveau voor dag/avond/nacht van 75/70/65 dB(A) acceptabel worden geacht.

Eerstelijnsbebouwing: 

Per bedrijf is onderzocht wat de te verwachten geluidniveaus (etmaalwaarde en maximaal geluidniveau oftewel piekgeluid) zijn op de niet dove gevels. In de onderstaande tabellen zijn de rekenresultaten samengevat.

Naam bedrijf   Etmaalwaarde   Maximaal geluidniveau  
 
[dB(A)]  
Dag
[dB(A)]  
Avond
[dB(A)]  
Nacht
[dB(A)]  
Lion Metals B.V.   56   66   66   -  
Forest Metal Group BV   55   70   61   61  
Emplacement Prorail   44   64   64   63  
Stoom Stichting Nederland   61   68   68   68  

Beoordeling geluidniveaus

De bovengenoemde geluidwaarden zijn op basis van een indicatieve verkaveling berekend. Tevens is de vergunde geluidruimte vanwege de bedrijven als uitgangspunt gekozen voor de berekening van de geluidbelasting op de nieuwbouw. Op een aantal gevels/woningen is een hoger geluidniveau berekend dan de richtwaarden voor de etmaalwaarde van 50 dB(A) dan wel de richtwaarden voor het maximaal geluidniveau voor de dag/avond/nacht van 70/65/60 dB(A).

Gelet op de typering als 'gemengd gebied' kunnen de berekende geluidniveaus vanwege Lion Metals B.V., Forest Group Metal BV en Emplacement Prorail acceptabel worden geacht.

Op de voorgevels van gebouwen 5 en 6 varieert als gevolg van Lion Metals de etmaalwaarde van 52 tot en met 53 dB(A). Hiervoor worden maatwerkvoorschriften vastgelegd.

Bij hogere piekgeluiden dan de richtwaarden kan dit onder de voorwaarde dat de desbetreffende woning voorzien wordt van een zwaardere (naar rato van de overschrijding) gevelgeluidwering.

De vergunde geluidruimte vanwege de Stoomstichting is als uitgangspunt gekozen voor de berekening van de geluidbelasting op de nieuwbouw. Op de gevel van gebouw 2 is de etmaalwaarde als gevolg van de Stoomstichting 51 dB(A). Dit kan in de vergunning worden vastgelegd.

Een aantal woningen krijgt op basis van de berekeningen van de maximale etmaalwaarde als gevolg van de Stoomstichting, een hogere geluidbelasting op de gevel dan 55 dB. Aan de voorgevel van gebouw 1 dient daarom een dove gevel toegepast te worden op alle etages om een aanvaardbaar binnenklimaat te realiseren.

Indien echter uit een latere inventarisatie van de representatieve bedrijfssituatie blijkt dat de Stoomstichting minder geluidruimte nodig heeft, wordt dit vastgelegd in een aangepaste milieuvergunning. Als de aanpassing leidt tot een geluidbelasting die lager is of gelijk is aan 55 dB(A) etmaalwaarde en piekgeluiden tot maximaal 65 dB(A) in de avond- en nachtperiode, is een dove gevel aan deze woningen in gebouw 1 niet meer nodig.

Bij hogere piekgeluiden dan de richtwaarden (70/65/60 dB(A) voor dag/avond/nacht) tot maximaal 75/65/65 dB(A) voor dag/avond/nacht kan dit onder de voorwaarde dat de desbetreffende woning voorzien wordt van een zwaardere (naar rato van de overschrijding) gevelgeluidwering. Deze flexibiliteit wordt in het bestemmingsplan opgenomen.

Uit de rekenresultaten (cumulatierapport bijlage 19 van de toelichting) blijkt dat, ondanks de aanwezigheid van de geluidafschermende bebouwing tussen de metaalbedrijven en de eerstelijns bebouwing, de gecumuleerde geluidbelasting van alle bronnen hoger is dan 50 dB(A) op de eerstelijns bebouwing. Op grond van stap 2 uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' kan een geluidbelasting tot 55 dB(A) acceptabel worden geacht. Op een aantal bouwblokken is de gecumuleerde geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) etmaalwaarde.

Vanwege het geluid van de Verlegde Bosdreef moeten er maatregelen worden getroffen aan de woningen langs deze weg. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen de woningen te garanderen van 35 dB(A) worden hier dove gevels toegepast. Uit het geluidrapport blijkt dat deze maatregel ook de woningen beschermt tegen het geluid van de benoemde bedrijven.

Van alle woningen langs de Verlegde Bosdreef worden de tweede tot en met vierde bouwlaag van de noord- en zijgevel uitgevoerd als dove gevel. Daar waar dove gevels worden vereist, kan door het toepassen van een vliesgevel met daarachter een galerij dezelfde geluidreductie worden behaald.

Achterliggende bebouwing

Naam bedrijf   Etmaalwaarde   Maximaal geluidniveau  
 
[dB(A)]  
Dag
[dB(A)]  
Avond
[dB(A)]  
Nacht
[dB(A)]  
Lion Metals B.V.   55   = 65   65   -  
Forest Metal Group BV   49   = 66   = 61   61  
Emplacement Prorail   44   65   = 65   65  
Stoom Stichting Nederland   47   51   51   51  

Beoordeling geluidniveaus:

Voor de achterliggende bebouwing is in bijlage 18 indicatief onderzocht wat de te verwachten geluidniveaus op de gevels zullen zijn als gevolg van de omliggende bedrijven. Naar verwachting zal er als gevolg van de activiteiten van Lion Metals B.V. een etmaalwaarde optreden die de (verruimde) richtwaarde van 55 dB(A) voor de etmaalwaarde niet overschrijdt.

Op dit moment is de definitieve planinrichting voor de achterliggende woningen niet bekend. In een later stadium zal door middel van een nader onderzoek aangetoond moeten worden of de geluidniveaus aan de verruimde richtwaarden voldoen. Indien dit niet het geval zal zijn, dan moeten de woningen met een hogere geluidwaarde dan de verruimde richtwaarden worden voorzien van een dove gevel. Tot 55 dB(A) zullen in overleg met de bedrijven maatwerkvoorschriften worden opgenomen.

6.5.7 Woon- en leefklimaat

De cumulatie van alle geluidbronnen is in beeld gebracht in bijlage 19. Hierbij is, anders dan bij de geluidsberekeningen per bron, voor het wegverkeerslawaai niet de wettelijke aftrek meegenomen.

De milieukwaliteitsmaat in de woonwijk is overwegend matig (56 tot 60 dB). Voor een stedelijke omgeving wordt dit aanvaardbaar geacht, omdat er sprake is van nieuwbouw, waarbij qua geluidisolatie aan de meest recente bouwkundige eisen wordt voldaan.

De milieukwaliteitsmaat is slecht (61-65 dB) tot zeer slecht (> 65 dB) op de gevels van de eerstelijns bebouwing aan de Verlegde Bosdreef (noordzijde). Het wegverkeerslawaai vanwege de Verlegde Bosdreef is hier de maatgevende geluidbron. Door te zorgen voor een goede geluidisolatie van de woningen wordt in de woningen een goede leefkwaliteit gewaarborgd. Leefkwaliteit buiten de woningen wordt (aan de achterzijde, de zuidzijde) gegarandeerd door een geluidluwe gevel of buitenruimte. Dit is een voorwaarde in het besluit hogere waarde en wordt in de ontwerpopgave van de woningen verder uitgewerkt. De woningen langs de Verlegde Bosdreef hebben een afschermende werking voor het geluid verderop in de woonwijk.

In de woonwijk, achter de eerstelijnsbebouwing varieert de hoogte van de geluidbelasting. Op begane grondniveau is de milieukwaliteit voor geluid goed tot redelijk (50 tot 54 dB). Dit betekent dat de leefkwaliteit in de openbare ruimte in de omgeving, waar ook mensen in tuinen verblijven voor stedelijke begrippen aanvaardbaar wordt geacht. Op de woonetages is de milieukwaliteitsmaat matig tot slecht. Er wordt naar gestreefd om de slaapkamers/verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe zijde, waar zich geen dove gevels bevinden, te projecteren; deze beschikken daarmee derhalve over te openen delen. De woningen hebben een geluidbelaste noordgevel en een geluidluwe zuidgevel. Aan de noordgevel worden zoveel mogelijk verkeersruimten, badkamers, bergingen, toiletten et cetera georiënteerd en aan de zuidzijde de leef- en slaapruimtes.

Ook de toename en afname van geluidbelasting op bestaande woningen en de begraafplaats als gevolg van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan is in beeld gebracht. (Zie bijlage 14 van de toelichting voor een indicatieve berekening.)

Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag- en avondperiode als gevolg van de metaalbedrijven op de bufferbebouwing is in beeld gebracht. De nachtperiode is niet in de beoordeling betrokken, omdat er, gelet op de mogelijke functies, vanuit mag worden gegaan dat er dan geen mensen verblijven. De eventueel benodigde geluidwering voor de nieuwbouw kan daarop worden afgestemd. Bij de bouw van de bufferbebouwing zal rekening gehouden worden met de benodigde gevelwering uitgaande van de benoemde streefwaarde. Hieruit volgt dat er sprake is van een aanvaardbare geluidssituatie.

6.5.8 Conclusie

Bestaande en nieuwe wegen, het spoor en bestaande bedrijven veroorzaken geluidbelasting op de nieuw te bouwen woningen in het plangebied. In geluidrapporten is de geluidbelasting van de verschillende bronnen apart en gecumuleerd in beeld gebracht op basis van een indicatieve verkaveling.

Ondanks een aantal maatregelen, die worden vastgelegd in regels van het bestemmingsplan, is het nodig om hogere waarden vast te stellen vanwege het geluid van het spoor, de bestaande wegen A20, de Boezemlaan, de Bosdreef en de nieuw aan te leggen Verlegde Bosdreef. In de regels is de voorwaarde opgenomen dat uit nader onderzoek moet blijken dat aan de hogere waarde kan worden voldaan. Met slimme invulling van de woonblokken zal de geluidbelasting op de gevels op een aantal locaties waarschijnlijk lager zijn dan de vastgestelde waarde.

Op een aantal bouwblokken langs de Verlegde Bosdreef en voor een deel van de achterliggende bebouwing is de geluidbelasting vanwege de Verlegde Bosdreef en/of de A20 op basis van de uitgevoerde indicatieve berekeningen, naar verwachting zo hoog dat geen hogere waarde kan worden vastgesteld, maar dove gevels moeten worden aangebracht. In de planregels is opgenomen dat alle woningen in het plangebied aan het hogere waardenbesluit dienen te voldoen en wanneer hier niet aan kan worden voldaan, de gevel(delen) van het gebouw waar een te hoge geluidsbelasting voorkomt als dove gevel, dan wel als geluidwerend vlies, dient te worden uitgevoerd. Dit is niet van toepassing op (delen van de) gevel(s) waarachter sprake is van het vestigen van een activiteit welke is aan te merken als niet-geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder.

De eerstelijns woningen langs de Verlegde Bosdreef en het Stoommuseum moeten ook worden voorzien van dove gevels vanwege het geluid van de bedrijven. Ook hiervoor geldt, dat uit nader akoestisch onderzoek zal moeten blijken of voldaan kan worden aan het hogere waarden besluit dan wel de verruimde richtwaarden en wanneer hier niet aan voldaan kan worden (delen van) gevels als dove gevels dienen te worden uitgevoerd, als daarachter sprake is van het vestigen van geluidsgevoelige functies.

De verwachting is dat bij een aantal bedrijven door de veranderende omgeving de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer of de vigerende vergunning zullen worden overschreden, maar dat de geluidbelasting binnen de 55 dB(A), die gebruikelijk is als 'maximale geluidnorm op gevels voor woningen in combinatie met bedrijven buiten gezoneerde industrieterreinen' zal vallen. In overleg met de bedrijven zullen toetspunten worden gekozen, zodat ten behoeve van de bedrijven daar waar een geluidbelasting wordt berekend als gevolg van de afzonderlijke bedrijven tussen de 50 en 55 dB(A ) op de gevels van de eerstelijnswoningen en achterliggende woningen, op grond van 2.20 Activiteitenbesluit een hogere waarde kan worden vastgesteld en opgenomen in maatwerk-/vergunningsvoorschriften. De akoestische rekenmodellen in het bestemmingsplanmodel worden gehanteerd als uitgangspunt voor de nieuwe geluidvoorschriften bij de vergunning c.q. het maatwerkvoorschrift.

Bij gebouw 1 echter, is de berekende geluidbelasting als gevolg van de Stoomstichting hoger dan de verruimde richtwaarde van 55 dB(A); daarom dient de voorgevel van de woningen van gebouw 1 op alle bouwlagen met een dove gevel te worden uitgevoerd.

Bij gebouw 4 echter, is de berekende geluidbelasting op een deel van de gevel als gevolg van Lion Metals B.V. hoger dan de verruimde richtwaarde; daarom dient dit deel van de voorgevel van de woningen van gebouw 4 vanaf de 1ste bouwlaag met een dove gevel te worden uitgevoerd.

Met alle benoemde maatregelen die, voor zo ver mogelijk, zijn vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan, is er sprake van een aanvaardbare situatie voor het aspect geluid.

6.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

De Wet Luchtkwaliteit maakt nieuwbouw en een beperkte omvang van een ruimtelijk programma mogelijk zonder onderzoek en zonder toetsing aan grenswaarden (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt voor de zogenaamde niet in betekenende mate (NIBM) projecten. Thans is de 3% regeling van kracht. Dit houdt in dat er sprake is van een NIBM project als de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het plan met maximaal 1,2 ug/m3 toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. NIBM projecten voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en kunnen worden gerealiseerd zonder toets aan de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit.

Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 m dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd.

In de Regeling NIBM zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen. Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma's met bijv. winkels en bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB kan de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen worden beperkt. Nieuwe gevoelige bestemmingen moeten op meer dan 300 meter van een snelweg en op meer dan 50 meter van een provinciale weg gebouwd worden indien binnen deze afstanden grenswaarden worden overschreden. In dit besluit zijn woningen niet als gevoelige bestemming gekwalificeerd. Dit besluit is niet van toepassing op dit nieuwe bestemmingsplan omdat nieuwe gevoelige bestemmingen, zoals benoemd in dit Besluit, niet mogelijk worden gemaakt.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

6.6.1 Plangebied

In het deel tussen de Boezemlaan, Boezembocht en Bosdreef wordt in het bestemmingsplan de bouw van een nieuwe woonwijk met 800 woningen mogelijk gemaakt. Ook wordt ruimte geschapen voor nieuwe bedrijven. In plantechnische zin worden er echter geen extra bedrijven of kantoren toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Dit komt omdat bedrijfsfuncties moeten worden gesloopt om Nieuw Kralingen te kunnen bouwen. Het sloopprogramma omvat de NS terreinen met alle bedrijfsbebouwing, de betoncentrale en alle kantoren en opstallen van de gemeentekwekerij. Het oppervlakte van de NS-locatie bedraagt circa 92.000 m2 oppervlakte, hiervan wordt een deel bestemd voor woningbouw, een deel voor een nieuwe weg en circa 30.000 m2 voor een nieuw bedrijventerrein. Dit betekent dat er in de situatie van het nieuwe bestemmingsplan geen toename zal zijn van bedrijfsfuncties en daarmee ook geen toename zal zijn van het aantal verkeersbewegingen in en rondom het plangebied.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn. Er worden geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven in de onderhavige plannen mogelijk gemaakt. De beleidsregel is dan ook niet van toepassing.

De toets aan de Wet luchtkwaliteit en aan het gemeentelijke Luchtbeleid beperkt zich dus tot het effect op de luchtkwaliteit van 800 nieuwe woningen.

Het Rotterdams beleid schrijft voor dat er binnen de contouren van de grenswaarden, geen nieuwe woningen mogen worden gebouwd.

Grenswaarden en actuele waarden luchtkwaliteit

De in de Wet luchtkwaliteit genoemde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) geldt vanaf 01-01-2015 en is 40 µg/m3. De grenswaarde voor fijnstof (PM10) is 40 µg/m3 en geldt sinds 01-07-2011.

Het aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 voor PM10 mag worden overschreden is 35. Deze daggemiddelde grenswaarde wordt overschreden bij een jaargemiddelde concentratie van 32,4 µg/m3 en hoger.

Volgens de NSL Monitoringstool-2016 wordt in het plangebied vanaf 2015 aan de grenswaarde voor NO2 in het plangebied voldaan. Ook wordt in 2011 en later aan de grenswaarden (daggemiddelde en jaargemiddelde) voor fijnstof voldaan.

De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst zijn zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de uurgemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2). De waarden van deze stoffen liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden en worden daarom buiten beschouwing gelaten bij deze toetsing.

6. Toetsing

Andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 meter van dit plangebied doen zich niet voor. Daarmee is de cumulatieregeling uit het Besluit NIBM niet van toepassing en kunnen de ontwikkelingen van dit bestemmingsplan afzonderlijk worden beoordeeld bij de bepaling of het plan NIBM is. Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen binnen Boezembocht-Veilingterrein nemen het aantal verkeersbewegingen over de wegen binnen en buiten het plangebied toe, wat ongunstig is voor de luchtkwaliteit. Gelet op het feit dat met 800 woningen ruimschoots wordt gebleven onder het aantal van 1.500 woningen dat mag worden gebouwd bij een eenzijdige verkeersontsluiting onder het NIBM regime dragen de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt daarmee in niet-betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en voldoen daardoor aan de Wet luchtkwaliteit.

De nieuwe woningen komen niet binnen de contouren van de grenswaarden en voldoen daarmee aan het Rotterdams beleid (bron: monitoringstool-2016 van NSL).

6.6.2 Conclusie

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied (zie bijlage 6 bij de toelichting). Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht voor de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen) en voor bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. Het onderzoek is uitgevoerd volgens het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit dat sinds 27 november 2006 van kracht is.

In deze analyse is aangetoond dat het effect van het bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein een niet in betekenende mate (NIBM) bijdrage geeft aan de luchtkwaliteit. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan voldoet tevens aan het Rotterdamse beleid.

6.7 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.7.1 Plangebied

In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd.

De onderzoekslocatie is op basis van de indicatieve bodemkaart van de gemeente Rotterdam verdacht voor:

  • lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond ten zuiden van de Rolf Hartkoonweg en matige verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond ten noorden van de Rolf Hartkoonweg;
  • lichte verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond ten zuiden van de Rolf Hartkoonweg en matige verontreinigingen met zware metalen en PAK in de bovengrond ten noorden van de Rolf Hartkoonweg.

Waarschijnlijk vinden vanaf medio dertiger jaren ten noorden van de boezem al de eerste stortingen van stedelijke, chemische en bedrijfsafvalstoffen plaats. In en na de oorlog wordt hier ook oorlogspuin gestort; pas rond 1950 wordt de stort met puin en zand afgewerkt.

Na 1945 wordt het gebied ingericht als bedrijventerrein.

Op en/of in de nabijheid van de onderzoekslocatie zijn puntbronnen en (asbest)verdachte bedrijfsactiviteiten aanwezig (geweest). In het tank-archief van de DCMR worden 90 tanks vermeld. In BIO-bedrijven en het WM-vergunningen archief zijn respectievelijk 177 en 136 vermeldingen. Ter plaatse van deze puntbronnen en bedrijfsactiviteiten zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie is niet bekend of ze allemaal voldoende zijn onderzocht.

Ten zuiden van de Rolf Hartkoonweg is beperkt bodemonderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van de kwekerij zijn een paar kleine (leeflaag)saneringen uitgevoerd. Ter plaatse van de overige onderzochte locaties zijn hoofdzakelijk lichte verontreinigingen aangetoond.

Ten noorden van de Rolf Hartkoonweg wordt het verontreinigingsbeeld voornamelijk bepaald door het Bedrijventerrein Boezembocht (SBNS). Deze onderzoeken beslaan circa 50% van het oppervlak ten noorden van de Rolf Hartkoornweg. De gehele locatie is in 2001 beschikt als geval van ernstige bodemverontreiniging. Daarnaast zijn er nog diverse verontreinigingen in de grond en het grondwater aangetoond als gevolg van verdachte bedrijfsactiviteiten. Voor deze verontreinigingen is een saneringsplan opgesteld wat neerkomt op het verwijderen van mobiele verontreinigingen en het aanbrengen van een leeflaag tpv de immobiele verontreinigingen. Sinds 2001 zijn er diverse saneringen op de locatie uitgevoerd. Of de verontreinigingen voldoende zijn gesaneerd voor een toekomstige bestemming is in het kader van deze inventarisatie niet bepaald.

Daarnaast zijn rondom dit bedrijventerrein diverse saneringen uitgevoerd.

6.7.2 Conclusie

Een (historisch) bodemonderzoek ter plaatse van de te ontwikkelen locaties bij de vergunningverlening zal de verontreinigingssituatie vollediger in beeld moeten brengen. Benodigde saneringen worden uitgevoerd voor de bouw.

6.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de Wet Basisnet (2015) zijn wetten aangepast en is regelgeving opgesteld met betrekking tot de totstandkoming van een basisnet van vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en spoor. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), bevat regels die gericht zijn op de ruimtelijke ordening. In de bijlage van de Regeling basisnet zijn aan te houden afstanden opgenomen vanaf het basisnet transportroute tot nieuw toe te laten (beperkt) kwetsbare objecten. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) geeft aan dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan langs transportroutes die deel uitmaken van de Regeling basisnet (Rb) de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege kan blijven. Het begrip risicoplafond is ingevoerd, zowel voor het plaatsgebonden risico (PR-plafond, uitgedrukt in de maximale PR 10-6 contour) als voor het vervoersaandeel in het groepsrisico (GR-plafond, uitgedrukt in maximale vervoershoeveelheden per stofcategorie). Deze plafonds zijn per basisnetroute en per wegvak/tracé/vaarroute in de Rb vastgelegd.

Voor het berekenen van groepsrisico's dient uit te worden gegaan van de vervoercijfers uit de Rb. Die vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het toekomstig vervoer. Gemeenten moeten langs bepaalde wegen en spoorwegen rekening houden met de effecten van een ongeluk met zeer brandbare vloeistoffen. Bij een ongeval met een tankwagen of tankwagon met zeer brandbare vloeistoffen kan die uitstromen en in brand raken hetgeen kan leiden tot een brandende plas. Dat kan in een zone van 30 meter langs de weg of spoorweg tot slachtoffers leiden. De zone van 30 meter langs wegen waar veel zeer brandbare vloeistoffen vervoerd worden is daarom in de Rb aangeduid als plasbrandaandachtsgebied (PAG). De gemeente moet bij ruimtelijke ontwikkelingen in die gebieden verantwoorden waarom op deze locatie wordt gebouwd.

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams groepsrisicobeleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is, wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Het bestemmingsplangebied ligt langs het spoor en de A20. De externe veiligheidsrisico's van deze risicobronnen zijn daarom onderzocht en getoetst aan de normen uit de wet- en regelgeving. (zie bijlage 7 van de toelichting). Voor de bepaling van het aantal personen die binnen het gebied aanwezig zullen zijn is uitgegaan van de gerealiseerde woonwijk (Nieuw Kralingen) van 800 woningen. Alhoewel er in het bestemmingsplan ruimte wordt geschapen voor nieuwe bedrijven (max. VNG cat.3.1, geen Bevi bedrijven) worden er in plantechnische zin aan het plangebied geen extra bedrijven of kantoren toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Er worden immers bedrijfsfuncties gesloopt om Nieuw Kralingen te kunnen bouwen. In de situatie van het nieuwe bestemmingsplan zal er ten opzichte van de huidige situatie geen toename zijn van bedrijfsfuncties en daarmee ook geen toename van het aantal werknemers in het plangebied.

6.8.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Plaatsgebonden risico

Over de rijksweg A20 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het PR plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten uit het hart van de weg en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR plafond van wegvak Z125, tussen afrit 14 Rotterdam-Centrum en het knooppunt Terbregseplein bedraagt volgens de Regeling basisnet 11 m uit het hart van de weg en valt binnen het tracé van deze rijksweg. Het PR-plafond heeft daardoor geen praktische betekenis voor dit plangebied.

Groepsrisico 

Het groepsrisico van de huidige en toekomstige (Nieuw Kralingen) situaties worden bepaald door het transport van brandbaar gas van de categorie GF3. De waarde is vastgelegd in de Regeling basisnet. Het aantal tankauto's bedraagt voor dit wegvak 3656 per jaar.

Het groepsrisico wordt modelmatig bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Het groepsrisico wordt berekend voor de huidige ruimtelijke situatie en voor de situatie dat Nieuw-Kralingen is gerealiseerd.

De berekeningen, zoals beschreven in bijlage 7 van de toelichting, laten zien dat de ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein mogelijk maakt, gezien de geringe omvang en de grote afstand van de A20 geen invloed hebben op het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied 

Naast het risicobeleid wordt met een plasbrandaandachtsgebied (PAG) ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden.

Het plasbrandaandachtsgebied van dit wegdeel van de A20 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30m. Het plasbrandaandachtsgebied van de A20 ligt niet over nieuwe ontwikkelingen en heeft dus geen praktische betekenis voor dit plan.

6.8.2 Transport gevaarlijke stoffen over rail

Plaatsgebonden risico

Over de spoorlijn traject Rotterdam-Blijdorp naar Gouda worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Voor het plangebied is het baanvak spoorvak 30 van belang. Het PR plafond (de maximale PR 10-6 contour) wordt gemeten vanaf het midden van het spoor en begrenst de gebruiksruimte van het vervoer. Het PR plafond van spoorvak 30, bedraagt volgens de Regeling basisnet ten hoogste 7 m, gemeten uit het hart van het spoor. Aangezien de huidige dichtstbijzijnde bebouwing zich op een afstand van 10 meter uit het hart van het spoor bevindt, is er in de bestaande situatie geen knelpunt ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten.

Groepsrisico 

Het maximale aantal transporten van gevaarlijke stoffen per categorie en op spoorvak 30 is vastgelegd in de Regeling basisnet.

De ontwikkelingen die het nieuwe bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein mogelijk maakt zijn zodanig gering van omvang en op een zodanige afstand van het spoor gelegen dat daar geen invloed van uitgaat op de berekening van het groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied

Het plasbrandaandachtsgebied van dit wegdeel van het spoor voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30m. Het plasbrandaandachtsgebied van het spoor gaat niet over nieuwe ontwikkelingen en heeft dus geen praktische betekenis voor dit plan.

6.8.3 Transport gevaarlijke stoffen over water

Er worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd over water in de nabijheid van het plangebied.

6.8.4 Luchtvaart

Het plangebied is niet gelegen binnen het aandachtsgebied voor luchtvaart.

6.8.5 Leidingen

Het Handboek Leidingen is, op grond van de Rotterdamse Leidingverordening, het toetsingskader voor nieuwe kabels en leidingen in het openbare gebied. Bij het maken van een inrichtingsplan voor een stedelijke ontwikkeling moeten meerdere soorten nieuwe kabels en leidingen een plek krijgen en daarvoor dient het Handboek te worden geraadpleegd. Ten aanzien van het voorkomen van interactie (interferentie) tussen nieuwe stalen leidingen met bestaande hoogspanningskabels bestaan technische ontwerpregels.

Bij het maken van een inrichtingsplan voor een gebied waarin ondergrondse hoogspanningsleidingen liggen moet rekening worden gehouden met de belangen van de leidingeigenaren. Met de leidingeigenaren wordt overlegd over hoe de leidingen worden ingepast in het stedenbouwkundige plan/inrichtingsplan.

Bij het bouwrijp maken moet aandacht besteed worden aan de gronddekking van de hoogspanningsleidingen, deze moet minimaal 1 meter bedragen. Bij ophogingen moet aangetoond worden dat de leiding de extra gronddruk kan weerstaan.

Binnen het gebied is een hoogspanningsleiding (KV-leiding) gelegen.Deze leiding ligt in het verlengde van de Kerkhoflaan, richting het stoommuseum. Voor het grootste deel ligt deze in een rechte lijn en oefent zij door haar (ondergrondse) aanwezigheid een bepalende invloed (bovengronds) uit. De leiding is in het bestemmingsplan op de verbeelding en in de regels opgenomen.

6.8.6 Inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen binnen het plangebied of in de nabijheid van het plangebied waar activiteiten met gevaarlijke stoffen zijn toegestaan.

6.8.7 Vuurwerkopslaglocaties

Het opslaan van vuurwerk is niet toegestaan binnen of in de nabijheid van het plangebied.

6.8.8 Conclusie

Transport van gevaarlijke stoffen over de A20

Het plafond van het PR (10-6/jaar) blijft binnen het profiel van de autosnelweg en heeft daardoor geen betekenis voor dit bestemmingsplan.

De oriëntatiewaarde van het GR wordt zowel in de huidige als in de plansituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben geen invloed op het GR. Het GR bedraagt 0,12 maal de oriëntatiewaarde.

Aangezien er geen nieuwe gebouwen binnen een zone van 30 meter naast de A20 worden gerealiseerd heeft het plasbrandaandachtsgebied geen betekenis voor dit plan.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor

De norm van 7 meter (gemeten uit het hart van het spoor) van het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) ligt direct naast het spoor. Omdat in die de strook grond geen ontwikkelingen plaatsvinden levert de norm van het PR geen belemmering op voor dit bestemmingsplan.

De oriëntatiewaarde van het GR wordt zowel in de huidige als in de plansituatie niet overschreden. De realisatie van de ontwikkelingen uit dit plan hebben geen invloed op het GR. Het groeprisico bedraagt minder dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Aangezien er geen nieuwe gebouwen binnen een zone van 30 meter naast het spoor worden gerealiseerd heeft het plasbrandaandachtsgebied geen betekenis voor dit plan.

6.8.9 Verantwoording groepsrisico

De ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt hebben geen invloed op het GR van de A20 en het spoor Dit komt door de grote afstand van de ontwikkelingen tot het spoor en de A20.

het GR blijft onder de orientatiewaarde en bedraagt:

- minder dan 10% van de orientatiewaarde voor het spoor;

- 12% van de orientatiewaarde voor de A20;

Comform het gemeentelijke beleid vindt de bestuurlijke verantwoording van het GR volgens de categorie "licht" plaats. Dit betekent dat dat er uitsluitend generieke maatregelen ten aanzien van de veiligheidsaspecten hulpverlening en zelfredzaamheid noodzakelijk zijn. De ontwikkellocatie Nieuw-Kralingen zal goed bereikbaar zijn voor de hulpverleningsdiensten.

Externe veiligheid vormt geen beperking voor het bestemmingsplan.

6.9 Natuur

Voor dit hoofdstuk zijn teksten overgenomen uit de flora en faunatoets (bijlage 8 ) die is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan. Vervolgens is er veldonderzoek uitgevoerd (bijlage 9) naar een aantal beschermde diersoorten, zoals is aanbevolen in de fora en faunatoets.

6.9.1 Regelgeving

Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eisen van de Wet natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden ter vervanging van de:

  • Natuurbeschermingswet (1998). Deze wet regelde de bescherming van natuurgebieden.

• Flora- en faunawet (2002). Deze wet regelde de bescherming van planten en dieren op soortniveau.

• Jachtwet (1953) was reeds in 2010 ondergebracht in de Flora- en faunawet.

• Boswet (1961). Deze wet borgde de omvang van het areaal houtopstanden in Nederland.

De EU heeft haar lidstaten de plicht opgelegd zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. In de Wet natuurbescherming heeft daarom actieve natuurbescherming een grotere rol.

In de wet is aangegeven dat de provincies in het kader van actieve natuurbescherming vierjaarlijks een provinciale natuurvisie opstellen.

De Wet natuurbescherming kent geen verplichting voor gemeenten om een Gemeentelijke Natuurvisie op te stellen. Een Gemeentelijke Natuurvisie wordt soms opgesteld als voorbereiding op het in werking treden van de Omgevingswet.

In de Wet natuurbescherming is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij de provincie ligt. De afgifte van ontheffingen en vergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming en de handhaving van deze vrijstellingen is door de provincies uitbesteed aan de omgevingsdiensten. In Zuid Holland worden ontheffingen en vergunningen beoordeeld en verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden. Handhaving wordt verzorgd door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

In een bestemmingsplan worden de beschermde natuurwaarden planologisch-juridisch veiliggesteld. Een bestemmingsplan dient getoetst te worden aan vigerende natuurwet- en regelgeving en mag hier geen tegenstrijdigheden mee opleveren (aanvaardbaarheidstoets). Het onderzoek dat wordt uitgevoerd om deze aanvaardbaarheid te toetsen heeft tot doel in beeld te brengen welke natuurwaarden in de huidige situatie binnen het beoogde bestemmingsplan aanwezig zijn en welke potentiële conflicten er kunnen optreden bij toekomstige ontwikkelingen. Het betreft hier de Wet natuurbescherming en beleidskaders als het Natuurnetwerk Nederland (Ecologische hoofdstructuur) en Rotterdamse Natuurkaart.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de wet. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of dat vastgesteld is dat het verkrijgen van een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het bestemmingsplan dient de aanvaardbaarheidstoets aan de Wet natuurbescherming dus uitgevoerd te zijn.

Wanneer er nieuwe ontwikkelingen worden opgenomen in het bestemmingsplan, die mogelijk op beschermde soorten een negatief effect hebben, kan nader onderzoek noodzakelijk zijn. Het bestemmingsplan dient namelijk aan te tonen dat er geen negatieve effecten op beschermde soorten worden verwacht of, indien dit wel het geval is, dat er redelijkerwijs verwacht kan worden dat een ontheffing van de wettelijke bepalingen mogelijk is en dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Pas dan mag het bestemmingsplan worden vastgesteld.

6.9.2 Uitgevoerde onderzoeken in het plangebied

Soortenbescherming

Effecten op beschermde soorten in het gebied zijn in beeld gebracht in de Ecologische Quick-scan Nieuw Kralingen te Rotterdam van 8 oktober 2018. Mede op basis van landschapsecologische gegevens is gebleken dat de aanwezigheid van vleermuizen, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, glad biggenkruid, steenmarter en de rugstreeppad niet kunnen worden uitgesloten. Voor deze soorten is een soortgericht onderzoek uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkelingen (bijlage 9 van de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat er een ontheffing is benodigd voor het slopen van het Wellantcollege vanwege de aanwezigheid van een paarverblijfplaats. Daarnaast is sprake van een tweetal foerageerroutes in de lengte over de Boezem en vanuit Nieuw Crooswijk naar het Kralingse Bos/de Kralingse Plas, waarvoor naar verwachting ruimte is om negatieve effecten en daarbij overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien blijkt dat alsnog negatieve effecten ontstaan, dan zal ook hiervoor een ontheffing worden aangevraagd. Aangezien de voorgenomen ontwikkelingen voldoende ruimte bieden om de benodigde maatregelen te treffen vormt het aspect soortenbescherming geen knelpunt voor vaststelling van het bestemmingsplan.

Voor toekomstige ontwikkelingen binnen de bestaande te conserveren bestemmingen is geen onderzoek uitgevoerd. Het bestemmingsplan maakt altijd kleine ontwikkelingen mogelijk. Op projectniveau dient beoordeeld te worden of deze ontwikkelingen in strijd zijn met de Wet Natuurbescherming.

gebiedsbescherming

Met behulp van de vernieuwde Aerius Calculator 2019 is voor zowel de aanlegfase als in de situatie dat de ontwikkelingen die in het bestemmingsplan zijn mogelijk gemaakt zijn gerealiseerd, de stikstofdepositie berekend. Uit de berekeningen blijkt dat de toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van dit bestemmingsplan minder dan 0,00 mol/ha/jaar op nabijgelegen stikstofgevoelige habitats in Natura 2000 gebieden bedraagt. Daarmee is geen sprake van significante effecten op de Natura 2000 gebieden.

Het projectgebied is niet gelegen in een natuurgebied dat beschermd is door de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 10 kilometer ten oosten van het projectgebied. Een negatief effect door de werkzaamheden op deze beschermde gebieden kan worden uitgesloten.

Het projectgebied is niet gelegen in een gebied van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op circa 4 kilometer ten zuiden van het projectgebied is een gebied van NNN aanwezig, te weten De Esch/Eiland Brienenoord. Gezien de aard van de voorgenomen werkzaamheden en de afstand tot NNN wordt een negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN uitgesloten. Vervolgstappen met betrekking tot NNN zijn derhalve niet van toepassing.

6.9.3 Kansen door ontwikkelingen in het gebied

Het plangebied ligt tussen de Bergse Voorplas en het Kralingse Bos (en Kralingse Plas). In de Natuurkaart Rotterdam zijn deze aangeduid als kerngebieden en potentiële ecologische verbindingszones. De verbinding tussen beide wordt o.a. gevormd door de Boezem en de Rotte. De ontwikkelingen bieden mogelijk kansen de ecologische verbinding tussen deze kerngebieden te versterken. Een mogelijkheid zou zijn de oeverzone van het Boezemkanaal natuurvriendelijker te maken door het, waar mogelijk, toepassen van onderwater vooroevers en een groene parkaanleg met opgaande bomen op de oevers. Dit is goed te combineren met een recreatieve verbinding.

Door bij de te bouwen woningen en bedrijfsgebouwen in te zetten op natuur inclusief bouwen kan een aantrekkelijke leefomgeving worden gerealiseerd. Bij nieuwbouw met platte daken kunnen groene daken toe worden gepast. Bij voorkeur wordt gekozen voor een soortenrijke beplanting. Soortenrijke groene daken dragen bij aan een gezonde stedelijke bijenstand en vergroten de soortenrijkdom in de wijk. Bij nieuwbouw met schuine daken, bijvoorbeeld een pannendak, zijn er mogelijkheden deze geschikt te maken voor o.a. huismus en gierzwaluw.

Sinds de recente aanpassing van het Bouwbesluit is het mogelijk hoger gelegen open stootvoegen een breedte te geven van groter dan 1 centimeter (Bouwbesluit 2012 artikel 3.69 lid 2). Bij een breedte tussen anderhalf en 2 centimeter wordt de er achter gelegen spouwruimte geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Door bij nieuwbouw hoger gelegen ventilatievoegen deze breedte te geven neemt het aantal voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen in het bestemmingsplangebied toe. Geadviseerd wordt deze bredere stootvoegen toe te passen.

Bij werkzaamheden aan wateren in het plangebied kan gekozen worden voor het (plaatselijk) toepassen van natuurvriendelijke oevers of onderwater vooroevers. Behalve gunstig voor de waterkwaliteit leveren natuurvriendelijke oevers een positieve bijdrage aan de biologische diversiteit.

Ook bij eventueel aan te leggen compensatiewater kan gekozen worden voor natuurvriendelijke oevers. Er kan ook gekozen worden voor de aanleg van compensatiewater in de vorm van paddenpoelen.

Hiernaast kan vanuit ecologie aan de Rotterdamse duurzaamheidambities een bijdrage worden geleverd:

• Klimaatbestendigheid en gezondheid. Een grotere binnenstedelijke biodiversiteit buffert het systeem beter tegen schommelingen. Dit is van belang bij de verandering van het klimaat. Goede ecologische binnenstedelijke verbindingen zijn van belang zodat soorten bij klimaatverandering door de stad kunnen migreren en niet uit de stad verdwijnen.

• Meer groen is te realiseren door, waar mogelijk, te kiezen voor de toepassing van de groene daken. Ook gevelgroen met soortenrijke samenstellingen kan een bijdrage leveren aan zowel de vergroening van de stad als aan de biodiversiteit in de stad. Dit geldt ook voor de al genoemde aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Bovengenoemde adviezen zijn besproken met de ontwikkelaar van het woongebied. In het bestemmingsplan wordt de ruimte gegeven om deze adviezen toe te passen. Er zijn afspraken gemaakt over natuurinclusief bouwen, waarbij de aanbevelingen zo veel mogelijk worden overgenomen bij de realisering van de woonwijk.

6.9.4 Conclusie aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan

Alleen de hoofdstukken 1 en 3 van de Wet Natuurbescherming zijn relevant voor dit bestemmingsplan.

Er is veldonderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde diersoorten. Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied laatvliegers, watervleermuizen, gewone en ruige dwergvleermuizen vliegen, foerageren en baltsen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen, foerageren en baltsen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen komen niet voor. Tevens komt rugstreeppad niet voor.

De mitigatie bestaat uit het handhaven van de juiste, ecologisch waardevolle, bomen en bomenstructuur.

Het bestemmingsplan maakt het toepassen van natuurvriendelijke oevers en natuurinclusief bouwen, mogelijk. De adviezen genoemd in paragraaf 6.9.3. zullen zo veel als mogelijk worden meegenomen in de planontwikkeling. Hierover zijn afspraken gemaakt met de ontwikkelaar.

Mitigerende of compenserende maatregelen zijn bij de ontwikkeling mogelijk. Ontheffingen zullen daarom, naar verwachting, verkregen kunnen worden.

Het bestemmingsplan is aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

6.10 Duurzaamheid en energie

Binnen de stad speelt het streven naar duurzaamheid op alle schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad als geheel, als op het niveau van de verschillende stadsdelen: de binnenstad, wijken en buurten en op het niveau van een gebouw. Deze duurzaamheidsambitie is uitgewerkt in een aantal beleidsplannen, zoals het Programma Duurzaamheid, Rotterdamse Woningkwaliteit (RWK), het Waterplan Rotterdam, Gezond in de stad, de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit (RAL) en het Rotterdam Climate Initiative (RCI).

In de gebiedsvisie is aangegeven dat Nieuw Kralingen als een toekomstbestendige woonwijk wordt ontwikkeld met hoge duurzaamheidsambities als integraal onderdeel van de gebiedsontwikkeling.

Uitgangspunt is gemeentelijke Programma-Duurzaam 2015-2018. De 6 duurzaamheidsthema’s Energie, Water, Groen, Mobiliteit, Sociaal en Circulariteit waar extra aandacht aan wordt besteed, sluiten aan bij de drie ambities uit het Programma:

1. Groen, gezonde en toekomstbestendige stad

2. Schonere energie tegen lagere kosten

3. Sterke innovatieve economie

Deze ambities zijn gericht op 2030 met als doel dat ze op de korte en lange termijn effect hebben op een groener, gezonder en economisch sterker Rotterdam.

6.10.1 duurzaamheidsthema's.

Thema Energie ( Ambitie 2),


De ambitie voor Nieuw Kralingen is om energieneutrale woningen te realiseren. Door een goede thermische schil wordt de energievraag zo laag mogelijk. Uitgangspunt voor Nieuw Kralingen is een wijk zonder gas, maar met lokale energieopwekking door warmtepompen met als basiswarmte/koeltebron bodemenergie of omgevingswarmte in combinatie met zonnepanelen op de daken. Woningen die vanaf 2021 worden opgeleverd moeten bijna energie neutraal (BENG) zijn. In het stedenbouwkundig en architectonisch ontwerp zijn de hieruit volgende randvoorwaarden uitgangspunt.

Thema Water (Ambitie 1)

Nieuw Kralingen wordt klimaatadaptief en waterrobuust ontwikkeld.

Bij de inrichting van de wijk wordt rekening gehouden met de gemeentelijke doelstelling van 50 mm berging op eigen terrein. Dit wordt gerealiseerd door het hemelwater af te koppelen en zo lang mogelijk vast te houden in ondergrondse waterberging (bijvoorbeeld door kratten) en in bovengrondse waterberging (bijvoorbeeld met 'blauwe' daken). Bij voorkeur wordt het water hergebruikt in toiletten (grijs water) en wordt een klimaatrobuuste tuininrichting gestimuleerd. In het waterhuishoudings- en rioleringsplan worden deze principes verder ingevuld.

Ook warmtepompen voor koeling/verwarming dragen bij aan deze ambitie.


Thema Groen(Ambitie 1)

De aansluiting van het Kralingse Bos op een woonwijk aan de westzijde biedt kansen om de bruikbaarheid van het Bos te vergroten en biodiversiteit te stimuleren. Hier worden natuurlijke overgangen gecreëerd. Voor de aansluiting van de wijk op het Bos worden bomen verplaatst of verwijderd. Netto worden er meer bomen toegevoegd. Wat betreft ecologie wordt ingezet op natuurinclusief bouwen via nestkasten en natuurvriendelijke oevers.

Thema Mobiliteit (Ambitie 1),

De Bosdreef wordt verlegd naar de noordkant, waardoor een wijk aan het Kralingse Bos ontstaat zonder doorgaande weg. De interne wegstructuur bestaat zo veel mogelijk uit 30 km straten en voorkomt dat deze aantrekkelijk is voor sluipverkeer en lange rijroutes in de wijk.

Ontwerptechnisch wordt rekening gehouden met elektrische auto's en fietsen, zoals de mogelijkheid van laadpalen, energieopslag in auto's en voldoende fietsparkeergelegenheid op straat en binnen de woonblokken. Daarnaast wordt via een City Deal onderzocht in welke mate elektrisch autodelen gestimuleerd kan worden om het autobezit in de wijk te verminderen. De wijk en aansluitingen op de omgeving zijn zo ingericht dat deze aantrekkelijk is voor fietsers en voetgangers. Voor fietsers vanuit Alexander zijn er 3 mogelijkheden om de stad in te fietsen.

Op dit moment zijn de tram in de Pijperstraat, de bushalte op de Kerkhoflaan en treinstation Noord en trein/metrostation Alexander de dichtstbijzijnde ov-punten. Onderzocht wordt of het mogelijk is openbaar vervoerpunten te faciliteren langs het plangebied.

Thema Sociaal(Ambitie 1)

Voor een duurzame gebiedsontwikkeling is de sociale component en daarmee een levensloopbestendige wijk essentieel.

Sociale cohesie en de sociale veiligheid wordt onder meer bereikt met diversiteit in woningtypologieën, flexibiliteit in de ontwikkeling, voldoende sport en spel voorzieningen, en vooral het betrekken van toekomstige bewoners en gebruikers bij ontwerp en beheer.

In de bouwfase wordt gezocht naar mogelijkheden voor lokale arbeidsvoorzieningen en social return bij de realisatiefase.

Thema Circulariteit (Ambitie 3)

Er is sprake van een circulaire gebiedsontwikkeling in Nieuw Kralingen. Bij het ontwerp van gebouwen en buitenruimte worden zoveel mogelijk circulaire ontwerpprincipes toegepast. Hierbij is sprake van het beperken van materiaalgebruik, het verlengen van levensduur en het ontwerpen om hergebruik van hoogwaardige grondstoffen uit afval- en reststromen te stimuleren. Hiertoe wordt een Materialenpaspoort voor gebouwen verplicht gesteld, mag alleen gebouwd worden met het toepassen van FSC-hout of gelijkwaardig keurmerk, wordt granulaat in beton en metselstenen verplicht toegepast, restmateriaal worden terug geleverd aan de producenten (kalkzandsteen, bitumen, beglazing etc.) en aan de recyclebouwmarkt

6.10.2 Uitwerking van de ambities

In de Samenwerkingsovereenkomst die gesloten is tussen de gemeente Rotterdam en de ontwikkelaar is de afspraak vastgelegd dat bovengenoemde duurzaamheidsdoelstellingen, die zijn opgenomen in de gebiedsvisie, worden gerealiseerd bij de uitvoering van het plan.

Om inzicht te hebben in de duurzaamheid op gebieds- en gebouwniveau wordt als beoordelingsdocument GPR toegepast. Dit instrument beoordeelt op het gebied van energie, ruimtelijke inrichting en milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit, toekomstwaarde van het gebied en de gebouwen. Het ambitieniveau is voor zowel GPR Stedenbouw als voor GPR gebouw gemiddeld een 8 te scoren, waarbij lagere scores (niet lager dan 6) gecompenseerd worden door hogere scores. Het spreekt voor zich dat hierbij alleen de scores meetellen waarop gemeente en ontwikkelaar invloed hebben.

6.11 Trillingen

Om inzicht te krijgen in de mogelijke trillinghinder die gevestigde metaalbedrijven aan de Boezembocht kunnen hebben op de toekomstige woonwijk Nieuw Kralingen is hiernaar een onderzoek uitgevoerd. (bijlage 11 Onderzoek trillingen van de toelichting).

Aan de hand van metingen van de huidige situatie (vervoer en werkzaamheden binnen de inrichtingen) en een prognose is in beeld gebracht of op de voorgestelde indicatieve verkaveling schade (SBR-A, beoordelingsrichtlijn voor schade) en/of hinder (SBR-B, beoordelingsrichtlijn voor hinder) kan ontstaan. Hiernaast is aangegeven welke mogelijke maatregelen er zijn en wat het effect hiervan kan zijn.

De resultaten van de metingen zijn getoetst aan de SBR-A (Schade) en de SBR-B (Hinder) beoordelingsrichtlijnen. SBR-A is over het algemeen het maatgevende kader. SBR-B is minder belicht en hinder is veel subjectiever ondanks de strikte streefwaarden genoemd in SBR-B. Er is geen officiële beoordeling voor hinder maar slechts een indicatie.

Geconcludeerd wordt dat indien er op de aangegeven kadastrale grens bebouwing wordt gesitueerd, er aan het criterium van SBR-A wordt voldaan en aan het indicatieve criterium van SBR-B (dit is incl. de positieve werking van de overdrachtsfunctie). Indien trillingsdempend materiaal wordt toegepast wordt de trillingsbelasting op de kadastrale grens aanvullend verlaagd, waarmee de grenswaarde aanvullend wordt onderschreden. De gehanteerde of verkregen uitgangspunten betreffen allen verwachtingswaarde op basis van de werkelijk uitgevoerde meting.

Op een kleine verhoging in de overdrachtsfunctie na (inzake bekende onzekerheid), zijn er geen veiligheden verwerkt in deze analyse. Dit geeft een risico wanneer de verwachtingswaarde direct wordt vertaald naar de toekomstige situatie, in het geval bebouwing wordt gesitueerd op de kadastrale grens, 12,5 m t.o.v. de Boezembocht.

Ondanks dat op de werkelijke locatie is gemeten, locatie specifieke parameters zijn gevonden en ervaringen zijn verwerkt, zit er een bepaalde marge op de verkregen resultaten waardoor overschrijdingen van de SBR-A en SBR-B in de daadwerkelijke toekomstige situatie alsnog kunnen optreden. Toetsing voor SBR-B betreft een indicatie. Een formele toetsing voor de SBR-B kan alleen worden uitgevoerd met behulp van een SBR-B meting in het toekomstige pand.

Aanbeveling:

Omdat er voor trillingsprognoses geen uniforme richtlijn of norm bestaat die een veiligheidsfilosofie hanteert wordt geadviseerd om zekerheidshalve de afstand waarop wordt voldaan aan beide criteria van de SBR te vermenigvuldigen met de veiligheidsfactor 1,2. De afstand tussen de Verlegde Bosdreef en de indicatieve verkaveling bedraagt daarmee 15.0 meter. Deze afstand zal worden aangehouden bij de realisering van de ontwikkeling en is vastgelegd in de regels (Bebouwingsnormen18.2.2.1.e.).

Hoofdstuk 7 Gezondheid

7.1 inleiding

Volgens recente demografische cijfers groeit Rotterdam het komende decennium met zo'n 60.000 inwoners. Rotterdam wil deze opgave binnenstedelijk realiseren en kiest voor het transformeren van havens en bedrijventerreinen om tot 2040 te komen tot 50.000 nieuwe woningen. De bouwopgave is zodanig groot dat, anders dan in het verleden, ook bouwlocaties aan de orde komen die dicht bij bedrijven en infrastructuur liggen en door de hoge milieubelasting 'vroeger' als onmogelijk werden beschouwd. Elke beschikbare locatie, hoe moeilijk of ingewikkeld ook, is nodig om in de huisvestingsbehoefte te kunnen voorzien.

Rotterdam heeft echter ook de ambitie om een gezonde, aantrekkelijk en economisch sterke stad te zijn. De twee doelstellingen, 'de bouwopgave' én 'een gezonde, aantrekkelijke en sterke stad' zijn, vormen een uitdaging.

Nieuw Kralingen wordt een prachtige ruime, groene, fietsvriendelijke Rotterdamse wijk met genoemde uitdagingen op het gebied van milieukwaliteit. Vooral de geluidbelasting door weg-, railverkeersgeluid en nabijgelegen bedrijven is relevant.

In voorgaande paragrafen is op basis van uitgevoerde onderzoeken beschreven op welke wijze de bouw van woningen in Nieuw Kralingen kan voldoen aan de wettelijke normen. Echter, ook onder de wettelijke (milieu)normen is nog veel gezondheidswinst te behalen. Deze gezondheidsparagraaf beschrijft of er kansen zijn om, met het oog op de gezondheid van huidige en toekomstige bewoners en gebruikers, in de planontwikkeling en in de omgeving extra maatregelen te treffen. Daarom worden in deze paragraaf niet de wettelijke (milieu)normen maar gezondheidskundige waarden als uitgangspunt genomen.

7.2 Verwachte kwaliteit van de fysieke omgeving in en rond de woning (leefomgevingskwaliteit)

In de onderstaande 2 tabellen staat de verwachte leefomgevingskwaliteit van Nieuw Kralingen weergegeven. De verwachte leefomgevingskwaliteit is gebaseerd op de gezondheidskundige beoordeling van de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor geluid, luchtkwaliteit, en bodemkwaliteit en op de proefverkaveling van het plan zoals weergegeven in de gebiedsvisie. De gezondheidskundige beoordeling wordt verder in deze paragraaf toegelicht.

De tabellen gaan ervan uit dat maatregelen die als voorwaardelijke verplichtingen zijn opgenomen in het bestemmingsplan, zoals geluidschermen langs het spoor en tussen de metaalbedrijven en de nieuw te bouwen woningen zijn gerealiseerd.

De 1ste lijn omvat de woningen direct gelegen aan de verlegde Bosdreef en Boezemlaan, de woningen direct gelegen aan het Kralingse Bos vallen onder Bosrand. Het Binnengebied omvat de rest van de woningen.

In tabel 1 is ervan uitgegaan dat een optioneel geluidscherm van 6 meter hoog langs de A20 is gerealiseerd. In tabel 2 wordt de verwachte leefomgevingskwaliteit weergegeven zonder het optionele geluidscherm. Het geluidscherm heeft alleen effect op het aspect geluid. In deze tabel wordt om deze reden alleen het aspect geluid weergegeven. De overige aspecten blijven gelijk zoals weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: Verwachte leefomgevingskwaliteit in de woonwijk Nieuw Kralingen met geluidscherm van 6 meter hoog langs de A20

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0009.jpg"

Tabel 2: Verwachte leefomgevingskwaliteit (geluid) in de woonwijk Nieuw Kralingen zonder geluidscherm van 6 meter hoog langs de A20

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0010.jpg"

Hierna wordt op elk van de genoemde aspecten ingegaan.

7.3 Geluid

7.3.1 Algemene uitgangspunten gezondheid

Blootstelling aan geluid kan leiden tot effecten op de gezondheid. (Ernstige) hinder en slaapverstoring zijn de meest bekende effecten. Dat geluid ook kan leiden tot bijvoorbeeld een verhoogde bloeddruk, een grotere kans op een hartinfarct of een beroerte is vaak minder bekend. Hoe hoger de blootstelling, hoe groter de kans op deze effecten.

Hinder en slaapverstoring en in mindere mate het risico op een hoge bloeddruk en een hartinfarct, worden ook beïnvloed door factoren die niets te maken hebben met het geluidniveau, zoals geluidgevoeligheid', angst voor de bron, gevoel dat het geluid door verantwoordelijken vermijdbaar is, voorspelbaarheid, toegang tot informatie, procedurele rechtvaardigheid, tevredenheid met de leefomgeving, geluidgeschiedenis en verwachtingen over toekomstige geluidniveaus.

Sommige van deze factoren zijn lokaal te beïnvloeden met maatregelen zoals het informeren van (toekomstige) bewoners over de geluidsituatie (nu en in de toekomst) en het betrekken van bewoners in de besluitvorming over mogelijke maatregelen.

Gezondheidskundige uitgangspunten beoordeling akoestische kwaliteit leefomgeving

Gezondheidskundige richtwaarde van 50 dB Lden op de gevel ter bescherming van de gezondheid. Dit is een cumulatieve werkelijke waarde (geluidniveaus opgeteld, zonder aftrek) voor de bronnen wegverkeer, railverkeer en bedrijven.

Gezondheidskundige richtwaarde van 40 dB Lnight op de gevel gedurende de nacht om slaapverstoring zoveel mogelijk te voorkomen.

Nota bene: bovengenoemde waarden gaan over gemiddelde geluidniveaus over een jaar. Hinder van eventuele piekgeluiden wordt hiermee niet voorkomen/beperkt.

* Wettelijk is geregeld dat de maximale binnenwaarde van 33 dB Lden (met gesloten ramen) altijd gehaald moet worden.

Voorwaarde vanuit gezondheid bij overschrijding gezondheidskundige richtwaarden:

Altijd minimaal één stille, aangename zijde per woning: een toegankelijke, bruikbare en liefst groene zijde met een geluidbelasting onder de 50 Lden / 40 Lnight. De slaapkamers moeten zo veel mogelijk aan een stille aangename zijde zijn gesitueerd, zodat er met een open raam kan worden geslapen.

Informeren van (toekomstige) bewoners over de akoestische kwaliteit van de leefomgeving.

Voor de beoordeling van de omgevingskwaliteit, afhankelijk van de gecumuleerde geluidbelasting, wordt de volgende landelijke geaccepteerde classificatie gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0011.png"

Vanuit gezondheid wordt gestreefd naar een goede akoestische kwaliteit. Een redelijke kwaliteit is in een stedelijke omgeving voor een stille gevel nog net acceptabel.

Nota bene: de definities van een geluidluwe zijde uit het oogpunt van gezondheid en die vanuit het hogere waarde beleid verschillen. Om verwarring te voorkomen wordt in dit bestemmingsplan de geluidluwe zijde uit het oogpunt van gezondheid een stille zijde genoemd. (zie voor toelichting bijlage 20 van de toelichting).

In deze paragraaf wordt, anders dan in de geluidparagraaf, getoetst aan gezondheidskundige waarden en niet aan wettelijke normen (zie kader).

7.3.2 Situatie Nieuw Kralingen

Nieuw Kralingen ligt in een gebied waar nu veel geluid aanwezig is van wegverkeer op de A20 en drukke binnenstedelijke wegen zoals de Verlegde Bosdreef, Boezemlaan, railverkeer, (metaal)bedrijven en een stoommuseum. Om de geluidbelasting te beperken, zijn verschillende maatregelen binnen het plangebied in het bestemmingsplan als voorwaarde opgenomen in de planontwikkeling in de vorm van geluidschermen, dove gevels en positionering van afschermende gebouwen. Zie hiervoor hoofdstuk 6.5.

Met het verleggen van een deel van de Bosdreef worden alle geluidbronnen aan de noordzijde van het plan gebundeld. De belasting op de noordgevel van de eerstelijnsbebouwing langs de Verlegde Bosdreef is hoog. Echter, achter de eerstelijnsbebouwing is de akoestische kwaliteit beter. De eerstelijnsbebouwing aan de Verlegde Bosdreef en Boezemlaan fungeert als afscherming voor het achterliggend gebied.

Alle woningen in het plangebied worden zodanig geïsoleerd dat het geluidniveau in de woningen met gesloten ramen voldoet aan de wettelijke norm voor een goed binnenniveau: 33 dB. Hierbij wordt rekening gehouden met de gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer, railverkeer en bedrijven. Bij het ontwerp van de woningen wordt gelet op het aanwezig zijn van voldoende en bruikbare ventilatiemogelijkheden. Bovendien wordt de geluidproductie in de woning van eventuele mechanische ventilatiesystemen zo laag mogelijk gehouden.

Eerstelijnsbebouwing Verlegde Bosdreef en Boezemlaan

In de eerstelijnsbebouwing aan de Verlegde Bosdreef en Boezemlaan zijn extra maatregelen aan de woningen noodzakelijk om te komen tot een acceptabele leefomgeving.

Aan de hoog geluid belaste noordgevel (verlegde Bosdreef) worden verkeersruimte (bijv. hal, trappenhuis, lift, galerij), badkamers, bergingen toiletten et cetera georiënteerd en aan lager belaste zuidzijde zo veel mogelijk de leef- en slaapruimtes.

Woningen op de begane grond van de eerstelijnsbebouwing beschikken alle over een lager geluidbelaste gevel met een goede tot een redelijke akoestische kwaliteit. Bewoners van deze woningen kunnen aan deze zijde van de woning in een gezonde tot acceptabele omgeving met het raam open slapen.

De woningen op de 2de en 3de verdieping van de eerstelijnsbebouwing hebben aan de lager belaste zijde overwegend een matige akoestische kwaliteit. Bij een matige akoestische kwaliteit hebben bewoners niet de keuze om in een gezonde of acceptabele omgeving met open raam te slapen.

Binnengebied en Bosrand

Deze woningen zijn alle grondgebonden. De akoestische kwaliteit in dit gebied is, zonder geluidscherm langs de A20, overwegend redelijk. Met scherm krijgt bijna de helft van de woningen een goede akoestische kwaliteit op de begane grond. Bewoners kunnen in een gezonde tot acceptabele akoestische omgeving van hun tuin/buitengebied gebruik maken.

De meeste slaapkamers zullen zich bevinden op de eerste verdieping. Door plaatsing van een geluidscherm langs de A20 is de akoestische kwaliteit op deze verdieping overwegend redelijk. Bewoners kunnen in een acceptabele omgeving met het raam open slapen.

De tweede verdieping is minder geschikt voor slaapkamers, zeker in een situatie zonder geluidscherm langs de A20. Zonder geluidscherm is de akoestische kwaliteit matig tot slecht. Het geluidscherm zorgt in bijna 50% van de woningen voor een redelijke akoestische kwaliteit op deze verdieping.

7.3.3 De Verlegde Bosdreef

De Verlegde Bosdreef is de meest bepalende bron voor de hoge geluidbelasting op de gevels van de woningen in de eerstelijnsbebouwing. Onderzocht is of:

  • A. meer afstand tussen de Verlegde Bosdreef en de eerstelijnsbebouwing mogelijk is. Immers: het nog noordelijker leggen van de Bosdreef (tussen spoor en bedrijven) zou de akoestische kwaliteit (en ook luchtkwaliteit, zie paragraaf lucht) van de eerstelijns bebouwing drastisch verbeteren;
  • B. het mogelijk is om de Verlegde Bosdreef te voorzien van het stilst mogelijk asfalt.

Ad A: In eerdere studies naar de mogelijke ligging van de Bosdreef zijn diverse varianten onderzocht, waaronder ook een meer noordelijke ligging tussen het spoor en de huidige bedrijven. Deze gronden zijn in eigendom bij de NS en liggen in de zogenoemde reserveringszone ProRail. Voor deze gronden geldt dat deze op termijn benodigd zijn voor het verbeteren van het spoor (lijn Rotterdam – Gouda – Utrecht). Gedacht wordt enerzijds aan viersporigheid en anderzijds aan extra opstelruimte voor treinen zodat het spoornet beter benut kan worden. Bij de keuze voor de ligging is gekozen voor het perspectief van beter openbaar vervoer voor de gehele regio in plaats van een meer noordelijke ligging van de Bosdreef en daarmee mogelijk minder geluidgehinderden. Bij deze afweging zijn betrokken de maatregelen zoals thans in het bestemmingsplan opgenomen, die de geluidsbelasting voor het gehele gebied reduceren. Een eventuele ondergrondse noordelijke ligging of een ondergrondse ligging op de beoogde ligging is vanuit stedenbouwkundig, verkeerskundig, technisch en financieel oogpunt niet mogelijk c.q. niet wenselijk.

Ad B: In de geluidberekeningen voor het wegverkeer is uitgegaan van stil asfalt naar de huidige stand van de techniek. Bij de uitwerking van de verlegde Bosdreef dient de nieuwste techniek van stil asfalt te worden toegepast. Hierbij wordt wel de afweging gemaakt of de techniek, met het oog op de slijtvastheid in relatie tot het soort verkeerbewegingen op de Verlegde Bosdreef, doelmatig is.

7.3.4 De A20

De wijk wordt akoestische belast door de A20. Uit onderzoek (Bijlage 19 van de toelichting: geluidrapport cumulatie) blijkt dat door het plaatsen van een geluidscherm van 6 meter hoog langs de A20, de akoestische kwaliteit van de woonomgeving achter de eerstelijnsbebouwing significant verbetert (zie ook paragraaf 7.3.2). Meer bewoners kunnen in een gezonde akoestische omgeving van hun tuin/buitengebied genieten. Bovendien neemt het aantal woningen met een redelijke in plaats van matige akoestische kwaliteit op de 'slaap'verdiepingen (eerste en tweede verdieping) beduidend toe: op de eerste verdieping een verbetering van 50 -> 75%; op de tweede verdieping van 0 -> 44%. Dit laatste betekent dat veel meer bewoners de mogelijkheid hebben om in een acceptabele omgeving te slapen met een open raam.

Naast een effect op Nieuw Kralingen zorgt het scherm in de bestaande bebouwing in Nieuw Crooswijk en omgeving en in het Kralingse Bos voor een significante reductie van de geluidbelasting. Het geluidscherm zorgt bij ruim 3440 bestaande woningen in Nieuw Crooswijk en omgeving voor een geluidsreductie van minimaal 1 dB tot maximaal 11 dB (Zie bijlage 16 : Effecten geluidscherm op omgeving).

De akoestische kwaliteit van het Kralingse Bos grenzend aan de nieuwe wijk wordt beduidend beter door het verleggen van de Bosdreef. Door het verminderen van deze dominante bron, zal het geluid van de A20 meer opvallen. Het geluidscherm vermindert deze blootstelling.

Tot slot, het scherm vermindert de geluidsbelasting op de begraafplaats met 5 dB. Al zijn hier geen wettelijke normen voor, voor de beleving van bezoekers is dit een relevant positief effect.

Onderstaande figuren geven een indruk van het effect van het scherm op de Lden en Lnight.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0013.jpg"

Figuur 1 Geluidbelasting bestaande bouw (verblijfsobjecten op 4,5 meter hoogte) Lden

situatie zonder en met scherm

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0015.jpg"

Figuur 2 5dB Lnight geluidcontouren op 4,5 meter hoogte zonder en met scherm

Een geluidsscherm van 6 meter in het verlengde van de bestaande geluidsschermen langs de A20 zorgt voor een substantiële verbetering van de akoestische kwaliteit, niet alleen in Nieuw Kralingen maar ook in het omliggend gebied (Nieuw Crooswijk en Kralingse Bos). Op advies van de GGD Rotterdam-Rijnmond wordt onderzocht of het technisch en financieel mogelijk is om langs de zuidzijde van de A20 een geluidscherm van 6 meer hoog te plaatsen. Dit scherm ligt buiten het plangebied, maar maakt onderdeel uit van de gemeentelijke ambitie om grote delen van de stad geluidarmer te maken.

7.3.5 Berekeningen Lden en Lnight

In de akoestische onderzoeken die als bijlagen van de toelichting zijn toegevoegd voor de nieuw te ontwikkelen wijk wordt gerekend met de Lden. Het is daarom alleen mogelijk om het effect op Nieuw Kralingen van een scherm langs de A20 op basis van deze dosismaat te beoordelen. Om het effect op de akoestische kwaliteit in de nachtperiode en daarmee het effect op de mogelijkheid tot een ongestoorde slaap te beoordelen, is de Lnight meer geschikt. De bedrijven binnen het plangebied zijn in de nachtelijke uren niet actief en produceren derhalve geen geluid. De gemeentelijke wegen in en om het plangebied worden in de nachtelijke uren minder gebruikt en veroorzaken daardoor minder geluid. Daarentegen wordt de A20 (net als overige rijkswegen) in de nachtperiode intensief gebruikt en is tot de meest zuidelijke delen van het plangebied hoorbaar. Dit resulteert erin dat 's nachts het geluid van de A20 beter hoorbaar is dan overdag. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de Lnight een groter effect van het geluidscherm, ook op de eerstelijnsbebouwing, laat zien dan het hierboven genoemde effect op de Lden.

Lden

Jaargemiddelde geluidsniveau op de gevel op basis van de equivalente (energetisch gemiddelde) geluidsniveaus gedurende de dag (07:00 – 19:00 uur), de avond (19:00 – 23:00 uur) en de nacht (23:00 – 07:00 uur). Bij de avond en de nachtwaarde wordt vervolgens een straffactor van respectievelijk 5 en 10 dB(A) opgeteld, aangezien in die periode blootstelling aan geluid als hinderlijker wordt gezien dan overdag. Na optellen van de straffactor wordt het (energetische) gemiddelde geluidsniveau over de verschillende perioden in de dag berekend en gebruikt als Lden-waarde. Lden staat voor Level day, evening, night.

Lnight

Jaargemiddelde equivalente geluidsniveau op de gevel gedurende de nachtperiode (23:00 – 07:00 uur). Lnight staat voor Level night.

7.3.6 Piekgeluiden

De twee metaalverwerkingsbedrijven in het noordelijk deel van het plangebied, te weten Lions Metals en Forest Metal Group, produceren overdag piekgeluiden. Het in het plan voorziene geluidsscherm van minimaal 9, 12 en 15 meter hoog dan wel bedrijvenstrook met een minimale bouwhoogte van 9, 12 en 15 meter dat tussen de metaalbedrijven en de te bouwen woningen wordt gerealiseerd, zal veel van het geluid van de metaalbedrijven wegnemen. Overlast, voornamelijk schrikreacties, door de piekgeluiden is, ondanks deze maatregel niet geheel uit te sluiten.

7.3.7 Samenvatting geluid

De onderstaande tabel is gebaseerd op de bovenstaande bevindingen.

Tabel 3 Verwachte akoestische kwaliteit leefomgeving, inclusief geluidscherm A20

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0016.jpg"

Tabel 4 Verwachte akoestische kwaliteit leefomgeving, exclusief geluidscherm A20

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0017.jpg"

7.3.8 Communicatie

Veel mensen kunnen omgevingsgeluid goed accepteren en zullen heel prettig wonen in Nieuw Kralingen. Het geluid binnen alle woningen zal, met gesloten ramen voldoen aan het niveau dat voldoet aan het gezondheidscriterium. Mensen die snel last hebben van geluid (geluidgevoelig zijn) zullen niet alle woningen van Nieuw Kralingen, met geopende ramen, als aangenaam qua geluid beschouwen. Mensen die denken veel last te krijgen van geluid, kunnen ervoor kiezen niet in Nieuw Kralingen te gaan wonen.

Het is van belang dat mogelijk toekomstige bewoners goed geïnformeerd worden over de te verwachten geluidbelasting in de woonomgeving, zodat ze die keuze tijdig kunnen maken. Een bewoner die een bewuste keuze heeft gemaakt, kan eventuele geluidhinder makkelijker accepteren dan niet geïnformeerde bewoners.

Toekomstige bewoners worden gewezen op de akoestische kwaliteit van de leefomgeving. Op een duidelijke en vindbare manier wordt de informatie over de geluidsniveaus weergegeven, minimaal via de verkoopbrochures en relevante internetpagina's (waaronder www.nieuw-kralingen.nl en op de website van de gemeente Rotterdam). De Ontwikkelcombinatie zal in de vanwege haar op te stellen verkoopdocumentatie expliciet opnemen dat de bebouwing langs Infra fase 1 een hoge geluidsbelasting kent.

7.4 Luchtkwaliteit

Het plangebied voldoet aan de wettelijke vereisten qua luchtkwaliteit. Ook voor luchtkwaliteit geldt dat onder de wettelijke (milieu)normen nog veel gezondheidswinst te behalen is. Dit blijkt onder andere uit het vorig jaar verschenen rapport van de Gezondheidsraad 'Gezondheidswinst door schonere lucht (nr. 2018/01)'. Dit rapport is te downloaden van www.gezondheidsraad.nl. In stedelijk gebied is vooral winst te behalen door voldoende afstand te houden tussen gemotoriseerd verkeer en gevoelige bestemmingen waaronder woningen. Zie GGD-richtlijn medische milieukunde. Luchtkwaliteit en gezondheid. Te downloaden van www.rivm.nl.

De nieuwe wijk zal worden omsloten door twee drukke binnenstedelijke wegen: de Verlegde Bosdreef en de Boezemlaan. Woningen direct gelegen aan drukke wegen, de eerstelijns bebouwing (mits deze zich binnen 50 meter van de rand van de drukke weg bevinden) bevinden zich een in een aandachtgebied qua luchtkwaliteit en gezondheid. Woningen langs de verlegde Bosdreef worden op een afstand van 15 meter van de weg gebouwd. Zie paragraaf 'Geluid' voor onderbouwing noodzaak verlegde Bosdreef op deze locatie.

Bewoners van woningen in de eerstelijns bebouwing van de verlegde Bosdreef lopen meer kans op gezondheidseffecten door blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen dan bewoners van woningen achter de eerstelijnsbebouwing. Om dit risico zo veel mogelijk te beperken, wordt de inlaat van ventilatiesystemen aan de minst belaste zijde (zuidzijde) van de woningen geplaatst.

Er is een regel opgenomen ten aanzien van de inlaat van ventilatiesystemen om de blootstelling in de woningen te minimaliseren.

Tabel 5: Verwachte leefomgevingskwaliteit wat betreft lucht

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0018.png"

7.4.1 Houtstook

Het gebruik van open haarden, inzethaarden, kachels, etc. neemt de laatste jaren toe. Ze worden gebruikt voor het verwarmen van woningen, voor de sfeer en/of het bijdragen aan het verminderen van het gebruik van aardgas. Het stoken van hout zal met de energietransitie meer in de belangstelling komen te staan. De stoffen die vrijkomen bij het stoken van hout dragen bij aan luchtvervuiling (2 uur stoken met een houtkachel staat ongeveer gelijk aan 10 uur autorijden, bron Longfonds) en kunnen ook gezondheidsklachten veroorzaken. De WHO noemt een toename van astma en COPD, bronchiolis, middenoorontsteking en hart- en vaatziekten als gezondheidseffecten van houtstook. Daarnaast kan houtstook een bron zijn van klachten, zeker wanneer mensen al last hebben van luchtwegaandoeningen.

Omdat overlast van houtstook lastig is aan te pakken adviseert de Gezondheidsraad om het gebruik van houtkachels te ontmoedigen (Gezondheidswinst door schonere Lucht, 23 januari 2018).

Op de gemeentelijke website worden nieuwe en huidige Rotterdammers daarom voorgelicht over gezondheidseffecten van houtstook en verzocht om geen rookkanalen (later) in te bouwen.

7.5 Groen en ruimte voor bewegen

Uit onderzoek blijkt dat bewoners van wijken met veel groen zich gezonder voelen dan bewoners van wijken met weinig groen. De relatie blijkt ook nog eens sterk te zijn. De kans dat iemand zich ongezond voelt is 1,5 maal zo groot in een woonomgeving met weinig groen (10% groen in een straal van 3 km om het huis) dan in een woonomgeving met veel groen (90% groen in een straal van 3 km om het huis).

Wie in een groene wijk woont, voelt zich beter en bezoekt minder vaak de huisarts. Een groene omgeving vermindert stress, nodigt uit tot bewegen en het ontmoeten van buurtbewoners. Daarnaast is groen in de buurt goed voor de ontwikkeling van kinderen en kan het bijdragen aan persoonlijke ontwikkeling, zingeving en een goed microklimaat. Kortom, groen in de wijk is essentieel voor het verbeteren van de gezondheid van haar inwoners.

Nieuw Kralingen wordt een groene wijk. De wijk ligt op loopafstand van het Kralingse Bos. Er is in het plan voldoende aandacht voor fietsers, voetgangers en speelplekken. Bovendien zal de wijze waarop natuurinclusief en ecologisch bouwen zal worden toegepast in de wijk een positieve bijdrage leveren aan de bewustwording en beleving van groen en natuur in het gebied.

Tabel 6: Verwachte leefomgevingskwaliteit qua groen en ruimte voor bewegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0019.png"

7.6 Bodem: percentage verhard oppervlak

Het percentage verhard oppervlak is van invloed op meerdere thema's: waterberging, groenbeleving in de directe woonomgeving (zie hierboven) en hittestress. De laatste twee thema's zijn van belang voor de gezondheid.

Inwoners van steden zijn kwetsbaarder voor hittestress, omdat het in de stad bijna altijd warmer is dan in het omringende buitengebied. Dit wordt het 'stedelijk hitte-eiland effect' (Urban Heat Island of UHI) genoemd. Het stedelijk hitte-eiland effect wordt veroorzaakt door absorptie van zonnestraling door (stenige) materialen, het gebrek aan verdamping en de uitstoot van warmte door menselijke activiteiten ('antropogene warmte'). Binnen een stedelijk gebied bestaat er een grote ruimtelijke variatie in het UHI. Eigenschappen van de directe omgeving blijken hierop van grote invloed. De meest bepalende factoren zijn de fractie bebouwd oppervlak, verhard oppervlak en de fractie groenoppervlak. Een van de maatregelen uit het onderzoek van de gemeente Rotterdam “Hittestress in Rotterdam” uit 2011http://www.kennisvoorklimaat.nl/stadsklimaat/HSRR05 is dan ook om de fractie verhard oppervlakte te verminderen.

De in het plan genoemde percentages verhard oppervlak zijn bekeken vanuit het thema waterberging. De verwachting is dat het percentage verhard oppervlak in het plangebied door de bouw van de ca. 800 nieuwe woningen nauwelijks verandert. Hierbij is ervan uitgegaan dat de tuinen behorend bij de woningen deels, maximaal 50% van het tuinoppervlak, worden verhard. Trend is echter dat particulieren hun tuin steeds meer bestraten en verharden.

Een zo groot mogelijk onverhard en groen oppervlak draagt positief bij aan de gezondheid. Hierbij is een rol weggelegd voor de ontwerpers van de wijk maar ook voor toekomstige bewoners.

Om zorg te dragen dat niet meer dan 50% van het tuinoppervlakte verhard wordt, is een regel opgenomen in dit bestemmingsplan.

7.7 Samenvatting extra maatregelen ter verhoging van de leefomgevingskwaliteit/gezondheidswinst

Geluid

  • Onderzoek naar technische en financiele haalbaarheid van het plaatsen van een geluidscherm van 6 meter hoog langs de A20 wordt uitgevoerd;
  • Over het informeren van bewoners over de akoestische kwaliteit van de leefomgeving zijn afspraken gemaakt in de SOK

Lucht

  • Om te borgen dat de inlaat van ventilatiesystemen aan de minst belaste kant worden gepositioneerd is een regel in de 17.2.2 Bebouwingsnormenopgenomen in het bestemmingsplan;

Nieuwe bewoners worden via de algemene gemeentelijke website voorgelicht over gezondheidseffecten van houtstook en geadviseerd om geen rookkanalen (later) in te bouwen.

Bodem

  • In regel 17.2.2 Bebouwingsnormen is vastgelegd dat niet meer dan 50% van de oorspronkelijke tuinoppervlakte verhard mag worden.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Bouwen en gebruik van bouwwerken en/of gronden in strijd met het bestemmingsplan komt voor. In veel gevallen is dat strijdig gebruik (waaronder ook bouwen wordt verstaan) voor de overheid niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden op basis van de (gebruiks-) voorschriften van dat plan.

Bij de huidige aanpak (Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen uit 2009) wordt eerst gekeken of het gebruik kan worden gelegaliseerd (met het aanvragen van een omgevingsvergunning). Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding. De dwangsom wordt bij besluit opgelegd.

Inspectieprioriteiten:

  • Onderzoek of gebruik in strijd is met het vigerende bestemmingsplan
  • Onderzoek of gebruik gelegaliseerd kan worden (vergunningtraject)
  • Beoordelen of handhavend moet worden opgetreden

Vervolgbehandeling:

  • Legalisering (vergunningtraject)
  • Handhavingsbesluit (opleggen van een last onder dwangsom)

Hoofdstuk 9 Financiële uitvoerbaarheid

Het initiatief in het realiseren van het bestemmingsplan Nieuw-Kralingen ligt bij marktpartijen. De gemeente heeft met Heijmans/Era een overeenkomst inzake grondexploitatie gesloten waarin is vastgelegd dat het gehele bestemmingsplan door deze marktpartijen voor eigen rekening en risico wordt gerealiseerd. Heijmans en ERA hebben een grondexploitatiebegroting aan de gemeente voorgelegd waaruit blijkt dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is. Eventuele tekorten die zich tijdens de realisatie van het bestemmingsplan voordoen nemen de marktpartijen conform de overeenkomst voor hun rekening.

Het verhaal van kosten die de gemeente ten behoeve van de ruimtelijke ontwikkeling dient te maken is volledig anderszins verzekerd.  Met de overeenkomst inzake grondexploitatie is enerzijds overeengekomen dat Heijmans en Era de gemeentelijke kosten die ten behoeve van de realisatie van het bestemmingsplan worden gemaakt vergoedt aan de gemeente. Anderzijds is overeengekomen dat Heijmans en Era het risico voor het kostenverhaal op de andere grondeigenaren draagt.

Voor de locatie van het Wellantcollege moet nog worden opgemerkt dat voor het deel van deze locatie waar sprake is van erfpacht de bestemming "Woongebied" is geprojecteerd. Voor het overige deel wordt een eventuele ontwikkeling naar woningbouw op termijn door middel van gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid gefaciliteerd. Voor dit laatste deel zal het kostenverhaal verzekerd zijn op het moment dat er gebruik wordt gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Voor het erfpachtdeel is daar in beginsel sprake van vanwege de erfpachtconstructie. Echter, om volledige zekerheid te hebben omtrent het kostenverhaal, is hier gebruik gemaakt van de mogelijkheid om het kostenverhaal op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen te verzekeren. Dat kan omdat hier sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. De locatie waar deze bepaling betrekking op heeft is op de verbeelding aangeduid.

Voor de overige ontwikkelingen die met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt, zal het kosten verhaal verzekerd worden op het moment van gebruikmaken van de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Participatie

Het concept-ontwerp van het bestemmingsplan is voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners en aan de belanghebbenden binnen het bestemmingsplangebied. Er is voor gekozen om het vooroverleg te starten op het moment dat de onderzoeksfase nog niet is afgerond. Op deze wijze konden vooroverlegreacties in een vroeg stadium worden meegenomen. Om partijen zo volledig mogelijk te informeren zijn de concept-onderzoeken als bijlagen toegevoegd.

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zal een ieder gedurende zes weken in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het ter inzage liggende ontwerpbestemmingsplan.

10.2 Vooroverleg

Naar aanleiding van het toegestuurde conceptontwerp van het bestemmingsplan zijn reacties ontvangen. In onderstaande tabel zijn de vooroverlegreacties weergegeven. In de tweede kolom is aangegeven of en op welke wijze deze reactieszijn verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan.

1_Bedrijvenpark Boezembocht
 
1. Algemeen
Door middel van onze e-mail van 29 november 2017 hebben wij al een reactie gegeven op de concept-gebiedsvisie Nieuw Kralingen. Die reactie is en blijft ook volledig van toepassing op het concept van het ontwerpbestemmingsplan. Het lopende overleg met Heijmans zetten wij graag voort (wij zien graag uitnodiging voor vervolgafspraak tegemoet)?, maar wij zijn wel onverminderd bezorgd over de gevolgen voor Bedrijvenpark Boezembocht van het woningbouwplan en de beoogde nieuwe verkeersinrichting. Daarom vragen wij hieronder aandacht voor belangrijke planologische aspecten van het concept voor ons als eigenaar van Bedrijvenpark Boezembocht alsmede voor onze huurders.
 
Inmiddels zijn de lopende overleggen voortgezet en is er overeenstemming over de planologische inpassing en eventuele toekomstige mogelijkheden. In paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting is e.e.a. nader uitgewerkt.

   
2. Verkeersdrukte, verkeersontsluiting en bereikbaarheid
Uit de bijlagen bij het concept blijkt van een verwachte verkeersintensiteit van de Verlegde Bosdreef van 22.500 motorvoertuigen per etmaal. Dat verkeer zal ons bedrijvenpark passeren op weg van en naar de Boezemlaan. Dat maakt de aansluiting van de Verlegde Bosdreef op de Boezemlaan tot een zeer kritisch verkeerspunt. Indien er ter plaatse regelmatig (en zeker tijdens de spitsuren) verkeerscongestie mocht optreden, dan vindt dat plaats “voor de deur” van ons bedrijvenpark. Dat zal dan een grote negatieve invloed hebben op de bereikbaarheid van ons bedrijvenpark. Dat geldt vooral ook, omdat blijkens de proefverkaveling er in feite maar één aansluiting zal zijn voor het auto- en vrachtverkeer van en naar ons bedrijvenpark op de openbare weg, te weten aan de noordoostzijde van ons bedrijvenpark op de Verlegde Bosdreef.
In een e-mail van het Projectteam Nieuw Kralingen van 23 februari 2018 wordt naar aanleiding van onze reactie op de concept-gebiedsvisie gesteld, dat wij mogelijk zouden kunnen worden gecompenseerd met onder meer een nieuwe ontsluiting aan de westzijde van ons bedrijvenpark. Volgens ons biedt het concept van het ontwerpbestemmingsplan voor ons nog geen enkele garantie dat een dergelijke extra ontsluiting aan de westzijde kan en zal worden gerealiseerd.
De beoogde 800 woningen en de aanleg van de Verlegde Bosdreef zullen in fasen worden gerealiseerd. Uiteraard is het voor de huurders en bezoekers van ons bedrijvenpark van groot belang, dat de bereikbaarheid gedurende al die fasen is gewaarborgd.  
Er zijn verkeersonderzoeken uitgevoerd die als bijlagen 3 en 4 bij de toelichting van het bestemmingsplan zijn gevoegd. In een bestemmingsplan worden mogelijke bestemmingen vastgelegd, niet de wijze van feitelijke uitvoering. Overlast door bouw- en wegwerkzaamheden is daarbij niet helemaal te voorkomen. De gemeente en de ontwikkelaar zullen wel proberen de overlast zoveel mogelijk te beperken.  
3. Parkeren
Een uitgangspunt van het concept is, dat een substantiële strook grond aan de noordzijde van ons bedrijvenpark wordt verworven voor de aanleg van de benodigde verkeersvoorzieningen voor de Verlegde Bosdreef. Het is voor ons van groot belang dat wij voor dat ruimteverlies en met name ook voor daarmee gepaard gaand verlies aan parkeervoorzieningen ruimschoots worden gecompenseerd. Die compensatie moet naar ons oordeel niet alleen inhouden dat wij minstens hetzelfde aantal parkeerplaatsen terugkrijgen (te weten 305 parkeerplaatsen en ook fietsenstallingen), maar dat wij met name ook worden gecompenseerd voor het verlies aan parkeerplaatsen direct nabij onze bedrijfspanden aan de noordzijde van het bedrijvenpark.
Die compensatie zou met name kunnen worden gevonden in toebedeling van grond aan ons aan de noordwestzijde van ons bedrijvenpark (haventje en tussenliggende grond) en eventueel ook nog aan de ?andere zijdes (bijv ?zuidzijde?) van ons bedrijventerrein (op een deel van de op de proefverkaveling aangegeven groenstrook aldaar?)?.  

Over parkeergelegenheid is overeenstemming bereikt.

 

4. Woonbestemming
Zoals wij hiervoor al hebben aangegeven, maken wij ons grote zorgen of ons bedrijvenpark bij realisering van het woningbouwplan en bij realisering van de aanleg van de Verlegde Bosdreef (met de voornoemde verkeersintensiteit) wel voldoende aantrekkelijk blijft voor een optimale exploitatie. Met name de volgende aspecten vormen daarvoor een bedreiging:
het prijsgeven van het terrein aan de noordkant van ons bedrijvenpark;
de negatieve impact van de te verwachten verkeersdrukte en de herziene verkeersinrichting op de bereikbaarheid van ons bedrijventerrein;
de verwachte beperkingen van de parkeercapaciteit van ons bedrijvenpark, in combinatie met het te bevrezen gebruik van onze parkeervoorzieningendoor bewoners en bezoekers van de woonwijk.

Op grond hiervan menen wij aanspraak te kunnen maken op “compensatie” in de vorm van toekenning aan ons bedrijvenpark van een dubbelbestemming, te weten mede voor woningbouw, althans om aan het plangebiedsdeel dat ons bedrijventerrein omsluit een wijzigingsbevoegdheid te verbinden, op grond waarvan het college van B&W op ons verzoek kan besluiten om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming. Dat zou ons het comfort geven om zonodig de exploitatie van ons bedrijvenpark op enig moment te staken (vanwege de voorziene knelpunten bij onze verdere exploitatie van het bedrijvenpark) en om dan te kunnen opteren voor vervangende woningbouw.
Uiteraard zal dan ook de mogelijke bouwhoogte ter plaatse van ons bedrijvenpark moeten worden aangepast/verhoogd.
 

Zie beantwoording onder 1

Er is overeenstemming bereikt over het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor het plangedeelte Boezembarakken, waarmee het onder voorwaarden mogelijk zal zijn om in totaal maximaal 140 woningen te realiseren.  
5. Concrete bedrijfsbestemming
Mede in afwachting van de reactie van de Gemeente op onze voornoemde planologische aandachtspunten willen wij ons nog nader beraden op de concrete bestemmingsomschrijving en bouwregels in artikel 3 van het concept van het ontwerpbestemmingsplan. Wij moeten nog nader toetsen of die bestemmingsomschrijving en die bouwregels voldoende dekkend zijn voor het huidige gebruik en eventuele wensen van onze zittende huurders of van eventuele toekomstige huurders. Indien dat van onze kant nog aanleiding zou geven om te vragen om aanpassing van artikel 3, dan zullen wij dit zo snel mogelijk laten weten.
 

Zie beantwoording onder 1
 

2_Gasunie  
Geachte heer / mevrouw,

Bij e-mailbericht van 2 februari 2018 heeft Gasunie, namens u, het bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
 

3_Jachtwerf A.L. Valkhof& Zn. B.V./Gemeente Rotterdam  
Uit de stukken blijkt dat de Bosdreef verlegd moet worden, waardoor een gedeelte van het terrein van cliënte en enkele ligplaatsen verloren zouden gaan. Ook zou de ontsluiting moeilijker worden. Uiteraard kan cliënte daarmee niet instemmen. Het eventuele verlies van enkele ligplaatsen en een gedeelte van haar terrein gaat ten koste van haar bedrijfsvoering. Zij wil derhalve dat het bestemmingsplan wordt aangepast en wel zodanig dat er geen ligplaatsen en terrein verloren gaan.
Geconstateerd moet immers worden dat het verlies van ligplaatsen en bedrijfsterrein voornamelijk wordt veroorzaakt door de profilering van de verlegde Bosdreef. Cliënte vraagt zich af of het profiel van de Bosdreef en de brug niet kan worden aangepast, zodanig dat dit niet tot verlies van haar terrein lijdt, althans dat dit verlies zoveel mogelijk kan worden beperkt. Cliënte meent dat daartoe ook aanleiding is omdat er mogelijkheden zijn om aan te passen. Het college geeft immers herhaaldelijk aan dat er nog onduidelijkheid is over de oppervlakten/omvang van de terreinen die een wijziging ondergaan. Dit betekent naar de mening van cliënte dan ook dat deze oppervlakten gelijk kunnen blijven of zelfs nog kleiner kunnen worden; er is nog ruimte voor aanpassing. Cliënte zou het op prijs stellen wanneer er met het huidige gebruik zoveel als mogelijk rekening wordt gehouden. Doordat er nog zo weinig concreet bekend is vindt cliënte de publicatie van het concept ook nog wat prematuur. Vaste regel van het ruimtelijk bestuursrecht is dat de bestemmingsregeling zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij het bestaande gebruik. Afwijking van deze regel kan slechts met een goede motivering. Cliënte meent dat het college niet aan deze motiveringsplicht heeft voldaan, alleen al omdat nog niet concreet bekend is wat welk ruimtebeslag is benodigd en het college daarvoor ook de medewerking van derden partijen nodig heeft. Indien de verkleining van haar terrein en het verlies van enkele ligplaatsen toch niet kan worden voorkomen, dan is naar de mening van cliënte aanpassing van de vigerende bestemmingen alleen aan de orde wanneer een voldoende compensatie wordt gegarandeerd. Verder kan cliënte niet goed inzien waarom dat zij niet ook een bedrijvenbestemming of maatbestemming op haar perceel zou krijgen zoals de andere overblijvende bedrijven in het gebied. Cliënte heeft immers een jachthavenbedrijf. Tot behoud van rechten wil cliënte nog opmerken dat zij niet overtuigd is van de noodzaak van de verbreding van de verlegde Bosdreef en vooral niet op de manier waarop dit thans gebeurt. Zij is er niet van overtuigd dat het fietspad aan haar kant moet komen en niet aan de andere kant. Gaarne treedt cliënte met uw gemeente in overleg over deze oplossing. Een en ander zal naar de mening van cliënte immers betekenen dat er een win-winsituatie gaat ontstaan.

Het valt cliënte op dat in de stukken staat vermeld dat Watersportvereniging Schieland wel kan uitbreiden. Namens cliënte dien ik het recht voor te behouden om deze reactie nog aan te vullen.
 
Ter plaatse van jachthaven Valkhof was in het concept-ontwerpbestemmingsplan de bestemming "Recreatie - Jachthaven" opgenomen. Inmiddels is duidelijkheid gekomen over de nadere invulling van het plangebied.

In beginsel wordt bestaande bedrijvigheid positief bestemd, behoudens zwaarwegende belangen.

De verlegging van de Bosdreef is een belangrijk onderdeel van het plan. Hiermee wordt de woonwijk aan het Kralingse Bos verbonden.Voor de realisering van het plan is het noodzakelijk om op een deel van de locatie Valkhof het traject van de Verlegde Bosdreef inclusief parkeren te situeren. Een zelfstandige ontsluiting van het overige deel van de locatie is hierdoor niet meer mogelijk. Daarom is het huidige gebruik op de locatie Valkhof niet positief bestemd.


De gronden zijn overigens in eigendom van de gemeente en de huurovereenkomst wordt beëindigd. Deze locatie wordt bestemd als Groen. Met de vertegenwoordigers van de huurder wordt hierover in overleg getreden.
 

4_Politie  
Geacht College,

Op 2 februari 2018 heeft u de Nationale Politie per e-mail aangeschreven met de mogelijkheid om reactie te geven op het concept-ontwerpbestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein in het kader van het vooroverleg op basis van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierbij maakt de Nationale Politie gebruik van deze mogelijkheid.

Woord vooraf
Vooropgesteld wil de Nationale Politie benadrukken dat de hieronder genoemde punten reeds bekend (moeten) zijn bij de gemeente en de ontwikkelaar. Verder wil de Nationale Politie hier tevens benadrukken dat de reacties worden gegeven vanuit het willen en moeten kunnen functioneren als een volwaardige politie locatie en dat de Nationale Politie vóór alles wil en moet kunnen waarborgen dat de bedrijfsvoering niet wordt beperkt door de plannen. Het kunnen uitvoeren van de taak van de Nationale Politie is immers van groot belang voor een ieder, zo niet voor de nationale veiligheid.

Voordat wordt ingegaan op de inhoud van de reactie, willen wij allereerst aangeven dat de politie content is over het constructieve overleg tussen de gemeente, ontwikkelaar en de politie. Verder willen we aangeven dat we niet tegen de komst van de nieuwe woonwijk zijn, maar dat wij in het belang van alle partijen denken en daarmee vraagtekens zetten bij sommige onderdelen van het concept-ontwerp bestemmingsplan.
 
Historie van de locatie Veilingweg/Boezembocht
Onze reactie kan niet worden los gezien van de historie en verdere ontwikkeling van de locatie Veilingweg/Boezembocht. De politie is sinds 1984 gevestigd op deze locatie met de huisvesting van operationele- en ondersteunende diensten. Alhoewel het pand ontworpen is voor de regionale politiediensten hebben er inmiddels ook landelijke operationele en ondersteunende afdelingen van de Nationale Politie een plek gevonden in het complex. Het complex aan de Veilingweg is om al deze redenen een groot succes en van niet te onderschatten waarde voor de politie te Rotterdam en (verre) omstreken.
In de loop der jaren is de locatie, welke destijds zorgvuldig is gekozen in verband met de specifieke bedrijfsvoering, die de politie vanaf deze locatie uitoefent, aangepast en uitgebreid. De gemeente Rotterdam heeft hierbij altijd een belangrijke rol gespeeld. Zo is in 2014 de nieuwbouw en renovatie van het complex afgerond. In 2015 is een aanliggend perceel van de gemeente Rotterdam verworven. Momenteel is de verwerving van aanvullende gronden voor een verdere uitbouw en concentratie van politiediensten op de locatie actueel.

De locatie van het complex is destijds zorgvuldig gekozen in verband met de specifieke bedrijfsvoering die de politie vanaf deze locatie uitoefent. Kern daarin is een goede bereikbaarheid en ontsluiting van de locatie vanuit diverse richtingen. Dat is van essentieel belang voor het goed functioneren van de diensten die op de locatie zijn gehuisvest. Het gaat daarbij niet alleen om het uitrukken van interventie- en ME-teams, maar ook om de bereikbaarheid van het complex door personeel dat bij incidenten met spoed naar de locatie Veilingweg/Boezembocht moet komen.

Het bestemmingsplan maakt de grootschalige herontwikkeling van het gebied mogelijk, waarbij ook ingrepen in de hoofdverkeerstructuur, zoals het verleggen van de Bosdreef, aan de orde zijn. De politie ziet het als een gemiste kans dat bij deze ontwikkeling de bereikbaarheid van het complex Veilingweg/Boezembocht geen integraal onderdeel van de planvorming vormt.
 
Over bereikbaarheid en bestemming van de percelen van de politie vindt overleg plaats.  
Bieden van ontwikkelingsruimte
Het huidige complex aan de Veilingweg is bestemd tot Maatschappelijk-1 waarbij het bouwvlak strak rond de bestaande bebouwing is gelegd en bestaande bouwhoogten zijn vastgelegd.
Een dergelijke conserverende bestemming sluit niet aan bij de hierboven genoemde toekomstige uitbouw van het complex Veilingweg/Boezembocht. Wij zien graag dat het politiecomplex flexibeler wordt bestemd, bijvoorbeeld door het opnemen van een groter bouwvlak met bebouwingspercentage, vergelijkbaar met andere bestemmingen in het plan.

Verder heeft het onze voorkeur om nu al te anticiperen op de toekomstige uitbreiding van het complex met aanvullende gronden, bijvoorbeeld door het opnemen van een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid. Dat voorkomt de noodzaak van een planherziening kort na het definitief worden van het bestemmingsplan.
 
Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie heeft overleg plaatsgevonden met de politie. Afgesproken is, dat het huidige gebruik positief zal worden bestemd met een uitbreidingsmogelijkheid van 10%, zulks mede gelet op het feit, dat het nog te onzeker is of en zo ja op welke wijze de beoogde uitbreiding zal worden ingevuld.







 
 

Behoud bereikbaarheid
In het bestemmingsplan vervalt de uitrukroute via de Ir. P. Kosterlaan en is het doortrekken van de Veilingweg via de Klokweg naar de Verlegde Bosdreef niet bestemd. Tezamen met het omleggen van de Bosdreef neemt de bereikbaarheid en de mogelijkheid om altijd te kunnen uitrukken van de locatie Veilingweg/Boezembocht af. Overleg met de gemeente over de bereikbaarheid heeft geleid tot een compromis betreffende een calamiteitenstrook in de Verlegde Bosdreef. Het bestemmingsplan rept echter niet over deze oplossing noch is deze verankerd.
Wij zien graag dat de overeen gekomen oplossing planologisch wordt vastgelegd, bijvoorbeeld door het opnemen van een dwarsprofiel in de bestemming van de Verlegde Bosdreef met daarin opgenomen de calamiteitenstrook.

Het compromis van een calamiteitenstrook in de Verlegde Bosdreef lost echter niet het probleem van de -buiten het plangebied- gelegen Boezemlaan. Deze weg zal in de nieuwe verkeersstructuur een belangrijke(re) rol spelen als uitrukroute. De huidige inrichting van de weg zorgt echter voor een te grote kans op congestie en heeft daarmee ongewenste effecten op de bereikbaarheid van het complex. Het bestemmingsplan besteedt op dit punt wat ons betreft onvoldoende aandacht aan de effecten van de nieuwe verkeersstructuur op wegen buiten het plangebied.

Vooruitlopend op een oplossing verwachten wij dat de Ir. P. Kosterlaan als zodanig bestemd blijft in het plan, evenals de mogelijkheid om de Veilingweg via de Klokweg naar de Verlegde Bosdreef door te trekken. Daarmee wordt voorkomen dat het handhaven of realiseren van deze opties onmogelijk wordt.











Wij zien gezien de beschikbare ruimte mogelijkheden om tot een inrichting van de Boezemlaan te komen die voldoet aan de eisen van zowel hulpdiensten en gemeente. Gezien de samenhang met de ingrepen binnen het bestemmingsplangebied zijn wij groot voorstander om deze aspecten gelijktijdig en integraal op te lossen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
 


Teneinde het vervallen van de uitrukroute via de ir. P. Kosterlaan te compenseren is in overleg met de politie besloten om een calamiteitenstrook in te richten langs de Verlegde Bosdreef. De calamiteitenstrook is onderdeel van c.q. mogelijk binnen de bestemming “Verkeer” en wordt als zodanig niet specifiek bestemd in het bestemmingsplan en/of de verbeelding.










Er zijn verschillende verkeersonderzoeken uitgevoerd die zijn toegevoegd als bijlagen 3 en 4 van de toelichting.










De Ir. P. Kosterlaan als zodanig bestemmen in het plan is ongewenst. Ten eerste omdat het behouden van deze 50km-weg tot tweedeling in de woonwijk leidt. Dat is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst. Daarnaast is een weg waarop maximaal 50 km mag worden gereden niet wenselijk, gezien de leefbaarheid in de woonwijk. Met de aanpassingen aan de Boezemlaan en de calamiteitenstrook op de Verlegde Bosdreef wordt de huidige uitrukroute van de politie over de Ir. P. Kosterlaan bovendien gecompenseerd en is ook om die reden geen noodzaak om de weg te bestemmen. Tevens heeft de politie, gegeven het risico van sluipverkeer, inmiddels aangegeven dat het verbinden van de Klokweg met de Veilingweg juist nadelig is.

Gemeente, OCNK (ontwikkelcombinatie Nieuw Kralingen) en de hulpdiensten hebben de afgelopen tijd veel overleggen gehad. Afgelopen periode is samen met de hulpdiensten aan een notitie gewerkt die de oplossingsrichtingen voor de verschillende uitrukroutes beschrijft, waaronder de uitrukroutes over de Boezemlaan. Komende periode zullen de oplossingrichtingen in nauw overleg met de hulpdiensten nader uitgewerkt worden.  
Samengevat
De politie is content met het overleg met de gemeente en de ontwikkelaar en is niet tegen de komst van de nieuwe woonwijk. Wel zal een oplossing gevonden moeten worden voor de gevolgen van de planontwikkeling voor de verkeerstructuur en daarmee samenhangende bereikbaarheid en ontsluiting van het complex Veilingweg/Boezembocht. Daarbij zal ook gekeken moeten worden naar de verkeersstructuur buiten het plangebied.

Wij gaan ervan uit dat uw college het belang van het goed kunnen functioneren van de locatie Veilingweg/Boezembocht onderschrijft en het streven naar een goede integrale oplossing voor de verkeerstructuur. Wij gaan hierover graag met de gemeente in overleg.

 

5_Prorail  

Het concept ontwerpbestemmingsplan is intern ProRail aan diverse deskundigen ter beoordeling toegestuurd.
Wij constateren dat het concept ontwerpbestemmingsplan op dit moment nog niet compleet is. Met name het aspect Geluid is niet uitgewerkt.
Hierdoor is een correcte en volledige beoordeling van het concept ontwerpbestemmingsplan door ProRail op dit moment niet mogelijk.
ProRail verzoekt u in de volgende fase het aspect geluid (waaronder Railverkeerslawaai) nader uit te werken.
In de volgende fase van de bestemmingsplanprocedure, zal ProRail het plan nogmaals beoordelen (waarbij met name het aspect geluid-railverkeerslawaai onze aandacht zal hebben) en u van haar bevindingen op de hoogte stellen.








 
De akoestische rapporten zijn toegevoegd als bijlage van de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan.  
 

6_Rijkswaterstaat  
Vanuit ruimtelijke ordening is de locatie een goede keuze conform de uitkomsten
van het MIRT onderzoek. Na toetsing van uw plan hebben we de volgende
opmerkingen gelet op onze belangen.  
Geluid
Rijkswaterstaat West- Nederland Zuid ziet erop toe dat nieuwe geluidgevoelige
ruimtelijke ontwikkelingen geen belemmeringen opwerpen voor het gebruik en beheer van de rijkswegen A16 en A20.

In uw plan staat de volgende passage: “Omdat de geluidbelasting op de woningen
als gevolg van de A20 en het spoor boven de voorkeursgrenswaarde uitkomt, zijn
(PM) hogere waarden vastgesteld voor het geluid van de van de rijksweg. Een
scherm langs de A20 zal de geluidsbelasting in het plangebied, en naar
verwachting ook in een deel van het Kralingse Bos, een deel van Nieuw Crooswijk en een deel van de Algemene Begraafplaats beperken en hierdoor zijn er minder geluidsisolerende maatregelen aan de te bouwen woningen nodig. Gezien de ambitie om een woonwijk te realiseren met een goede en gezonde stedelijke
leefomgevingskwaliteit is het wenselijk om dit scherm te plaatsen. In de periode
tot aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan wordt nader
onderzoek gedaan naar de effecten van een geluidscherm in verschillende hoogtes
en lengtes en andere geluid reducerende maatregelen. Te denken valt aan
snelheidsverlaging of een andere verharding ('stil asfalt'). Doel is een optimum te vinden in de kosten van de maatregelen versus de verwachte geluidreductie.
(PM)”

Na toetsing van de uitgevoerde akoestische onderzoeken kan Rijkswaterstaat pas
een oordeel geven of uw plan belemmeringen opwerpen voor het gebruik en beheer van de rijkswegen.
Graag ontvang ik te zijner tijd de betreffende rapporten ter toetsing, zodat ik een oordeel kan geven.

Voor het realiseren van de door u nu reeds genoemde maatregelen, zoals
snelheidsverlaging of de door u aan te leggen hogere en nieuwe schermen langs
de A20 dient u tijdig in overleg te treden met Rijkswaterstaat in verband met
haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de door u uit te voeren maatregelen.
 

Zie paragraaf 6.5. van de plantoelichting.

Uit de uitgevoerde akoestische onderzoeken blijkt, dat het plan geen beperkingen vormt voor het gebruik en beheer van de rijkswegen. Het onderzoek naar financiële en technische mogelijkheden voor het plaatsen van een geluidscherm is nog niet afgerond. Hierover vindt overleg plaats met Rijkswaterstaat  
Mobiliteit
Bij grote nieuwe ontwikkelingen dient er een verkeersonderzoek plaats te vinden
waarin ook de effecten van het plan op het Hoofdwegennet wordt opgenomen.
Na beoordeling van uw verkeersonderzoeken kwamen de volgende opmerkingen
en vragen:

Pagina 84:
Beschreven wordt dat qua mobiliteit wordt ingezet op fietsen, wandelen, openbaar vervoer. elektrisch rijden en carsharing. Van welke effecten zijn uitgegaan (modal split), in hoeverre zijn deze effecten meegenomen in de berekeningen verkeersgeneratie en hoe realistisch is een inzet op OV/carsharing/fietsen als het gaat om woningen uit het (zeer) dure segment? Onze ervaring is dat je juist bij deze inkomenscategorie rekening moet houden met een hoog percentage van (tweede) autobezit en –gebruik, ook bij de aanwezigheid van alternatieven.

Bijlage 1 t/m 4 Verkeersonderzoeken.
De varianten zijn doorgerekend voor het zichtjaar 2030. Zijn in deze berekeningen alle ontwikkelingen meegenomen en dan met name de realisatie van de A16 Rotterdam (dat is wel aannemelijk)? Ik lees dat nu niet expliciet terug.

De wijzigingen in intensiteiten zijn inzichtelijk gemaakt op aansluiting 27 A16 - Prins Alexander en A20 – Crooswijk (tabel pagina 335). Bij Prins Alexander is te zien dat de intensiteit op de Hoofdweg afneemt (-10 tot -13%), de verkeersdruk op de toe- en afritten neemt echter flink toe (+12%). Rondom de aansluiting Crooswijk zijn ook flinke toenames te zien (6% tot 28%). De mogelijke impact hiervan voor deze aansluitingen is echter niet verder in het onderzoek in beeld gebracht (past het op de huidige vormgeving of zijn aanpassingen noodzakelijk?).
Graag zou ik zien dat dit voor deze aansluitingen ook in beeld worden gebracht.

Op de A20 zijn twee telpunten meegenomen in het onderzoek. Deze ontbreken voor de A16.

In de onderzoeken verleggen van de Bosdreef met een 2x1 profiel. Effect is dat verkeer dat eerder de Bosdreef als doorgaande route gebruikte nu via andere routes rijdt. Op pagina 180 is beschreven dat het verkeer uit Capelle aan den IJssel eerder voor de route Boszoom of A16 – Maasboulevard om naar de Rotterdamse Binnenstad te gaan. Om hoeveel verkeer gaat het hier? En wat zijn de effecten daarvan voor de aansluiting 25 A16 – Capelle a/d/ IJssel?

Tabel pagina 335: Heeft de variant “Nieuw-Kralingen geen verlegging Bosdreef” een 2x1 of 2x2 profiel op de Bosdreef? Gezien de verkeerseffecten rondom de aansluitingen zou hier voor mij de voorkeur liggen, tenzij aangetoond kan worden dat de intensiteitswijzigingen rondom de aansluitingen in de voorkeursvariant.
 
Er zijn verkeersonderzoeken gedaan die zijn toegevoegd als bijlagen van de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan. De verkeersonderzoeken zijn vooraf met RWS afgestemd.
 
Externe veiligheid
Het aspect Externe veiligheid is goed beschreven. Ik heb enkel een tekstuele opmerking:
Op pagina 65 van het rapport wordt in de 2e alinea gesproken van een
ontwikkeling op een dusdanige afstand van het spoor. De betreffende paragraaf gaat echter over het wegvervoer dus moet spoor worden gewijzigd in weg.
 

Tekstvoorstel is overgenomen.  
I  

7_Stichting de Bomenridders  
Leidend bij onze beoordeling van het ontwerp is geweest het behoud van zoveel mogelijk bestaand
groen.
Met in achtneming van de wens van de Gemeente om met Nieuw-Kralingen woningen
in het hogere segment te kunnen realiseren (het beoordelen van het demografisch
aspect ligt buiten onze doelstellingen), spitsen onze opmerkingen zich met name toe
op de geplande activiteiten in het gebied rondom de huidige Bosdreef en de geplande
doorgangen en zichtlijnen naar het Kralingse Bos en de verstening.
In het huidige ontwerp en de gebiedsvisie zitten een aantal plannen die strijdig zijn
met ons voornoemde standpunt en met een aantal uitgangspunten en bevindingen uit
onderzoeken en rapporten die deel uitmaken van het ontwerp bestemmingsplan.
Wij behandelen e.e.a. in de volgorde zoals deze in het ontwerp bestemmingsplan zijn
opgenomen, de paginanummers verwijzen naar de  
Aansluiting wijk op Kralingse Bos
Pag. 25: “Het grootste aandachtspunt …..ligt in de aansluiting van de wijk Nieuw Kralingen op het Kralingse Bos…. Dit betekent dat de Westrand van de Prinses Beatrixlaan een substantiële boswand moet zijn/blijven.”

Uiteraard onderschrijven wij dit, de integriteit van het Kralingse Bos moet
gehandhaafd blijven. Wij vinden dan ook dat eerst duidelijk moet worden hoe de aansluiting precies vorm gaat krijgen voor dat het ontwerp bestemmingsplan kan worden vastgesteld. De huidige tekst schetst alleen de noodzaak van nader onderzoek.
Daarbij wordt ons inziens tevens een onjuist uitgangspunt gesteld: de tekst vermeldt nu dat uitgangspunt voor de aansluiting is dat “de wijk nevengeschikt is aan het bos”. Wat verduidelijkt wordt met “het bos is niet de voortuin van de wijk”. Dit is wat ons betreft echter nog veel te vrijblijvend, immers nevengeschiktheid impliceert een gelijk belang terwijl het bos als natuur- en recreatieplek voor alle Rotterdammers, dient te prevaleren boven de wijk, die het belang van de bewoners dient.
Met name het voornemen om doorgangen en zichtlijnen te creëren is strijdig met de stelling dat er sprake moet blijven van een substantiële boswand. Onder het mom van de (sociale) veiligheid zal er veel oeverbegroeiing worden verwijderd en ook zullen talloze bomen uit de middenberm van de bosdreef moeten verdwijnen.
Bezoek ter plaatste met de projectontwikkelaar heeft doen uitwijzen dat een realistische schatting inhoudt dat tussen de 500 á 700 bomen zullen verdwijnen op en rondom de Bosdreef en in de zoom van het Kralingse bos. De tekening en tekst op pagina's 34 en 46 van de Gebiedsvisie, schetsen een beeld dat dit vermoeden ondersteunt. Inwoners van de nieuwe wijk moeten “vanuit meerdere plekken het bos, maar zelfs ook tot ver de plas zien”. Ook op pagina 36 heeft men het over verre zichtlijnen. Verder doet de verwijzing naar “de sociale veiligheid in relatie tot de doorgaande bosrand” (pagina 45 Gebiedsvisie) vermoeden dat er een hoop groen gaat verdwijnen. Men stelt daar (wederom pagina 45 Gebiedsvisie) dat de doorgaande bosrand ter plaatste van het zuiden van de zuidelijke bosdreef wordt gehandhaafd.
Het is onvoldoende duidelijk wat hiermee wordt bedoeld, dit zou ons inziens “langs de huidige zuidelijke bosrand” moeten zijn. Verder biedt de term “bosrand beheren” in de legenda bij de kaart op pagina 46 van de Gebiedsvisie te veel vrijheid. Dit moet “bosrand behouden” zijn.

Advies: het stoppen van de bebouwing ter hoogte van de berm van de noordelijke Bosdreef (dus niet zoals nu de planning is tot de noordelijke begrenzing van de middenberm) en de noordelijke bosdreef omvormen tot overgangsgebied tussen wijk en bos (toevoegen van groen). Door de plangrens een aantal meters naar het noorden te schuiven wordt op een betere manier het behoud van het bos gegarandeerd en ontstaan geen conflicten met beschermde soorten daar de bomen in de middenberm in stand kunnen blijven en er in het overgangsgebied extra groen kan worden toegevoegd.
Het argument dat nu wordt gegeven om de plangrens niet te verplaatsen, is dat de gemeente dan inkomsten misloopt in de vorm van grondopbrengst voor 70 woningen in de zone langs de bosrand (pagina 47 Gebiedsvisie). Dit kan in onze ogen nooit het leidende motief voor het huidige ontwerp zijn! Deze ene zin in de gebiedsvisie doet afbreuk aan alle toezegging vanuit de gemeente om natuurinclusief te gaan bouwen. Daarnaast wordt de groenstrook tussen de Bosdreef en de Prinses Beatrixlaan in de
cultuurhistorische verkenning (bijlage 2, pagina 51) aangemerkt als waardevolle groenstructuur.
 
In overleg met de Bomenridders is een bomenplan opgesteld. De Bomenridders zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het concept-bomenplan, waarbij zij op hoofdlijnen positief hebben gereageerd op het bomenplan.
























.  
Grondwater en verharding
Pag. 45: ”Door de bouw van de ca. 800 nieuwe woningen verandert het percentage verhard oppervlak in het gebied nauwelijks”. “In het gebied waar de woningen gerealiseerd worden is nu al ca. 22,6 ha verhard oppervlak aanwezig. De bouw van de nieuwe woningen, inclusief tuinen en infrastructuur leidt tot een totale verharding van ca. 22,4 ha een verhardingsafname van 0,2ha”.
Dit is een onjuiste weergave van het feiten, de cijfers zijn afkomstig uit het als bijlage gevoegde Wateradvies. Het wateradvies gaat echter uit van bouw van 600 woningen. Bouw van 33% extra woningen kan nooit tot eenzelfde verhard oppervlak leiden. De conclusie dat er sprake is van een afname waardoor geen compensatie-eis van toepassing is, volgt dan ons inziens ook niet voor de geplande bouw van 800
 

In het wateradvies en de waterparagraaf is deze wijziging overgenomen.  
Milieu
Pag. 52: “Conflictsituaties met de bepalingen uit de wet zijn vooral mogelijk in de zone langs de Bosdreef…….maar een groot deel van de bomen blijft staan”.
Wij bestrijden dat de conclusie is dat een groot deel van de bomen blijven staan. De door de projectontwikkelaar geschetste situatie is een veel te rooskleurige voorstelling van de zaken. Veel bomen aan de noordelijke zijde van de Bosdreef en in de middenberm van de Bosdreef zullen in een realistisch scenario moeten wijken, voor de bouwactiviteiten, de doorgangen, de gewenste zichtlijnen en de door de projectontwikkelaar gepropageerde veiligheid. Daarnaast dient men rekening te houden met het feit dat, ook mochten de bomen blijven staan, het karakter van de Bosdreef ernstig verandert door de wijziging in een bewoond gebied. Zoals eerder aangegeven kan e.e.a ons inziens ondervangen worden door groen toe te voegen door de noordelijke baan van de Bosdreef in te richten als
overgangsgebied. Het woongebied waarin beschermde soorten zijn waargenomen
wordt daarmee beter beschermd dan in de huidige plannen.
Wij stellen dan ook voor om deze suggestie onderdeel te maken van het
(milieu)onderzoek in het kader van de Wet Natuurbescherming.

Pag 85: “Het bestemmingsplan is aanvaardbaar vanuit het oogpunt van de wet Natuurbescherming”.
Dit is een premature conclusie nu een aantal onderzoeken in het kader van de Wet Natuurbescherming nog niet zijn afgerond.
 

In plantoelichting en uitgevoerde onderzoeken is dit geactualiseerd.
(Zie paragraaf 6.9 plantoelichting + geactualiseerde onderzoeken)  
Algemene conclusie:
Naar de mening van de Bomenridders Rotterdam is het onnodig dat er 500-700 gezonde bomen moeten verdwijnen, terwijl er ook maximaal 730 woningen gerealiseerd kunnen worden met behoud van deze bomen, door de grond langs de bosrand niet te verkavelen (pagina 47 Gebiedsvisie). Verder dient de zichtlijnenkap ten behoeve van enkelen, als argument ondergeschikt te zijn aan het behoud van het Kralingse Bos, dat dient als populair recreatiegebied voor alle Rotterdammers.
 

Zie beantwoording onder 1.  
 

8_Stichting Stoomstichting  
Cliënte houdt zich op haar bedrijfsterrein vooral bezig met het in stand houden en restaureren van stoomlocomotieven en historische spoorwegrijtuigen. Daartoe is er op dit moment op het bedrijfsterrein de beschikking over twee loodsen. De ene loods dient vooral voor de uitvoering van restauratiewerkzaamheden en bevat een (voor het publiek tegen betaling van entreegeld toegankelijke) werkplaats. De andere loods dient vooral voor stalling. Daarnaast biedt het bedrijfsterrein aansluiting op het spoorwegnet, rangeermogelijkheden, een draaischijf, en parkeervoorzieningen.

In de dekking van de bedrijfskosten wordt onder meer voorzien door gedeeltelijke verhuur van de werkplaats aan een bedrijf dat diesellocomotieven onderhoudt alsmede via het periodiek ter beschikking stellen van een gedeelte van het bedrijfscomplex voor evenementen. Verder worden er ook inkomsten gegenereerd via het aanbieden van tochten in stoomlocomotieven op allerlei spoorwegtrajecten in het land. De aansluiting op het spoorwegnet is daarom voor cliënte onmisbaar.

Op het terrein van cliënte vinden aldus milieubelastende activiteiten plaats. De vormen van milieubelasting voor de omgeving betreffen vooral:

a. geluid (in het bijzonder als gevolg van metaalbewerking (bikken en slijpen) en het “fluiten” van stoomtreinen);
b. rook (als gevolg van kolenstook en houtstook);
c. geur;
d. verkeersaantrekkende werking (evenementen en (zwaar) vrachtverkeer).

Ten behoeve van de beschreven activiteiten en in verband met de voornoemde milieubelasting beschikt cliënte over een milieuvergunning van 14 januari 2008.

Cliënte is in 1997 naar haar huidige locatie verhuisd, welke verhuizing voor het overgrote deel met gemeenschapsgeld is betaald. De keuze voor de huidige locatie is destijds onder meer gemaakt vanwege de volgende belangrijke aspecten:
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0020.png"  

Algemene reactie op het concept

Uit het concept (in het bijzonder uit de geel gearceerde passage in paragraaf 1.2) is te herleiden, dat er geluidonderzoeken zijn en worden gedaan naar de geluidbelasting voor de voorziene woonwijk als gevolg van het weg- en spoorverkeer, alsmede als gevolg van de metaalverwerkingsbedrijven aan de Boezembocht. Op geen enkele wijze blijkt uit het concept (of uit andere aan cliënte bekende documenten), dat er ook deugdelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar het al dan niet verenigbaar zijn van de voorziene woonwijk met de voornoemde activiteiten van cliënte, in het bijzonder vanwege de voornoemde vormen van substantiële milieubelasting van die activiteiten van cliënte voor het omliggend gebied.
Voorafgaand aan het in procedure brengen van een ontwerp-bestemmingsplan dient gedegen onderzoek te worden gedaan naar alle vormen van milieubelasting van bestaande bedrijven en instellingen, teneinde te bepalen of de realisering van een woonwijk mogelijk is naar maatstaven van goede ruimtelijke ordening. Voor zover er (buiten het zicht van cliënte!) enig relevant en representatief onderzoek betreffende de milieubelasting van de activiteiten van cliënte mocht hebben plaatsgehad, dan wenst cliënte over de uitkomst daarvan te worden geïnformeerd, teneinde te beoordelen of de milieubelasting van haar activiteiten op juiste en volledige wijze is bepaald. Dat betreft dan vooral de voornoemde aspecten van geluid, geur en rook.

Overleg over de verkeersaantrekkende werking en parkeervoorzieningen heeft wel plaatsgevonden en is nog gaande (vervolgoverleg op dinsdag 20 maart a.s.). In het kader van dat overleg heeft cliënte al een aantal belangrijke knelpunten gesignaleerd ten opzichte van het thans voorliggende concept-plan. Die knelpunten betreffen in het bijzonder:

a. de onaanvaardbare beperkingen ten aanzien van de ontsluiting van het terrein van cliënte voor aankomend en vertrekkend (vracht)verkeer;
b. het feit dat de aanleg van de nieuwe Verlegde Bosdreef deels is voorzien op terrein dat in gebruik is bij cliënte;
c. de beperkte parkeervoorzieningen op en rond het terrein van cliënte (zeker ten behoeve van grote evenementen).
 


Zie paragraaf 6.5.6 plantoelichting. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de vergunde geluidssituatie. Tevens heeft er overleg plaatsgevonden met de Stoomstichting over eventuele toekomstige uitbreidingsplannen, waarbij tegelijkertijd tot een verplaatsing van de geluidsbelastende activiteiten wordt gekomen. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan

 
Ad a
Periodiek is er bij cliënte sprake van exceptioneel transport met diepladers tot 30 meter lang. Dergelijk transport kan niet uitwegen via de brug die de Boezembocht verbindt met de Boezemlaan. Daarmee is voor dergelijk transport slechts aan- en afvoer mogelijk via de oostzijde, dus over de Bosdreef. De thans voorziene ontsluiting op de nieuwe Verlegde Bosdreef levert enorme beperkingen op voor dergelijk vrachtverkeer en zou ertoe leiden dat het plaatselijk verkeer moet worden stilgelegd. Dat gaat niet samen met de verwachte verkeersintensiteit van 22.500 motorvoertuigen per etmaal.
Ook voor het overige vracht- en personenverkeer van en naar het terrein van cliënte zal een passende aansluiting op de openbare weg moeten zijn gewaarborgd.
 
Het transport naar en van de Stoomstichting is besproken in de overleggen en wordt meegenomen bij de realisering van de ontsluitingswegen.  
Ad b
Die aanleg is uiteraard niet mogelijk zonder medewerking van cliënte vanwege haar bestaande rechten. Op voorhand wenst cliënte een bevestiging dat alle eventueel door cliënte te maken kosten voor aanpassingen (aan bijvoorbeeld erfafscheidingen, nutsaansluitingen en dergelijke) als gevolg van het woningbouwplan in het algemeen en de aanleg van de Verlegde Bosdreef in het bijzonder door de Gemeente en/of de betrokken projectontwikkelaars zullen worden vergoed.
 
Er zal geen sprake zijn van het realiseren van de Verlegde Bosdreef op het terrein van de Stoomstichting. Dat geldt ook voor de nieuwe woonwijk en bijbehorende voorzieningen; deze zullen niet op het terrein van de Stoomstichting worden gerealiseerd. Derhalve zal geen sprake zijn van aanpassingen op het terrein van de Stoomstichting.  
Ad c
Het huidige terrein van cliënte biedt slechts beperkte parkeervoorzieningen. Die bestaande parkeervoorzieningen zijn verre van toereikend ingeval van evenementen, zeker wanneer het gaat om de grote evenementen (die minstens drie keer per jaar plaatsvinden), waarbij er meer dan 500 bezoekers zijn. Anders dan nu is er in de in het concept-plan voorziene situatie niet of nauwelijks sprake van parkeervoorzieningen buiten het terrein van cliënte, waar cliënte voor haar (grote) evenementen gebruik van zou kunnen maken.
In extra parkeerplaatsen voor cliënte zal dus in het concept-plan alsnog moeten worden voorzien. Denkbaar is een uitbreiding van het terrein van cliënte aan oostelijke zijde, waartoe cliënte op 11 april 2017 al een uitbreidingsschets (bijlage) aan de Gemeente heeft verstrekt. Daarbij is door cliënte ook de optie genoemd van een ontsluiting van (nieuwe) parkeerplaatsen via een nieuwe entree aan de Bosdreef.

Cliënte zou graag nader in gesprek gaan met de Gemeente over dergelijke oostelijke uitbreiding (en de daartoe benodigde grondverwerving). Naar het oordeel van cliënte zou een dergelijke oostelijke uitbreiding in het plan passen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
 

In het bestemmingsplan zijn in artikel 28.2 en 28.3 wijzigingsbevoegdheden opgenomen, warbij de besproken uitbreidingsmogelijkheden – voor zover mogelijk/toelaatbaar binnen het gemeentelijke beleid – zijn opgenomen. Ingeval van uitbreiding dient te worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid, zoals dat geldt ten tijde van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en gebruiken van gronden en/of bouwwerken.

 
Concrete reactie naar aanleiding van de planvoorschriften

De omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van cliënte in artikel 9.1 sub a (“onderhoud en reparatie van stoomlocomotieven”) is te beperkt. Die bedrijfsactiviteiten betreffen in feite onderhoud en reparatie van stoomlocomotieven, diesellocomotieven, elektrische locomotieven en overig spoorwegmaterieel.

Voorts dient in artikel 9.1 te worden opgenomen dat de betreffende gronden ook zijn bestemd voor aansluiting op het spoorwegnet alsmede voor erfafscheiding met stroom (voor de noodzakelijke beveiliging van het bedrijfsterrein). Daarnaast wenst cliënte dat door middel van de planvoorschriften (anders dan in het concept het geval is) in voldoende mate de voornoemde goede ontsluiting van het terrein, extra parkeervoorzieningen en oostelijke uitbreiding mogelijk worden gemaakt.
 

Zie paragraaf 6.5.6 plantoelichting. Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de vergunde geluidssituatie. Tevens heeft er overleg plaatsgevonden met de Stoomstichting over eventuele toekomstige uitbreidingsplannen, waarbij tegelijkertijd tot een verplaatsing van de geluidsbelastende activiteiten wordt gekomen. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan zijn in artikel 28.2 en 28.3 wijzigingsbevoegdheden opgenomen, waarbij de besproken uitbreidingsmogelijkheden – voor zover mogelijk/toelaatbaar binnen het gemeentelijke beleid – zijn opgenomen. Ingeval van uitbreiding dient te worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid, zoals dat geldt ten tijde van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en gebruiken van gronden en/of bouwwerken.
 
 

9. Stichting bedrijven Boezembocht
 
Algemene opmerkingen
Het concept heeft een belangrijke samenhang met de eerder voor inspraak voorgelegde concept-gebiedsvisie Nieuw Kralingen. Cliënten hebben door middel van een (per e-mail verstuurde) brief van mij van 29 november 2017 hun zienswijze terzake van die concept-gebiedsvisie kenbaar gemaakt. Cliënten verwijzen daarom integraal naar die zienswijze van 29 november 2017.

Onverminderd blijven cliënten zich op het standpunt stellen, dat het in het concept opgenomen plan tot het realiseren van 800 woningen pal ten zuiden van de Boezembocht uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onverenigbaar is met de reeds lang bestaande bedrijfsactiviteiten van cliënten aan de Boezembocht, te weten metaalverwerking met een hoge mate van milieubelasting voor de omgeving.

Met name de geluidbelasting van hun metaalverwerkingsbedrijven is naar het oordeel van cliënten niet, althans niet in voldoende mate te ondervangen met geluidwerende voorzieningen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de voorziene woonwijk mogelijk te maken. Aldus is het concept strijdig met de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte genoemde belangen van het waarborgen van een leefbare omgeving, het verbeteren van de milieukwaliteit en de bescherming tegen geluidoverlast.

In paragraaf 1.2 van het concept is (met gele markeringen) een passage opgenomen ten aanzien van verschillende indicatieve geluidonderzoeken. Daarin is vermeld dat uit die onderzoeken naar voren zou zijn gekomen dat het “wenselijk is” om voorzieningen te treffen om geluidbelasting als gevolg van de verschillende bronnen (weg- en spoorverkeer en bedrijven) in het woongebied te beperken. Dat is een volstrekt verkeerde voorstelling van zaken. Uit die (voorlopige en zeker niet volledige en representatieve) onderzoeken is juist naar voren gekomen, dat woningbouw ter plaatse in ieder geval niet mogelijk is zonder het treffen van verregaande geluidwerende voorzieningen.
Uit het concept blijkt dat de geluidonderzoeken (om te bezien of überhaupt toereikende geluidwerende voorzieningen kunnen worden getroffen) nog niet zijn afgerond en dat de belangrijkste geluidonderzoeken nog moeten plaatsvinden. Om die reden is de presentatie van het concept naar het oordeel van cliënten prematuur en daarmee ook strijdig met het rijksbeleid om bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten toepassing te geven aan zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.

Volgens het concept is één van de uitgangspunten dat de metaalverwerkingsbedrijven van cliënten aldaar gevestigd moeten kunnen blijven. Dit uitgangspunt in combinatie met het geldend rijksbeleid om de bereikbaarheid te verbeteren en ruimtelijk zeker te stellen leidt tot de conclusie, dat de in het concept voorziene verkeersinrichting van het plangebied onaanvaardbaar is. Concreet merken cliënten op:

dat de voorziene inrichting van de Verlegde Bosdreef de volgens de verkeersrapporten verwachte verkeersintensiteit van 22.500 motorvoertuigen per etmaal niet zal kunnen verwerken;
dat de voorziene verkeersontsluiting specifiek ook voor de metaalverwerkingsbedrijven van cliënten (in strijd met het voornoemde uitgangspunt) tot een wezenlijke verslechtering van de verkeersontsluiting zal leiden.

Cliënten hebben daarom in een bespreking met de verkeerskundige van de Gemeente op 22 februari jl. voorgesteld om nader verkeersonderzoek te doen naar de verzadigingsgraad van de voorziene kruispunten en om een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uit te voeren.

Cliënten blijven kortom van oordeel dat de voorziene woningbouw onverenigbaar is met de bestaande industriële bedrijvigheid aan de Boezembocht. Ten onrechte wordt in het concept van het tegendeel uitgegaan, zelfs zonder dat de benodigde geluids- en verkeerskundige onderzoeken deugdelijk en volledig zijn uitgevoerd.
 

Zie paragraaf 6.5 plantoelichting: en de geluidrapporten die als bijjagen 17, 18 en 19 van de toelichting zijn bijgevoegd. De geluidrapporten wijzen uit, dat met het realiseen van geluidafschermende bebouwing en het uitvoeren van de eerstelijnsbebouwing met dove gevels (op de eerste en hoger gelegen verdiepingen) er een afdoende veilige en gezonde leefomgeving en omgevingskwaliteit kan worden gerealiseerd. Er is geen sprake van strijd met wet- en regelgeving op gemeentelijk, provinciaal of rijksniveau.






























































De gevraagde gevoeligheidsanalyse is uitgevoerd en als bijlage 21 bij de toelichting bij het bestemmingsplan gevoegd  
Concrete opmerkingen naar aanleiding van de planvoorschriften en de plankaart

In artikel 5.3 van de planvoorschriften is aangegeven dat de bouwhoogte van bouwwerken niet meer mag bedragen dan met de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” op de plankaart is aangegeven. Zodanige aanduiding ontbreekt (vooralsnog). Cliënten menen dat vanwege de bestaande bedrijfsactiviteiten en de eventuele aanvullende overkapping daarvan bouwhoogten moeten worden toegestaan tot minstens 20 meter (voor Forest Warehouse & Processing B.V.) respectievelijk 25 meter (voor Lion Metals B.V.), welke bouwhoogten in het verleden ten behoeve van bouwvergunningen al zijn aangevraagd, maar toen vanwege het destijdse bouwregime werden afgewezen.
Ook menen cliënten dat voor hun percelen een bebouwingspercentage van 100% moet worden opgenomen ter waarborging van hun bestaande rechten en ten behoeve van optimale bedrijfsvoering.





Hiervoor is al aangegeven, dat vaststelling van het bestemmingsplan conform het concept zal leiden tot een wezenlijke beperking ten aanzien van de verkeersontsluiting en bereikbaarheid van de bedrijven van cliënten. Daarnaast is specifiek ook onaanvaardbaar, dat de verkeersontsluiting verder nog wezenlijk zou worden beperkt conform de proefverkaveling, die in het concept in de plankaart is verwerkt (zie bijlage 13 bij het concept). De op die proefverkaveling aangegeven “dubbele lus” (ten behoeve van de realisering van parkeervoorzieningen voor de “bufferbebouwing”) is voor cliënten onacceptabel in het kader van het noodzakelijke zware vrachtverkeer ter plaatse.

Het is evident dat cliënten zich verzetten tegen het voorziene woningbouwplan. Indien dat toch conform het concept mocht worden gerealiseerd, dan vrezen cliënten dat de door hen voorspelde onverenigbaarheid zich in de praktijk zal waarmaken en dat er dan een groot risico bestaat dat cliënten hun bedrijfsvoering ter plaatse op langere termijn niet zullen kunnen voortzetten en dus op enig moment noodgedwongen zullen moeten beëindigen. Voor dat geval kunnen cliënten er naar hun oordeel in redelijkheid aanspraak op maken – als een noodzaak voor woningbouw in het gebied wordt vastgesteld – dat aan de bedrijfsterreinen van cliënte een wijzigingsbevoegdheid wordt toegekend, op grond waarvan het college van Burgemeester & Wethouders op verzoek van cliënten kan besluiten om aan hun percelen een woonbestemming toe te kennen.
 



Voor de bedrijven is een maatwerkbestemming opgenomen op basis van de huidige bedrijfsvoering. Verdere uitbreiding van de bedrijven is gelet op de voorziene woningbouwontwikkeling niet toegestaan op grond van de aan de percelen toegekende directe bestemming.







Omdat bij het geluidsonderzoek uit is gegaan van de bestaande situatie, is het niet mogelijk om de extra bouwmogelijkheden direct te bestemmen. Onder voorwaarde dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen niet onaanvaardbaar wordt aangetast, mag dit wel. Daarom is voor deze uitbreidingsmogelijkheden een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

De verkeerskundige situatie ter plaatse zal nogmoeten worden ontworpen en vervolgens nog verkeerskundig onderzocht.












De gemeente heeft beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de woningen in het plangebied, ervan uitgaande dat de huidige bedrijfsvoering door de metaalbedrijven vooralsnog wordt voortgezet. Hieruit volgt, dat de huidige bedrijfsvoering niet wordt beperkt; er zullen overdrachtsmaatregelen worden getroffen door het plaatsen van geluidsschermen. Er is derhalve geen aanleiding om te veronderstellen, dat de bedrijven zouden moeten verplaatsen.
Het realiseren van woningen is op deze locatie stedenbouwkunig niet inpasbaar, gelet op de ligging van de percelen naast de bedrijvenstrip die juist als geluidafschermende maatregel wordt gerealiseerd als gevolg van het geluid van de metaalbedrijven. Daarom is er geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
   
Voorbehoud

Vanwege het feit dat er nog tal van onderzoeken lopen is het vorenstaande een voorlopige en uit de aard beperkte reactie op het voorliggende concept. Ook daarom en vanwege de door cliënten bepleite onverenigbaarheid behouden zij zich uitdrukkelijk alle rechten voor ten aanzien van het vervolg van de bestemmingsplanprocedure. We kunnen hier nog niet op reageren omdat gesprekken en onderhandelingen nog lopen en de onderzoeken er nog niet zijn/ dcmr nog langs moet om de berekenpunten aan te passen etc => Zie huidig ontwerpbestemmingsplan + onderliggende onderzoeken. De formele bestemmingsplanprocedure start pas met terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan, dus ze hebben alle ruimte om zienswijzen in te dienen.
 

10_Tennet  
rBETREFT 150 kV-verbindingen Rotterdam/Marconistraat - Rotterdam/Ommoord (RTM-OM150) en Rotterdam/Ommoord - Rotterdam/Marconistraat (OM-RTM150); concept ontwerp-bestemmingsplan Boezembocht-Veilingterrein; inspraakreactie
 
 

Belang TenneT
TenneT transporteert elektriciteit met een spanningsniveau van 110.000 Volt en hoger en beheert het hierbij behorende netwerk. Dit netwerk is als vitale infrastructuur aangemerkt en wordt om deze reden bewaakt, beheerd en onderhouden. Dit zijn onder andere hoogspanningsstations en ondergrondse en bovengrondse verbindingen. Waar nodig worden ook nieuwe bedrijfsmiddelen gerealiseerd. Om dit te kunnen realiseren wordt ruimte gezocht die, waar mogelijk en noodzakelijk, gereserveerd en veilig gesteld wordt voor nu en voor de toekomst.

 
 
   
Verbeelding
Op de Verbeelding ontbreekt nog het tracé van onze onlangs gerealiseerde ondergrondse hoogspannings-verbinding gelegen aan de Veilingweg en de Klokweg, die gedeeltelijk in gestuurde boringen is aangebracht. Wij verzoeken u de belemmerde strook van deze kabelverbinding op de Verbeelding aan te geven en aan deze strook eveneens de bestemming "Leiding – Hoogspanning" toe te kennen. De bijbehorende belemmer-de strook heeft een breedte van 11 meter, te weten 5 meter aan weerszijden van 1 meter brede kabeltracé.
Voor uw informatie zijn bijgevoegd onze detailtekeningen WK11589, WK11591 en WK11592 met de aanleg-gegevens van onze kabelverbinding. Tevens is bijgevoegd een kaartje uit ons netbeheersysteem met de situering van onze hoogspanningsverbindingen. Indien nodig kunt u deze gegevens in .dwg en .dgn opvragen via het e-mailadres: klic-info@tennet.eu.
Aan de Bosdreef 31 bevindt zich een oliedrukstation van ons bedrijf. In dit gebouwtje, dat staat op het perceel kadastraal bekend gemeente Kralingen, sectie C, nr. 3636 dat ons bedrijf in erfpacht heeft, is de installatie opgesteld voor de regeling en signalering van de druk van de oliedrukkabels van onze verbinding RTM-OM150. Wellicht verdient het aanbeveling om dit terreintje met een afzonderlijke bestemming, bijvoorbeeld "Nutsvoorziening", in het bestemmingsplan op te nemen.
Indien u van mening bent, dat dit niet nodig is, kan wellicht de breedte van de belemmerde strook ter plaatse van ons oliedrukstation worden vergroot, zodat het terreintje binnen de bestemming "Leiding-Hoogspanning" valt. Hiermee zijn dan tevens de belangen van de hoogspanningsverbinding gewaarborgd, aangezien in lid 22.2.3 van Artikel 22 van de Regels is vermeld, dat ten behoeve van de functie "Leiding-Hoogspanning" passende bouwwerken mogen worden gebouwd, zoals pomp-, regel-, meetstations e.d. elk niet groter dan 80 m³.
 
Gevraagde aanpassing is verwerkt.  
 
 
WK11589.pdf
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0021.png"
 
K11591.pdf
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0022.png"


 
WK11592.pdf
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0023.png"
 
BPLAN BOEZEMTOCHT-VEILINGTERREIN TENNET.PNG
afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1065BoezbVeilter-va02_0024.png"
 

11_VRR  
De afdeling Risicobeheersing van de VRR brengt in het kader van externe veiligheid advies uit over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Zij doet dit middels een analyse van de omgeving, waarbij risicobronnen,
mogelijke scenario's en hun effecten worden beschouwd (zie bijlage 1). Voor het beoordelen van het ruimtelijk plan dient u een gemotiveerde afweging te maken tussen de overwegingen met betrekking tot externe veiligheid en de toegevoegde waarde van het ruimtelijk plan. Graag verneemt de VRR uw besluit met betrekking tot de onderstaande adviespunten.
 
Advies
Zowel de Wet ruimtelijke ordening als de Wet veiligheidsregio's bieden mogelijkheden om maatregelen ten behoeve van de verbetering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te borgen. Bij de Wet ruimtelijke ordening gaat het daarbij voornamelijk om voorwaarden die
kunnen worden gesteld aan (het gebruik van) bestemmingen. Ook bouwkundige maatregelen kunnen in het bestemmingsplan geborgd worden. De Wet veiligheidsregio's biedt mogelijkheden op het gebied van organisatorische maatregelen en voorlichting. Voor dit plan geldt het volgende advies:
 
Algemeen. Geen specifieke reactie nodig  
1. Eventuele herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van de rijksweg A20 of het spoortraject Rotterdam CS - Gouda (30 meter vanaf de buitenste
rijbaanstreep/spoorstaaf), dient te voldoen aan artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er van rechtens verkregen bouweisen m.b.t.
plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is, adviseert de VRR u het pand conform artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
 
Zie paragraaf 6.8 plantoelichting: Er is geen sprake van (her)ontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plasbrandaandachtsgebied en/of de 1% letaliteitscontour.  
2. Eventuele herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen de 1 % letaliteitscontour van het toxische scenario van de rijksweg A20 of het spoortraject Rotterdam CS - Gouda (120 meter vanuit het hart van de weg/spoortraject) conform artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012 te construeren.
 
Zie onder 1  
3. Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne “Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand”. Doorgaans is schuilen in een gebouw de beste optie; sluit ramen en deuren, schakel het ventilatiesysteem af, blijf weg bij ramen en schuil bij voorkeur in dat deel van het gebouw dat zo ver mogelijk van het incident af is gelegen. Op de website “www.rijnmondveilig.nl” vindt u meer informatie over wat te doen in geval van een incident.