direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Over t Spoor wijzigingsplan Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het wijzigingsplan opgenomen. Ook de leeswijzer is onderdeel van dit hoofdstuk.

1.1 Aanleiding

Het voormalige bedrijfspand aan de Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61 staat al geruime tijd leeg. Het is een bouwval. De eigenaar wil het pand slopen en op die locatie 10 (grondgebonden) woningen bouwen. Het bestemmingsplan Over 't Spoor bestemt de grond en het gebouw voor 'Bedrijf' maar geeft ook de mogelijkheid (aan het college van burgemeester en wethouders) om deze te wijzigen in 'wonen' (Wonen - 1). Dit wijzigingsplan voorziet daar in.

1.2 Doelstelling

Het doel van voorliggend wijzigingsplan is de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming, zodat een omgevingsvergunning voor de bouw van 10 woningen kan worden verleend.

1.3 Functie van het bestemmingsplan

Het wijzigingsplan Over t Spoor wijzigingsplan Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61 regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor de betreffende locatie. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaartje), regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied en de daarin aangewezen bestemmingen' en planregels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.

Een wijzigingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het wijzigingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het wijzigingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde wijzigingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het wijzigingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat deze leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welk bestemmingsplan voor het plangebied geldt tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan, i.c. het nieuwe wijzigingsplan. De hoofdstukken 3 t/m 5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie, regio en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid en de burgerparticipatie. Er wordt aangegeven hoe de regels, gelet op de toelichting, gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het wijzigingsplan verrichte onderzoeken zijn als bijlage opgenomen.

Hoofdstuk 2 Begrenzing plangebied en vigerende bestemmingsplannen

2.1 Begrenzing plangebied

De locatie (is plangebied) is het perceel Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61. Op onderstaand kaartje staat de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0001.jpg"

Figuur 1: Begrenzing plangebied

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied is het bestemmingsplan Bestemmingsplan Over 't Spoor van 12 januari 2011 van kracht.

Wijzigingsbevoegdheid

In dat bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'Bedrijf' (artikel 3). Ook is voor locatie een wijzigingsbevoegdheid (in artikel 26) opgenomen waardoor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om 'wonen', zoals o.a. bedoeld in artikel 17 van het bestemmingsplan Over 't Spoor, toe te staan.

Hoofdstuk 3 Karakteristieken plangebied

In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde. Zoals in paragraaf 2.2 beschreven ligt de locatie binnen de het plangebied van het bestemmingsplan 'Over 't Spoor'. Naar dat bestemmingsplan, naar de toelichting daarvan, wordt verwezen. In deze paragraaf wordt alleen ingegaan op de (directe omgeving van de) locatie.

3.1 Wonen en werken

3.1.1 Wonen

Op de locatie wordt niet gewoond (voormalige leegstaande bedrijfsbebouwing). Rondom de locatie zijn woningen aanwezig. In de Van Leeuwenhoekstraat zelf en ook aan de Simon Stevinweg (de locatie grenst aan de achtertuinen van woningen aan die weg).

3.1.2 Werken

Op de locatie wordt niet (meer) gewerkt. Het betreffende pand is een bouwval en staat geruime tijd leeg. Naast de locatie staat een pand (Van Leeuwenhoekstraat 57) waarin kinderopvang is gevestigd (Alles Kids BV). Naast dat pand staat de Sterrenschool. De school wordt eind 2017 gesloopt voor nieuwbouw.

3.2 Verkeer

3.2.1 Autoverkeer

De locatie ligt aan de Van Leeuwenhoekstraat. Dat is een 2 richtingen straat waar niet harder dan 30 km mag worden gereden. De Van Leeuwenhoekstraat is ook als 30 km straat ingericht. De verkeersintensiteiten op deze straat is minder dan 500 motorvoertuigen per dag.

3.2.2 Parkeren

Pal voor locatie liggen vier openbare parkeerplaatsen. Bij de ontwikkeling worden extra parkeerplaatsen aangelegd. Paragraaf 5.3.2 gaat nader hierop in.

3.3 Groen en natuur

3.3.1 Groen

Op de locatie is relatief veel groen aanwezig. Dat is voornamelijk 'niet onderhouden' begroeiing dat de laatste tijd 'zijn gang' kon gaan. Aan de straatzijde staan twee grote bomen die half over de Van Leeuwenhoekstraat 'hangen'.

3.3.2 Natuur

Op de locatie komen enkele dieren voor. Net zoals op vele locaties. In verband met de ontwikkeling (zie hoofdstuk 5) is een zogenoemde quickscan uitgevoerd waarbij is onderzocht of diersoorten en ook plantensoorten voorkomen die beschermd zijn (volgende de Wet natuurbescherming).

Het plangebied bestaat uit een perceel met een vervallen bedrijfsgebouw en een kleine siertuin met achterstallig onderhoud. Het gebouw betreft grotendeels alleen de begane grond, aan de zuidwestzijde is een verdieping aanwezig. De muren hebben geen spouw. De daken van het gebouw zijn voornamelijk plat en verrot, waardoor delen zijn ingestort. In het gebouw groeien onder andere zaailingen van de twee esdoorns langs de Van Leeuwenhoekstraat. Ook is op diverse plaatsen klimop door vervallen delen naar binnen gegroeid. Door vele lekkages zijn de ruimtes in het gebouw erg vochtig.

Tijdens het locatiebezoek zijn de aanwezige soorten geïnventariseerd. Gedurende de inventarisatie zijn behalve potentiële broedvogels geen beschermde planten of dieren aangetroffen. Tijdens de inventarisatie zijn niet veel soorten waargenomen, wat verklaard kan worden door de eenvoudige structuur van het plangebied (voornamelijk bebouwing).

Op basis van de quickscan wordt geconcludeerd dat enkel niet beschermde soorten en soorten met een provinciale vrijstelling aanwezig zijn of worden verwacht.

Het rapport met het onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 van de toelichting.

3.4 Leefbaarheid

3.4.1 Leefbaarheid
3.4.1.1 Geluid

Binnen het plangebied zijn in de bestaande situatie geen industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen aanwezig die volgens de Wet geluidhinder (Wgh) en/of Wet milieubeheer (Wm) een geluidszone hebben.

De Van Leeuwenhoekstraat is een 30 km weg waardoor deze weg geen geluidszone heeft als bedoeld in de Wgh. Paragraaf 5.5.2 gaat nader in op de geluidsaspecten van dit wijzigingsplan.

3.4.1.2 Lucht

De luchtkwaliteit in de Van Leeuwenhoekstraat en omgeving voldoet aan de in Nederland geldende normen. Paragraaf 5.5.2 gaat nader in op de luchtkwaliteitsaspecten van dit wijzigingsplan.

3.5 Cultuurhistorische waarden

3.5.1 (Steden)bouwkundige waarden

De locatie en het daarop bevindende bebouwing is geen monument. Ook in de omgeving van de locatie staan geen monumenten. De bebouwing is in slechte staat. Er is geen sprake van stedenbouwkundige waarden.

3.5.2 Archeologische waarden

Binnen de gemeente Hilversum wordt gebruik gemaakt van de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'. In deze structuurvisie is al het mogelijk aanwezige archeologisch erfgoed beschreven.

Zoals in figuur 13 is aangegeven kent de locatie een middelhoge verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0002.jpg"

Figuur 13: Archeologische beleidskaart

In hoofdstuk 5.7 wordt nader ingegaan op archeologie en hoe daarmee in dit geval wordt omgegaan.

3.6 Bodem en watersysteem

3.6.1 Bodem

De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen/wijzigingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is toegelicht in de vorige paragraaf.

Bodemopbouw

De gegevens omtrent de ondergrond zijn verkregen uit eerder uitgevoerde onderzoeken en de Grondwaterkaart van Nederland van de Dienst Grondwater van TNO. De locatie ligt op circa 5 meter boven NAP. De schematische voorstelling van de bodemopbouw is weergegeven in tabel Z.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0003.png"

Tabel Z: Schematische voorstelling van de regionale bodemopbouw

Het grondwater ligt rond NAP. De stromingsrichting van het 'freatische' grondwater (dat is het water onder de grondwaterspiegel in een relatief goed doorlatende laag en boven een eerste slecht doorlatende of ondoorlatende laag) is vermoedelijk noordelijk gericht. De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.

Bodemkwaliteit

In diverse onderzoeken naar de bodemgesteldheid is aangegeven dat sprake is van sterke verontreinigingen in de grond en het grondwater. Op locatie is in de grond sprake van sterke verontreinigingen met zware metalen tot een diepte van 2,5 meter beneden maaiveld. In het grondwater onder de locatie en in de omgeving van het plangebied zijn sterke verontreinigingen met zware metalen en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen aangetoond.

De verontreiniginssituatie is in een beschikking Wet bodembescherming, kenmerk 2009-69694, 17 november 2009 vastgelegd. Daarin is vastgesteld dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging, die niet met spoed hoeft te worden gesaneerd. Daarnaast is er een saneringsplan opgesteld waarmee het bevoegd gezag Wet bodembescherming, de provincie Noord Holland, heeft ingestemd (kenmerk 2008-4952, 26 februari 2008).

In bijlage 2 staat nadere informatie over de bodem.

Paragraaf 5.8 gaat nader in op de bodemaspecten van dit wijzigingsplan.

3.6.2 Watersysteem

In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. De bodem bestaat voornamelijk uit goed doorlatende zandgronden. In extreem natte tijden met hoge grondwaterstanden wordt een ontwateringsdiepte van 1,0 meter binnen nagenoeg de gehele bebouwde kom nog gehaald. Zo ook in dit gedeelte van Over 't Spoor. Het grondwater in het gebied heeft een noordoostelijke stromingsrichting.

De drinkwaterwinning aan de Larenseweg in waterwingebied 't Gooi (noordelijk ten opzichte van de locatie) is sterk gereduceerd. Tot 1995 fluctueerde de onttrekking tussen ruwweg 6,5 en 8 miljoen m3/jaar. Vanaf 1995 is de winning schoksgewijs gereduceerd, met de grootste reductie in 2001. De onttrekking bedraagt nu ongeveer 2 miljoen m3/jaar. De grondwatervoorraad is door de afname van de winning toegenomen en de grondwaterstand is een paar decimeter gestegen. De grondwaterstand ligt echter nog steeds meer dan 3 meter beneden het maaiveld waardoor planten en bomen dus voornamelijk afhankelijk zijn van het in de bodem achterblijvende regenwater. De locatie is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zie kaartje hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0004.png"

Uitsnede kaart grondwaterbeschermingsgebieden. Het plangebied valt buiten 'grondwaterbeschermingsgebied II'. Bron: provincie Noord-Holland.

3.7 Kabels en leidingen

3.7.1 Riolering

De Utrechtse Heuvelrug verdeelt het rioolstelsel van de kern Hilversum in twee delen, een oostelijk en een westelijk deel. De locatie behoort tot het oostelijke rioolstelsel. In het gebied zelf is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het vuilwaterstelsel voert af naar de RWZI Hilversum van AGV (het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) aan de Minckelersstraat, ten oosten van het plangebied.

3.7.2 Nutsvoorzieningen

De locatie is uiteraard aangesloten op gebruikelijke kabels en leidingen. Dit zijn geen planologisch relevante leidingen die extra bescherming genieten.

3.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van I&M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • 1. inrichtingen;
  • 2. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • 3. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien op grond van een Wro- of Wabo-besluit de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het Bevi. Op 31 juli 2012 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnettransportroutes (water, weg en spoor) vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) dan wel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde.

In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat, indien van toepassing, een wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

In het plangebied en in de directe omgeving hiervan zijn geen mogelijke risicobronnen aanwezig. In een wijdere omgeving van het plangebied zijn vier mogelijke risicobronnen:

1. de Rijksweg A27 Utrecht - Almere;

2. Rijksweg A1 Amsterdam - Amersfoort;

3. Spoorlijn Weesp - Amersfoort;

4. RWZI Hilversum.

De eerste drie mogelijke risicobronnen liggen op grote afstand van de locatie. Er zijn geen plaatsgebonden risico's. Het groepsrisico zal niet toenemen / overschreden worden en hoeft niet verantwoord te worden. De RWZI is vanwege de grote afstand (ca. 1 km) tot het plangebied niet relevant.

Conclusie: de locatie ligt niet in de invloedsfeer van bedrijven of transportroutes waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of vervoerd. Paragraaf 5.9 gaat nader in op de externe veiligheidsaspecten van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 4 Relevant beleidskader

In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen.

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

'Ladder voor duurzame verstedelijking' (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard motiveren dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied is voorzien, deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden ontwikkeld.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit wijzigingsplan voorziet in de bouw van 10 woningen. Het wijzigingsplan is dus niet ladderplichtig.

Rijksbeleid staat de vaststelling van dit wijzigingsplan niet in de weg.

4.2 Provincie

4.2.1 Provinciale Structuurvisie 2040 'Kwaliteit door veelzijdigheid'

De Van Leeuwenhoekstraat ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn voor de locatie, waar 10 woningen in de plaats komt van een voormalig bedrijfspand, geen provinciale regels die realisatie daarvan in de weg staat.

Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:

  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  • Behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken;
  • Voldoende en op behoefte aansluitende huisvesting;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme.

Voorliggend wijzigingplan past dus in de provinciale structuurvisie.

4.3 Gemeente

4.3.1 Structuurvisie Hilversum 2030

Een structuurvisie is een visie op de toekomst. De gemeente beschrijft hierin wat ze met de beschikbare ruimte doet om in de toekomst te voldoen aan de behoeften van iedereen die in Hilversum woont, werkt en recreëert. Het gaat bijvoorbeeld om de beste plek voor huizen, bedrijven, parken en recreatiemogelijkheden. Een structuurvisie opstellen betekent nu keuzes maken voor later. De Hilversumse gemeenteraad heeft ervoor gekozen om voor Hilversum als geheel één structuurvisie op te stellen, met een looptijd tot 2030.

Medio 2013 is de Structuurvisie Hilversum 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Hilversum 2030 heeft betrekking op het gehele grondgebied van Hilversum en bevat de integrale visie op de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op (middel)lange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie is een strategisch beleidsdocument en is geen concreet plan of uitwerking van een thema. Het is een visie op een hoger abstractieniveau.

In de structuurvisie staan vijf speerpunten:

  • Goede woongemeente;
  • Groene buitengebieden;
  • Mediastad en creatieve industrie;
  • Centrumgemeente;
  • Stedenbouw en architectuur.

Daarnaast is een elftal dynamische gebieden benoemd waar een grotere dynamiek en ontwikkelingen te verwachten zijn. Dit in tegenstelling tot de overige gebieden, zoals de woonwijken en het buitengebied, waar sprake is van minder dynamiek. In het algemeen wordt voorzien dat er als gevolg van de digitale ontwikkelingen belangrijke veranderingen zullen optreden in het ruimtegebruik. Functies als wonen, werken en ontspannen zijn minder gebonden aan vaste locaties en zullen meer met elkaar verweven zijn. Werken en zorg aan huis, voorzieningen op bedrijventerrein, wonen in combinatie met creatieve bedrijven, enzovoort. In het uitvoeringsprogramma staan de activiteiten die de gemeente denkt te ondernemen om de in de structuurvisie genoemde ontwikkelingen te realiseren. Hierbij wordt er een onderscheid gemaakt in korte termijn (2013 - 2018), middellange termijn (2019 - 2024) en lange termijn (2025 - 2030).

Voorliggend wijzigingsplan past geheel in de 'Structuurvisie Hilversum 2030'.

4.3.2 Woonvisie

Hilversum wil een vitale en leefbare woongemeente zijn. De focus ligt hierbij op de ruimtelijke kwaliteit en dynamiek op de woningmarkt: het op gang brengen en houden van doorstroming, door strategisch woningen toe te voegen rekening houdend met de verschillende doelgroepen en de bestaande voorraad zo efficiënt mogelijk te benutten en toe te wijzen aan de veranderende behoefte.

In de structuurvisie Hilversum 2030 is bepaald dat Hilversum stuurt op geen extra groei van het inwoneraantal. De gemeente bouwt voor de autonome vraag en een betere kwaliteit van de woningvoorraad. De gemeenteraad heeft daarvoor al aantallen nieuw te bouwen woningen vastgesteld. In de begroting van 2016 is, in navolging van de opgave in de Structuurvisie Hilversum 2030, vastgelegd dat Hilversum zich inzet om jaarlijks 200 en vanaf 2018 250 extra woningen te realiseren. In het coalitieakkoord is verder afgesproken om 100 extra sociale huurwoningen te realiseren. Daarnaast is er commitment van Hilversum op de taakstelling van het Rijk voor het huisvesten van statushouders. De randvoorwaarde daarbij is 'geen langere wachttijden voor huidige woningzoekenden'.

Het uiteindelijke doel van de gemeente is, dat de woningvoorraad goed wordt benut en er voor alle inwoners van Hilversum een passende woning beschikbaar is. Dit doet de gemeente door ruimere keuzemogelijkheden en meer beweging binnen de voorraad te stimuleren. Daarom richt de gemeente zich binnen bovengenoemde bouwopgaven op twee specifieke segmenten:

Binnen de opgave voor sociale huur ligt de nadruk op het realiseren van substantieel meer aanbod in het laagste segment.

Er is een groot tekort aan huurwoningen in het lage middensegment. Om twee redenen is dit een belangrijke categorie voor Hilversum. Enerzijds is het een van de voorwaarden om doorstroming in de sociale huur op gang te brengen. Anderzijds betreft het woningen die interessant zijn voor jonge starters en gezinnen met een economische binding met Hilversum.

Het is de bedoeling dat op de locatie 10 koopwoningen (middenduur) worden gerealiseerd. Dat zijn dus geen huurwoningen. Gekozen is voor (middendure) koopwoningen. De bouw van middendure koopwoningen bevordert de doorstroming. Daarop ligt ook de focus in de Woonvisie.

4.3.3 Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017

Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto’s (in principe) op ‘eigen terrein’, alsmede de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen betrekking hebbend op bouwen en/of gebruik. Zie ook Bijlage 3.

Ook wordt een eis gesteld aan de afmetingen van de parkeer-/stallingsruimte en wordt een verplichting geformuleerd inzake laad- of losruimte.

De beleidsregels zijn verwerkt in de planregels (zie artikel 7.2 Parkeren).

4.3.4 Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'

De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie ‘De ondergrondse stad’ ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.

‘De ondergrondse stad’ is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.

Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.

In paragraaf 3.5.2 en 5.7 is toegelicht hoe in dit plan met archeologie wordt omgegaan.

4.3.5 Welstandsnota Hilversum 2014

De Welstandsnota is in 2014 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandscriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Hierbij staat behoudt van de bestaande kwaliteiten voorop. Het is belangrijk dat bestemmingsplan en de Welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten.

De aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de 10 woningen wordt om advies aan de Commissie voor Welstand en Monumenten voorgelegd.

4.3.6 Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2014

In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009 - 2014 is dan ook deels het van belang zijnde waterbeleid voor de gemeente opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Waar infiltratie mogelijk is moet zoveel als kan water worden afgevoerd naar de bodem.

In paragraaf 5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid wordt het rioleringsstelsel beschreven.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijk plan

Het wijzigingsplan 'Over t Spoor wijzigingsplan Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61' heeft als doel woningbouw mogelijke te maken op de locatie Van Leeuwenhoekstraat 59 en 61.

In dit hoofdstuk wordt de nieuwe situatie beschreven. De juridische vertaling van het plan wordt in hoofdstuk 6 uiteengezet.

5.1 Bouwplan

5.1.1 Bouwplan

Het bouwplan voorziet in 10 eengezinswoningen verdeeld in twee delen van 5 aanéén geschakelde woningen met een doorgang naar de achtergelegen tuinen. In de lijn van de omgeving bestaan de woningen uit twee verdiepingen met een kaplaag. Aan de voorzijde voorzien van een luifel/tuinstrook van 0.9 meter en aan de achterzijde bestaat de mogelijkheid van uitbouw met een diepte van 2,4 meter.

5.2 Wonen

Het wijzigingsplan maakt dus de bouw van 10 woningen mogelijk.

5.3 Verkeer

5.3.1 Autoverkeer

Door de bouw van de 10 woningen zal de verkeersstructuur op de Van Leeuwenhoekstraat niet wijzigen.

5.3.2 Parkeren

Volgens de parkeernorm zijn 17 parkeerplaatsen nodig voor 10 woningen. Die kunnen worden aangelegd. Daarvoor moeten de 4 bestaande parkeerplaatsen wijken. Die worden in de Van Leeuwenhoekstraat gecompenseerd. Samen met de nieuwe parkeerplaatsen, die ook openbaar toegankelijk worden, zijn 21 parkeerplekken beschikbaar. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeren bij ruimtelijke ontwikkelingen Hilversum 2017. Deze zijn in Bijlage 3 te raadpegen.

5.4 Groen en natuur

5.4.1 Groen

Het groen op de locatie (zie paragraaf 3.3 Groen en natuur) wordt verwijderd. De grote bomen, die in principe behoudenswaardig zijn, moeten wijken. Dat is helaas onvermijdelijk, ook al vanwege de noodzaak om de grond te saneren vanwege de vervuiling (zie ook paragraaf 5.8 Bodem en watersysteem). De bomen zouden het door de sanering waarschijnlijk niet hebben gered. In het plan komen twee nieuwe bomen terug (herplant).

5.4.2 Natuur

Op 1 augustus 2017 is de locatie bezocht voor een zogenoemde quickscan flora en fauna. In paragraaf 3.3.2 Natuur is daaraan aandacht besteed. Op basis van deze quickscan wordt geconcludeerd dat enkel niet beschermde soorten en soorten met een provinciale vrijstelling worden verwacht. Voor de bouw de 10 woningen is op basis van de Wet natuurbescherming geen ontheffing nodig.

5.5 Duurzaamheid en leefbaarheid

5.5.1 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. De 10 woningen zullen aan dit beleid voldoen.

In paragraaf 4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aandacht besteed aan de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaar wordt verwezen.

5.5.2 Leefbaarheid

Geluid

Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet van toepassing op het plangebied, omdat de Van Leeuwenhoekstraat een 30 km weg is. Niettemin is gekeken naar de hoogte van de geluidsbelastingen op de toekomstige gevels van de woningen. De hoogste geluidsbelasting op de gevel afkomstig van het wegverkeer is 46 dB. Dit is onder de voorkeursgrenswaarde en vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0005.png"

Lucht

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit Gevoelige bestemmingen.

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 ìg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 ìg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is, per besluit van 7 juni 2012, gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om in de Regeling NIBM gebieden en bronnen aan te wijzen die geen gebruik meer kunnen maken van NIBM. Er is vooralsnog geen wijziging van de Regeling NIBM gepubliceerd. Voor dit onderzoek heeft deze wijziging overigens geen gevolgen aangezien geen gebruik gemaakt wordt van de NIBM-grondslag in de Wet milieubeheer (art. 5.16, lid 1 onder c Wm).

Het plan voor 10 woningen draagt niet in betekende mate bij aan de luchtvervuiling en voldoet daarmee aan de norm van de Wet luchtkwaliteit.

5.6 M.e.r. beoordeling

Bekeken is of ten behoeve van voorliggende wijzigingsplan een m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.- procedure noodzakelijk is dan wel een vormvrije m.e.r. nodig is.

Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen. Daarmee wordt een activiteit mogelijk gemaakt die wordt genoemd in bijlage D bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D11.2). Er is bij deze activiteit sprake van een drempelwaarde van:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer

De omvang van de activiteit (10 woningen) bevindt zich zeer ruim beneden deze drempelwaarden.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden bekeken of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

Gelet op de aard (woningbouw) en omvang (10 woningen) van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee dat op basis daarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Er is geen sprake van cumulatie met andere projecten. Het milieubelang wordt in het kader van dit wijzigingsplan in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

5.7 Archeologische waarden

Voor de in het plangebied eventueel voorkomende archeologische verwachtingswaarde zijn in dit wijzigingsplan geen beschermende regels opgenomen. Naar aanleiding van de bureaustudie naar de bestaande verstoring van het perceel, uitgevoerd door de initiatiefnemer (10 oktober 2017), blijkt dat het perceel grotendeels is verstoord. Daarnaast wordt vanwege de ernstige verontreiniging het perceel tot minimaal – 1 meter afgegraven. Vanwege de mate van bestaande verstoring ten opzichte van de toekomstige verstoring van de nieuwbouw, wordt geen nader archeologisch onderzoek vereist.

5.8 Bodem en watersysteem

5.8.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem (grond en grondwater) geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk. Voor het plangebied zijn al diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit de onderzoeken is gebleken dat de bodem en grondwater ernstig vervuild is.

Conclusie

Aangezien sprake is van ernstige bodemverontreiniging zal sanering plaatsvinden in het plangebied. Er is een saneringsplan opgesteld en het bevoegd gezag Wet bodembescherming, de provincie Noord Holland, heeft hiermee ingestemd. Het besluit van de provincie is in bijlage 4 opgenomen.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning (voor de bouw van 10 woningen) zijn de uitgevoerde bodemonderzoeken gedateerd. Deze moeten worden geactualiseerd. Dat gebeurt tijdens en ter afronding van de sanering. Indien een nieuwe bodemverontreiniging wordt aangetroffen, moet de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek namens de provincie Noord-Holland hiervan op de hoogte worden gebracht.

5.8.2 Water

In het plangebied is ruimte voor grond- en hemelwater belangrijk.

Vuilwater

Het vuile water dat (straks na realisatie van de woningen) vrij komt wordt aangesloten op het vuilwaterriool van de gemeente Hilversum. De initiatiefnemer kan bij de gemeente Hilversum een rioolaansluiting aanvragen bij de afdeling Uitvoering Civiele Techniek of via www.hilversum.nl.

Hemelwater

Hemelwater wordt verwerkt op eigen terrein

Aansluitend op het beleid van het hoogheemraadschap (Waternet) moet in Hilversum het hemelwater binnen de perceelsgrenzen van het eigen perceel worden geïnfiltreerd in de bodem. Op deze wijze wordt gewerkt aan de bestrijding van verdroging. Tevens wordt hiermee het rioolstelsel ontlast. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is het hemelwater volledig te verwerken moet in samenwerking met de gemeente gezocht worden naar een oplossing. Hiervoor kan contact worden opgenomen met de gemeente Hilversum, afdeling Openbare Ruimte.

De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het goed functioneren en dus het onderhoud van de infiltratievoorzieningen op eigen terrein.

Voorkomen bodemverontreiniging als gevolg van infiltratie van hemelwater

Afstromend hemelwater van gebouwen kan, door uitloging van bouwmaterialen, verontreinigd zijn met koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK) en andere stoffen. Van bestrating kunnen onder andere fosfaten, olie en bestrijdingsmiddelen via regenwater afstromen. Voorkomen moet worden dat dergelijke stoffen in de bodem worden gebracht. Bovendien heeft de samenleving belang bij het schoonhouden van het grondwater onder Hilversum. Het grondwater wordt deels gewonnen voor drinkwater en het overige deel kwelt op in de kwelafhankelijke ecosystemen van de Oostelijke Vechtplassen.

Grondwaterverontreiniging kan worden voorkomen door het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen (geen zinken dakgoten en dakkapellen), geen gebruik te maken van bestrijdingsmiddelen, geen auto´s wassen etc.

De kwaliteit van het hemelwater dat wordt geïnfiltreerd kan worden gecontroleerd door het te laten analyseren door een gecertificeerd laboratorium. De gemeente Hilversum adviseert het hemelwater dat wordt geïnfiltreerd te toetsen aan de streefwaarden voor grondwater uit de Wet Bodembescherming (te vinden op internet).

Voorkomen instroming van hemelwater in kelders/parkeergarages

Maatregelen moeten genomen worden om instroom van hemelwater in gebouwen te voorkomen, bijvoorbeeld door de aanleg van drempels bij een inrit van een kelder.

Grondwaterbeschermingsgebieden

De locatie ligt niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er vanuit dat kader geen aanvullende eisen gelden.

Grondwater

Verkenning bodem- en grondwatersituatie ter plaatse

Bij de uitvoering van een (bouw)project moet rekening worden gehouden met de lokale bodemopbouw en grondwatersituatie. In de paragraaf 3.6 Bodem en watersysteem wordt voor het projectgebied de geohydrologie beschreven waaronder de bodemsamenstelling, de aanwezigheid van scheidende lagen, de maaiveldhoogte, de grondwaterstandsdiepte en grondwaterfluctuatie. De minimale grondwaterstand, situatie 2011, is aangegeven op de kaart hieronder. Hierbij is het belangrijk dat grondwaterstanden in Hilversum sterk fluctueren en een stijgende trend vertonen als gevolg van invloed van onder meer neerslagtoename en reductie van winningen. Daar waar nu de grondwaterstand 1 meter of minder onder het maaiveld zit, zijn gevoelig voor wateroverlast. Bij verdere toename van de grondwaterstand zullen ook de gebieden met een grondwaterstand van 1-3 meter onder maaiveld gevoelig worden. De locatie ligt in een gebied met een minimale grondwaterstand van >3 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0402.07wp01leeuwehoek59-oh01_0006.png"

Minimale grondwaterstandsdiepte Hilversum, globaal geïnterpreteerd, situatie 2011

Voorkomen wateroverlast

Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de maximale grondwaterstand. Geadviseerd wordt kelders waterdicht uit te voeren. De noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand moet worden voorkomen. Overtollig grondwater mag niet worden afgewenteld op de omgeving.

Ondiepe grondwaterstand in relatie tot infiltratie van hemelwater

Het bouwplan kan bij aantoonbare beperkte infiltratiecapaciteit in overleg met de gemeente worden aangesloten op het hemelwaterriool. In Hilversum wordt een grondwaterstand van minder dan 1 meter onder maaiveld als ondiep ervaren, deze situatie lijdt tot wateroverlastklachten. Omdat de planlocatie diepere grondwaterstanden kent dan 1 meter onder maaiveld, is aansluiting op het hemelwaterriool niet aan de orde.

Kelders in relatie tot opstuwing van grondwater

De bodem onder Hilversum bestaat uit goed doorlatend zand. Het eerste watervoerend pakket is meer dan 40 meter dik. Hierdoor is opstuwing als gevolg van kelders die reiken tot in het grondwater geen aandachtspunt.

Bouwrijp maken van grond

Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 meter onder het maaiveld. Bij 1,5 meter ontwatering heeft de bodem ook tijdens de bouw voldoende draagkracht en is bemaling niet nodig. In de goed doorlatende zandgrond van Hilversum is voor een verlaging van de grondwaterstand van enkele decimeters een fors debiet noodzakelijk. Naast de extra kosten is het kwijtraken van dit water ook een probleem. Bemaling moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen. Bij een ontwatering van 1,5 meter onder maaiveld kunnen werkzaamheden aan kabels en leidingen ook zonder bemaling plaatsvinden.

Bij de bepaling van de maximale grondwaterstand dient er rekening gehouden worden met een marge als gevolg van toekomstige regionale grondwaterstandsstijgingen.

5.9 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren. Voor een nadere uitleg van het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar paragraaf 3.8 Externe veiligheid.

Toetsing

Stationaire bronnen

Voor het in beeld brengen van de stationaire bronnen in de omgeving van de locatie is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er geen Bevi-inrichtingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn.

Mobiele bronnen

In de omgeving van de locatie kunnen verschillende mobiele bronnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om hogedrukaardgasleidingen en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In de navolgende onderdeel wordt nader ingegaan op de mobiele bronnen in de omgeving van het plangebied.

Buisleidingen

In de omgeving van het plangebied liggen geen hogedrukaardgasleidingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Ten westen van het plangebied op meer dan 200 meter afstand is een spoorlijn gelegen. Deze spoorlijn is onderdeel van route 30: Diemen - Amersfoort Oost. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het Basisnet Spoor is er op deze route een Plaatsgebonden Risico (PR) 10-6 risicocontour aanwezig van 1 tot maximaal 7 meter. Tevens is sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. De PR 10-6 risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied reiken niet tot aan de locatie. Door het vervoer van toxische transporten bedraagt het invloedsgebied > 4.000 meter. Hierdoor is de locatie (wel) gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor. Echter de afstand tot aan het spoor is dermate groot dat de ontwikkeling niet van invloed is op de hoogte van het groepsrisico. Tevens is de locatie in zijn geheel op meer dan 200 meter vanaf de buitenrand van de transportroute gelegen.

Hierdoor geldt dat er geen ruimtelijke verplichtingen gesteld hoeven te worden aan de ontwikkeling op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De aanwezigheid van het spoor levert dan ook geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling en nader onderzoek en/of een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is overigens ook al opgenomen in het bestemmingsplan Over 't spoor 2011'.

Conclusie

Het plan voldoet aan het beleid en de normen ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Planmethodiek

Bij de opzet van dit wijzigingsplan is aangesloten bij de wijze van bestemmen zoals in bestemmingsplan 'Over 't Spoor' is gedaan. Op basis van de bepalingen kan een omgevingsvergunning worden afgegeven, indien deze past binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen.

6.2 Bestemmingsregeling

Dit wijzigingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding (plankaart). De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en planregels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en de kaart en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

6.2.1 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de bestemmingen in het plan (voornamelijk wonen). De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van I&M, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

6.2.1.1 Indeling bestemmingsregels

Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:

  • Bestemmingsomschrijving

Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor het bouwplan voor de 10 woningen.

De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. 'De daarbij behorende voorzieningen' (bij die bestemming) zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.

  • Bouwregels

Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, bevatten de planregels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:

  • a. hoofdgebouwen;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken die geen gebouw zijn.

  • Afwijking van de bouwregels

Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. De afwijkingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing.

6.2.1.2 De regels

In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.

  • hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

de bestemming 'Wonen-1' bestaat uit twee delen: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven.

Het hoofdgebouw mag enkel in het bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een hoofdgebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw. Zonder hoofdgebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het hoofdgebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.

  • aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit

Het begrip 'aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit' is door middel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen (zie ook hieronder onder het kopje wonen). In de woning wordt gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het de woning mag plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals geur- en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer. In de woning mag geen horeca plaatsvinden. Catering is een vorm van horeca en mag dus niet vanuit een woning plaatsvinden. Vanuit de woning mag ook geen detailhandel plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie 'detailhandel' en is niet toegestaan.

In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfsmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.

  • wonen

Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, bouwwerken of een gebouwde barbecue. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.

Een woning is een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is, voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. De regeling meervoudige bewoning is van toepassing. Dit houdt in dat de woning niet mag worden verbouwd voor meervoudige bewoning (bewoning door meer dan 1 huishouding). Artkel 7.3 Regeling meervoudige bewoning van dit wijzigingsplan voorziet in die regeling. Zie voor de toepassing van die regeling hoofdstuk 3.3 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Regeling meervoudige bewoning'.

De woonbestemming is opgebouwd met een bouwvlak en een achtererfgebied. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorend bouwwerk (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorend bouwwerk mag maximaal 50 m² zijn. Bovendien is geregeld dat de totale oppervlakte van de bijbehorend bouwwerk niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag zijn.

  • anti-dubbeltelregel 

Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in dit wijzigingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen.

  • parkeerregel

Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de in lid 7.2.2 bedoelde parkeernormen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

  • bestaande muur/gevel op het perceel

In de huidige situatie staat ter afscheiding van het perceel met de achtergelegen percelen (aan de Simon Stevinweg) en de zijpercelen een muur (zijkant/gevels van het bestaande fabrieksgebouw) tot een hoogte van maximaal 4,5 meter. Die muur (die zijkant) wordt in de nieuwe situatie gehandhaafd (mede op verzoek van de eigenaren van die percelen). Dat wordt in artikel 5.2.3 geregeld.

6.3 Handhaving

Het wijzigingsplan is juridisch bindend. Het afdwingen van het naleven van bestemmingsplannen is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit plan. Daarnaast is er aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van bestemmingsplannen is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer, de Algemene Plaatselijke Verordening, die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.

6.3.1 Preventief en repressief toezicht

Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bijvoorbeeld bij de beoordeling van de omgevingsvergunningaanvraag, verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan en vervolgens bij controle van verleende vergunningen, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).

6.3.2 De instrumenten

Een overtreder riskeert:

  • a. dat publiekrechtelijke sancties plaatsvinden (dwangsom of bestuursdwang). Een last onder dwangsom is een veel toegepast middel om te zorgen, dat de overtreder door middel van het verbeuren van een bepaald bedrag ertoe moet weerhouden de overtreding voort te zetten. Mocht een dwangsom niet het gewenste effect hebben dan kan de gemeente bestuursdwang toepassen hetgeen er op neer komt dat de gemeente datgene doet wat de overtreder behoort te doen of verhindert dat hij/zij doet wat niet mag. Een en ander op kosten van de overtreder;
  • b. dat strafrechtelijke vervolging plaatsvindt. Overtreding van bepaalde bestemmingsplanregels zijn strafbare feiten. De bevoegdheid tot het instellen van vervolging op grond van het strafrecht berust bij het Openbaar Ministerie. Daartoe wordt een proces-verbaal tegen de overtreder opgemaakt en vindt vervolgens strafrechtelijke vervolging plaats. Strafrechtelijke vervolging kan plaatshebben in combinatie met de onder 1 genoemde bestuursrechtelijke dwangmiddelen. Bijzonderheid hierbij is dat de Wet Economische Delicten op overtredingen van het bestemmingsplan van toepassing is, wat inhoudt dat de strafmaat aanzienlijk is verzwaard;
  • c. de bestuurlijke boete. Door de uitbreiding van de bestuurlijke handhaving met de bestuurlijke boete kan de handhaving verder worden geïntensiveerd. De gemeente krijgt daardoor extra mogelijkheden om daadkrachtig en snel op te treden tegen overtredingen.
6.3.3 Prioriteiten in de handhaving

Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld.

In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.

Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (per 1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt dan mee met de procedure van het bestemmingsplan.

Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeente kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan alleen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.

Kostenverhaal

Voorliggend wijzigingsplan maakt de bouw van 10 woningen mogelijk. Het vaststellen van een exploitatieplan is (dus) niet nodig en ook niet verplicht als die kosten op een andere manier kunnen worden verrekend, bijvoorbeeld via het sluiten van een (anterieure) overeenkomst met de ontwikkelende partij.

Om deze reden sluiten burgemeester en wethouders met de eigenaar van de locatie een (anterieure) overeenkomst waarin afspraken staan over kostenverhaal. In de overeenkomst wordt tevens opgenomen dat eventuele planschade als gevolg van het wijzigingsplan voor rekening van de eigenaar van de locatie is.

De overeenkomst moet zijn gesloten voordat het wijzigingsplan wordt vastgesteld.

6.5 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeente Hilversum streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit wijzigingsplan. Deze paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid gaat nader in op welke wijze derden betrokken zijn bij het opstellen van het wijzigingsplan.

6.5.1 Burgerparticipatie

De gemeente Hilversum vindt het dus belangrijk inwoners te betrekken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, zoals wijzigings- en bestemmingsplannen. In dat kader is aan de eigenaar van de locatie de voorwaarde gesteld dat hieraan invulling wordt gegeven door de omwonenden te informeren over, en te betrekken bij, de voorgenomen plannen.

Op 20 juli 2017 heeft de adviseur van de eigenaar een informatiebijeenkomst gehouden. Er zijn 77 omwonenden uitgenodigd. Er zijn gedurende de avond totaal 33 omwonenden aanwezig geweest. Tijdens de avond zijn ideeën en suggestes gegeven en gedaan. Deze worden in de verdere ontwikkeling van het bouwplan van de 10 woningen zo veel mogelijk meegenomen. Het plan voor de 10 woningen is enthousiast ontvangen.

De buurt is verder geinformeerd door een voorlichtingsmailing, welke breed in de buurt is verspreid.

Het verslag van de bijeenkomst op 20 juli 2017 is in bijlage 5 opgenomen en daardoor onderdeel van deze toelichting. De mailing is in bijlage 6 opgenomen.