Plan: | Amstelkwartier tweede fase |
---|---|
Plannummer: | M1103BPGST |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.M1103BPGST-VG01 |
Het gebied Overamstel, waar het plangebied deel van uitmaakt, wordt getransformeerd van een "traditioneel" werkgebied naar een gemengd grootstedelijk woon-werkgebied. Deze transformatie is een complex proces, dat niet in één keer gerealiseerd kan worden. Om deze stapsgewijze transformatie voor elkaar te krijgen, is het gebied Overamstel opgedeeld in deelgebieden, die elk een logisch geheel vormen. Voor deelgebieden 1A, 1B, 3 en 4A zijn inmiddels nieuwe bestemmingsplannen opgesteld die tevens geldend zijn. Voor de overige gebieden moet nog een nieuw bestemmingsplan opgesteld worden.
Overzicht deelgebieden Overamstel
Het bestemmingsplan Overamstel buitendijks (deelgebied 1A) voorziet in hoofdzaak in de mogelijkheid een openbaar park aan te leggen alsmede watergebonden recreatie (sport en recreatie) en horecavoorzieningen.
Voor het gebied Amstelkwartier Binnendijks (deelgebied 1B), aan de westkant van de spoorlijn, geldt het bestemmingsplan Amstelkwartier Binnendijks. Dit bestemmingplan voorziet onder meer in circa 1500 nieuwe woningen, een onderwijsvoorziening, kleinschalige bedrijvigheid en verschillende voorzieningen, zoals een hotel en detailhandel.
Het bestemmingsplan bedrijventerrein Overamstel (deelgebied 3) biedt ruimte aan de reeds in het plangebied gevestigde bedrijven. Daarnaast worden onder meer creatieve functies, kleinschalige kantoren, diverse horeca functies, waaronder een hotel, en culturele voorzieningen in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
In het bestemmingsplan Kop Weespertrekvaart (deelgebied 4A) ligt de nadruk op de functie wonen. De transformatie van de Kop Weespertrekvaart is van belang voor een goede ruimtelijke en functionele aansluiting van Overamstel aan Watergraafsmeer.
Voor deelgebied 5 wordt het bestemmingsplan, 'Zone A2, Joan Muyskenweg' opgesteld. Voor de ontwikkeling van de centraal gelegen kavels aan de Duivendrechtsevaart wordt separaat een bestemmingsplan opgesteld (Ronetteterrein). Het gebied vormt een aanzet om een sprong over de Amstel te maken waardoor samenhang met de Rivierenbuurt ontstaat.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op deelgebied 1C, 'Amstelkwartier tweede fase'. Dit plan sluit naadloos aan op het aangrenzende plangebied Amstelkwartier Binnendijks (eerste fase). Beide plangebieden vormen na realisatie één plangebied: Amstelkwartier.
Luchtfoto Nuongebied
De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.
Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.
In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'. Voorliggend bestemmingsplan, welke circa 850 woningen mogelijk maakt, moet worden gezien als een onderdeel van deze categorie.
Bij Raadsbesluit van 13 juli 2005 is het gebied Overamstel aangewezen tot grootstedelijk project. Het project Overamstel betreft een complex en uniek project, dat vraagt om een eenduidige bevoegdhedenverdeling. Besloten is dat onder meer de bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening bij de centrale stad blijven.
Het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase bestaat uit de verbeelding (plankaart) en planregels met de daarbij behorende toelichting. Op de verbeelding is de beoogde bestemming in het plangebied weergegeven. Deze bestemming is gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de planregels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de stadsdeelraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van onderzoeken) en de onderbouwing bij de bestemmingsplanregeling.
In de hoofdstukken 2 en 3 van deze toelichting worden respectievelijk het plankader en het algemeen beleidskader weergegeven. In hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke en stedenbouwkundige kader. In de hoofdstukken 5 tot en met 15 worden de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling beschreven. In hoofdstuk 16 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 17 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid, en in hoofdstuk 18 tot slot op de maatschappelijke uitvoerbaarheid. In dat laatste hoofdstuk zal een beschrijving worden gegeven van de uitkomsten van het overleg met de artikel 3.1.1 Bro-instanties. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.
Amstelkwartier tweede fase is een onderdeel van het plangebied Overamstel. Het gebied is gunstig gelegen binnen de ring en ligt centraal tussen de drie grootstedelijke centra van Amsterdam: het centrum, de Zuidas en het Centrumgebied Zuidoost. Dicht bij de stad, maar ook dicht bij het groene buitengebied van de Amstelscheg. Daarnaast vormt het een overgang van de stad naar het Amstelbusinesspark en Amstel III.
Het plangebied Amstelkwartier tweede fase is het noordelijk deel van het voormalige Zuidergasfabriekterrein. Dit terrein vormt met zijn oppervlak van ruim 18 hectare het hart van de toekomstige wijk Overamstel. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Amstel, aan de westkant de Duivendrechtsevaart, de oostkant door Amstelkwartier eerste fase en de Spaklerweg en aan de zuidkant door de nog aan te leggen Amstelstroomlaan. Ten zuiden van het plangebied bevinden zich bedrijven en kantoren en het bedrijventerrein Overamstel. Het gebied zelf bestaat voornamelijk uit (monumentale) kantoorgebouwen, magazijnen, werkplaatsen, technische ruimten waaronder een gasverdeelstation, een gasexpansieturbine en een gasontvangststation, een watertoren, park en woonboten.
De unieke kwaliteiten van Amstelkwartier tweede fase zelf, zoals de ligging aan de Amstel en de cultuurhistorie van de Zuidergasfabriek, met haar monumentale panden en het park, vormen belangrijke dragers voor de identiteit van het gebied. De ligging aan de Amsteloever met verbindingen naar de Amstelscheg en tegelijkertijd de binnenstad van Amsterdam op een steenworp afstand, maken Overamstel aantrekkelijk om in te wonen.
Het plangebied Overamstel bevindt zich in de Grote Duivendrechter Polder, het gebied ten zuiden van de Watergraafsmeer aan de oostzijde van de Amstel. Deze polder maakte deel uit van het Amstelland, het landelijke gebied van Amsterdam rond de Amstel. De ontginning van dit gebied vond vanaf de 11de eeuw plaats, waarbij de Amstel als ontginningsas werd gebruikt. Haaks op de Amstel werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30 tot 100 m. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. De percelen werden door middel van perceleringssloten gescheiden. Deze sloten dienden om het natte veengebied te ontwateren waardoor geschikt akkerland ontstond. Als bijkomend gevolg van de ontwatering van het veen daalde het maaiveld en werd de grond weer natter. Aangezien de akkers bloot kwamen te staan aan overstromingsgevaar werden ter bescherming achter- en zijkaden aangelegd. Ondanks deze maatregelen zette de vernatting van de percelen zich door. Daarom bracht men nieuwe stroken veen in cultuur. Bij de verlenging van de kavels schoof ook vaak de bewoning op. De achterkade werd dan als secundaire ontginningsas in gebruik genomen. Dit zogenaamde slagenlandschap is nog duidelijk te zien op historische kaarten.
Ook na de ontginningen hielden de problemen met de waterhuishouding aan. Door de daling van het maaiveld vonden regelmatig overstromingen plaats waarbij grote stukken land verloren gingen. Om het land te beschermen werden de rivieren bedijkt. De dijken hadden naast de functie van een waterkering ook een functie als verkeersader. De Ouderkerkerdijk was een belangrijke verbindingsweg tussen Amsterdam en Ouderkerk aan de Amstel. De dijk was zowel in gebruik als jaagpad voor de paarden die de trekschuiten voorttrokken en als wandelpad. Verder was het dijktracé van oudsher een bewoningsgebied, binnen het plangebied bevond zich volgens het historische kaartbeeld rond 1700 minimaal één boerderij.
Bijzonder is dat de verkavelingsstructuur van het veenlandschap de basis vormt voor de wegen- en bebouwingsstructuur. Hoewel nagenoeg niets meer over is van de poldersloten, is het verkavelingspatroon tot vandaag de dag zichtbaar in de oriëntatie van gebouwen, wegen en groen. Zelfs de oriëntatie van het nieuwe hoofdkantoor van Waternet volgt direct uit deze eeuwenoude polderverkaveling.
In de 17de eeuw werden door de VOC vanuit Azië verschillende textielsoorten geïmporteerd, waaronder katoen. Dit beschilderde katoen werd binnen korte tijd zeer populair, niet alleen als kleding maar ook als interieurstoffering. Al snel kon niet aan de groeiende vraag worden voldaan: men ging de stoffen imiteren en Amsterdam ontwikkelde zich in de 17de en 18de eeuw tot één van de grootste katoenmarkten in Europa.
Aan het einde van de 18de en het begin van de 19de eeuw was er een einde gekomen aan de bloei van de katoenproductie door de opkomst van de Franse zijde-industrie. Ook verloor Holland zijn monopolie positie doordat het verbod op de fabricage van bedrukt katoen in zowel Engeland als Frankrijk werd opgeheven en de katoenindustrie in deze landen enorm opkwam. De economische teruggang van de Amsterdamse katoenindustrie was al rond 1750 merkbaar. Van de meer dan 90 katoendrukkerijen die aan het begin van de 18de eeuw in Amsterdam waren gevestigd, waren in 1750 nog 60 over.
Katoendrukkerijen waren aangewezen op terreinen buiten de stad waar zij konden beschikken over schoon water en ruimte voor bleekvelden. Aan de Amstel stonden meerdere katoendrukkerijen, waaronder katoendrukkerij 't Molentje aan de Korte Ouderkerkerdijk.
Begin 20e eeuw lag het plangebied Overamstel aan de rand van de stad en was daardoor uitstekend geschikt voor de vestiging van stadsrandfuncties. In 1906 werd, in opdracht van de Gemeente Gasfabrieken, begonnen met de aanleg van de Zuidergasfabriek. Deze werd in 1913 in gebruik genomen. De eerste gashouder was door zijn omvang tot in de jaren 70 een enorme blikvanger langs de Amstel. Bij de overschakeling van kolen op aardgas sloot de gasfabriek en werden de gashouders afgebroken. In 2003 zijn de watertoren en enkele andere gebouwen van de Zuidergasfabriek op de monumentenlijst geplaatst. In de jaren dertig is de Rioolwaterzuiveringsinrichting-Zuid opgericht.
Nuonterrein met watertoren en gashouder 1912
Bij de latere uitbreidingen van het bedrijventerrein, in het kader van het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP) van 1934, werd de oude verkaveling genegeerd. Er werd een nieuw oost-westraster opgespannen tussen de spoorlijn en de rijksweg A2, die min of meer is doorgezet tot en met het AMC. De aanleg van de Zuidoosttak van de metrolijn in de jaren zeventig en de aanleg van de A2 en de Spaklerweg gaf een impuls aan het gebied Overamstel.
Zuidergasfabriek
Een deel van het voormalige gasfabriekterrein maakte in 1985 plaats voor een uitbreiding van de Rioolwaterzuiveringsinrichting. In 1990 werd het gebied nog beter bereikbaar met de voltooiing van de ringweg A10 en in 1997 met de ingebruikneming van de ringlijn van de metro.
Ter plaatse geldt het in 1962 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedgekeurde uitbreidingsplan Industriegebied Amstel. De vigerende bestemmingen zijn: "Inrichtingen voor handel en Industrie" en "Water".
Bij Koninklijk Besluit van 26 april 1990, nr. 90.01070 is op grond van artikel 53 van de Wet geluidhinder een geluidzone rond het industrieterrein Amstel I en II vastgesteld.
Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 19 maart 2007, nummer 2007-11686, goedkeuring verleend aan de door de gemeenteraad van Amsterdam op 20 december 2006, besluitnummer 281/701 en 282/702, vastgestelde facetherzieningen van het Uitbreidingsplan Industriegebied Amstel (deel Amsterdam) en het bestemmingsplan Industriegebied Amstel 1977 (deel Amsterdam). Deze facetherzieningen hebben betrekking op het gebied Overamstel dat ligt tussen de Amstel, het volkstuinenpark Amstelglorie, de ringmetrolijn, de Penitentiaire Inrichting Overamstel en de Weespertrekvaart. Met deze herzieningen is de vestiging van inrichtingen als bedoeld in art. 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (zogenaamde grote lawaaimakers) ten noorden van de A10 uitgesloten. Met ingang van 7 juni 2007 zijn de facetherzieningen van de gemeente Amsterdam onherroepelijk geworden. Door deze facetherzieningen is de geluidszone aangepast.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2028. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander mikpunt van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op bescherming tegen overstromingen en behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land.
In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.
De uitbreiding van de ruimtelijke ordeningsregels Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Deze uitbreiding van het Barro heeft voor wat betreft het voorliggende plan uitsluitend consequenties voor wat betreft de binnen het plangebied gelegen primaire waterkering.
Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Zo is een aantal digitale eisen voor ruimtelijke plannen gewijzigd en verbeterd. Een andere wijziging is de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. De SER-ladder is ook in enkele beleidsregels overgenomen. Nu wordt deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen en deze wordt ook wel de 'ladder voor duurzame verstedelijking' genoemd.
In het regionale samenwerkingsverband 'Platform Bedrijven en Kantoren' (Plabeka), stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren. In 2011 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies.
Voorliggend bestemmingsplan maakt deel uit van het gebied Overamstel. In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Visie Overamstel 2005', is aangegeven dat Overamstel ontwikkeld wordt tot een woon- werkgebied met circa 4.000 woningen. Overamstel biedt, vanwege de ligging binnen de ringweg A10 en de aanwezigheid van verbindingen voor openbaar vervoer, goede kansen voor transformatie naar een grootstedelijk woon-werkgebied met bijbehorende voorzieningen. De centrale opgave voor het plangebied Overamstel is het transformeren van een 'traditioneel' werkgebied naar een gemengd woon-werkgebied. Zie voor de visie bijlage 1.
Amstelkwartier tweede fase ligt in de woonzone. Hier wordt voornamelijk ingezet op woningbouw in hoge dichtheid. Het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase draagt hieraan bij en maakt de bouw van woningen en voorzieningen mogelijk. Het plan voorziet in binnenstedelijke verdichting en transformatie en vormt een uitwerking van de beoogde ontwikkeling zoals deze is vastgelegd in de Visie Overamstel.
In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.
In het NMP 4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste AMvB is nog geen (ontwerp)besluit bekend.
Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangpunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:
De hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.
Voorliggend bestemmingsplan geeft op onderdelen uitvoering aan het gegeven beleid, en is voor het overige daarmee niet in strijd.
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:
Daarnaast zijn in de verordening regels vastgelegd die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen in het besluit die zich richten tot de provincie ter verdere uitwerking en aanvulling in een provinciale verordening. Het gaat hierbij onder meer om de volgende onderwerpen:
Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verboden. Daarnaast zijn in de bijlage toetsingskader voor de toepassing van regels opgenomen.
Het voorliggende plan is in overeenstemming met de PRVS nu het gericht is op de ontwikkeling van stedelijke functies binnen bestaand bebouwd gebied.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd
De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af.
In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt:
Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen,
zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te
leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het
verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.
Uitvoeringsstrategie 2010-2040
Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld.
Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie te actualiseren.
Overschotten aan de aanbodzijde leidden in 2007 reeds tot het schrappen en faseren van 3,5 miljoen m² aan niet op de vraag afgestemde kantoorplannen. Door transformatie vond onttrekking van 0,5 miljoen m² kantoorgebouwen van de kantorenmarkt plaats. Deze ingrepen op de kantorenmarkt waren echter niet genoeg om het tij te keren.
In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 ha planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.
Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis –op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:
Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de zestien gemeenten in de Stadsregio Amsterdam voor de komende tien jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering. Dit plan beoogt mede uitvoer te geven aan de woningbouwopdracht van Amsterdam.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.
Amsterdam gaat steeds meer complete stedelijke leefmilieus ontwikkelen waarin het wonen, werken en stedelijk recreëren naadloos in elkaar overgaan. Een aantal binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt hier (deels) naar getransformeerd, zoals Buiksloterham en Overamstel. Maar ook het terugbrengen van bedrijvigheid in de woonwijken behoort tot de mogelijkheden.
Op de plankaart van de Structuurvisie staat Amstelkwartier tweede fase aangegeven als een gebied voor "wonen-werken". Het bestemmingsplan voorziet in hoofdzaak in woningbouw met voorzieningen binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de structuurvisie.
In de Visie Overamstel 2002 is een transformatie van het noordelijk deel van het bedrijvengebied Amstel I en II tot stedelijk, gemengd woon-werkgebied voorgesteld. Deze Visie geeft globaal de ambitie, het programma en de ontwikkelingsrichting van het gebied Overamstel aan. In het structuurplan "Kiezen voor Stedelijkheid" is deze transformatie opgenomen. In 2005 is de Visie uit 2002 geactualiseerd en na advisering door de stadsdeelraad Oost-Watergraafsmeer, in de gemeenteraad vastgesteld. In de Visie 2005 wordt het in het structuurplan gegeven kader verder uitgewerkt. De centrale opgave voor het plangebied Overamstel is het transformeren van een 'traditioneel' werkgebied naar een gemengd woon-werkgebied. Om deze transformatie succesvol te laten verlopen zijn de volgende vier uitgangspunten in de Visie geformuleerd:
Het Sociaal Structuurplan 2004-2015 "Wat Amsterdam beweegt" (2005) is het inhoudelijk kader voor de sociale pijler, met als hoofdlijn 'dynamiek' als drijvende kracht en katalysator voor de stad Amsterdam, met drie hoofddoelstellingen:
Het locatiebeleid is in 2008 vastgesteld als aanvullend toetsingskader op het structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid (2003)'. Bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' komt het structuurplan uit 2003 te vervallen. De daarbij behorende aanvullende toetsingskaders zijn, al dan niet na (gedeeltelijke) herziening en actualisering, in de Structuurvisie geïntegreerd. Eén daarvan betreft de nota 'Locatiebeleid Amsterdam' (2008).
In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is het optimaal benutten van de schaarse ruimte en het garanderen van een goede bereikbaarheid. Hierdoor wordt het niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.
Met functie worden hier functies in de brede zin bedoeld, bijvoorbeeld kantoren, bedrijven, voorzieningen, winkels, hotels, onderwijsinstellingen, leisure. Met de juiste plek wordt bedoeld de locatie die geschikt is volgens de Structuurvisie 2040 en overige relevante beleidsnota's.
In onderstaande schema wordt aangegeven welke functies in welke gebieden passend zijn. Amstelkwartier tweede fase is een woon-werkgebied.
Amsterdam kiest ervoor de stad beter bereikbaar te maken door parkeernormen voor kantoren en bedrijven te hanteren. Hiervoor is het locatiebeleid opgesteld.
A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen.
Op C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.
Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'. Dit geldt eveneens voor de ruimtelijke onderbouwing bij een projectbesluit.
Op 23 mei 2012 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de ruimtelijke detailhandelsbeleidsnota "Amsterdam Winkelstad: Een kwaliteit aan winkelgebieden 2011-2015" vastgesteld. De eerste hoofddoelstelling is het koesteren en verder versterken van het gevarieerde winkelmilieu van Amsterdam. Hierdoor wordt de aantrekkingskracht op (nieuwe) bewoners en zakelijke en toeristische bezoekers vergroot. Tweede hoofddoelstelling is het versterken en borgen van de fijnmazige structuur van winkelgebieden met aanbod in dagelijkse artikelen. Zo blijven deze winkelgebieden op aanvaardbare afstand toegankelijk voor bewoners.
Met het nieuwe detailhandelsbeleid spant de gemeente zich in om de delicate, broze balans tussen een gevarieerd en vernieuwend winkelmilieu enerzijds en het kunnen doen van de dagelijkse boodschappen dicht bij huis anderzijds zoveel mogelijk in tact te houden.
Het nieuwe beleid sluit op veel punten aan bij het vorige beleid, omdat het vorige beleid redelijk succesvol was. De leegstand bijvoorbeeld is over de hele linie nog relatief laag. De regionale afstemming wordt gecontinueerd. Wel zijn er andere accenten gelegd. Zo wordt in het nieuwe beleid gestimuleerd dat er meer grotere winkelunits komen in sommige winkelgebieden. Terughoudendheid blijft van kracht met betrekking tot brancheverruiming op perifere winkellocaties.
Het nieuwe detailhandelsbeleid maakt onderdeel uit van de Structuurvisie Amsterdam 2040 Economische Sterk en Duurzaam (17 februari 2011) en het Amsterdams Ondernemers Programma 2011-2014 (AOP). De laatste is op 9 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarin wordt gesteld dat ondernemers voor Amsterdam een belangrijke motor voor de economie vormen. Ruimte voor ondernemerschap is een belangrijke randvoorwaarde. Goede vestigingsvoorwaarden worden bepaald door diverse ruimtelijke en omgevingsfactoren. Dit geldt ook voor de detailhandel. De Amsterdamse detailhandel omvat in 2010 ruim 36.000 directe banen (bijna 7% van de werkgelegenheid). Niet alleen zorgt de detailhandel zelf voor veel (directe) werkgelegenheid, ook de horeca en de toerismebranche profiteren op hun beurt van winkelende bezoekers. Daarnaast maakt detailhandel het bezoekmotief en het vestigingsklimaat aantrekkelijker, hetgeen toeristen, allerhande bedrijven en mensen kan motiveren naar Amsterdam te (willen) komen. Het nieuwe detailhandelsbeleid vergroot de kwaliteit aan winkelgebieden in Amsterdam en biedt de beste garantie om de werkgelegenheid in de detailhandel te behouden en te vergroten.
Op 12 juli 2012 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het vernieuwde beleid voor short stay in Amsterdam. Kern van het nieuwe beleid is dat het college kiest voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden, maar waarbij de leefbaarheid voldoende is geborgd. Uitgezonderd in gebieden waar de druk op de leefbaarheid groot is, wordt shortstay overal mogelijk gemaakt zonder quotum. Ook wordt het mogelijk gemaakt om met meerdere huishoudens in een shortstay woning te verblijven met een maximumbezetting van de woning door één huishouden of vier personen die niet tot één huishouden behoren. Zo kunnen naast een huishouden bijvoorbeeld ook meerdere niet tot één huishouden behorende collega's gebruik maken van de accommodatie. Door uit te gaan van een maximum van vier personen wordt voorkomen dat ongewenste “pensionachtige” activiteiten onder de noemer van shortstay plaatsvinden.
In het voorliggende bestemmingsplan is in alle bestemmingen waar (ook) "wonen" is toegestaan tevens "shortstay" toegestaan. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen wat precies onder shortstay verstaan moet worden.
Voor stadsdeel Oost zijn diverse beleidsnotities voor woonboten en het oevergebruik opgesteld. Om eenduidigheid in de regelgeving aan te brengen is een nieuwe beleidsnotitie Woonboten en oevergebruik opgesteld. Deze beleidsnotitie is op 25 juni 2013 vastgesteld door de deelraad van stadsdeel Oost.
Doel van het beleid is om duidelijkheid te scheppen en waar mogelijk bestaande, goed werkende regelingen te versimpelen. Door het opstellen van één beleidsstuk worden 7 regelingen voor verschillende gebieden samengevoegd.
De beleidsnotitie is opgebouwd uit drie pijlers:
Met de toepassing van deze drie pijlers is een snelle toetsing bij aanvragen mogelijk. Door te kiezen voor algemene maatvoering, gebiedsspecifieke maatvoering en adresspecifieke maatvoering is het op eenvoudige wijze mogelijk om in drie stappen in te zoomen op de mogelijkheden per woonboot.
Overamstel is één van de weinige plekken binnen de Ring A-10 waar grootstedelijk wonen en werken nog substantieel kan worden toegevoegd en biedt goede uitgangspunten om tot een gemengd stedelijk gebied te komen. Dit stedelijk milieu met een mix van wonen, werken en voorzieningen oefent een sterke aantrekkingskracht uit op mensen die stedelijk georiënteerd zijn. In een economie die draait op menselijke interacties staan gemengde woon/werkmilieus in de centrale delen van de stad bij hen erg in de belangstelling. In Amsterdam speelt bij deze bewoners voortdurend de kwestie om zowel stedelijk te willen wonen als over voldoende woonruimte te kunnen beschikken. Overamstel biedt een prima kans om deze twee aspecten te combineren.
In de Visie Overamstel is een zonering in menging voorgesteld: een woonzone, een werkzone en een overgangszone. Amstelkwartier tweede fase ligt in de woonzone. In de woonzone wordt voornamelijk ingezet op woningbouw in hoge dichtheden. Voor het werken en voorzieningen wordt ruimte geboden in de plinten van gebouwen en in woonwerk-woningen. Vanwege de bereikbaarheid worden het werken en de voorzieningen grotendeels in de plinten van de stadsstraten geconcentreerd. Voor Amstelkwartier tweede fase is dit voornamelijk langs de nieuwe Amstelstroomlaan.
Het uitgangspunt voor Amstelkwartier tweede fase is een (hoog)stedelijk leefmilieu, met een hoge bebouwingsdichtheid, compacte bebouwing en menging van functies. Hoewel het plan voor Amstelkwartier tweede fase nog uitgewerkt moet worden, is de inzet een totaalprogramma van ruim 100.000 m² bruto vloeroppervlakte voor een plangebied van ruim 18 hectare.
Wonen
Het woningbouwprogramma voor Amstelkwartier tweede fase bedraagt circa 95.000 m² bvo, dat zijn ruim 850 woningen. Het is een indicatief programma. Bij de toekomstige uitwerking kan de invulling van het programma binnen de kaders van de uitwerkingsregels nog veranderen.
Zoals eerder vermeld wordt voor de bouwstrook direct langs Amstelkwartier eerste fase, die als eerste ontwikkeld zal worden, wel het programma vastgesteld.
Een groot deel van de woningen bestaat, als gevolg van de hoge dichtheid, uit appartementen. De appartementen op de begane grond kunnen een tuin krijgen. Bovendien is het in de noordbuurt mogelijk om in de binnenstraten enkele 4-laagse herenhuizen met eigen tuin te maken.
De kwaliteiten van het gebied maken Overamstel een goede locatie voor de afzet van appartementen. Er wordt niet zozeer ingezet op één specifieke doelgroep, als wel op een rijk contrast in woninggrootte, dat diverse doelgroepen zal aanspreken. Er zijn appartementen in verschillende prijsklassen, van uiteenlopende grootte: van kleine studio's van 50 m², tot penthouses van meer dan 200 m².
Appartementen met meerdere kamers en meerdere verdiepingen, zijn ook geschikt voor gezinnen. Gezinnen willen relatief grote woningen, waarbij vooral de kwaliteit van de buitenruimte en parkeergelegenheid bepalend zijn. Bij buitenruimte gaat het om tuinen bij de grondgebonden appartementen op de begane grond, maar ook grote terrassen grenzend aan de woonkamer. De privacy en beslotenheid van een gemeenschappelijke binnentuin is ook een belangrijke kwaliteit. Voor jonge gezinnen is de aanwezigheid van voldoende speelruimte, kinderopvang en basisscholen in de buurt een must.
Hoewel de nadruk in Amstelkwartier tweede fase ligt op de woonfunctie is de mix met werken en voorzieningen essentieel.
Woonmilieus als het Oostelijk Havengebied en meer recent het Olympisch Kwartier hebben veel marktpotentie en status door de ligging ten opzichte van het centrum en door het juiste aanbod van verschillende typen woningen, waaronder een substantieel aanbod van woon-werkpanden. Eenzelfde belangstelling kan Overamstel verwachten, mits naast een gevarieerd aanbod van typen woningen voldoende voorzieningen worden gerealiseerd. Want stedelijk georiënteerden hechten veel waarde aan de voorzieningenrijkdom van Amsterdam en, niet onbelangrijk, houden deze vitaal. Zij wonen dan ook bij voorkeur in de directe nabijheid van deze voorzieningen die de sfeer van hun woonomgeving bepalen.
De belangrijkste vestigingsfactoren voor stedelijk georiënteerden zijn functiemenging in de woonbuurt (rustig versus- druk speelt hierin een essentiële rol), een divers aanbod van culinaire en culturele voorzieningen en de aanwezigheid van buurtwinkels. Een aangename omgeving, door een goede kwaliteit van de openbare ruimte, aansprekende architectuur, aanwezigheid van monumenten en nabijheid van groen, creëren de condities voor interacties voor een groot deel van de Amsterdamse beroepsbevolking.
Woonboten
De vijf woonboten die in de Amstel liggen blijven gehandhaafd. Langs de Duivendrechtsevaart zijn ligplaatsen gecreëerd voor woonboten. De ligplaatsen zijn dusdanig verdeeld langs de oever, dat er voldoende zicht op het water mogelijk blijft. De ligplaatsen zijn gereserveerd voor woonboten uit Overamstel die verplaatst moeten worden en voor verplaatsing van woonboten elders uit het stadsdeel.
Voor het walgebruik van de woonboten wordt aangesloten op het beleid van stadsdeel Oost. Stadsdeel Oost geeft aan dat oevers bij woonboten onderdeel zijn van de openbare ruimte en een recreatieve functie hebben. Onttrekking van de oevers aan de openbare ruimte zal worden tegengegaan. Daar waar beheer door bewoners een meerwaarde voor de kwaliteit van de openbare ruimte oplevert, kan besloten worden tot het aangaan van een bruikleenovereenkomst.
Voorzieningen
De verwachting is dat Overamstel na de herontwikkeling minimaal 10.000 inwoners heeft en er ongeveer 11.000 mensen werkzaam zijn in het gebied. Het aantal inwoners en werknemers en het beperkte aanbod in de omgeving geeft voldoende draagvlak voor een wijkcentrum met een aanbod van winkels, dienstverlening, zorgvoorzieningen en horeca. De voorzieningen zijn geconcentreerd langs de stadstraten Amstelstroomlaan en Spaklerweg met een concentratie aan de westkant van het park.
Commerciële voorzieningen en detailhandel
Voor het programma detailhandel wordt uitsluitend uitgegaan van de te verwachten 4.000 huishoudens zijnde circa 10.000 inwoners in Overamstel (het aantal huishoudens zal echter hoger uitvallen indien alle deelgebieden zijn ontwikkeld). In totaal gaat het om 5.000 m² bvo aan winkelruimte. Tot een wijkwinkelcentrum worden in Amsterdam winkelconcentraties gerekend van zo'n 3000-5000 m², waarvan 30 tot 40% non-food. De gemiddelde winkelgrootte is circa 150 m².
De winkels zijn geconcentreerd langs de Amstelstroomlaan en de centraal gelegen en goed bereikbare binnenstraat in deel 2 van het gebied. Kern van het winkelprogramma wordt een supermarkt van ongeveer 2.000 m² bvo, strategisch gelegen aan het park en de Amstelstroomlaan. In de nabijheid van de supermarkt komt een compleet aanbod dagelijkse speciaalzaken in plinten.
Vrije tijd
De monumentale gebouwen die geen woonfunctie krijgen, zoals de watertoren, lenen zich uitstekend voor horeca al dan niet gecombineerd met culturele voorzieningen. Het water en het park zijn aantrekkelijke troeven voor Overamstel. Het park biedt mogelijkheden voor bijvoorbeeld een speelvijver en speelplekken.
Er wordt nog onderzocht wat de mogelijkheden zijn om in de monumentale insteekhaven bij het park ligplaatsen te realiseren voor de bewoners van Amstelkwartier. De bewoners, georganiseerd in een vereniging van eigenaren, zijn verantwoordelijk voor onderhoud en beheer van de ligplaatsen.
Maatschappelijke voorzieningen
In het gebied Overamstel zijn momenteel vrijwel geen maatschappelijke voorzieningen. Voor het programma maatschappelijke voorzieningen in Overamstel is uitgegaan van de visie van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Daarbij is gebruik gemaakt van de Amsterdamse Voorzieningentoets. Met behulp van deze toets kan in een vroeg stadium van nieuwbouw of herstructurering van een gebied een globale indicatie worden gegeven van de ruimtebehoefte voor sociale voorzieningen. Voor de input van het maatschappelijke voorzieningenprogramma is uitgegaan van het geplande aantal woningen en de te verwachten bevolkingssamenstelling op basis van het te verwachten woonmilieu. In samenwerking met de sector Welzijn, Sport en Onderwijs van stadsdeel Oost is het maatschappelijke voorzieningenprogramma verder uitgewerkt.
Zorgfuncties en dienstverlening
Overamstel wordt een woonservicewijk. Dat wil zeggen een wijk waar mensen met lichamelijke of verstandelijk beperkingen zelfstandig kunnen wonen, omdat er voorzieningen zijn op het gebied van zorg, welzijn en wonen die op maat kunnen worden afgenomen. Met het aantal verwachte bewoners in Overamstel is er behoefte aan circa 1.600 m² bvo zorgvoorzieningen (huisartsen, tandartsen, praktijkondersteuners, verloskundigen, fysiotherapeuten, apotheek) en dienstverlening (servicepunt en loketfuncties). Het servicepunt is een centraal onderdeel van een woonservicewijk en voorziet in hulp en diensten voor de gehele buurt.
In de praktijk vestigen eigenlijk alleen tandartsen zich meestal nog zelfstandig (in totaal 350 m² bvo). De andere zorgfuncties en diensten worden gecombineerd in een multifunctioneel zorg- en dienstencentrum (1.250 m² bvo). Deze functies worden zoveel mogelijk geclusterd, bij voorkeur in de plint van een bouwblok waar een woonzorgcomplex wordt gevestigd.
Voorzieningen in voormalige regulateurs- en metergebouw
Bij de uitwerking van het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase, worden de huidige Gasontvangstations en Gasexpansieturbine naar het voormalige regulateursgebouw ten noorden van het plangebied verplaatst. Aangezien deze de eerst komende jaren niet in dit gebouw gerealiseerd gaan worden is er de wens andere (tijdelijke) functies in het gebouw toe te staan tot dat de nutsvoorzieningen verplaatst gaan worden. Functies die in het regulateursgebouw worden toegestaan zijn detailhandel, horeca III, horeca IV, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en culturele voorzieningen.
Het regulateursgebouw heeft een oppervlakte van circa 650 m². Gelet op de voormalige fabrieksmatige functie heeft het gebouw één hoge bouwlaag met een kapconstructie. Het totaal te benutten bruto vloeroppervlakte is circa 1300 m². Het betreft hier een kleinschalige ontwikkeling ('kruimelgeval') die onder de 1500 m² bvo blijft. Bovengenoemde functies zullen alleen in het regulateurs- en metergebouw plaatsvinden wanneer het westelijke deel van Amstelkwartier tweede fase nog niet uitgewerkt wordt. Voor het uit te werken deel zijn circa 700 woningen en circa 7.100 m² bvo aan voorzieningen voorzien. Voor deze functies zijn de relevante milieu en omgevingsaspecten onderzocht en afgewogen. Het tijdelijk toestaan van functies in het regelateurs- metergebouw met een totale oppervlakte van circa 1300 m² bvo, zal niet leiden tot knelpunten die de uitvoering in de weg staan.
Plinten
In de plinten langs de stadsstraten wordt ingezet op kleinschalige werkruimtes voor bedrijven, kantoren en voorzieningen. Hoge plafonds, voldoende diepte, slimme beukmaten en flexibele indelingsmogelijkheden zijn absoluut noodzakelijk voor een succesvolle werkplint. Er is ruimte voor kleinschalige werkruimten van 75 m² tot 300 m² bvo. De combinatie met wonen, de invloedssfeer van de metrohaltes en het Amstelstation, voldoende maaiveld parkeren, de zichtbaarheid langs een stadsstraat en de nabijheid van voorzieningen bieden een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor diverse vormen van kleinschalige bedrijvigheid.
In deze plinten komt de mix van wonen, werken en voorzieningen het sterkst tot uiting. Behalve de consumentverzorgende dienstverlening (zoals een bankfiliaal, reisbureau, stomerij) en vestigingen van eetcafés, restaurants en een lunchroom, komen hier de detailhandelszaken. De werkplinten bieden ook onderdak aan uiteenlopende voorzieningen voor medische zorg. Onderlinge combinaties zijn denkbaar, maar noodzakelijk is het niet, zolang ze maar gemakkelijk bereikbaar zijn voor de gebruikers.
Aanhaken op de stad
De nabijheid van het Amstelstation, de metrostations Spaklerweg en Overamstel, de ringweg A10 en de A2 zorgen voor een goede bereikbaarheid van het gebied. Een belangrijk voorstel uit de Visie Overamstel is het aanleggen van een nieuwe oost-westverbinding tussen de Joan Muyskenweg en de Spaklerweg, waarmee de samenhang tussen de gebieden aan weerszijden van de Duivendrechtsevaart versterkt wordt. Deze oostwestverbinding wordt gemaakt bij de ontwikkeling van het Amstelkwartier tweede fase.
Aanhaken op de Amstelscheg
In het Structuurplan 'Kiezen voor stedelijkheid' is de zone langs de Amstel bij Overamstel als uitbreiding van de Hoofdgroenstructuur aangewezen. De zone tussen de Amstel en de Korte Ouderkerkerdijk zal openbaar toegankelijk gemaakt worden, zodat een nieuw zicht over de Amstel en de stad ontstaat. Dit betekent dat het huidige gebruik grotendeels opgeheven moet worden. De dijkfunctie van de Korte Ouderkerkerdijk moet als bindend thema langs de Amstel zichtbaar gemaakt worden. De buitendijkse zone zal in combinatie met de fietsroute op de dijk en het huidige park op het terrein van de voormalige Zuidergasfabriek een groen recreatieve schakel vormen tussen de stad en Amstelland.
Verkaveling
Het plangebied Overamstel wordt gekenmerkt door twee verkavelingpatronen: een noordwest- zuidoost en een min of meer noord-zuid georiënteerde verkaveling. De noord-zuidverkaveling is opgespannen tussen de A2 en de spoorlijn. Met kleine hoekverdraaiingen, loopt deze verkaveling door tot en met AMC. Naast dit grid, wordt de kop van het gebied Overamstel gekenmerkt door een noordwest-zuidoost lopende verkaveling. Dit is nog een relict van de oorspronkelijke agrarische verkaveling. De confrontatie van deze twee verkavelingpatronen aan de nieuwe oost-weststraat, maakt de historische gelaagdheid van het gebied direct zichtbaar.
Bouwen in hoge dichtheid
Het uitgangspunt voor Amstelkwartier tweede fase is een (hoog)stedelijk leefmilieu. Fysieke kenmerken hiervan zijn een hoge bebouwingsdichtheid, compacte bebouwing en menging van functies. Vergelijkbare referentiemilieus hiervoor zijn het Oostelijk Havengebied, Varastrook en de Rivierenbuurt. Het gaat om een verkavelingtypologie van middelhoogbouw van meer of minder gesloten bouwblokken.
Stadsblokken
Er is gekozen voor een simpel, maar beproefd bebouwingsconcept: het stadsblok. In het stadsblok ligt de bebouwing in een schil rond een open hof of keurtuin. Het stadsblok biedt de mogelijkheid flexibel om te gaan met woon(werk)typologie, parkeeroplossingen en dichtheid. De bebouwingswand vormt een duidelijke grens tussen de openbare straat en het besloten, autovrije, groene binnenterrein. Hier is ruimte voor zowel privétuinen als een grotere, collectieve tuin.
De gesloten bouwbloktypologie maakt bovendien het bouwen langs de spoorlijn en drukke wegen makkelijker, omdat bij woningbouw op geluidsbelaste locaties een geluidsluwe zijde in principe een voorwaarde is. Al eeuwenlang staat langs de stadsoevers van de Amstel een min of meer haaks geplaatste blokbebouwing. De stadsblokken van Overamstel vormen de 21e eeuwse toevoeging aan deze reeks.
Er is onderzocht op welke wijze het voormalige Zuidergasfabriekterrein het beste ontwikkeld kan worden, rekening houdend met de aspecten, verwerving, sanering, gasinfrastructuur, bouwlogistiek, stedenbouw en financiering.
Gekozen is voor een faseringsvariant van noord naar zuid. Bij deze variant wordt eerst het noordelijke deel van het terrein gesaneerd en ontwikkeld. Het zuidelijk deel blijft een aantal jaren in gebruik bij Alliander en de Kroonenberg Groep. Allereerst wordt aan de noordzijde de rand langs Amstelkwartier eerste fase afgemaakt in combinatie met het park om vervolgens richting de Duivendrechtse kade te werken.
Het terrein wordt opgeknipt in twee delen waardoor een Amstelkwartier tweede fase (ca. 850 woningen, waar dit bestemmingsplan op van toepassing is), en een Amstelkwartier derde fase met ca. 1300 woningen. Binnen Amstelkwartier tweede fase is weer een fasering mogelijk in het westelijk deel en het oostelijk deel. Overigens zou Amstelkwartier derde fase in de toekomst ook weer in twee delen opgeknipt kunnen worden waarmee een Amstelkwartier vierde fase zou worden geïntroduceerd.
Feitelijk ontstaan daarmee twee in volgorde te ontwikkelen gebieden:
Amstelkwartier tweede fase; gebied ten noorden van de Amstelstroomlaan;
Amstelkwartier derde fase; gebied ten zuiden van de Amstelstroomlaan.
Met deze naamgeving wordt duidelijk dat er uiteindelijk een samenhangende buurt moet ontstaan, van drie afzonderlijke ontwikkeleenheden:
Met deze ontwikkelingen zal de buurt 'Amstelkwartier' ontstaan met een omvang van in totaal (te verwachten) 3.500 tot 4.000 woningen. Deze buurt vormt de kern van Overamstel.
Hoewel Amstelkwartier gefaseerd wordt uitgevoerd, moet het eindresultaat er niet gefaseerd uitzien. Amstelkwartier tweede fase sluit met de noordwest-zuidoost lopende verkaveling naadloos aan op Amstelkwartier eerste fase. bovendien is de stedenbouwkundige uitwerking in bouwregels voor Amstelkwartier eerste en tweede fase grotendeels gelijk, zoals het principe van de gesloten bouwblokken, met een grofkorrelige geleding van de bebouwing langs de stadsstraten Spaklerweg en Amstelstroomlaan en een fijnere korrelopbouw langs de binnenstraten.
Hoewel Amstelkwartier derde fase later uitgewerkt zal worden, vormt de bebouwing langs de Amstelstroomlaan en de Spaklerweg een binden thema: stevige bebouwingsblokken met werk- en voorzieningenplinten.
Bij de fasering van Amstelkwartier tweede fase ligt de knip bij het park. De bebouwing van Amstelkwartier eerste fase wordt op een logische wijze afgerond en het aanwezige 'volwassen' park kan met relatief weinig middelen een functie krijgen als een openbaar buurtpark. Dit park levert een niet te onderschatten bijdrage aan de woonkwaliteit, terwijl een groot deel van de omgeving nog ontwikkeld moet worden. Daarnaast vormt het park een groene buffer naar de tweede ontwikkelingsstap van Amstelkwartier tweede fase.
De Amstelstroomlaan is, zoals eerder vermeld, weer een voor de hand liggende grens tussen Amstelkwartier tweede en derde fase. Beide delen kunnen prima naast elkaar functioneren.
Verkaveling
Het gesloten bouwblok vormt het bindend thema van de verkaveling van het Amstelkwartier tweede fase. Intensieve bebouwing met het gesloten stadsblok creëert een stedelijke (Amsterdamse) sfeer gekenmerkt door contrasten:
Contrast tussen het dicht bebouwde binnendijks gebied en het groene, open buitendijks gebied langs de Amstel.
Contrast tussen de openbare, verharde straten en de omsloten, groene binnentuinen.
Contrast tussen de drukkere stadsstraten met een doorstoomfunctie en de rustige binnenstraten met alleen bestemmingsverkeer en de stegen met alleen voetgangers en fietsers.
In de stedenbouwkundige opzet van Overamstel is de verdraaiing van de verkaveling aan weerzijden van de oost-weststraat een belangrijk uitgangspunt. Hoewel het gesloten stadsblok als basistypologie wordt toegepast voor heel het plangebied is de uitwerking voor beide buurten verschillend.
In Amstelkwartier tweede fase vormen de diverse stadsblokken langgerekte bouwstroken rond de brede binnenstraten, waardoor de historische richting goed verankerd wordt. De blokken worden gedefinieerd door de stegen die haaks op de binnenstraten liggen. De verkavelingopzet van de noordbuurt sluit naadloos aan op de verkaveling van Amstelkwartier eerste fase.
Openbare ruimte: Parken en waterfront
Het bestaande park op het voormalige Zuidergasfabriekterrein met prachtige volwassen bomen en middenin de monumentale watertoren vormt het toekomstig hart van Overamstel. Doordat dit park in een relatief vroeg stadium van de ontwikkeling klaar is, hebben de bewoners meteen al een echt buurtpark. Bovendien vormt dit park een belangrijke ambassadeur voor potentiële bewoners voor de volgende fasen. Amstelkwartier tweede fase wordt aan twee zijden begrensd door water: de Amstel en de Duivendrechtsevaart. Om het water te kunnen ervaren is een doorgaande openbare route langs het water gepland. Op diverse plekken is er ruimte om de weidsheid van het water te ervaren. Er is ook enige ruimte langs de Duivendrechtsevaart voor ligplaatsen van verplaatste woonboten.
De inzet is om vooruitlopend op de ontwikkeling van Amstelkwartier derde fase alvast wel een nieuwe een doorgaande kadeverbinding van Amstelkwartier tweede fase naar het metrostation Overamstel te maken. Een nieuwe voetgangers-fietsbrug over het insteekkanaal vormt een cruciaal onderdeel in deze verbinding.
Het water en groen in het plan bieden tevens een relatief grote randlengte aan gewild woonmilieu: park- en waterfronts.
Buurtontsluiting
De nieuwe oost-weststraat tussen de Joan Muyskenweg en de Spaklerweg, de Amstelstroomlaan, vormt de wijkontsluiting met een 50 km per uur regime. Hiervoor zal een nieuwe brug over de Duivendrechtsevaart gebouwd worden. Vanaf de Amstelstroomlaan wordt Amstelkwartier tweede fase ontsloten. Deze straten hebben een 30 km per uur regime. De kruispunten op de Amstelstroomlaan voor Amstelkwartier tweede fase zullen eveneens benut worden voor de ontsluiting van Amstelkwartier derde fase, aangezien er maar een beperkt aantal kruispunten mogelijk is.
Stadsstraten, binnenstraten en stegen
In het plan grenzen de blokken zowel aan de doorgaande stadsstraten Spaklerweg en de toekomstige oost-westverbinding Amstelstroomlaan, als aan rustige binnenstraten. De binnenstraat vormt de schaalsprong tussen de woning en de buurt, terwijl de stadsstraat de koppeling vormt tussen de buurt en de wijdere stadsomgeving. Deze schaalsprongen worden tevens zichtbaar gemaakt in de architectuur van de aangrenzende straatwanden. De wanden in de binnenstraten zijn fijnkorrelig en lager dan de wanden aan de stadsstraten. De bebouwing langs de stadsstraten worden gekenmerkt door een robuuste, aaneengesloten gevelwand met een eenduidige uitstraling.
De wanden van de stadsstraten 'vouwen' bij de binnenstraten naar binnen, waardoor er geen harde overgangen ontstaan, maar aanleidingen voor boeiende hoekoplossingen.
Tenslotte vormen de stegen op het laagste schaalniveau de doorsteken van de blokken zelf. De stegen worden gebruikt door voetgangers en fietsers.
De stadsblokken: binnen en buiten
De robuuste bebouwingswand van de stadsblokken vormt een duidelijke grens tussen de openbare straat en de rustige, groene en autovrije binnenzijde. In deze stadstuin is ruimte voor zowel privé-tuinen als een grotere, collectieve tuin. Buiten en binnen van het stadsblok wordt versterkt door de rooilijnen van de buitenzijde vast te leggen en de gevel van de binnenzijde juist veel ruimte te geven voor plasticiteit.
Bijzonder programma
Het uitgangspunt is een sterke koppeling van zowel commerciële als maatschappelijke voorzieningen aan het park en openbare ruimte. Door belangrijke voorzieningen zoals de supermarkt en andere winkels aan de Amstelstroomlaan en het park te situeren wordt het park ingebed in het dagelijkse leefpatroon van mensen. Voor de monumenten van de Zuidergasfabriek zijn passende functies gezocht waarbij de Watertoren midden in het park kan uitgroeien tot een publiekstrekker. De plinten van de bebouwing langs de stadsstraten met uitlopers in de binnenstraten zijn voor kleinschalige werkruimtes voor kantoren en bedrijven en voorzieningen. De brede basisschool is gepland in Amstelkwartier derde fase.
Hoogbouw
Overamstel is een hoogstedelijk woonwerkgebied in ontwikkeling. Hoogbouw is een belangrijk middel om optimaal te kunnen profiteren van de goede bereikbaarheid, om een hoge dichtheid te kunnen realiseren en om binnen een beperkt oppervlak een scala aan functies te kunnen realiseren. Hoogbouw vergroot ook de herkenbaarheid van de nieuw stadswijk aan de Amstel.
Hoogbouw in Overamstel
Momenteel vormen het Waternetkantoor aan de Korte Ouderkerkerdijk en hotel Mercure aan de Joan Muyskenweg, beiden circa 60 meter hoog, de hoogbouwaccenten in Overamstel. In Amstelkwartier eerste fase zijn drie hoogbouwaccenten langs de Spaklerweg gepland, die ruim 70 meter hoog kunnen worden. Een daarvan is momenteel in aanbouw, een hotel op de hoek van de Spaklerweg en de toekomstige Amstelstroomlaan. Ook meer naar het zuiden langs de Spaklerweg, ter hoogte van de Kauwgomballenfabriek komt hoogbouw van ruim 70 meter. Langs de Duivendrechtsevaart zijn diverse hoogbouwaccenten gepland: vlak bij het metrostation Overamstel, de Ronettekavel aan de Joan Muyskenweg en in Amstelkwartier tweede fase. Bij verdere planontwikkeling in de toekomst kan nog meer hoogbouw langs zowel de Spaklerweg als de Duivendrechte Vaart komen.
Hoogbouw in Amstelkwartier tweede fase
Vanwege de gewenste hoge bebouwingsdichtheid in Overamstel is ook een hoogbouwaccent (circa 70 meter hoog) in het westelijk deel van het plangebied gepland. Omdat in dit stadium van planontwikkeling nog geen exacte plek en concreet ontwerp voor de toren is gemaakt zijn m.b.t. de windhinder en sociaal maatschappelijke aspecten door de gemeente randvoorwaarden opgesteld waarmee door de initiatiefnemers in het ontwerpproces van de toren rekening gehouden dient te worden. In de praktijk worden deze effecten in grote mate bepaald door de exacte situering i.r.t. aangrenzende bebouwing en de architectonische uitwerking van de toren. Voor de bezonning- en zichtbaarheidsstudie is de meest wenselijke plek vanuit stedenbouwkundig oogpunt gebruikt.
Zichtbaarheidstudie
Om de landschappelijke effecten van de hoogbouw te kunnen beoordelen zijn vanuit verschillende standpunten in de omgeving gemaakt met de contouren van de toekomstige torens. Vanuit de Amstelscheg is de toren nauwelijks/niet zichtbaar (zie standpunt 3). Vanuit de stad daarentegen is de hoogbouw goed zichtbaar (standpunt 1 en 2) en vormt met het bestaande Waternetkantoor en de geplande hoogbouw in Amstelkwartier eerste fase een markant waterfront van de nieuwe woonwerkwijk aan de 'over' kant van de Amstel.
Windhinder
De bepaling van windhinder is vastgelegd in de NEN 8100 norm “Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving”. De gevoeligheid van de mens voor windhinder is sterk afhankelijk van de activiteit. Bij een laag activiteitenniveau (zoals wachten bij een bushalte of zitten op een terras) worden lagere windsnelheden als hinderlijk ervaren dan bij een hoog activiteitenniveau (zoals wandelen of rennen). In de NEN 8100 wordt voor de beoordeling van het windklimaat daarom onderscheid gemaakt in verschillende activiteitenklassen: doorlopen (klasse I), slenteren (klasse II) en langdurig zitten (klasse III).
Er wordt voor het gewenste windklimaat uitgegaan van slenteren, zeker aan de water- en parkzijde. Voor de straatzijde zou een windklimaat voor doorlopen ook nog acceptabel zijn. Bij de uitwerking van de hoogbouw dient door de initiatiefnemer een windhinderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen dat de gewenste klasse gehaald wordt.
Vliegroute Schiphol
Om het vliegverkeer ongehinderd af te wikkelen gelden in de omgeving van luchthavens beperkingen t.a.v. de bouwhoogte. In het Luchthavenindelingsbesluit (LIB) uit februari 2003 zijn de maximale bouwhoogtes rond Schiphol vastgelegd in zogenaamde obstakelvlakken. Voor de locatie Amstelkwartier tweede fase geldt op grond van het LIB geen maximale bouwhoogte.
Bezonning
Voor bezonning geldt geen wettelijk vastgestelde norm. Om te bepalen of er te veel schaduw op een woning valt, wordt soms de zogenaamde TNO-norm gehanteerd. Er bestaat een 'lichte' en 'strenge' TNO-norm:
De bezonningssituatie na realisatie van de hoogbouw van 70 meter hoogte op de voorkeurslocatie is door middel van een computersimulatie verkend. De simulaties zijn verricht per seizoen op 21 maart en 21 september, 21 juni en 21 december. Bij de beoordeling van de bezonningseffecten van bouwplannen in Nederland zijn de meetmomenten op 21 maart en 21 september maatgevend. De situatie op 21 december is louter indicatief, de zon staat in deze donkere maand zo laag boven de horizon dat aan de bezonning geen eisen gesteld kunnen worden. De bezonning is gesimuleerd op 4 momenten van de dag: 9.00 uur, 12.00 uur, 15.00 uur en 18.00 uur. In de simulaties is rekening gehouden met zomer- en wintertijd.
Het grootste deel van de dag valt de schaduw van de toren niet op woonbebouwing, maar op de Duivendrechtsevaart en het park. Zo tussen 12.00 en 13.00 uur valt de schaduw over een deel van de woonboten en pas aan het eind van de middag valt de schaduw op het aangrenzende bouwblok ten zuiden van de hoogbouw.
Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de 'strenge' TNO-norm, zodat geconcludeerd kan worden dat de bezonning goed is. Zie voor de bezonningsstudie en zichtbaarheid, bijlage 2.
Woonwerkwoningen
Er is in de stad behoefte aan 'echte' woonwerkwoningen. Hierbij gaat het vooral om een praktijk aan huis en vrije beroepsuitoefening. Dit kan gestimuleerd worden door de mogelijkheid te bieden aan bewoners om naar eigen inzicht de plattegronden, binnen bepaalde grenzen, aan te passen. Dit vraagt om een 'universele' plattegrond, die gekarakteriseerd kan worden als een ruim en neutraal casco, met extra breedte, diepte en hoogte. Het is echter aan de marktpartijen om deze vraag op te pakken. De omvang aan woonwerkwoningen is dan ook verder niet meegerekend in het totale werkprogramma.
Openbaar groen
In de structuurvisie is de zone langs de Amstel bij Overamstel als uitbreiding van de hoofdgroenstructuur aangewezen, om zo het groengebied van de Amstel dieper de stad in te brengen. De uitbreiding van de hoofdgroenstructuur in Overamstel bestaat uit twee onderdelen: een park langs de Amstel en het min of meer aanwezige park in Amstelkwartier tweede fase. Deze twee parken vormen samen met een kade langs de Duivendrechtsevaart voor een krachtige groenstructuur in Overamstel.
Bomen
In het plangebied staan vele monumentale bomen, vooral in het park. In de bomeninventarisatie is aangegeven welke bomen waardevol zijn en welke kunnen worden verplaatst. Er wordt zoveel mogelijk getracht de waardevolle bomen te handhaven vooral in het park, zodat de bewoners direct profiteren van een volwassen park. In samenspraak met het stadsdeel zal bekeken worden waar de te verplanten bomen heen kunnen.
De bomen die gekapt moeten worden, zullen gecompenseerd worden door nieuw te planten bomen in het plangebied. Zowel langs de stadsstraten als de binnenstraten worden nieuwe laanbomen gepland. Bovendien wordt in de bouwregels voor de bouwblokken voorgeschreven dat er ook in de binnentuinen grote bomen gepland worden.
Het park langs de Amstel
Het noordelijk deel van het plangebied, wordt gekenmerkt door groen met monumenten en het insteekhaventje van de voormalige Zuidergasfabriek. Dit gebied langs de Amstel gaat onderdeel uitmaken van een nieuw park langs de Amstel. Het park vormt in combinatie met de fietsroute op de Korte Ouderkerkerdijk een belangrijke schakel tussen de stad en de Amstelscheg. Het grootste deel van het park wordt al gerealiseerd in Amstelkwartier eerste fase.
In Amstelkwartier tweede fase vormt het insteekhaventje een belangrijk element in het park. Het streven is om een deel van het haventje in te richten met ligplaatsen voor kleine boten van bewoners uit Amstelkwartier.
Het gebied tussen de insteekhaven en de Duivendrechtsevaart wordt nu versnipperd door de opgang van de fietsbrug en het walgebruik bij de woonboten. Het voorstel is om de fietsvoetbrug beweegbaar te maken, waardoor die lager kan worden. Hierdoor zijn er minder lange hellingbanen nodig. Een andere mogelijkheid is om een compactere, cirkelvormige opgang te maken. De vijf woonboten die in de Amstel liggen blijven gehandhaafd. Voor het walgebruik van de woonboten wordt aangesloten op het beleid van stadsdeel Oost. De parkeerplaatsen bij de woonboten worden opgeheven als het tweede deel van Amstelkwartier tweede fase uitgewerkt is. Het parkeren voor de woonbootbewoners zal dan in één van de binnenstraten plaatsvinden.
In de monumentale panden van het voormalige regulateurgebouw en metergebouw van de Zuidergasfabriek worden het nieuwe Gasontvangststation en Gasexpansieturbine geplaatst. Het bestaande gasverdeelstation krijgt een nieuw uiterlijk en vormt samen met de monumenten een compact ensemble in het park.
Aan de oostkant van de insteekhaven vormen het portiersgebouw en ingangspoort van de Zuidergasfabriek een monumentale koppeling tussen het buitendijkse park en het buurtpark. De lange straat die vanaf deze poort het gebied inloopt, is één van de oudste straten van het gebied. Deze noordwest-zuidoost lopende straat volgt de eeuwenoude polderverkaveling. Dwars hierop loopt een ander (fiets) voetpad die een doorsteek vormt tussen het buitendijks park en de Duivendrechtevaart.
Het Buurtpark
Het park in het plangebied ligt er in wezen nu al, maar is nu alleen toegankelijk voor de medewerkers van Nuon en Alliander. Straks is het park toegankelijk voor iedereen. De combinatie van volwassen bomen, monumenten van de Zuidergasfabriek met als hoogtepunt de watertoren midden in het park en de strategische ligging midden in Overamstel vormen de basisingrediënten voor een klassiek stadspark.
Rondom het park komt een fraai hekwerk, zoals we dat kennen van de klassieke parken als Sarphatipark en Oosterpark, met op strategische plekken goed vormgegeven entrees.
Bestaande bomen handhaven, grote grasveld aan de zuidkant (waar nu het hoofdkantoor van NUON staat) waarin iedereen kan spelen en bomen aan noordoostkant.
Bestaande ovaalvormige eilanden opnemen in plan, wellicht wel andere inrichting zoals kinderspeelplek.
De loop- en fietsroutes door het park zorgen voor directe verbindingen naar de belangrijke voorzieningen in de wijk. Het park als doorgangsroute is namelijk een belangrijke voorwaarde voor een levendig park. Met de padenstructuur wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de bestaande bomen.
Het park wordt aan drie zijden begrensd door bebouwing. De straat aan de oostkant van het park valt nagenoeg samen met de bestaande straat. Vanaf de monumentale entreepartij aan de Amstel, wordt het eerst deel gekenmerkt door twee monumentale villapanden van de voormalige Zuidergasfabriek. De groene setting van deze villa's blijft gehandhaafd door in de tussenliggende ruimten slechts twee nieuwe villa's toe te voegen.
De bebouwing langs het park krijgt een statige uitstraling, met voortuinen, opgetilde entrees met royale trappenpartijen en souterrains. De zuidkant van het park wordt begrensd door de drukke Amstelstroomlaan en de bebouwing van Amstelkwartier derde fase.
Aanleiding
De herontwikkeling van Overamstel is al enige tijd geleden gestart met de vaststelling van de “Visie Overamstel 2005”. Inmiddels zijn bestemmingsplannen voor vier deelgebieden onherroepelijk: Amstelkwartier Buitendijks, Amstelkwartier Binnendijks, Kop Weespertrekvaart en Bedrijventerrein Overamstel. Bovendien zijn er bestemmingsplannen vastgesteld, waarin een verkleining van het industrieterrein en een verkleining van de geluidszone is vastgesteld. Het destijds voor Overamstel gehanteerde programma ging uit van de realisatie van minder dan 4.000 woningen. Uitgaande van de destijds geldende regelgeving was een m.e.r.-procedure niet nodig. Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd, waardoor bij een bestemmingsplan, met (deels) uit te werken of te wijzigen bestemmingen, dat voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, in gevallen waarin de activiteit o.a. 2.000 woningen of meer omvat, een plan-m.e.r.-plicht bestaat.
Daarnaast heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan, waardoor in de eindsituatie naar verwachting meer woningen worden gerealiseerd:
Op grond van (de wijzigingen in) het Besluit m.e.r. en de ontwikkelingen die leiden tot een groter aantal woningen in Overamstel is besloten om een m.e.r.-procedure te doorlopen voor de ontwikkelingen die nog niet zijn vastgelegd in bestemmingsplannen. De reeds vastgestelde bestemmingsplannen gelden in deze m.e.r.-procedure als autonome ontwikkeling in de omgeving van het plangebied MER.
Projectgebied Overamstel en plangebied MER
In Overamstel is de transformatie naar een gemengd werk- en woongebied in een aantal deelgebieden reeds ingezet. Voor deze deelgebieden zijn nieuwe bestemmingsplannen vastgesteld en onherroepelijk: Amstelkwartier Buitendijks, Amstelkwartier Binnendijks, Kop Weespertrekvaart en Bedrijventerrein Overamstel. Bovendien zijn er bestemmingsplannen vastgesteld, waarin een verkleining van het industrieterrein en van een geluidszone zijn vastgelegd. Het MER gaat over die gebieden in Overamstel waarvoor nog geen bestemmingsplannen zijn vastgesteld die in de gewenste ontwikkeling voorzien. Het plangebied van het MER is dus kleiner dan het totale projectgebied Overamstel. Ontwikkelingen, zoals die in de vastgestelde bestemmingsplannen (binnen Overamstel) zijn opgenomen, worden in het MER meegenomen als autonome ontwikkeling. In het MER zijn de plannen voor alle deelgebieden uitgebreider beschreven. Zie hieronder voor een kaart waarop de begrenzing en benaming is aangegeven van het projectgebied Overamstel; het plangebied MER en de verschillende deelgebieden.
Projectgebied Overamstel; plangebied MER en deelgebieden
Het voornemen
De wens is Overamstel te transformeren van een voornamelijk werkgebied naar een gemengd woon-en werkgebied. Het voornemen is om tot 2030 in Overamstel tussen de 3300 tot 7000 woningen te bouwen en -25.500 tot 62.400 m2 bvo voor bedrijven, kantoren en voorzieningen te realiseren. Deze ontwikkelingen moeten een hoogwaardig stedelijk woonmilieu opleveren, waarin wonen en werken een plek krijgen.
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.
In het projectgebied Overamstel worden (mede afhankelijk van de planontwikkeling in dit MER) tot 2030 naar verwachting tussen de 3300 tot 7000 woningen en -25.500 tot 62.400 m2 bruto vloer oppervlakte (bvo) bedrijven, kantoren en voorzieningen gerealiseerd. De verwachting is dat het eerste ruimtelijke besluit dat voorziet in een deel van de verdere ontwikkeling van Overamstel (bestemmingsplannen voor deelgebied 1c Amstelkwartier tweede fase, deelgebied 5 A2 / Joan Muyskenweg en voor het Ronetteterrein, een kavel in deelgebied 5) deels eindbestemmingen en deels uit te werken bestemmingen en wijzigingsbevoegdheden bevat. Voor deze bestemmingsplanvorm wordt gekozen om de nodige flexibiliteit voor de toekomst in te bouwen.
Het Besluit m.e.r. zegt dat voor: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer, een planMER moet worden gemaakt, in het geval er een kaderstellend plan wordt voorbereid." Een bestemmingsplan met uit te werken en/of te wijzigen bestemmingen is een dergelijk kaderstellend plan.
Volgt er, voor de hiervoor omschreven activiteit, een besluit op basis waarvan een bestemming kan worden gerealiseerd, dan bestaat er een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, dan moet een project-MER worden opgesteld.
Aangezien er een plan-m.e.r.-plicht voor Overamstel bestaat; een plicht voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling en de procedure (zowel inhoudelijk als in de vorm van tijdsbeslag) voor een plan-m.e.r. nagenoeg gelijk is aan de m.e.r.-procedure voor besluiten, is gekozen om een gecombineerde m.e.r.-procedure voor een plan en een besluit uit te voeren voor de gehele activiteit in Overamstel. Dit betekent dat een gecombineerd plan/projectMER wordt opgesteld. Voordeel hiervan is dat met deze procedure de m.e.r.-plicht voor het vervolg van het planproces voor Overamstel is uitgewerkt. Dit betekent dat voor volgende bestemmingsplannen of de uitwerkingen/wijzigingen van bestemmingsplannen geen m.e.r. voor plannen en/of besluiten of een m.e.r.-beoordeling meer hoeft te worden uitgevoerd.
De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan het nemen van het eerste ruimtelijk besluit dat in een deel van deze ontwikkelingen voorziet: de bestemmingsplannen voor Amstelkwartier tweede fase, voor deelgebied A2 / Joan Muyskenweg en voor het Ronetteterrein (kavel in deelgebied A2/Joan Muyskenweg). Met het opstellen van het MER Overamstel wordt de verdere herontwikkeling van Overamstel mogelijk. Verdere uitwerking van de plan- en besluitvorming kan op basis van het MER plaatsvinden. Voor zover deze plannen en besluiten binnen de bandbreedte van dit MER vallen, hoeft er dan geen nieuw MER te worden opgesteld en is de m.e.r.-plicht uitgewerkt. Detailonderzoeken worden uitgevoerd op het moment dat het betreffende deelgebied daadwerkelijk in ontwikkeling wordt genomen.
De m.e.r.-procedure ziet er als volgt uit.
Openbare kennisgeving en zienswijze
De formele start van de m.e.r.-procedure bestaat uit een openbare kennisgeving van het voornemen om een MER op te stellen voor de herontwikkeling van Overamstel. Deze publicatie heeft plaatsgevonden op 7 juli 2011. Vervolgens heeft vanaf 8 juli 2011 gedurende zes weken de “Notitie Reikwijdte en Detailniveau” (zie bijlage 3) ter inzage gelegen en heeft een ieder de gelegenheid gehad zienswijzen over het voornemen naar voren te brengen. Tijdens deze periode is één zienswijze naar voren gebracht.
Raadpleging en advies
De volgende stap is de raadpleging door het bevoegd gezag van de betrokken bestuursorganen en de (wettelijke) adviseurs, die bij het besluit moeten worden betrokken over de inhoud (reikwijdte en detailniveau) van het MER. De “Notitie Reikwijdte en Detailniveau” is aan hen toegezonden. Er zijn adviezen/reacties ontvangen van:
De Commissie m.e.r. is op vrijwillige basis door de gemeente Amsterdam geraadpleegd en heeft schriftelijk openbaar advies uitgebracht d.d. 29 september 2011 (zie bijlage 4).
B&W besluit over Nota van beantwoording en advies Cie m.e.r.
D.d. 14 februari 2012 heeft B&W besloten (zie bijlage 5):
Voor een aantal onderdelen is het MER procesbeschrijvend en randvoorwaardelijk van aard. Door de economische crisis is de uitvoering van plannen vertraagd. Het herstel van de economie zal bepalend zijn voor het tempo van de fasering. Dit is op dit moment een onzekere factor. Om deze reden wordt op korte termijn slechts een beperkt deel van de gehele ambitie in bestemmingsplannen opgenomen. De onderzoeksvragen in het MER worden dan ook tegen deze achtergrond en vanuit de gemeentelijke rol ingevuld. De detailonderzoeken worden uitgevoerd op het moment dat het betreffende deelgebied daadwerkelijk in ontwikkeling wordt genomen. Dit zijn onder meer de onderwerpen duurzaamheid en het type woon- en werkmilieu.
Als blijkt dat vanuit verkeersoogpunt een specifiek alternatief niet haalbaar is, dan zal dit alternatief niet nader op de overige milieuaspecten worden onderzocht en beoordeeld. Het onderzoek naar mogelijke bodemverontreiniging zal een algemeen beeld geven van de bestaande situatie; de wet- en regelgeving en het Amsterdamse beleid hieromtrent. De exacte hoeveelheden grondverzet en gegevens over de grondbalans zijn op dit moment nog onbekend. Voor het deel van Overamstel waar een gasfabriek heeft gestaan, wordt meer gedetailleerd ingegaan op verschillende saneringsmogelijkheden.
Milieueffectrapport (MER)
Met ingang van 27 juni 2013 is het MER Overamstel tezamen met het ontwerp van het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase voor een ieder ter inzage gelegd. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zienswijzen naar voren te brengen over zowel het MER als het ontwerp bestemmingsplan. Verder is de Commissie in de gelegenheid gesteld advies over het rapport uit te brengen. Bij brief van 22 augustus 2013 is dit advies gegeven. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase vast.
Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
De Commissie m.e.r. is van oordeel dat het MER Overamstel de essentiële informatie bevat om een besluit te kunnen nemen over de opeenvolgende bestemmingsplannen voor het transformatiegebied Overamstel waarin het milieubelang volwaardig wordt meegenomen. Het MER laat zien dat de beoogde transformatie inpasbaar is zonder veel negatieve effecten. Zo is de groei van verkeer en vervoer niet zodanig dat de eerder (bij de start van de procedure) ingeschatte knelpunten zich zullen voordoen. Door de ligging van het gebied nabij hoogwaardig openbaar vervoer blijkt gebruik van openbaar vervoer en fiets te prevaleren boven verplaatsing met de auto: met de intensivering van het ruimtegebruik in het plangebied neemt het relatieve aandeel van openbaar vervoer + fiets toe tot meer dan 50%. Ook wordt duidelijk dat de plannen, mede door de daarbij voorgenomen verbeteringen van het wegennet, niet zullen leiden tot een vermindering van de bereikbaarheid.
De effecten voor onder meer geluid blijken vooral afhankelijk van op welke locaties wordt gebouwd en veel minder van de mate van verdichting. De geluidbelasting is voor alle varianten alleszins acceptabel. Met name de varianten waarbij afscherming van de hoofdverkeerswegen plaatsvindt, leveren gunstige geluidsituaties op.
Om een goed leefklimaat te garanderen wordt, als bestaande bedrijvigheid akoestische belemmeringen oplevert voor de geplande woningbouw, de bedrijvigheid eerst verwijderd of er worden geluidreductiemaatregelen getroffen.
Deel A (het hoofdrapport) van het MER beperkt zich voornamelijk tot het aantonen dat de knelpunten en negatieve milieueffecten niet groot zijn en gaat voor klimaat en energie uit van de wettelijke normen. Daardoor worden in dat deelrapport naar het oordeel van de Commissie de kansen van de transformatie van het gebied naar een hoogwaardig, aantrekkelijk en duurzaam, woon-werkgebied onderbelicht. Deze kansen komen op onderdelen in de achterliggende rapporten wel aan de orde en hebben in een aantal gevallen te maken met mogelijkheden die verder gaan dan de wettelijke normen. Hiermee wordt een aanzienlijke kwaliteitsverbetering gerealiseerd. Enkele voorbeelden:
Het MER (deel B) draagt zinvolle bouwstenen ( in de vorm van mitigerende maatregelen) aan om invulling te kunnen geven aan de ambities voor klimaatbestendig en energieneutraal ontwikkelen. Om de klimaatdoelstellingen van de gemeente te realiseren is zeker bij nieuwbouw tenminste een energieneutrale ontwikkeling vereist.
Door slimme stapeling van functies en slim parkeren (bijvoorbeeld gedeelde parkeervoorzieningen door bedrijven en woningen) kan een belangrijke ruimtewinst worden bereikt.
Alleen in de achterliggende verkeersstudie wordt duidelijk dat er een positieve trend is naar relatief meer gebruik van openbaar vervoer en fiets. Door een optimale toegankelijkheid van het gebied naar de stations te creëren kan wellicht nog een grotere verschuiving worden gerealiseerd richting milieuvriendelijk vervoer. Er liggen mogelijk ook kansen om samen met de bedrijven het vervoer van goederen in dit gebied zodanig te organiseren dat het aantal verplaatsingen beperkt blijft.
De groene oevers langs de Amstelscheg en de Amstel en de aanwezigheid van cultuurhistorische waarden van het gebied, zoals het Nuon gebouw en de Zuidergasfabriek, kunnen, mits goed benut, een belangrijk bijdrage hebben op de kwaliteit van de leefomgeving. Er liggen verder mogelijkheden om natuurontwikkeling slim te verbinden met de wateropgave in het gebied en op die manier de aantrekkelijkheid ervan te vergroten.
In de bestemmingsplannen wordt voor het onderdeel Klimaat en Energie wel het ambitieuze Amsterdamse beleid aangehaald met het voornemen om ook conform dit beleid te ontwikkelen. Daarmee wordt de terughoudende benadering uit het hoofdrapport (deel A) in belangrijke mate ondervangen. De Commissie adviseert vooral deel B van het MER te raadplegen bij de verder invulling van dit beleid.
Bovengenoemde voorbeelden hebben betrekking op de uitvoeringsfase die volgt op het bestemmingsplan.
Afronding m.e.r.-procedure
De m.e.r.-procedure is conform wettelijk voorschrift gekoppeld aan het eerste ruimtelijke besluit dat in de ontwikkeling voorzag, namelijk onderhavig bestemmingplan Amstelkwartier tweede fase. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 27 november 2013. De m.e.r.-plicht is hiermee uitgewerkt. Wel dient, zoals hiervoor is aangegeven, met de uitkomsten van het MER rekening gehouden te worden.
Referentiesituatie en alternatieven
In een m.e.r. worden niet alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, maar ook die van redelijkerwijze te beschouwen alternatieven onderzocht. Deze effecten worden beoordeeld aan de hand van een referentiesituatie (autonome ontwikkeling). In het MER Overamstel (zie bijlage 6) worden de effecten van vier mogelijke alternatieven beschreven voor het referentiejaar 2030:
Om ook de tussentijdse effecten van de fasering inzichtelijk te maken is een variant voor 2023 toegevoegd. Op deze wijze krijgt het MER een concreet karakter, passend bij de bestemmingsplannen, waarvoor het wordt opgesteld.
Voor een meer uitgebreide beschrijving van de referentiesituatie en de alternatieven wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van het MER.
Effectbeoordeling
De referentiesituatie en de alternatieven zijn met elkaar vergeleken en beoordeeld op diverse milieu aspecten en criteria. Om tot een beoordeling te komen is de beschrijving van de effecten van groot belang. De beschrijving van de effecten vormt de onderbouwing van de beoordeling. Specialistische onderzoeken en de inschatting van een expert zijn gebruikt om de effecten te omschrijven en tot een beoordeling te komen. Het MER geheel gereed. De onderzoeken die ten grondslag liggen aan het MER zijn afgerond.
In onderstaande tabel is een samenvattend overzicht van de beoordeling van de alternatieven weergegeven.
De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase gaan niet verder dan de minimum variant. Het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase kent een tijdshorizon van 10 jaar. Het bestemmingsplan sluit verdere doorgroei na deze termijn van 10 jaar echter niet uit.
Het minimumalternatief scoort op het thema verkeer en vervoer positief ten opzichte van de autonome ontwikkeling, omdat het vervoersnetwerk voor auto, fiets en openbaar vervoer verbetert.
Ook op het thema luchtkwaliteit scoort het minimumalternatief positief ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Dit komt doordat bij de planontwikkeling het afstandscriterium voor gevoelige bestemmingen, voortkomend uit de Amsterdamse richtlijn voor gevoelige bestemmingen, als uitgangspunt is genomen. Hiermee wordt voorkomen dat bijvoorbeeld scholen langs drukke stadswegen of in de nabijheid van de A2 worden gerealiseerd.
Het minimumalternatief scoort negatief op het thema geluid. Het aandeel en aantal geluidgevoelige bestemmingen waarvoor een hogere waarde-procedure moet worden doorlopen, of waarvoor geluidbeperkende of -werende maatregelen moeten worden uitgevoerd, is hoger dan bij de autonome plantontwikkeling. Echter, in het MER is er wel de verwachting dat het minimumalternatief kan voldoen aan de wettelijke vereisten. Binnen het minimumalternatief ontstaan stille gebieden. Die leveren een positieve bijdrage aan de leefbaarheid.
Het minimumalternatief scoort tevens negatief op bodem. Dit heeft te maken met de saneringssituatie op het voormalige Zuidergasfabriekterrein. Voor Amstelkwartier tweede fase is een saneringsaanpak opgesteld. Bodem scoort ook negatief op het punt van de grondbalans. Bij de ontwikkeling van Overamstel worden ondergrondse parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt. Er zal veel transport van vrijkomende grond moeten plaatsvinden. Dit wordt in alle varianten als negatief beoordeeld ten opzichte van de referentiesituatie.
Het minimumalternatief scoort op het thema natuur positief ten opzichte van de autonome ontwikkeling doordat er een stadspark wordt aangelegd, dat deel gaan uitmaken van de Hoofd Groenstructuur (HGS).
Op het thema water scoort het minimumalternatief (net als de andere alternatieven) gelijk aan de autonome ontwikkeling. Om een goed functionerend watersysteem te krijgen zal de nodige inspanning moeten worden geleverd, er is geen reden om aan te nemen dat dit onmogelijk is.
De effecten van de ontwikkeling van dit bestemmingsplan zijn gering te noemen. Het MER Overamstel leidt niet tot bijzondere aandachtspunten voor voorliggend bestemmingsplan. De beschrijving van de gevolgen van het milieu van dit bestemmingsplan richt zich in de betreffende hoofdstukken van de toelichting van dit bestemmingsplan derhalve op de effecten die zijn gerelateerd aan het plangebied van dit bestemmingsplan zelf.
Overamstel ligt gunstig ten opzichte van de invalswegen van Amsterdam. Via De Heusweg/ Joan Muyskenweg of via Spaklerweg/ Van Marwijk Kooystraat is men snel op de A10 en vervolgens de A2 (Utrecht), A4 (Den Haag) of de A1 (Amersfoort). De Spaklerweg is tevens de autoverbinding naar het Amstelstation en de rest van de binnenstad.
Het gebied Amstelkwartier tweede fase is goed te bereiken door verschillende vormen van vervoer. In de volgende paragrafen wordt eerst ingegaan op de regelgeving die voor verkeer en parkeren geldt. Vervolgens wordt de bereikbaarheid van Amstelkwartier twee fase en de verschillende vormen van vervoer die in en in de omgeving van het gebied voorkomen besproken
Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.
Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.
De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.
Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.
De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
Het plangebied is voor auto's toegankelijk vanaf de nieuwe oost-weststraat, gelegen tussen de Spaklerweg en de Joan Muyskenweg, de Amstelstroomlaan. Voor de Amstelstroomlaan en de Spaklerweg geldt een maximum snelheid van 50 km per uur. Bij de aanleg van de nieuwe kruisingen worden tevens snelheidsbeperkende maatregelen gerealiseerd.
Voor de binnenstraten geldt een 30 km per uur regime. Op logische plekken in de straten worden snelheidsbeperkende maatregelen gerealiseerd.
In de Amstelstroomlaan liggen twee kruispunten, voor de ontsluiting van Amstelkwartier tweede fase en Amstelkwartier derde fase. Daarnaast is er een T-kruising voor de straat aan de westkant van het park. Aan de oostkant van het park ligt eveneens een rustige straat die via het andere kruispunt ontsloten wordt.
Om de wijk zo autoluw mogelijk te maken is er geen autoverbinding door het park naar de binnenstraten in Amstelkwartier. Per fiets en te voet is dit wel mogelijk, zodat gestimuleerd wordt om kleine afstanden binnen de wijk per fiets of te voet te doen.
Een deel van het plangebied ligt op loopafstand van metrostation Spaklerweg, waar alle metrolijnen van Amsterdam halteren. Door de aanleg van een voetbrug over de insteekhaven van de Duivendrechtsevaart is ook metrostation Overamstel goed te bereiken.
Daarnaast is het maximaal een kwartier lopen naar het Amstelstation. De kwaliteit van deze verbinding zal nog wel verbeterd moeten worden. Vooral 's avonds, na werktijd, kan de omgeving tussen de Spaklerweg en de Omval, desolaat overkomen. Dit is vooral het gevolg van het eenzijdige kantoorprogramma en daarmee eenzijdig gebruik. Daarnaast kan de verbinding langs de verdiepte laad- losplek bij de Rembrandtoren en een slalombeweging langs een utiliteitsgebouw op zijn minst ongelukkig worden genoemd.
Voor een nog betere bereikbaarheid van het gebied kan gedacht worden aan een halteplaats van de watertaxi aan de Amstel of Duivendrechtsevaart en een buslijn over de Amstelstroomlaan. Dit zal in een later stadium verder worden uitgewerkt met de verantwoordelijke instanties.
In het plangebied zijn de fietsvoetverbindingen fijnmaziger dan die van de auto, met als doel om het fietsen en lopen voor de korte afstanden te stimuleren. Waar voor de auto maar beperkt toegang is, kan per fiets en te voet op diverse plekken de wijk worden ingestoken. Daarnaast is maar één autodoorsteek tussen de woonstraten, terwijl er meerdere doorsteken voor voetgangers en fietsers mogelijk zijn. De doorsteken in het woongedeelte ten westen van het park, naar het toekomstige wijkcentrum en het park, zijn dus alleen bestemd voor langzaam verkeer. Met dit principe wordt bovendien sluipverkeer in de binnenstraten voorkomen.
In de binnenstraten (30 km-weg) rijden (brom)fietsers op de rijbaan. Langs de stadsstraten (50 km-weg) Spaklerweg en de toekomstige oost-westverbinding liggen vrijliggende fietspaden.
De Korte Ouderkerkerdijk wordt autovrij gemaakt (behalve bestemmingsverkeer voor woonboten en roeivereniging RIC) en ingericht als een recreatief fietswandelpad. Samen met het buitendijks gebied vormt de Korte Ouderkerkerdijk een belangrijke recreatieve schakel tussen de stad en de Amstelscheg.
Een belangrijk onderdeel in de nieuwe infrastructuur vormt de mogelijke ontwikkeling van een brug (A) voor autoverkeer, fietsers en voetgangers over de Duivendrechtsevaart. Met het ontwerp van de brug moet rekening gehouden worden met de beroepsvaart over de Duivendrechtsevaart. Om geen lange aanlooptaluds dwars door de woonbuurt te hebben dient er een beweegbare brug gerealiseerd te worden.
De wens is om de bestaande fietsvoetbrug (B) over de Duivendrechtsevaart beweegbaar te maken, zodat de brug lager kan worden. De oncomfortabel steile hellingbanen kunnen dan flauwer gemaakt worden. In ieder geval wordt onderzocht of de hellingbanen niet compacter gemaakt kunnen worden, zodat ze minder een barrière vormen tussen de Amstel en de wijk.
Over het zijkanaal van de Duivendrechtsevaart wordt een nieuwe fietsvoetbrug (C) gerealiseerd. Deze zorgt voor een rechtstreekse route langs het water tussen de wijk en het metrostation Overamstel.
Het verkeers- en vervoersbeleid van Amsterdam is gericht op de verbetering van de leefbaarheid in de stad en het behoud van de bereikbaarheid ervan. Het gemeentelijk parkeerbeleid draagt daaraan bij met maatregelen die tot doel hebben het niet-noodzakelijk autoverkeer naar en in de stad, terug te dringen. Op die manier wordt onder meer de bereikbaarheid van de stad voor noodzakelijk autoverkeer gewaarborgd.
Volgens het locatiebeleid is Overamstel een B-locatie.
In de Visie Overamstel is aangegeven dat gezien de centrale ligging van het gebied en de goede OV-bereikbaarheid, de kaders uit het RVVP, het Structuurplan, het locatiebeleid en CROW-richtlijnen en voorbeelden van andere parkeernormen bij stedelijke projecten in Amsterdam voor Overamstel de volgende parkeernormen worden gehanteerd; gemiddeld 1,25 parkeerplaats per woning, inclusief bezoekersparkeren. Voor zowel kantoren als bedrijven geldt een norm van 1 parkeerplaats per 125 m² bvo (= 1 parkeerplaats per 5 arbeidsplaatsen). In de Visie zijn nog geen parkeernormen voor voorzieningen opgenomen.
Voor Amstelkwartier tweede fase zijn, gezien de gunstige ligging ten opzichte van het openbaar vervoer de volgende parkeernormen gehanteerd:
Voor de functies in het gebied gelden de volgende parkeernormen:
Het uitgangspunt in Overamstel is dat het parkeren per deelgebied wordt opgelost. Een parkeerregime met vergunningsgebieden is noodzakelijk om overlast voor bijvoorbeeld bedrijven te voorkomen. Deze maatregelen zijn de bevoegdheid van het stadsdeel. Per september 2009 is betaald parkeren ingevoerd. Er zal sprake zijn van gereguleerd parkeren binnen het gebied Amstelkwartier tweede fase.
Verdeling parkeercapaciteit openbaar / eigen terrein
Als uitgangspunt geldt dat de parkeerdruk niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van het straatbeeld. Voor de eerste bouwfase wordt uitgegaan dat het parkeren van bezoekers en de sociale woningbouw op straat komt. Het parkeren voor de vrije sector woningen en het overig programma wordt gerealiseerd in parkeergarages. Voor de vergunninguitgifte van de parkeerplaatsen op maaiveld zal een juridische constructie uitgewerkt worden door het stadsdeel. Er wordt betaald parkeren ingevoerd. Aanbevolen wordt dit in een ruimer verband te doen, dan alleen de delen die transformeren. Het stadsdeel Oost beslist hierover. Het overige parkeren wordt gerealiseerd in parkeergarages op eigen terrein
Laden en lossen
Op strategische plekken langs de Amstelstroomlaan en Spaklerweg komen enkele plekken voor laden en lossen. Zo is er voor de supermarkt en andere winkels een lange laad- en losplek gemaakt voor de grootste vrachtwagens direct aan de Amstelstroomlaan, zodat deze vrachtwagens niet de wijk in hoeven.
Fiets
In samenspraak met het stadsdeel Oost zijn fietsparkeerrichtlijnen vastgesteld voor Overamstel. Afsluitbare fietsenstallingen/bergingen voor de bewoners en werknemers dienen te worden opgenomen op eigen terrein. De norm is 1 fietsparkeerplaats per 25 m² bvo, voor woningen tot en met 125 m² bvo. Bij woningen groter dan 125 m² bvo zijn extra parkeerplaatsen optioneel, maar niet verplicht.
In de openbare ruimte wordt rekening gehouden met fietsparkeerplaatsen voor bezoekers, zoveel mogelijk in de nabijheid van de entrees van de bebouwing. Voor het fietsparkeren op straat wordt 0,5 fietsparkeerplaats per woning gehanteerd. Fietsparkeren bij (publiekstrekkende) voorzieningen, zoals het winkelcentrum, de basisschool en de kinderdagverblijven, zal bijzondere aandacht krijgen bij het maaiveldontwerp.
In het kader van het MER voor het gebied Overamstel is als deelrapportage een verkeersonderzoek uitgevoerd door het Ingenieursbureau Amsterdam. Onderzoek is gedaan naar de effecten van de diverse ontwikkelingen in Overamstel op het verkeers en vervoersnetwerk. In het onderzoek is van diverse ontwikkelvarianten uitgegaan. Deze ontwikkelingen variëren van een autonome ontwikkeling, naar een maximale ontwikkeling in 2030.
Uit het verkeersonderzoek blijkt dat bij een maximale ontwikkeling van het gebied Overamstel, dit niet zal leiden tot problemen in het verkeers en vervoersnetwerk. Het functioneren van het lokale auto-netwerk krijgt een positieve impuls met de planontwikkeling, door de aanleg van een extra ontsluitingsweg voor projectgebied Overamstel in de vorm van de Amstelstroomlaan. Het verkeersonderzoek wijst uit dat de aanleg leidt tot een ontlasting van de route naar de S111 en de A10, het lokale wegennet op kruisingen beter doorstroomt en robuuster wordt. In het basisalternatief en het maximumalternatief is de Amstelstroomlaan als extra ontsluitingsweg zodanig vormgegeven dat het lokale autonetwerk het best functioneert.
Het OV lijkt ook een positieve impuls te krijgen door de planontwikkeling doordat de passagiersaantallen naar verwachting sterk zullen groeien met de toenemende stedelijke verdichting. Het is van belang om te monitoren of de aanleg van Amstelstroomlaan als extra ontsluitingsroute in de planalternatieven leidt tot meer verkeersuitwisseling tussen het Amstelstationsgebied en Overamstel via het Spaklerweg-tunneltje en dien ten gevolge de OV-bereikbaarheid van het Amstelstation doet verslechteren. Mocht dat het geval zijn dan is het voor de vervoerswaarde van het OV, en het belang daarvan voor de stad, gewenst maatregelen te nemen om de bereikbaarheid van het Amstelstation voor het bus en tramverkeer te blijven garanderen. Zie voor het verkeersonderzoek het betreffende hoofdstuk van het MER.
Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.
Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van de nieuwe wet zijn in werking getreden per 1 januari 2007. In de Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.
In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidsbronnen, kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.
Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken.
Tabel Breedte van geluidzones langs autowegen in stedelijk gebied
Aantal rijstroken | Geluidzones stedelijk gebied | Geluidszones buitenstedelijk gebied a | |
Weg met één of twee rijstroken | 200 meter | 250 meter | |
Weg met drie of meer rijstroken | 350 meter | nvt | |
Weg met drie of vier rijstroken | nvt | 400 meter | |
Weg met vijf of meer rijstroken | nvt | 600 meter |
Bron: artikel 74 Wet geluidhinder
a buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI (zones langs wegen) en VII (zones langs spoorwegen) voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg.
In artikel 76 van de Wet geluidhinder is geregeld dat bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de wettelijke voorkeursgrenswaarden (hoogste toelaatbare geluidsbelasting) in acht moeten worden genomen van de artikelen 82 (bij nieuwbouw) en 100 (in geval het bestemmingsplan voorziet in een reconstructue van een weg) van de Wet geluidhinder.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden kan nieuwbouw van geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd indien de waarde niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde, en mits deze hogere waarde kan worden verleend.
Naast bovengenoemde buitenwaarden zijn er in de Wet geluidhinder tevens maxima gesteld aan binnenwaarden. Toetsing daaraan vindt plaats in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning, activiteit bouwen.
Tabel Geluidhindernormen wegverkeer bij nieuwbouw
Type Geluidsgevoelig gebouw |
Voorkeurs grenswaarde [dB] |
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrensaarde [dB] | |||
Woning | 48 |
buitenstedelijk 53 |
stedelijk gebied 63 |
||
Andere geluidsgevoelige gebouwen | 48 | buitenstedelijk 58 |
stedelijk gebied 63 |
||
Aan de grens van geluidgevoelige terreinen | 48 | 53 | |||
Nog niet aanwezige andere geluidgevoelige gebouwen | 48 | buitenstedelijk 53 |
stedelijk gebied 63 |
||
Nog niet aanwezige geluidgevoelige terreinen | 48 |
53 |
Op basis van artikel 110g van de Wet geluidhinder mag er op de geluidbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst.
De aftrek bedraagt maximaal (artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006):
Op grond van artikel 106b van de Wet geluidhinder bevinden zich van rechtswege langs alle spoorwegen geluidzones waarbinnen de geluidbelasting vanwege de spoorweg aan het gestelde in de Wet dient te worden getoetst.
Tabel 3 Geluidshindernormen railverkeerslawaai bij nieuwbouw Lden
Type Geluidsgevoelig gebouw |
Voorkeurs grenswaarde [dB] |
Maximaal toelaatbare hogere waarde dan de voorkeursgrenswaarde [dB] | |
Woning | 55 | 68 | |
Onderwijsgebouwen a | 53 | 68 | |
Ziekenhuizen en verpleeghuizen b | 53 | 68 | |
Bij AMvB aangewezen andere gezondheidszorggebouwen c | 53 |
68 |
Op grond van de Wet geluidhinder moet een geluidzone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die "in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken". Dit zijn inrichtingen als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143) , de zogenaamde "grote lawaaimakers". Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
Op 1 juli 2012 treedt naar verwachting een nieuwe wijziging van de Wgh (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1, opgenomen in een nieuw hoofdstuk 11 Wet milieubeheer) in werking. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.
Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.
Een andere wijziging als gevolg van Swung-1 is het aanpassen van de regeling geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op Swung-1 is Swung-2 die betrekking zal op de geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.
Op 13 november 2007 heeft het college van B&W de nota “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder, Amsterdams beleid” vastgesteld, die naar aanleiding van de nieuwe Wet geluidhinder is aangepast. Met dit besluit wordt geregeld dat de bevoegdheid voor het vaststellen van besluiten hogere waarde per 1 januari 2008 wordt doorgeschoven naar de stadsdelen onder de voorwaarde dat de stadsdelen wel gehouden zijn aan het Amsterdamse geluidsbeleid en dat het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) om advies wordt gevraagd.
Het voornoemde geluidsbeleid verschilt principieel niet van het voorafgaande Amsterdamse beleid. De essentie dat woningen waarvoor een besluit hogere waarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben is gehandhaafd. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het besluit hogere waarde een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie. Woningen met een dove gevel dienen volgens het beleid altijd een stille zijde te krijgen, behoudens in zeer uitzonderlijke gevallen zoals tijdelijke situaties. Indien vliesgevels worden toegepast, worden eisen gesteld aan de handhaving van de buitenluchtkwaliteit, zoals opgenomen in Bouwbrief 2005-15 van de gemeente Amsterdam. Bij de vaststelling van een besluit hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare geluidsbelasting.
In het kader van het MER voor het gebied Overamstel is als deelrapportage een akoestisch onderzoek uitgevoerd door TAUW (februari 2013). Tevens is in dit onderzoek de ontwikkelingen die in Amstelkwartier tweede fase mogelijk worden gemaakt meegenomen. Het akoestisch onderzoek van het MER is in te zien in bijlage 6. Naar aanleiding van het advies van het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) is het akoestisch onderzoek aangepast. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 7.4.
In het akoestisch onderzoek wordt er vanuit gegaan dat in 2023 de planontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase is opgeleverd en een deel van deelgebied 5 (A2 zone en Ronetteterrein) is ontwikkeld. Voor de overige gebieden wordt uitgegaan van een oplevering na 2023. Tevens wordt er vanuit gegaan dat de Amstelstroomlaan is aangelegd en met een brug over de Duivendrechtsevaart is aangesloten op de bestaande Joan Muyskenweg.
Wegverkeer
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse geluidsbronnen. Binnen het onderzoeksgebied (Overamstel) en de directe omgeving zijn meerdere wegverkeersbronnen aanwezig die relevant zijn voor de gecumuleerde geluidbelasting binnen het gebied. Het plangebied Amstelkwartier tweede fase is buiten de geluidzone van de rijkswegen gesitueerd. Voor het bestemmingsplan zijn de Spaklerweg, de Verlengde A2, de Joan Muyskenweg en de nieuwe Amstelstroomlaan van belang. Voor het bestemmingsplan wordt de geluidbelasting per wegvak berekend ten einde te toetsen aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder.
Voor de Rijkswegen wordt uitgegaan van de gegevens van het Geluidregister voor rijkswegen, welke zijn gebruikt voor het vaststellen van de geluidproductieplafonds langs de rijksinfrastructuur.
Spoorwegen en metro
In de directe omgeving van het bestemmingsplan zijn diverse spoorwegen en de metrolijn van Amsterdam aanwezig. Ten einde de geluidbelasting in het onderzoeksgebied te bepalen is het noodzakelijk de metro mee te nemen in het onderzoek.
Voor de spoorwegen is uitgegaan van het Geluidregister voor het landelijke spoor, welke gebruikt zijn voor het vaststellen van de geluidproductieplafonds langs de rijksinfrastructuur.
De metro is niet opgenomen in het Geluidregister. Voor het metroverkeer langs de Spaklerweg zijn de intensiteiten aangeleverd door DIVV en deze gegevens zijn gebruikt in onderhavig onderzoek.
Industrie
Binnen Overamstel en de directe omgeving is diverse bedrijvigheid aanwezig. Het aanwezige bedrijventerrein binnen het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein. De bestaande bedrijven kunnen een belemmering vormen voor de gewenste ontwikkelingen en/of de planvorming kan een belemmering vormen voor de bestaande bedrijven, daarom zijn de contouren van huidige bedrijven in beeld gebracht.
Ten zuiden van het plangebied Overamstel is een gezoneerd industrieterrein aanwezig. Het plangebied Amstelkwartier tweede fase ligt niet binnen de hierbij behorende geluidzone.
Resultaten geluidbelasting wegverkeer en metro
Woonbebouwing
Voor Amstelkwartier tweede fase bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van de Amstelstroomlaan maximaal 58 dB (incl. aftrek artikel 110g) op de zuidgevel van de woonbebouwing. De geluidbelasting ten gevolge van de Utrechtsebrug/verlengde A2 bedraagt maximaal 50 dB (incl. aftrek artikel 110g) op het noordelijke gedeelte van de westgevel. De geluidbelasting overschrijdt vanaf de 3e verdieping de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting ten gevolge van de Joan Muyskenweg bedraagt maximaal 49 dB (incl. aftrek artikel 110g) op het noordelijke gedeelte van de westgevel. De geluidbelasting overschrijdt vanaf de 5e verdieping de voorkeursgrenswaarde. Voor geluidbelastingen hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan en de bebouwing dient gestreefd te worden naar één geluidsluwe gevel per woning.
De woonbebouwing is op meer dan 100 meter van de metro gesitueerd. De metro is niet geïntegreerd in de weg en wordt derhalve afzonderlijk beschouwd. Uit de berekeningen volgt dat de geluidbelasting maximaal 48 dB bedraagt ten gevolge van de metro. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden, waardoor de metro geen belemmering vormt voor de nieuwbouw.
De toekomstige woonbebouwing is buiten de geluidzone van rijkswegen, de Amsteldijk en de President Kennedylaan gesitueerd.
Berekende geluidsbelasting op de voorgenomen woonbebouwing, gele lijn is hogere waarde
Nieuwe ligplaatsen woonboten
Voor de woonboten in Amstelkwartier tweede fase bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van de Amstelstroomlaan maximaal 57 dB (incl. aftrek artikel 110g) op de zuidgevel van de zuidelijke woonboot en 51 dB op de westgevel van deze woonboot. De geluidbelasting op de zuidgevel is hoger dan de maximale ontheffingswaarde en de ligplaats is derhalve niet zondermeer mogelijk. Deze ligplaats is niet in het bestemmingsplan opgenomen.
De geluidbelasting ter plaatse van de overige ligplaatsen voor woonboten, ten gevolge van de overige wegen, blijft onder de voorkeursgrenswaarde. De nieuwe ligplaatsen liggen buiten de geluidzone van de metro.
Bestaande ligplaatsen
De woonboten zijn buiten de geluidzone van rijkswegen, de President Kennedylaan en de metro gesitueerd. De woonboten zijn wel binnen de Amsteldijk gesitueerd. Maar omdat het hier een 30 km/uur weg betreft, heeft deze weg geen geluidzone. Gezien de afstand en de verwachte lage intensiteit zal de geluidbelasting lager dan de voorkeursgrenswaarde zijn en is vanuit een goede ruimtelijke ordening de Amsteldijk niet relevant.
Berekende geluidbelastingen op de voorgenomen woonboten, gele lijn is een hogere waarde
Resultaten geluidbelasting railverkeer
De nieuwe woonbebouwing ondervindt een maximale geluidbelasting van 63 dB op de zuidgevel van de nieuwe bebouwing (parallel aan de Amstelstroomlaan) ten gevolge van het railverkeer. Hiervoor moeten hogere waarden worden aangevraagd. In onderstaande figuur is aangegeven waar de voorkeursgrenswaarde binnen het plangebied wordt overschreden.
De geluidbelasting ter plaatse van de geprojecteerde ligplaatsen voor woonboten is lager dan de voorkeursgrenswaarde.
Geluidbelasting spoorweg, gele lijn is hogere waarde
Resultaten gecumuleerde geluidbelasting
Het plangebied Amstelkwartier tweede fase ondervindt een maximale gecumuleerde geluidbelasting van 64 dB op de zuidgevel van de nieuwe bebouwing (parallel aan de Amstelstroomlaan). In onderstaande figuur is de berekende gecumuleerde geluidbelasting weergegeven.
In de Wet geluidhinder worden geen grenswaarden gesteld aan de gecumuleerde geluidsbelasting. De gemeente Amsterdam heeft wel beleid opgesteld voor het vaststellen van hogere grenswaarden in het kader van de Wet geluidhinder. In dit beleid staat tevens opgenomen hoe de gemeente Amsterdam met de cumulatieve geluidsbelasting wil omgaan.
De maximale toelaatbare cumulatieve geluidsbelasting conform Amsterdams beleid is: maximale toelaatbare ontheffingswaarde 68 dB + 3 dB = 71 dB. Uit de berekening volgt dat de cumulatieve geluidsbelasting maximaal 64 dB bedraagt en voldoet aan het Amsterdams beleid.
Berekende gecumuleerde geluidbelasting
Amstelstroomlaan
De huidige Spaklerweg wordt de nieuwe Amstelstroomlaan. De Amstelstroomlaan zal aangesloten worden op de Joan Muyskenweg. Hiervoor wordt, binnen het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase, de aanleg van een nieuwe weg mogelijk gemaakt tussen de Spaklerweg en de Duivendrechtsevaart. In de toekomst zal deze wellicht worden doorgetrokken met een brug naar de Joan Muyskenweg. De Amstelstroomlaan is op dit moment alleen voor een klein deel in de vigerende bestemmingsplannen opgenomen (Amstelkwartier Binnendijks).
Bij de bestemmingsplannen is de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe Amstelstroomlaan beoordeeld. Hieruit volgt dat de geluidbelasting ten gevolge van de nieuwe weg de maximale grenswaarde op de nieuwe bebouwing niet overschrijdt. Wel kan door het toepassen van geluidreducerend asfalt de geluidbelasting verlaagd worden, wat bij de aanleg van een nieuwe weg wenselijk is.
Door de aanleg van de Amstelstroomlaan, kan er sprake zijn van geluideffecten aan het begin van bestaande Amstelstroomlaan (Spaklerweg). Bij reconstructie van een weg dient tevens te worden gekeken naar het geluideffecten die optreden tussen het jaar voor realisatie en 10 jaar na realisatie. Maar aangezien het een effect is ten gevolge van een aanleg van de nieuwe weg wordt beoordeeld of hierdoor een significant geluideffect optreed ten opzichte van de referentie. Dit is niet het geval. Voor deze woningen in het bestemmingsplan Amstelkwartier Binnendijks (fase 1) zijn hogere waarden verleend. Tijdens de onderzoeken ten behoeve van de Amstelkwartier Binnendijks (fase 1) was de naam van de toekomstige Amstelstroomlaan Nuonweg. Voor de Nuonweg zijn hogere waarden verleend voor gebouw 3c en 4c van 57 dB. Uit de berekening volgt dat de geluidbelasting in de nieuwe situatie in 2023 ten gevolge van de Amstelstroomlaan maximaal 56 dB bedraagt. Hierdoor kan worden gesteld dat met het aanleggen van de Amstelstroomlaan geen significant effect optreed ter plaatse van aanwezige geluidgevoelige bebouwing.
Mitigerende maatregelen
Om negatieve effecten te beperken is een onderscheid te maken in bron-, overdrachts- en ontvangermaatregelen. Bij de keuze van akoestische maatregelen hebben bronmaatregelen de voorkeur. Dit zijn maatregelen om de geluidsuitstraling bij de bron aan te pakken. Vervolgens kunnen overdrachtsmaatregelen worden overwogen. Hieronder zijn de bronmaatregelen en de overdrachtsmaatregelen apart behandeld.
Bronmaatregelen
Binnen het plangebied is als bronmaatregel het toepassen van stiller asfalt mogelijk.
Het toepassen van een geluidsreducerend wegdektype (type ZSA-SD) op de Amstelstroomlaan kan een reductie van 2 tot maximaal 5 dB realiseren. Door het toepassen van stil asfalt op de Amstelstroomlaan wordt de voorkeursgrenswaarde echter nog steeds overschreden. Aangezien het de aanleg van een nieuwe weg betreft lijkt het uitvoeren van de weg met geluidsreducerend asfalt wel gewenst.
Voor de Joan Muyskenweg kan de geluidbelasting tevens worden verlaagd met 2 tot maximaal 5 dB, door het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Doordat de Joan Muyskenweg tevens een ontsluitingsweg is van het bedrijventerrein kan het toepassen van een geluidsreducerend asfalt vanuit het technische aspect niet gewenst zijn. Dit komt doordat geluidsreducerend asfalt gevoeliger is voor wringing (als gevolge van manoeuvrerende voertuigen) en slijtage. De voorkeursgrenswaarde zal door het toepassen van een stil asfalt type nog steeds worden overschreden.
Bronmaatregelen voor het spoor ondervinden financiële bezwaren gezien het lange traject dat moet worden voorzien van bronmaatregelen, de omvang van het project en technische bezwaren vanwege het grote aantal wissels.
Overdrachtsmaatregelen
Het project ligt binnen de bebouwde kom waardoor geluidschermen langs wegen uit stedenbouwkundig oogpunt gezien onwenselijk is.
Een geluidscherm langs het spoor, metro, snelweg of de verlengde A2 is vanuit stedenbouwkundig oogpunt gezien wel mogelijk. Het treffen van deze maatregelen zal financieel wel doelmatig zijn als het gehele gebied Overamstel wordt getransformeerd naar woonbebouwing, echter omdat er nu slechts beperkte ontwikkelingen worden vastgelegd binnen de deelgebieden Amstelkwartier tweede fase en A2-zone Ronetteterrein, is het treffen van noodzakelijke hoge én lange geluidschermen financieel niet gewenst.
Ontvangermaatregelen
Indien bron- en overdrachtsmaatregelen niet voldoende effect hebben, kan worden gedacht aan
ontvangermaatregelen. Ontvangermaatregelen kunnen bestaan uit gevelmaatregelen of vliesgevels, waardoor de binnenwaarde wordt gewaarborgd. Achter vliesgevels neemt de geluidbelasting af en kan zelfs een geluidsluwe gevel worden gerealiseerd.
Gasontvangstation, Gasexpansieturbine en gasverdeelstation
Ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de toekomstige Amstelstroomlaan, staan 2 gasontvangstations en een gasexpansieturbine (specifieke bouwaanduiding 1 en 2). Ingevolge de VNG richtafstanden geldt voor een gasontvangstation een afstand van 50 meter ten gevolge van geluid. Deze afstand van 50 meter is in onderhavig bestemmingsplan alleen van invloed op het uit te werken deel wonen (W-U). In de uitwerkingsregels is opgenomen dat, voor zover het gebruik van de bestaande gasontvangstations en gasexpansieturbine niet opgeheven is, binnen een afstand van 50 meter geen geluidsgevoelige functies (of gebouwen) zijn toegestaan.
Bij de verdere ontwikkeling van dit deel van het bestemmingsplan is het de bedoeling dat de gasontvangstations en de gasexpansieturbine naar het noorden van het plangebied verplaatst worden, waar reeds een gasverdeelstation aanwezig is (op de verbeelding bestemming Bedrijf). Ook voor deze locatie geldt dat de uitwerkingsregels aangeven dat bij de ontwikkeling van geluidsgevoelige functies (of gebouwen) rekening dient te worden gehouden met deze functie. Andersom geldt dat de nieuwe locatie voor het gasontvangstation en gasexpansieturbine rekening dient te houden met eventueel reeds aanwezige geluidsgevoelige functies (of gebouwen).
De geluidhinder problematiek is op 12 april 2013 besproken in het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (TAVGA) waarin de dienst Ruimtelijke Ordening, de Omgevingsdienst en de gemeentelijk geneeskundige dienst zitting hebben. In haar advies heeft het TAVGA aangegeven dat de metro gelegen buiten het plangebied als aparte weg in de berekeningen meegenomen moet worden. In dat kader heeft Tauw het akoestisch onderzoek aangepast. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden wordt. Het afzonderlijk beschouwen van de metro heeft dan ook geen effect op de aan te vragen hogere waarden. De geluidbelasting ten gevolge van de spoorweg neemt niet significant af, waardoor de berekende geluidbelasting en de aan te vragen hogere waarden gelijk blijven. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer blijft gelijk. Zie voor het aangepaste onderzoek bijlage 7.
In het onderzoek is ten behoeve van deelgebied Amstelkwartier tweede fase de geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer en de bedrijven beoordeeld. Uit de resultaten volgt dat voor de woonbebouwing de voorkeursgrenswaarde op enkele gevels wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer over de Amstelstroomlaan, Spaklerweg en het railverkeer. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Voor de woonbebouwing zijn hogere waarden vastgesteld. Zie voor het besluit hogere waarden bijlage 16.
Voor de ligplaatsen van woonboten is er op 1 ligplaats (1e ligplaats ten noorden van de Amstelstroomlaan) een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en maximale waarde. Deze ligplaats is niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Voor de andere ligplaatsen binnen het plangebied is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
In het onderzoek is ook beoordeeld of er sprake is van reconstructie van de Amstelstroomlaan ter plaatse van de woningbouw van het bestemmingsplan Amstelkwartier Binnendijks (1e fase). Het blijkt dat de verleende hogere waarde op de woningbouw hoger is dan de berekende geluidbelasting in het alternatief 2023 voor het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Wet Milieubeheer (Wet Luchtkwaliteit)
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer (hierna: Wm) opgenomen. De wet voorziet onder meer het rijksprogramma het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip "in betekenende mate" (ibm) en gebiedssaldering. De kern van de wet wordt gevormd door een programmatische aanpak om de grenswaarden zo snel als redelijkerwijs mogelijk is, te halen en door de introductie van het begrip "in betekenende mate".
Per 1 augustus 2009 is de wet van 12 maart 2009 tot Wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen)in werking getreden. Deze wet dient de navolgende doelen:
Naast de wijziging van de Wet milieubeheer (implementatie en derogatie luchtkwaliteitseisen) is in augustus 2009 tevens het Besluit derogatie in werking getreden en is Regeling beoordeling luchtkwaliteit gewijzigd.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan, waarvan de uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden uitgeoefend indien (samengevat) aannemelijk is gemaakt dat:
In bijlage 2 van de wet zijn de grenswaarden, plandrempel en alarmdrempels voor de diverse stoffen opgenomen. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 1 Bijlage 2: grenswaarden maatgevende stoffen
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig vanaf | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2010 | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | 2005 | ||
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 2005 |
Ten gevolge van de derogatie geldt binnen de agglomeratie Amsterdam/Haarlem, uitstel of vrijstelling van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide genoemd in bijlage 2. Concreet betekent dit dat de grenswaarden voor fijn stof per 11 juni 2011 moeten worden te worden behaald en stikstof per 1 januari 2015. Tot deze tijdstippen gelden andere hogere grenswaarden genoemd in Bijlage 2. Voor fijn stof en stikstofdioxide zijn de belangrijkste grenswaarden in tabel weergegeven 2.
Aan het einde van de derogatietermijn zal overal in Nederland aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moeten worden voldaan (tabel 1).
Tabel 2 Grenswaarden maatgevende stoffen vanaf 1 augustus 2009 in agglomeratie Amsterdam/Haarlem
stof | toetsing van | grenswaarde | Geldig tot | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 1 januari 2015 | ||
uurgemiddelde concentratie | 300 µg/m³ Max. 18 X per kalenderjaar overschrijden, |
1 januari 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 48 µg/m³ | 11 juni 2011 | ||
dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie | 75 µg/m³ Max 35 X per kalenderjaar overschrijden |
11 juni 2011 | |||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Gaat gelden vanaf 1 januari 2015 Tot 1 januari 2015 geen beoordeling en toetsing. |
De dagnorm 24-uurgemiddelde concentratie houdt in dat de norm voor fijn stof (PM10) maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Daarnaast geldt een plaatsafhankelijke aftrek voor de jaargemiddelde norm voor fijn stof. Voor Amsterdam bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde fijn stof 6 µg/m³ en voor het 24-uurgemiddelde 6 overschrijdingen per jaar. Met deze aftrek mag de dagnorm derhalve 41 keer worden overschreden.
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is stikstofdioxide (NO2, jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van fijn stof (PM10) van belang.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Ingevolge (artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder d, van) de Wet milieubeheer kan een bestemmingsplan worden vastgesteld hetzij indien een uitoefening dan wel toepassing is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12, eerste lid, of artikel 5.13, eerste lid, vastgesteld programma.
Het NSL is 1 augustus 2009 in werking getreden. Nu het NSL van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL. Het project Zuidas is in het NSL opgenomen.
Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007
Ook in het nieuwe wettelijk stelsel voor luchtkwaliteit bestaat de mogelijkheid van projectsaldering. Saldering is de mogelijkheid om ruimtelijke plannen uit te voeren in gebieden waar te veel fijn stof en stikstofdioxide in de lucht zit. Het gaat daarbij ook om plannen die de luchtkwaliteit ter plekke iets kunnen verslechteren, maar in een groter gebied per saldo verbeteren. De saldobenadering voor projecten is vastgelegd in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1 en 2, van de Wet milieubeheer. Projecten in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden kunnen, evenals onder het voorheen geldende Besluit luchtkwaliteit 2005 doorgaan als de concentratie van een stof gelijk blijft of verbetert (sub 1, projectsaldering in enge zin) en ook als weliswaar de concentratie van een stof verder verslechtert, maar er per saldo, door de inzet van extra maatregelen of door het optreden van gunstige effecten elders, sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit (sub 2, projectsaldering in ruime zin). Net zoals onder het regime van het Besluit luchtkwaliteit 2005 gelden er belangrijke wettelijke voorwaarden waaraan met name bij de projectsaldering als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder b, sub 2, dient te worden voldaan.
Projectsaldering is aan de orde wanneer de gevolgen van een project de 3% grens, voor 'niet in betekenende mate' overschrijden. Bij het bepalen van de precieze gevolgen van het in betekenende mate project speelt die grens vervolgens geen rol meer. De omvang van de salderingsopgave beslaat immers de gehele verslechtering. Bij het bepalen van de omvang van het studiegebied zullen alle significante gevolgen dienen te worden meegenomen.
De regeling stelt eisen aan overheden om ruimtelijke besluiten goed te onderbouwen en motiveren.
Besluit gevoelige bestemmingen
De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Met deze AMvB wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. De AMvB heeft niet tot doel om op voorhand elk risico af te dekken, maar om de meest nijpende situaties via een dwingende regeling te voorkomen.
Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat de AMvB is gericht op functies die specifiek bedoeld zijn voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, zijnde kinderen, ouderen en zieken.
In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties overigens niet als gevoelige bestemming gezien. In de meeste ziekenhuizen is sprake van luchtbehandeling, waardoor binnen een goede luchtkwaliteit gehandhaafd kan worden. Ook hebben ziekenhuizen een flinke verkeersaantrekkende werking, met negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving, terwijl een goede bereikbaarheid cruciaal is. (Bron:http://www.infomil.nl/onderwerpen/klimaat-lucht/luchtkwaliteit/wettelijk-kader-en/besluit-gevoelige)
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ). Ook tijdens de zogenoemde derogatieperiode blijven voor de toepassing van deze AMvB de oorspronkelijke (dus niet tijdelijk verhoogde) grenswaarden blijven gelden van 40 µg/m3 jaargemiddeld voor PM10 en voor NO2 en 50 µg/m3 etmaalgemiddeld met maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar voor PM10.
Blijkt uit het onderzoek dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven.
Actieplan luchtkwaliteit
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht in zijn geheel te verbeteren. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd. Op grond van het Actieplan Luchtkwaliteit moet in het ruimtelijke ordeningsbeleid meer rekening gehouden worden dat voorzieningen voor gevoelige groepen niet in de directe nabijheid van grote verkeersaders worden geplaatst of dat er maatregelen worden getroffen om de gevoelige groepen beter te beschermen dan nu doorgaans het geval is.
Richtlijnen gevoelige bestemmingen Amsterdam
Amsterdam heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het beschermen van gevoelige groepen. De gemeente wil ook in relatie tot ruimtelijke planvorming in de omgeving van het eigen wegennet zorgvuldig met deze groepen omgaan. Het behartigen van de gezondheid van de burgers vraagt om een meer lokale benadering waarbij niet alleen wordt gekeken naar de situatie rond snelwegen en provinciale wegen, maar ook naar de situatie rond drukke lokale verkeerswegen.
De aanpak met betrekking tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is vastgelegd in een Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen. Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft, maar de richtlijn heeft een zogenaamde “eerbiedigende werking” en heeft geen gevolgen voor bestaande situaties. Bovendien kan het bestuur - in tegenstelling tot bij de landelijke wetgeving - altijd van een richtlijn afwijken.
Onderdeel van de richtlijn is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Verder geldt als uitgangspunt dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.
Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Met het oog hierop zijn projecten voortaan verplicht om bij de ruimtelijke producten expliciet aandacht te besteden aan de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit. De aandacht voor de relatie tussen gezondheid en luchtkwaliteit heeft een integraal karakter waarbij de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is men verplicht om een toetsing te laten uitvoeren door de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid. De bevindingen van deze toetsing en de eventuele daaruit voortvloeiende aanbevelingen worden binnen het kader van besluitvorming over het desbetreffende project aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt. Indien het bevoegd gezag de eventuele aanbevelingen van de GGD niet overneemt, dan wordt dit schriftelijk met redenen omkleed beargumenteerd.
Per 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. Nu dit van kracht is, hoeven de hierin opgenomen IBM-projecten niet meer aan de grenswaarden te worden getoetst. In plaats daarvan vindt de zogenaamde “programma-toetsing” plaats. Daarbij gaat het erom of een project is genoemd of beschreven, dan wel past binnen of niet in strijd is met het NSL. In de aanmelding van het project Overamstel voor het NSL is reeds rekening gehouden met de ontwikkelingen van Amstelkwartier tweede fase. Voor het NSL zijn voor geheel Overamstel 4.000 woningen aangemeld en 200.000 m² bvo aan kantoren, bedrijven en voorzieningen. Met de realisatie van circa 850 woningen en 7.600 m² bvo aan bedrijven en voorzieningen binnen Amstelkwartier tweede fase, past dit binnen het programma welke is aangemeld voor het NSL. Een nadere toets is niet aan de orde. Reeds op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen strijd is met de betreffende regeling in de Wet milieubeheer.
Overigens blijkt uit het luchtkwaliteitsonderzoek dat in het kader van de m.e.r. die voor Overamstel is uitgevoerd, dat voor de situatie in 2023 en 2030 de verschillende planalternatieven (waaronder ook de ontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase), geen negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. De normen voor fijnstof en stikstofdioxide worden niet overschreden.
Wat betreft gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit worden deze langs de Amstelstroomlaan mogelijk gemaakt. Omdat de Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen als uitgangspunt wordt gebruikt bij de planontwikkeling zullen gevoelige bestemmingen die in de toekomst gerealiseerd worden op voldoende afstand van nabijgelegen snelwegen, provinciale wegen en drukke stadstraten gerealiseerd moeten worden.
Uitgangspunt is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.
Over de Amstelstroomlaan rijden minder dan 10.000 mvt per etmaal. De Amsterdamse Richtlijn gevoelige bestemmingen is dan ook niet van toepassing op het plangebied Amstelkwartier tweede fase.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.
Voor het plangebied zijn de volgende risicobronnen relevant:
In paragraaf 9.3 worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.
Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld weergeeft wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. Naast de kans moet echter ook het mogelijk effect van een ongeval worden betrokken in besluitvorming.
Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.
De externe veiligheidsregelgeving voor inrichtingen ligt vast in het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (BEVI, ministerie van VROM, 2004) en de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI, ministerie van VROM, 2004). Artikel 8 en 12 van het BEVI schrijven voor dat bij een ruimtelijk besluit als een bestemmingsplan getoetst moet worden aan normen voor het plaatsgebonden- en het groepsrisico als gevolg van activiteiten bij risico-inrichtingen.
Voorbeelden van risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en chemische fabrieken. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. De normstelling van het Bevi richt zich zowel op vergunningverlening als ruimtelijke ordening.
In nieuwe situaties geldt voor het PR een grenswaarde van 10-6 (de kans op een ongeval moet kleiner zijn dan 1 op een miljoen per jaar) voor kwetsbare objecten en een richtwaarde van 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten. Dit betekent dat binnen de PR 10-6 contour van een Bevi-inrichting geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden opgericht. Indien binnen de contour beperkt kwetsbare objecten worden opgericht moet het bevoegd gezag motiveren waarom dat wenselijk en aanvaardbaar is.
In of nabij het plangebied Amstelkwartier tweede fase zijn geen risicovolle inrichtingen gevestigd en worden deze binnen dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren; hierin is onder andere vastgelegd welke stoffen behoren tot de categorie 'gevaarlijke stoffen' en dat het transport binnen de bebouwde kom zoveel mogelijk dient te worden vermeden.
De regels voor toetsing van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water liggen vast in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De Circulaire beschrijft het beleid van de overheid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Voor het GR geldt op basis van de Circulaire voor het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht in de gevallen van een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV) worden voor dit Basisnet - in lijn met het BEVI - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd. Het BTEV zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen het invloedsgebied van een transportroute, een verantwoording groepsrisico verplichten.
Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.
In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 4 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid streeft naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De afweging voor een (toename van een) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bevoegd gezag ter besluitvorming worden voorgelegd. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.
Het uitvoeringsbeleid streeft naar extra bescherming van beperkt zelfredzame personen. Ongevalsscenario's met brandbaar zoals LPG en buisleidingen zijn snelle scenario's die minder mogelijkheden geven voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarom stelt het uitvoeringsbeleid dat nieuwe objecten specifiek bedoeld voor beperkt zelfredzame personen gesitueerd moeten worden buiten de 100%-letaliteitsgrens van ongevallen met brandbaar gas. Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval. Daarnaast zal er afschermende werking optreden door andere bebouwing en zullen mensen binnen gebouwen beschermd zijn tegen warmtestraling.
Amsterdam definieert minder zelfredzame personen vanuit externe veiligheid als personen die niet over het fysieke en/of verstandelijke vermogen beschikken om zichzelf in veiligheid te brengen in geval van een calamiteit. De volgende personen/groepen worden in ieder geval als minder zelfredzaam gedefinieerd:
Uitdrukkelijk worden niet bedoeld objecten als woningen, winkels, kantoren etc. waar deze groepen ook aanwezig kunnen zijn.
De 100% letaliteitsgrens ligt op de volgende afstand van de verschillende risicobronnen in het gebied:
Indien er economische of maatschappelijke gewichtige redenen zijn en de bestrijdbaarheid en de zelfredzaamheid voldoende op orde zijn, kan een object bedoeld voor minder zelfredzame personen worden gesitueerd binnen de 100% letaliteitsgrens van LPG. Een dergelijke afweging wordt als specifiek beslispunt binnen het ruimtelijke proces aan het bestuur of verantwoordelijk bestuurder ter besluitvorming worden voorgelegd.
In het kader van het MER voor het gebied Overamstel is onderzoek gedaan naar de externe veiligheidsrisico's uitgevoerd door AVIV. Onderzoek is gedaan naar de externe veiligheidsrisico's veroorzaakt door de nabij gelegen transportmodaliteiten spoor, weg en hoge druk aardgasleiding. Tevens zijn de effecten van een LPG vulpunt en een aantal gasinstallaties onderzocht. In het onderzoek zijn alle ontwikkelingen die voorzien zijn in Overamstel (minimale tot maximale variant) meegenomen en daarbij is tevens specifiek naar de externe veiligheidsrisco's en de ontwikkelingen in Amstelkwartier tweede fase gekeken. Zie voor het externe veiligheidsonderzoek, bijlage 8.
Ten zuiden van Overamstel ligt de rijksweg A10. Deze is onderdeel van het Basisnet Weg. Het plangebied Amstelkwartier tweede fase ligt op circa 775 meter van de A10. LPG vervoer per weg is maatgevend voor het risico langs de A10. De effecten van een mogelijk ongeval reiken niet tot het plangebied.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag op het midden van de weg niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. De verbindingsbogen van het knooppunt Amstel maken geen onderdeel uit van het Basisnet Weg en hebben derhalve geen veiligheidszone. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in Amstelkwartier tweede fase.
Plasbrandaandachtsgebied
In het concept Btev (Besluit transportroutes externe veiligheid) en in het Eindrapport basisnet weg is voor rijksinfrastructuur het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Het PAG is het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 meter voor het PAG wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Ter plaatse van het plan is volgens het Eindrapport basisnet weg een PAG van toepassing op de A10. Bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase bevindt zich echter op een afstand groter dan 30 m van de A10 en ligt daarmee buiten dit gebied.
Groepsrisico
Uit de berekeningen van het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg blijkt dat met de ontwikkelingen in het plangebied Amstelkwartier tweede fase het groepsrisico circa negen keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde (factor 0.102). Er is geen toename van het groepsrisico. Ontwikkelingen binnen het plangebied hebben geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Het spoortraject Duivendrecht-Amsterdam Muiderpoort maakt onderdeel uit van het Basisnet Spoor. Hoewel er in de huidige situatie niets wordt vervoerd en er ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen is voorzien op korte termijn, is er wel vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk. Potentieel LPG vervoer per spoor is maatgevend voor het risico langs het genoemde spoortraject. Slechts een deel van het plangebied ligt binnen het invloedgebied van een mogelijk ongeval met LPG. In Basisnet Spoor is vastgelegd dat eventueel transport door Amsterdam gebeurt met 'warme BLEVE-vrije' treinen. Hiermee wordt bij eventueel vervoer de kans op een groot ongeval met LPG zoveel mogelijk gereduceerd.
Plaatsgebonden risico
In het Basisnet Spoor zijn afstanden (veiligheidszone) opgenomen die voor het spoortraject Duivendrecht - Amsterdam Muiderpoort gelden. Het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen mag op het midden van de spoorbundel niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor bestemmingplan Amstelkwartier tweede fase.
Plasbrandaandachtsgebied
Volgens het eindrapport Basisnet Spoor is er voor het spoortraject Duivendrecht - Amsterdam Muiderpoort geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Het plasbrandaandachtsgebied vormt daarmee geen belemmering voor bestemmingplan Amstelkwartier tweede fase.
Groepsrisico
Uit de berekeningen voor het groepsrisico vanwege vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor blijkt dat bij een autonome ontwikkeling het groepsrisico, met een factor van 0.122, meer dan 8 keer kleiner is dan de oriëntatiewaarde (1/ 0.122). Door de ontwikkelingen in Amstelkwartier tweede fase blijft het groepsrisico nagenoeg hetzelfde (0.119) en neemt het zelf iets af. Dit is te verklaren door de afstand tussen het plangebied en de spoorbundel. De grote ontwikkelingen liggen op ruime afstand (>200 meter) van het plangebied.
Binnen het plangebied Amstelkwartier tweede fase liggen een drietal 16 inch, 40 bar gastransportleidingen. Twee van de gastransportleidingen zijn verbonden met twee in het plangebied gelegen Gasontvangstations. Om de woningbouwontwikkelingen in het plangebied mogelijk te maken, is de verlegging van de hogedruk aardgastransportleiding en de verplaatsing van de twee gasontvangstations en een gasexpansieturbine noodzakelijk. Voor de berekeningen van het plaatsgebonden- en groepsrisico is uitgegaan van zowel de bestaande als de nieuwe situatie.
Plaatsgebonden risico
De berekeningen hebben, voor zowel de bestaande als de nieuwe situatie, niet geleid tot een plaatsgebonden risicocontour voor de grenswaarde van 1.0 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied Amstelkwartier tweede fase.
Groepsrisico
Uit onderstaande figuur blijkt dat de hoogstscorende kilometer van het groepsrisico ten oosten van het spoor in Weespertrekvaart Midden ligt. Hierdoor hebben de ontwikkelingen in Amstelkwartier tweede fase geen invloed op de kilometer met het hoogste groepsrisico.
Ligging kilometer maximale groepsrisico (rood) in de situatie autonome ontwikkeling
Om de invloed van het groepsrisico te tonen is ook een kilometer ter hoogte van het plangebied geselecteerd. In de autonome situatie is er sprake van een factor van 0.048 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Met de ontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase, zonder verlegging van de gastransportleiding, is er sprake van een factor 0.117 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Sprake is van een toename van het groepsrisico. Door het nieuwe/ verlegde tracé van de aardgastransportleiding is het groepsrisico 0.275 keer de oriëntatiewaarde.
Om de woningbouwontwikkelingen in Amstelkwartier tweede fase mogelijk te maken is het verplaatsen van twee gasontvangstations (GOS) en een Gasexpansieturbine (GET) naar de reeds in het plangebied aanwezige Gasverdeelstation (GVS) noodzakelijk. Ter beoordeling van de uiteindelijke vergunning en om te komen tot een verantwoorde invulling van de ruimte is inzicht vereist in de risico's van genoemde combinatie. Aangezien de verplaatsing van de GOS en GET nog niet direct zal plaatsvinden is voor het plaatsgebonden- en groepsrisico, zowel de bestaande als nieuwe situatie beoordeeld.
De aan te houden afstand tussen één installatie (GOS of GVS zonder gasexpansieturbine) en bebouwing wordt normaal beoordeeld volgens het activiteitenbesluit. Toepassing van de voorschriften uit het activiteitenbesluit leidt tot een aan te houden standaard afstand van 25 m tot kwetsbare objecten. Voor de huidige situatie is voor deze installaties geen risicoanalyse opgesteld.
Voor een installatie met een gasexpansieturbine kan deze standaard afstand niet worden gehanteerd.
In de gewenste toekomstige situatie worden de drie installaties relatief dicht bij elkaar geplaatst. Door het bevoegd gezag is daarom verzocht om het extern veiligheidsrisico vast te stellen met een kwantitatieve risicoanalyse. De uitkomsten van de analyse zijn opgenomen in het externe veiligheidsrapport (zie bijlage 8). Het hierin gehanteerde risicomodel is gebaseerd op het concept rekenvoorschrift voor aardgastransportinrichtingen van de Nederlandse Gasunie en een aanname omtrent de ontwerp/inrichting van de drie installaties. Het resultaat van het risicomodel dient als indicatief te worden beschouwd en opnieuw te worden beoordeeld als het ontwerp van de installaties verder is uitgewerkt.
De drie installaties samen veroorzaken geen plaatsgebonden risico groter dan de grenswaarde van 10-6 /jr. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor ontwikkelingen in de nabijheid van deze installaties.
Voor het externe veiligheidsrapport dat inzake het MER en de bestemmingsplannen is opgesteld is een herberekening gedaan met het opgestelde risicomodel voor de toekomstige ontwikkeling, overeenkomstig het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase. Deze ontwikkeling is maatgevend voor de bebouwing binnen het invloedsgebied van de drie installaties. Het groepsrisico voor beide ontwikkelingen is nagenoeg hetzelfde. De fN-curve is bij 300 slachtoffers gelijk aan 0.975 keer de oriëntatiewaarde.
Uit onderzoek blijkt dus dat het GR ter hoogte van het plangebied toeneemt als gevolg van voorziene ontwikkelingen. Dit is met name het gevolg bij de gasleiding en de GOS/GET combinatie. In de regelgeving wordt dit als een aandachtspunt beschouwd en wordt een verantwoording van het groepsrisico voorgeschreven.
Op basis van de risicoanalyse is door de regionale brandweer advies uitgebracht (bijlage 9). Dit advies is als input gebruikt bij het opstellen van de verantwoording en de beoordeling van de veiligheidssituatie.
De brandweer geeft in haar advies aan dat de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen klein is maar de gevolgen kunnen groot zijn. De risico's voor het plangebied voor het plangebied worden volgens het advies van de brandweer veroorzaakt door:
De invulling van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag neemt daarmee de verantwoordelijkheid voor het zogenaamde "restrisico" dat overblijft na eventueel genomen risico reducerende maatregelen.
Het groepsrisico als gevolg van vervoer per weg en per spoor ligt ver onder de oriëntatiewaarde en wordt niet beïnvloed door de ontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase. Daarnaast worden er in de huidige situatie geen gevaarlijke stoffen vervoerd per spoor. De verantwoording richt zich dan ook op risico's als gevolg van een mogelijk ongeval met gas.
De regelgeving schrijft de volgende stappen voor bij de beoordeling van het groepsrisico:
a. de aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaken;
In de autonome situatie is in het gebied met name voorzien in kantoren en bedrijvigheid. Het bestemmingplan voorziet in een hoogwaardig stedelijk gebied waar ook woningen en maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Doordat er sprake is van verandering van het programma (sloop-nieuwbouw) neemt het totaal aantal aanwezigen in het gebied niet toe. Wel zullen aanwezigen in de toekomst op andere locaties binnen het gebied verblijven. In de externe veiligheidsberekeningen (zie bijlage 8) is rekening gehouden met de nieuwe functies en locaties.
b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar;
Het groepsrisico voor de aardgasleiding is meer dan een factor 5 onder de oriëntatiewaarde in de huidige en autonome situatie. Door toevoeging van (woon) functies en het voorziene wijziging in de ligging van het tracé neemt het groepsrisico toe. Het blijft als gevolg van dit plan echter ruim onder de oriëntatiewaarde (bij een factor 4).
Voor de GOS en de GET hoeft in de huidige situatie het groepsrisico niet te worden bepaald volgens de regelgeving. Het bevoegd gezag (voor de vergunning) heeft gevraagd het groepsrisico voor combinatie in beeld te brengen. Het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het gebied in combinatie met de verplaatsing en samenvoeging van de GOS en de GET blijft net onder de oriëntatiewaarde.
c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast bij de risicobron;
De risicobepalende factor voor een ongeval met gas(leidingen) zijn voornamelijk het gevolg van (graaf)werkzaamheden door derden. In de risicomethodiek voor aardgastransportleidingen wordt hier specifiek rekening mee gehouden. Daarnaast is de bijdrage van het falen van een leiding als gevolg van corrosie in de risicomethodiek opgenomen.
Omdat de kans op een leidingbreuk voornamelijk door graafwerkzaamheden wordt bepaald, is de kans op een beschadiging afhankelijk van de diepteligging van de leiding. Of een beschadiging resulteert in een leidingbreuk hangt vervolgens weer af van de diameter, wanddikte, druk, staalsoort en kerfslagwaarde.
In het bestemmingsplan is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Het bestemmingsplan staat daardoor niet toe dat er zomaar mag worden gegraven in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen. Daarnaast dient er bij werkzaamheden in de grond een klic-melding gedaan te worden en een Wior vergunning te worden aangevraagd. Naar aanleiding daarvan dient de grondroerder contact op te nemen met de Gasunie om te vragen om toezicht bij het graven. Dit minimaliseert de kans op een ongeval.
In de GOS/GET combinatie komen de leidingen boven de grond. Conform regelgeving wordt het gebouw uitgerust met detectievoorzieningen, mogelijkheden om de gastoevoer te sluiten en vindt regulier onderhoud plaats. Het gebouw wordt ontoegankelijk voor derden ter voorkoming van schade van de installatie.
Bij verplaatsing van de GOS/GET naar de nieuwe locatie in afstemming met de Gasunie en Liander zal worden gekozen voor de meest veilige inrichting van de locatie. Veiligheid van de installatie in relatie tot de omgeving komt ook aan de orde in de procedure voor de (omgevings)vergunning voor de GOS/GET combinatie op de nieuwe locatie.
d. andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan;
Amstelkwartier is door de gemeente aangewezen als gebied voor ontwikkeling tot hoogwaardig grootstedelijk gebied. Het is niet realistisch het gebied te ontwikkelen zonder dat dit leidt tot een toename van het aantal aanwezigen in het gebied.
De voorzieningen voor het transport van gas zijn ook noodzakelijk in het gebied om de woningen en bedrijven in dit deel van Amsterdam te voorzien van gas.
De 100% letaliteitszone van de GOS, GET en de gasleidingen liggen over de uit te werken woonbestemming in het bestemmingsplan. Bij de nadere uitwerking van het bestemmingsplan binnen deze zone vormen risico's een afwegingscriterium. Op dat moment is er ook meer duidelijkheid over de exacte invulling en locatie van de nieuwe functies en kunnen indien nodig locatiespecifieke maatregelen worden getroffen ter beperking van de risico's .
e. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het gevaar van een ongeval te beperken. Met betrekking tot hoge druk aardgas zijn dat voornamelijk maatregelen die de kans op een ongeval in het plangebied verkleinen, zoals markeren en vrijhouden van de omgeving en het beschermen van de leiding en installatie van de leiding tegen beschadigingen.
Bij het verleggen van de leiding en aanleg van de nieuwe GOS/GET installatie zal met de Gasunie en Liander worden afgestemd over mogelijke maatregelen die redelijkerwijs genomen kunnen worden om de risico's zoveel mogelijk te beperken.
f. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid in algemene zin van belang. Als uitstroming van gas plaats vindt, zal de Gasunie de leidingen inblokken. In geval van een directe ontsteking kan brandweerpersoneel in beschermde kleding de fakkel beperkt benaderen. De fakkel zelf kan niet door de brandweer geblust worden. Er wordt gewacht tot het ingeblokte leidingdeel is leeg gelopen.
De brandweer benadert een incident bovenwinds en moet derhalve van 2 verschillende windrichtingen aan kunnen rijden. Het gehele plangebied is van meerdere kanten bereikbaar. De bluswatervoorziening in het gebied zal voldoen aan het basisniveau.
Het is ook mogelijk om maatregelen te nemen waardoor de effecten van een ongevalscenario op de omgeving beperkt kunnen worden. De brandweer geeft de volgende effectbeperkende maatregelen ter overweging.
Voor voorzieningen aan gebouwen geldt dat hierover niet kan worden beslist in het kader van het bestemmingsplan. De bluswatervoorziening in het gebied zal voldoen aan gestelde eisen.
g. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
Aangezien de brandweer bij een groot ongeval met een hogedruk aardgas niet kan blussen en de geneeskundige hulpverlening slachtoffers niet kan bereiken zolang het gas brand, zijn aanwezige personen binnen het effectgebied aangewezen op zelfredzaamheid. Afhankelijk van de afstand tot de het ongeval is vluchten wel of niet mogelijk. Vluchten is alleen mogelijk via een route buiten het “zicht” van de fakkel. Bijvoorbeeld achter een gebouw langs. Om de zelfredzaamheid te vergroten is het volgens de brandweer raadzaam om rekening te houden met het verhogen van de brandwerendheid van de gevels aan de zijde waarde leiding en installaties zich bevinden.
Te overwegen maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid zijn verder volgens de brandweer voornamelijk in het kader van de communicatie gelegen:
De uitvoering van gebouwen en communicatie en noodplannen zijn niet vast te leggen in het bestemmingsplan. Dit zal een plek moeten krijgen bij de uiteindelijke ontwikkeling van het gebied. De inrichting van het gebied is wel zo dat mensen weg kunnen vluchten van de risicobron in het geval van een calamiteit.
Het uitvoeringsbeleid streeft naar een groepsrisico lager dan de oriëntatiewaarde. De afweging voor een (toename van een) overschrijding van de oriëntatiewaarde moet als specifiek beslispunt aan het bevoegd gezag ter besluitvorming worden voorgelegd.
In onderhavig plan wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet overschreden. Het plan voldoet daarmee, behalve aan de wettelijke eisen, aan het uitgangspunt van het uitvoeringsbeleid om te streven naar groepsrisico's lager dan de oriëntatiewaarde.
Het uitvoeringsbeleid streeft naar extra bescherming van beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen en minder validen). Ongevalsscenario's bij buisleidingen zijn snelle scenario's die minder mogelijkheden geven voor mensen om zichzelf in veiligheid te brengen. Daarom stelt het uitvoeringsbeleid dat nieuwe objecten specifiek bedoeld voor beperkt zelfredzame personen bij voorkeur gesitueerd moeten worden buiten de 100%-letaliteitsgrens van hoge druk aardgasleidingen (in dit geval 80 meter) waardoor aardgas onder hoge druk wordt vervoerd. Uitgangspunt hierbij is dat er op deze afstand meer mogelijkheden zijn om mensen in veiligheid te brengen bij een eventueel ongeval. Daarnaast zal er afschermende werking optreden door andere bebouwing en zullen mensen binnen gebouwen beschermd zijn tegen warmtestraling.
Voor Amstelkwartier tweede fase is in dit bestemmingsplan juridisch geborgd dat voor de directe bestemmingen die zijn gelegen binnen de 100% letaliteitszone van de gasleidingen en de GOS/GET geen vestiging van objecten voor minder zelfredzamen mogelijk is. Binnen de uit te werken bestemmingen die zijn gelegen in de 100% letaliteitszone kunnen objecten voor minder zelfredzame personen alleen mogelijk worden gemaakt als bij de uitwerking blijkt dat risico's aanvaardbaar zijn en geaccepteerd door het bevoegd gezag. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het uitvoeringsbeleid van de gemeente Amsterdam.
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase. De wijzigingen in het bestemmingsplan zijn niet van invloed op het groepsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor.
Door de wijzigingen in het bestemmingsplan neemt het groepsrisico bij de (te verplaatsen) aardgasleiding(en) toe. Ook is er sprake van een verhoogd groepsrisico bij de (te verplaatsen) gasontvanginstallatie en gasexpansieturbine. Het groepsrisico blijft wel onder de oriëntatiewaarde. De kans op een ongeval wordt daarmee aanvaardbaar laag geacht.
Om de effecten van een eventueel ongeval te beperken mogen niet overal in het plangebied objecten voor minder zelfredzame personen worden gerealiseerd. Objecten voor minder zelfredzame personen binnen de zones met de hoogste risico's worden alleen binnen de uit te werken bestemmingen mogelijk gemaakt én nadat is aangetoond dat risico's aanvaardbaar zijn en geaccepteerd door het bevoegd gezag. Hierdoor kunnen indien nodig locatie specifieke maatregelen worden getroffen om risico's te beperken.
Bij de verlegging van de gasleiding en het gasontvangstation in combinatie met de gasexpansieturbine wordt door het bevoegd gezag met de Gasunie en Liander afgestemd over de meest veilige oplossing/inrichting. Te denken valt hierbij aan markerings- en beschermingsmaatregelen van de gasleiding en de gasinstallaties.
Op basis van de hoogte van het berekende risico's in combinatie met de mogelijke maatregelen ter beperking van risico's worden de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt aanvaardbaar geacht.
Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten, de "Staat van Inrichtingen". Deze regeling maakt onderdeel uit van de regels van het voorliggende plan. De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.
Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes (SBI = Standaard Bedrijven Indeling) een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Voor een gebied waar (licht) milieuhinderlijke en milieugevoelige functies gemengd zijn, zoals in het plangebied van het voorliggende plan, zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In dit gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een 'rustige woonwijk'. Dit omgevingstype 'rustige woonwijk' houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een 'rustig buitengebied', een stiltegebied of een natuurgebied.
De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze "Staat van Inrichtingen" maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Binnen de in dit plan opgenomen bestemmingen zijn, verwijzend naar de Staat van Inrichtingen, functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 2.
Uitzondering op de bovenstaande regeling is het gebruik van een gasontvangstation, gasverdeelstation en gasexpansieturbine in het plangebied. Deze functies vallen namelijk onder hindercategorie 3.1.
Het gebied Amstelkwartier tweede fase zal worden getransformeerd tot woonwerkgebied. Daarbij staat de woonfunctie voorop. In het bestemmingsplan worden in de eerste bouwlaag/plint bedrijvigheid en voorzieningen mogelijk gemaakt. In de omgeving zijn diverse bedrijven en andere geluidveroorzakende factoren aanwezig, zoals de spoorweg Amsterdam Amstel- Utrecht. Gelet hierop wordt het gebied Amstelkwartier tweede fase aangemerkt als een gemengd gebied (gebied met functiemenging).
Het gebied ten zuiden van het plangebied is thans geheel een bedrijvengebied. In het gebied zijn diverse bedrijven gevestigd. Ook in de toekomst zullen bedrijven ten zuiden van Amstelkwartier tweede fase gevestigd blijven. Omdat Amstelkwartier tweede fase kan worden aangemerkt als een gemengd gebied, is besloten om voor de beoordeling of de voorziene woningbouw in Amstelkwartier tweede fase aanvaardbaar is ten opzichte van de bestaande bedrijvigheid de afstandstap met een stap te verlagen. Er is onderzocht of en in hoeverre de voorziene woningbouw ten opzichte van de bestaande bedrijvigheid ten zuiden van het plangebied mogelijk is. Mede gelet op de afstand tussen de woningen in het plangebied en de bedrijven ten zuiden van het plangebied leveren de aanwezige bedrijven uit milieuoogpunt geen enkele belemmering op en zijn zonder meer verenigbaar met de voorziene woningbouw.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijk ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de wet bodembescherming wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem. De Wet bodembescherming kent nieuwe gevallen van bodemverontreiniging (ontstaan na 1 januari 1986) waarbij er sprake is van een saneringsplicht die direct van kracht is. Voor oude gevallen van bodemverontreiniging is de start van de sanering met de nieuwe Wet bodembescherming afhankelijk van de ontoelaatbare risico's voor de mens, verspreiding of het milieu nu en in de toekomst.
De Wet bodembescherming is herzien op 1 januari 2006. De belangrijkste wijzigingen zijn:
Met name de saneringsverplichtingen zijn voortaan gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het (toekomstig) gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen is meer flexibel geworden: het is niet altijd nodig het hele geval aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. De vernieuwde wet houdt daarnaast rekening met de (im)mobiliteit van de verontreiniging. Voortaan wordt de bodem geschikt gemaakt voor het voorgenomen gebruik, wordt de blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging beperkt en worden de nodige beheersmaatregelen getroffen. Wanneer economische en maatschappelijke omstandigheden rond de verontreinigde locatie echter om uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat de risico's voldoende worden beheerst.
Op 1 juli 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit voor landbodem in werking is getreden. Voor de waterbodem is het besluit per 1 januari 2008 in werking getreden. Het besluit regelt de kwaliteitseisen die gesteld worden aan bodemintermediairs (kwalibo), de toepassing van bouwstoffen en de toepassing van grond en baggerspecie.
Het belangrijkste verschil met de eerdere regelgeving is het gebiedsgerichte karakter van het besluit. De functie van de ontvangende bodem bepaalt de kwaliteitseisen die worden gesteld aan de toe te passen grond/baggerspecie. Er worden die functies onderscheiden: industrie, wonen en natuur. Hierbij blijft het standstill-principe van kracht (toe te passen grond is gelijk of beter van kwaliteit in vergelijking met de ontvangende bodem). Ook worden gemeenten meer ruimte geboden om een eigen bodembeheer op te stellen dat met gebiedseigen kenmerken rekening houdt.
Het Besluit Bodemkwaliteit maakt daarnaast mogelijk om een gebiedsgerichte aanpak toe te passen, waarmee lokale (water-)bodembeheerders zelf bodemkwaliteitsnormen kunnen vaststellen. Hiermee biedt het gebiedsspecifieke kader onder meer de mogelijkheid om de bestaande bodemkwaliteit te handhaven door strengere normen vast te stellen of bijvoorbeeld verontreinigde gebieden minder strenge normen toe te passen (het saneringscriterium mag daarbij niet overschreden worden). Of om verontreinigde grond en baggerspecie toe te passen op plekken waar dit volgens het generieke kader niet mogelijk is. Zo kan worden gestuurd op het beschermingsniveau en de toepassingsmogelijkheden voor grond en baggerspecie binnen het beheergebied. Als randvoorwaarde geldt dat sprake moet zijn van standstill op gebiedsniveau.
Het 'Besluit bodemkwaliteit' geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Deze normen zijn voor Amsterdam opgenomen in de Nota Bodembeheer die op 4 april 2012 door de gemeenteraad van Amsterdam is vastgesteld.
Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het standstill-principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico's en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders.
In het kader van het MER voor het gebied Overamstel is als deelrapportage een bodemonderzoek uitgevoerd door Ontwikkelbedrijf Gemeente Amsterdam (augustus 2012). Onderzoek is gedaan naar de effecten van de diverse ontwikkelingen in Overamstel op de bodem, er is een beeld geschetst van de kwaliteit van de bodem en er wordt ingegaan op de aanwezige verontreinigingen. Het bodemonderzoek is bijgevoegd als bijlage 10.
Historie en ophooggeschiedenis
Het plangebied Overamstel is gelegen in de huidige Venserpolder. Deze veenpolder is ingesteld in 1637 en tot het einde van de 19e eeuw in gebruik geweest als weiland en tuinbouwgrond. Tussen 1907 en 1965 zijn de binnen het plangebied gelegen terreinen in fasen opgehoogd: ter hoogte van de voormalige Zuidergasfabriek is reeds vanaf 1907 zand aangebracht. Het gebied van onderhavig bestemmingsplan en het gebied rond de A2/ Joan Muyskenweg zijn in 1951 en 1952 opgehoogd. In dezelfde tijd is ook de Duivendrechtsevaart gegraven. Het gebied langs de Weespertrekvaart is in 1960 opgehoogd. De zandige ophooglaag heeft gemiddeld een dikte van circa 4 meter. Voor zover bekend is het zand destijds aangevoerd vanuit het Gooi en civieltechnisch van goede kwaliteit.
Bodemopbouw
Onder de ophooglaag ligt een ingeklonken Hollandveenlaag van 0,7 tot 2,7 meter dik. De basis van die laag ligt op NAP -6,8 m, maar plaatselijk ook ondieper (vanaf NAP -3,5 m). Beneden deze diepte wordt een 0,5 m dikke oude zeekleilaag aangetroffen, die overgaat in het Wadzandpakket. Onder het Wadzandpakket (vanaf een diepte NAP -12,0 m) ligt het Basisveen.
Vanaf NAP -12,5 tot -16 m komt een al dan niet kleihoudende zandlaag voor. Dit staat in Amsterdam bekend als de 'eerste zandlaag' oftewel het 'eerste watervoerende pakket' (WVP), omdat het water in deze laag sneller stroomt dan in de klei en veenlagen. Onder de eerste zandlaag ligt een 5 meter dikke Eemkleilaag. Beneden NAP -21 m wordt opnieuw zand aangetroffen, oftewel het tweede watervoerende pakket. Anders dan verwacht, wordt deze laag niet de 'tweede zandlaag' genoemd, maar de 'derde zandlaag'. De 2e zandlaag is onder een groot deel van Amsterdam wel aanwezig, maar ontbreekt op sommige plekken in Amsterdam en ook hier in Overamstel.
Bodemkwaliteitskaart Amsterdam
Voor Amsterdam zijn diverse bodemkwaliteitskaarten opgesteld die behoren bij de Nota Bodembeheer. Op één van deze kaarten is Overamstel aangewezen als zone 2 gebied: de gemiddelde kwaliteit van zowel de toplaag als de diepere lagen valt in de klasse wonen. Gemiddeld is het gehele gebied daarmee geschikt voor de bestemming wonen met tuin.
De bodemkaart 'Dempingen en ophogingen Amsterdam' geeft niet aan dat er dempingen in Overamstel of in de omgeving daarvan hebben plaatsgevonden. Op basis hiervan wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit zone 2 van toepassing is voor geheel Overamstel, met uitzondering van lokaal veroorzaakte bodemverontreiniging.
Verontreinigde locaties in Overamstel
De dienst Milieu en Bouwtoezicht heeft archiefonderzoek uitgevoerd om na te gaan op welke locaties bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Behalve op het terrein van de voormalige Zuidergasfabriek, worden op basis van dit archiefonderzoek geen grootschalige verontreinigingen verwacht.
De Dienst Milieu en Bouwtoezicht heeft conform de Wet bodembescherming (Wbb) in een beschikking (nr. AM0363/08178/B40 d.d. 28 juli 2009) vastgelegd dat er ter plaatse van de voormalige Zuidergasfabriek sprake is van een 'ernstig geval van bodemverontreiniging waarvan de sanering binnen 4 jaar moet zijn begonnen'. In een Saneringsonderzoek is onderzocht welk type saneringsvariant als beste kan worden uitgewerkt in een Saneringsplan.
De genoemde bodemverontreiniging is een erfenis van de Zuidergasfabriek, die in de vorige eeuw zo'n 50 jaar op dit terrein heeft gestaan. Bij het toenmalige productieproces zijn vooral olie en teerachtige verbindingen in de bodem gelekt. Het type en de omvang van de vervuiling is bekend van andere gasfabrieken in het land.
Tussen 2008 en 2011 is een aantal onderzoeken gedaan naar de bodemverontreiniging. Naast historisch archiefonderzoek werden honderden monsters genomen van de bodem en het grondwater onder (en rondom) het Zuidergasfabriekterrein. De resultaten zijn in 2011 gepubliceerd in de “Verkenning Bodemsanering Zuidergasfabriek”. Na publicatie zijn bovendien nog extra metingen verricht, mede op aandringen van omwonenden, naar de bodemkwaliteit buiten het terrein, het water in de Amstel en de toplaag van het toekomstig park. De hoofdconclusies van alle rapportages zijn als volgt:
Er is geen gevaar voor mens en dier. Daarbij laten de onderzoeken zien dat een ingrijpende aanpak, waarbij alle bomen en monumenten tegen de vlakte gaan, onnodig is. Toch moet er worden gesaneerd, want als Amstelkwartier tweede fase wordt herontwikkeld stelt dat hogere eisen aan de bodem: er worden diepe parkeerkuipen gegraven, bewoners gaan spitten in hun tuinen, er worden kabels en leidingen ingegraven en kinderen stoppen aarde in hun mond.
Saneringsaanpak
Bij de traditionele aanpak van gasfabrieksaneringen koos men meestal voor een 'bronverwijderingsvariant'. Daarbij werden de meest verontreinigde plekken zeer diep uitgegraven en naar speciale depots afgevoerd. Ook de bovenste laag van het maaiveld werd verwijderd en vervangen door schone grond. In de afgelopen 10 jaar begon men daar echter op terug te komen. Om de volgende redenen:
Ook bij een relatief ernstige bodemverontreiniging blijkt het bijna altijd gunstiger om te werken met een schone leeflaag en de vervuiling te laten zitten waar hij zit. Daarom stelt de gemeente Amsterdam voor om bij de sanering van de Zuidergasfabriek een andere koers te varen en in principe meteen al in te zetten op een sanering op basis van het aanbrengen van een leeflaag, met zo min mogelijk bronverwijdering.
Sanering oost- en weststrook
Uit het saneringsonderzoek blijkt dat het niet zinvol is om bovengenoemde leeflaag als een dikke plak over heel Amstelkwartier tweede fase uit te spreiden; op bepaalde plekken is juist minder (of meer) aan leeflaag gewenst. Bovendien laat het onderzoek zien dat het op specifieke plekken juist wel wenselijk is om de verontreiniging een stukje uit te graven en af te voeren. Die van plek-tot-plek variërende aanpak heeft een paar sterke argumenten:
De ooststrook van Amstelkwartier derde fase is in vier soorten plekken verdeeld. Voor ieder van deze plekken is aangegeven wat de beste saneringsmogelijkheden zijn.
Park
Tuinen
Straten en nutsvoorzieningen
Bouwkavels
Bovengenoemde voorkeursvariant voor het eerste te bebouwen deel van Amstelkwartier tweede fase – de Ooststrook - krijgt een relatief zware saneringsaanpak omdat dit gebied het meest vervuild is. In de daaropvolgende bouwfase (Weststrook) zal de saneringsaanpak in grote lijnen dezelfde zijn, maar met minder bronverwijdering en soms kan daar zelfs een leeflaag achterwege blijven.
Geohydrologie
Binnen het plangebied is alleen ter plaatse van de voormalige Zuidergasfabriek sprake van een grootschalige grondwaterverontreiniging. Deze verontreiniging zal niet verwijderd worden aangezien dit geen risico's oplevert.
Amsterdam breed gekeken stroomt het grondwater van het 1e watervoerend pakket (WVP) (op ca. 12 meter diepte) naar het zuiden tot zuidwesten, in de richting van de Haarlemmermeerpolder. Het 2e WVP (op ca. 21 diepte) stroomt in zuidelijke richting.
Het ondiepe grondwater in Overamstel (freatisch, tot ca. NAP -6 meter) wordt beïnvloed door een tweetal factoren:
Geconcludeerd kan worden dat het ondiepe grondwater vanuit het Zuidergasfabriekterrein zich niet horizontaal verspreidt buiten de terreingrenzen. Vanuit de grondwaterstroming is dit ook te verklaren. De voormalige scheidingssloot tussen Amstelkwartier eerste fase en Amstelkwartier tweede fase (de grindkoffer met daarin een drain) heeft een beheersende werking gehad op de verspreiding van verontreinigingen. Ook uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de verontreinigingen binnen de grens zijn gebleven van het gebied waar de gasfabriek heeft gestaan.
Naast een horizontale grondwaterstroming in de ophooglaag is er ook sprake van een geringe infiltratie tot in het 1e WVP en 2e WVP. In deze diepere lagen is geen verontreiniging aangetroffen buiten het terrein van de Zuidergasfabriek.
Parkeeroplossingen en de samenhang met de grondbalans
De te kiezen parkeeroplossingen hebben een grote invloed op de grondbalans. Bij de beoordeling van de alternatieven is uitgegaan van een 1-laags parkeeroplossing. Ondergronds parkeren ter plaatse van de voormalige Zuidergasfabriek leidt tot een forse extra kostenpost omdat dan (onnodig) veel verontreinigde grond vrijkomt. Ook in de andere, schonere deelgebieden zou heroverwogen kunnen worden of er overal een noodzaak bestaat tot ondergronds parkeren.
Maaiveldhoogte en samenhang met de grondbalans
Er ontbreekt informatie over de wens (of noodzaak in verband met drooglegging) tot integraal ophogen van het MER plangebied. Indien het huidige maaiveld wordt verhoogd en er gekozen wordt voor een maximaal halfverdiepte parkeeroplossing, dan zal zoveel mogelijk gewerkt kunnen worden met een gesloten grondbalans. De civieltechnisch goede kwaliteit van de bovenste meters grond draagt hieraan bij.
Beperken overlast: Transport over water
Het verdient aanbeveling om transportbewegingen van grond over de weg zoveel mogelijk te beperken. Mogelijk kan gebruik worden gemaakt van transport over het water. Dat levert minder overlast voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied.
Bodemkwaliteit
Van het hele gebied is voldoende bekend over de bodemkwaliteit. Voorafgaand aan daadwerkelijke ontwikkeling zal, ten behoeve van de uitgifte in erfpacht, per bouwkavel een indicatief bodemonderzoek worden uitgevoerd. De bodemkwaliteit, en daarmee de geschiktheid voor de bestemming, zal dan aanvullend worden onderzocht.
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel. Het nautisch beheer ligt bij de Dienst Binnenwaterbeheer van de Gemeente Amsterdam, welke per oktober 2011 onderdeel is geworden van Waternet. Het stadsdeel Oost is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers.
Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:
Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.
Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.
Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.
Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:
Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.
In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.
Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:
Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.
Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.
Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.
De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.
De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.
De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.
De centrale doelstelling van het Waterplan Amsterdam 'Water - het Blauwe Goud van Amsterdam' (2001) is het realiseren van een ecologisch gezond en veilig functionerend watersysteem met een hoge belevingswaarde, dat evenwichtig en duurzaam wordt gebruikt en dat de identiteit van Amsterdam als waterstad versterkt. Het Waterplan Amsterdam buigt zich over vier thema's: ruimtelijke structuur en kwaliteit van het water, functies en gebruik van het water, onderhoud en beheer en beperken van grondwateroverlast. Het streefbeeld voor 2030 is zo uitgewerkt, dat het aansluit op de doelstellingen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.
De Nota Vaarwater op Orde van het waterschap bevat beleidsregels voor de wijze waarop het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht omgaat met bepaalde verbodsregels uit de Integrale Keur, waarvan een aantal van belang is voor het bestemmingsplan. De nota richt zich vooral op de regels voor gebruik van vaarwegen door vaartuigen en woonschepen en de inrichting van de oevers van vaarwegen met afmeervoorzieningen zoals steigers en meerpalen. De Amstel heeft vanaf de Utrechtse Brug naar het zuiden toe een waterkerende werking. Ter bescherming van dijklichamen die een waterkerende werking hebben geldt dat voor alle bouwwerken op de kant die dieper dan 0,5 meter in de grond of de waterbodem verankerd zijn, een vergunning van Waternet nodig is. Palen voor beschuttingen mogen niet dieper dan 0,75 meter worden geslagen. Ook het aanbrengen van beschoeiing of steigers moet zorgvuldig gebeuren. Afmeervoorzieningen mogen niet dieper dan 0,5 meter in de oever verankerd worden wanneer dit een dijk is.
Voor alle woonschepen in het beheersgebied van AGV geldt dat ze niet het risico mogen lopen om op den duur vast te komen liggen in de waterbodem(bagger). Daarom moet tussen het woonschip en de onderhoudsdiepte van de waterbodem een ruimte van minimaal 0,60 meter vrij blijven. Daarnaast mogen (woon)schepen nooit dieper steken dan de minimale diepte van de vaargeul omdat ze bij calamiteiten weggesleept moeten kunnen worden.
Tot slot worden in de Nota Vaarwater op Orde voorwaarden gesteld aan het aanbrengen van afmeervoorzieningen (meerpalen en steigers) bedoeld voor privégebruik. Wanneer de voorzieningen niet breder zijn dan 1,2 meter en - voor zover het steigers betreft- op niet meer dan twee (bescheiden) palen staan en er een middenstrook van minimaal 5 meter breed in de watergang wordt vrijgelaten, is geen ontheffing van Waternet noodzakelijk. Een uitzondering is gemaakt voor maximaal twee losliggende plankieren van maximaal 2 meter breed, rustend op 2 palen in het water, die bedoeld zijn om een woonschip te bereiken. Deze zijn eveneens zonder ontheffing van Waternet toegestaan. Een vergunning voor afwijkende maten of opbouw wordt normaal gesproken niet verleend voor particuliere steigers en voorzieningen. Voor openbare voorzieningen en wegens bijzondere omstandigheden kan wel een afwijkende opbouw of afmetingen worden toegestaan.
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam als nautisch waterbeheerder heeft bij besluit van 1 april 2008 de doorvaartprofielen voor de Amsterdamse binnenwateren (voor zover die binnen hun beheersgebied vallen) de doorvaartprofielen vastgesteld. Het instellen van deze doorvaartprofielen garandeert een vlotte en veilige doorvaart op de vaarwegen. Binnen het doorvaartprofiel is het niet toegestaan om met vaartuigen af te meren. Er geldt wel een uitzondering voor woonschepen die voor 1 april 2008 met een ligplaatsvergunning binnen het profiel lagen. Als het woonschip moet worden verbouwd of vervangen, wordt in redelijkheid beoordeeld of het woonschip buiten het profiel kan worden gebracht.
De Verordening op het binnenwater (VOB) is in op 1 februari 2010 in werking getreden. Water en Amsterdam zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden: het ‘blauwe goud’ is een kenmerkende en waardevolle kwaliteit van de stad. In de verdeling van de verantwoordelijkheden voor dit water is de volgende driedeling te maken.
Belangrijk is de Scheepvaartverkeerswet (SVW) die het wettelijke kader biedt voor de waterverkeersdeelnemers op zee en op de binnenwateren. Ingevolge deze wet is een algemene maatregel van bestuur uitgevaardigd: het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Dit reglement houdt verkeersregels ter voorkoming van aanvaring of aandrijving, waarbij het concreet gaat om zaken zoals gedragsregels, het voeren van lichten, het gebruik van de marifoon en het afmeren.
De VOB bevat geen inhoudelijke bepalingen die betrekking hebben op de ruimtelijke inrichting, bijvoorbeeld óf een woonboot ergens permanent mag worden afgemeerd. Hiertoe zijn veeleer de Wet ruimtelijke ordening en het bestemmingsplan de aangewezen juridische instrumenten. Bij afgifte van een ligplaatsvergunning toetst het bestuursorgaan vervolgens - onder andere op basis van het bestemmingsplan - of dit vanuit de optiek van de ruimtelijke ordening is toegestaan. De Woningwet is niet van toepassing op woonboten en daarmee ook niet het hiermee samenhangende regime van bijvoorbeeld omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Een ander gevolg is dat hinder-, geluids- en andere milieuzones formeel niet gelden voor ligplaatsvergunningen. In de praktijk wordt per geval beoordeeld in hoeverre de wettelijke ruimte wordt benut.
De VOB stelt wel een vergunningplicht voor verbouw en vervanging van een woonboot. Voor de beoordeling van dergelijke vergunningsaanvragen kunnen stadsdelen welstandsbeleid voor woonboten vaststellen.
De VOB stelt in aanvulling op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) aanvullende regels zodat een veilige en milieuverantwoorde afwikkeling in het kader van een verantwoord havenbeheer gewaarborgd blijft. De regels bij of krachtens de Wvgs zijn ter bevordering van de openbare veiligheid bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. De regels zijn van toepassing op de gehele vervoersketen van gevaarlijke stoffen. Maar ook de handelingen gerelateerd aan het vervoer, zoals het laden en lossen of het laten staan of liggen van de vervoermiddelen waarin of waarop zich gevaarlijke stoffen, of resten daarvan, bevinden. Ook kortstondige opslag van gevaarlijke stoffen tijdens het vervoer valt onder de Wvgs. De Wvgs beperkt zich tot de gevaarlijke stoffen Aanvullend, via de VOB, is het daarom nodig om voor milieuschadelijke, die niet vallen onder de categorie gevaarlijke stoffen, nadere regels te stellen.
Bij vervanging van woonschepen gelden de beleidsregels "Vervangen en verbouwen van woonboten". Deze beleidsregels zijn op 3 maart 2009 door stadsdeel Oost-Watergraafsmeer vastgesteld en vervangen de voordien geldende beleidsregels zoals deze waren geformuleerd in de nota "Woonschepenbeleid Watergraafsmeer". De centrale stad heeft, bij B&W-besluit van 14 april 2009, dit beleid overgenomen. Conform dit beleid mogen woonschepen bij vervanging of verbouwing hun huidige lengte behouden, maximaal vijf meter breed zijn en maximaal drie meter hoog. De maximale lengte van woonarken bij verbouwing of vervanging bedraagt daarentegen 20 meter. Deze regels zijn in de bestemmingsplanregels overgenomen.
Op grond van artikel 3.1.1 en 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet in het kader van een bestemmingsplan een watertoets worden verricht. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder het systeem van oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en waterkeringen, de waterkwaliteit en de riolering.
De waterparagraaf is het resultaat van het watertoetsproces. In deze waterparagraaf staan drie vragen centraal:
Op basis van bestaande wet- en regelgeving zijn bovenstaande vragen voor de vijf wateraspecten behandeld: waterbergingscapaciteit, grondwater, waterkeringen, waterkwaliteit en klimaatbestendigheid. In dit rapport zijn de plannen voor de ontwikkelingen van het deelgebied Amstelkwartier tweede fase beschouwd, waarbij voornamelijk wordt beoordeeld op een mogelijke negatieve impact op het watersysteem, en hoe dit voorkomen kan worden.
Bij de ontwikkeling van het deelgebied wordt plaats gemaakt voor een nieuwe woonwijk, met ruimte voor wonen, werken, recreëren en voorzieningen in de plint (winkels, horeca). Centraal in het deelgebied wordt een groot park aangelegd. Onder de toekomstige bouwblokken worden zowel geheel als half-verdiepte ondergrondse parkeergarages gerealiseerd.
Na beschouwing van de invloed van de planontwikkeling op de vijf wateraspecten, zijn de volgende aandachtspunten naar voren gekomen:
Met het toekomstige maaiveldniveau op NAP +0,9 m wordt de gemeentelijke grondwaternorm in het gebied ruimschoots gehaald.
Zie voor de Waterparagraaf Amstelkwartier tweede fase bijlage 11.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op de Wet luchtvaart. In de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
In het LIB is o.a. een beperkingengebied vastgesteld waar in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting beperkingen noodzakelijk zijn ten aanzien van de bestemming of het gebruik van de grond. Het beperkingengebied is aangegeven op kaartmateriaal dat onderdeel uitmaakt van het LIB. Het LIB bevat regels over:
Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.
Overigens wordt het LIB rond het jaar 2014 herzien. Ten tijde van het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan was het nog niet duidelijk wat de gevolgen van dat toekomstige LIB zullen zijn.
In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Het voorliggende plan valt voor een zeer klein deel binnen het beperkingengebied van het LIB. Ten noorden van het plangebied geldt een beperking in bouwhoogte. Sprake is van een horizontaal vlak van 150 meter. Deze hoogte is gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven -4,00 meter NAP. In Amstelkwartier tweede fase worden geen bouwhoogtes toegestaan die boven de 150 meter uit komen.
Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.
Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).
Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).
Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:
Het nieuwe vergunningvrije regime wordt opgenomen Bor (Besluit omgevingsrecht) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Daarnaast leidt de MoMo op 1 januari 2012 tot een wijziging van artikel 3.1.6, vierde lid, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.
De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.
Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011).
Door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd van het plangebied Overamstel. Dit is bedoeld om het cultuurhistorische verleden van het plangebied in kaart te brengen en daarmee een beeld te krijgen van de archeologische sporen die in de bodem aanwezig zijn (Archeologisch bureauonderzoek Plangebied Actualisatie Overamstel Stadsdeel Oost, april 2011, zie bijlage 12). Tevens heeft BMA een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd van de bovengrondse cultuurhistorische waarden in Overamstel (Cultuurhistorische verkenning en advies Industrieterrein Overamstel, mei 2012, zie bijlage 13).
Archeologische verwachtingskaart
Op basis van de historisch-topografische inventarisatie zijn binnen plangebied Overamstel materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings/ en gebruiks/ en bewoningsgeschiedenis van de 11de/12de tot in de 20ste eeuw. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. Dit leidt tot een verwachtingskaart van archeologische materiële neerslag voor het plangebied.
Het plangebied is verdeeld in zes verwachtingszones:
Zone A: Bewoning langs de Amstel
Archeologische verwachting: hoog
Betreft de zone van bewoning langs de Amstel. De materiële neerslag betreft funderingen en sporen zoals beerputten en afvallagen. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Ter plaatse van de Nieuwe Utrechtseweg en de Duivendrechtsevaart zijn de archeologische resten verstoord. Voor deze delen van de zone wordt de hoge verwachting bijgesteld naar een negatieve verwachting.
Zone B: Katoendrukkerij 't Molentje
Archeologische verwachting: hoog
Betreft de zone van de Katoendrukkerij 't Molentje aan de Korte Ouderkerkerdijk. De materiële neerslag betreft sporen van funderingen van de katoenstamp-en kalandermolen en de verschillende werkplaatsen evenals restanten van productieafval. Dergelijke sporen hebben een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog.
Zone C: Ouderkerkerdijk
Archeologische verwachting: hoog
Betreft het tracé van de middeleeuwse Ouderkerkerdijk. De materiële neerslag betreft aanplempingen, beschoeiingen, dijk- en wegstructuur en losse vondsten en afval. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. De archeologische verwachting is daarom hoog. Ter plaatse van de Duivendrechtse vaart zijn de archeologische resten verstoord. Voor deze delen van de zone wordt de hoge verwachting bijgesteld naar een negatieve verwachting.
Zonde D: Amstel
Archeologische verwachting: laag
De materiële neerslag betreft losse vondsten van in de Amstel gegooid afval of verloren voorwerpen. Dergelijke overblijfselen hebben geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag.
Zone E: Grote Duivendrechter Polder
Archeologische verwachting: laag.
Hier kunnen sporen voorkomen die verband houden met bewoning en landgebruik van de ontginning tot de 20ste eeuw. Dergelijke overblijfselen hebben weinig tot geen samenhang en een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Ter plaatse van de Nieuwe Utrechtseweg, de Duivendrechtsevaart en de spoorlijn Amsterdam-Utrecht zijn de archeologische resten verstoord. Voor deze delen van de zone wordt de lage verwachting bijgesteld naar een negatieve verwachting.
Zone F: Voetpad
Archeologische verwachting: laag.
De materiële neerslag betreft losse vondsten van afval of verloren voorwerpen. Dergelijke overblijfselen hebben geen samenhang en hebben een wijde verspreiding. De archeologische verwachting is daarom laag. Ter plaatse van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht zijn de archeologische resten verstoord. Voor deze delen van de zone wordt de lage verwachting bijgesteld naar een negatieve verwachting.
Aan de hand van de archeologische verwachtingen is een beleidskaart opgesteld. De beleidskaart is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied.
Op de archeologische beleidskaart voor Overamstel worden vijf beleidszones/ beleidsvarianten onderscheiden.
Voor beleidsvariant 3 (verwachtingszone C) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 100 m² of minder dan 0,50 m onder maaiveld. Voor beleidsvariant 5 (verwachtingszones A en B) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij bodemingrepen kleiner dan 500 m² of minder dan 3,50 m onder maaiveld. Voor beleidsvariant 9 (verwachtingszone D) geldt een uitzondering van archeologisch veldwerk bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 3,50 m onder maaiveld. Voor beleidsvariant 11 (verwachtingszones E en F en een
deel van zone A) geldt bij alle bodemingrepen een uitzondering van archeologisch veldwerk.
Voor de uitvoering van elk archeologisch veldwerk, zoals een Archeologische Begeleiding (AB), een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) of een Archeologische Opgraving (AO), is een archeologisch Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het PvE is onderdeel van de bouwprocedure. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld moet worden zodat in gezamenlijk overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Historisch stedenbouwkundige analyse
Voorgeschiedenis
Ter hoogte van het huidige plangebied was tot aan het begin van de twintigste eeuw de Grote Duivendrechter Polder gelegen. Deze polder werd in het oosten afgebakend door de Weespertrekvaart, feitelijk een opvolger van de oude Ringsloot rond de Watergraafsmeer, en in het westen en noorden door de Amstel. Tot aan het einde van achttiende eeuw was er in het gebied een aantal buitenplaatsen aanwezig en was vooral de natuur beeldbepalend. In het zuiden lag de gemeente Ouder-Amstel waartoe de gehele polder tot 1921 behoorde. De opening van de Rijnspoorweg in 1843, de spoorlijn tussen Amsterdam en Arnhem, leidde ertoe dat de polder werd doorsneden.
Tot 1900 stond er nog nauwelijks bebouwing in het gebied, afgezien van wat industrie aan de westkant van de Weespertrekvaart. Daar kwam in 1906 met de aanleg van de Zuidergasfabriek verandering in. De verschillende onderdelen van de fabriek werden vanaf dat moment in een tijdspanne van circa tien jaar gebouwd. In deze fabriek werd, net als op andere plaatsen in de stad, lichtgas geproduceerd uit steenkool. Bijzonder is dat de Zuidergasfabriek door de Gemeente Amsterdam zelf is gebouwd nadat de productie en exploitatie van lichtgas voorheen in handen van particuliere ondernemingen had gelegen. Na de Tweede Wereldoorlog nam de vraag naar lichtgas af. Als gevolg hiervan werd het complex vanaf 1969 grotendeels gesloopt, waarna slechts enkele gebouwen overbleven. Deze vormen nu nog een tastbare herinnering aan de oude Zuidergasfabriek.
Industrie in het Algemeen Uitbreidingsplan van 1934
Halverwege de jaren dertig presenteerde de Dienst Stadsontwikkeling het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) voor de stad Amsterdam, dat in 1934 officieel is aangenomen. Hierin werden meerdere industrieterreinen rondom Amsterdam aangewezen. Deze beslissing kwam voort uit het streven om zwaardere industrie te scheiden van woonbebouwing. Ook het huidige plangebied is op de bijbehorende kaart van het AUP als industriezone gemarkeerd. Naast de Zuidergasfabriek, vestigde zich hier vanaf het midden van de jaren dertig ook de Rioolwaterzuivering Zuid.
Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kon er pas na de oorlog aan de invulling van het AUP worden begonnen. Feitelijk waren er twee afzonderlijke industrieterreinen in het gebied voorzien: industriegebied-Duivendrecht en industrieterrein Weespertrekvaart.
Industrieterrein Amstel
Omdat het industriegebied-Duivendrecht deels op Amsterdams grondgebied lag en deels op dat van de gemeente Ouder-Amstel, moesten er twee deelplannen worden opgesteld. De scheidingslijn tussen deze twee gebieden was een geplande trambaan, het huidige metrotracé.
De twee deelplannen zijn in 1949 officieel goedgekeurd. Vanaf dat jaar werd begonnen aan het gedeelte boven de geplande trambaan. Het gedeelte ten zuiden daarvan werd vanaf 1959 aangelegd. Het ontwerp dat aan de ontwikkeling ten grondslag lag, was in grote lijnen voor de oorlog reeds ontstaan.
De Duivendrechtsevaart vormt in zekere zin een grens tussen de groene Amsteloever en het industriegebied. Aan het groene karakter van de Amsteloevers werd destijds veel waarde gehecht, net als bij de aanleg van de Zuidergasfabriek.
Het is niet ondenkbaar dat het aanwezige groen als compensatie diende voor het industriegebied. De beplanting aan weerszijden van de als een 'parkway' ontworpen rijksweg vormt de punt van de Amstelscheg in de vorm van een groenstrook langs de Amstel. Daarin liggen de botenhuizen van de roeiverenigingen, het volkstuinencomplex ten westen van de Utrechtseweg en de groenstrook waarin de latere Joan Muyskenweg ligt ingebed. Opvallend is dat de ligging van wegen en spoorlijnen nagenoeg gelijk is aan de huidige toestand. Van Eesteren hoopte dat met dit diep in het stadsweefsel doordringende groen, stad en landschap met elkaar verweven raakten. Hoewel de Rijksweg later is vervangen door de A2, vormt deze zuidelijke toegang tot de stad een vloeiende overgang vanuit het open landschap via de Utrechtsebrug richting de bebouwing van Amsterdam Zuid.
In de vooroorlogse variant vormde een insteekhaven met vijf aftakkingen de basis, ondersteund door een bescheiden wegennetwerk. In de naoorlogse variant is de insteekhaven, de Duivendrechtsevaart, teruggebracht naar twee aftakkingen en is er een groot aantal wegen voorzien in de structuur van een relatief strak raster.
Bij de herziening van het ontwerp in 1961 kreeg het gebied als naam 'industrieterrein Amstel' en in 1966 kwamen beide gedeelten voor een periode van twaalf jaar onder Amsterdams bestuur. Om onderscheid te maken tussen het noordelijke en zuidelijke gedeelte zijn in het verleden de aanduidingen Amstel-Noord en Amstel-Zuid gebruikt of Amstel I en II.
Het noordelijke gedeelte van het industrieterrein Amstel werd vanaf het begin van de jaren vijftig geleidelijk bebouwd. Het eerste grootschalige complex was de Fiat fabriek van automobielbedrijf Leonard Lang, die nog grotendeels intact is. In 1955 werd er een tweede perceel bebouwd en vervolgens meerdere. Aan het einde van de jaren vijftig was het noordelijke gedeelte volledig bebouwd. Vanaf dat moment werd de aanleg en ontwikkeling van het zuidelijke deel ingezet.
Beschrijving monumenten en overige cultuurhistorische waarden
Monumenten
Het plangebied Overamstel wordt gekenmerkt door een groot aantal bedrijfs- en industriegebouwen uit de jaren vijftig en zestig. Rond de noordwestoever van de Amstel staat echter een aantal oudere bouwwerken uit het begin van de twintigste eeuw. Alle maken deel uit van de voormalige Zuidergasfabriek. De volgende objecten hebben de status van Rijksmonument:
De gebouwen van de Zuidergasfabriek en het bijbehorende haventje, ophaalbrug en hekwerk vormen een geheel in een parkachtige opzet. Uit archiefonderzoek is gebleken dat er bij de bouw van de fabriek en de aanleg van het terrein, vanaf 1906, bewust rekening is gehouden met het omliggende natuurschoon. Zo werd er gekozen voor de plaatsing van de meest representatieve architectuur langs de Amsteloever terwijl functionele gebouwen meer landinwaarts werden geplaatst. Naast het aanzicht van de Amsteloever speelde de volgorde in het productieproces van het lichtgas een rol in de positionering van de verschillende gebouwen. De gashouder werd vanwege ontploffingsgevaar aan de rand van de Amstel gebouwd, maar kleurrijk beschilderd om het aanzicht te verbeteren. Deze opzet van losse bouwwerken in een groene omgeving is ook bij andere gasfabrieken herkenbaar met als duidelijkste voorbeeld de Westergasfabriek. Tot de meest beeldbepalende infrastructuur op het terrein behoorde de spooraansluiting en de, nog aanwezige insteekhaven.
De noordwest/zuidoost lopende verkavelingsrichting van de Zuidergasfabriek, die direct volgt uit de polderverkaveling, is gebruikt in de stedenbouwkundige opzet van het nieuwe Amstelkwartier.
Overige cultuurhistorische waarden
De ontwikkeling in de jaren vijftig en zestig heeft de meest ingrijpende gevolgen voor het gebied Overamstel gehad. Een aantal bedrijfsgebouwen uit deze periode is van een bijzondere architectonische kwaliteit. Voor dit gebied is, anders dan voor vele ander naoorlogse gebieden die tot stand kwamen op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan, geen waarderingskaart gemaakt. De gebouwen met cultuurhistorische waarde in Overamstel zouden bij het opstellen van zo'n waarderingskaart echter in aanmerking komen voor een orde 2-status. De waarderingskaarten AUP en Post-AUP gebieden worden opgesteld om te dienen als welstandskaarten die, afhankelijk van de ordewaardering, aangeven hoe met de bebouwing moet worden omgegaan. Ook kunnen zij als een belangrijk kennisdocument dienen. In de toelichting op de waarderingskaarten wordt een object met een orde 2-status als volgt beschreven: "een architectuureenheid met een voor de periode karakteristieke architectonische vormgeving en/of typologie, die bovendien een belangrijke bijdrage levert aan de compositie van de verkavelingseenheid en het veld".
Betekenisvolle gebouwen
Het voormalige hoofdkantoor van het Energiebedrijf Amsterdam is sinds 1985 gelegen op het terrein van de Zuidergasfabriek en is ontworpen door architect Norbert Gawronski. Het is een van de weinige resterende gebouwen uit zijn oeuvre. Kenmerkend is de keuze voor een langgerekt, laag ontwerp dat uit verschillende terrasniveaus is opgebouwd. De positie van de watertoren heeft de vorm en ligging van het gebouw bepaald. Het interieur bestaat uit zogeheten kantoortuinen, waarbij gestreefd is naar een evenwicht tussen openheid en beslotenheid. Als hoofdkantoor voor een energiebedrijf lag de nadruk op de energiezuinigheid van het gebouw.
De tuin rond het gebouw (1991-1993) is een ontwerp van het bureau voor landschapsarchitectuur B+B en wordt gekenmerkt door een glad gemaaid gazon met twee grote ovalen daarin, omringd door heggen. Een van de ovalen omvat een vijver, de ander een klein plantsoen. Het is een in esthetisch opzicht geslaagd en representatief voorbeeld van de landschapsarchitectuur uit de jaren '90 van de vorige eeuw, waarin de in te richten ruimte zoveel mogelijk leeg en open wordt gelaten en de beplanting tot geometrische vormen wordt beperkt. De tegenstelling tussen de grote openheid die de tuin kenmerkt en de door hagen omsloten ovale tuinen die plekken daarbinnen markeren lijkt verwant aan de traditie in de Deense landschapsarchitectuur, maar de ovale ruimte geven hier geen vorm aan de tussenruimtes, maar richten de ovalen de ruimte in. De bestaande bomen zijn zoveel mogelijk in het ontwerp opgenomen.
Betekenisvolle stedenbouwkundige elementen
De Duivendrechtsevaart werd afgegraven om in het gebied de aan- en afvoer van goederen per schip mogelijk te maken. In het vooroorlogse ontwerp voor het gebied had de vaart vijf vertakkingen. Na de oorlog werd dit aantal teruggebracht tot twee. De vaart heeft nautisch/ utilitair karakter met strakke kademuren.
De waterstructuur van de Duivendrechtsevaart is een belangrijk stedenbouwkundig element in het voormalige industriegebied en blijft bij de ontwikkeling van het gebied Overamstel gehandhaafd. De ontwikkeling van Overamstel heeft dus ook geen negatieve uitwerking op het stedenbouwkundig belang van de vaart.
Karakterisering
Binnen de grenzen van het plangebied valt een deel van het terrein van de voormalige Zuidergasfabriek. Het oude hoofdkantoor van het Energiebedrijf Amsterdam van architect Norbert Gawronski is beeldbepalend. Het gebied is grotendeels in gebruik bij energieleverancier Nuon en Liander. Centrale waarden in het gebied zijn het groen, de openheid en de positionering van de historische architectuur. De oriëntatie dankt het complex aan de vroeger verkaveling van het polderlandschap. In het stedenbouwkundig ontwerp voor het aangrenzend gebied ten zuiden van de voormalige fabriek wordt een van de villa's door beoogde nieuwbouw gescheiden van de reeks historische bebouwing langs de zuidzijde van het terrein. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt dient de Zuidergasfabriek, inclusief de onderlinge relatie van de gebouwen, als één geheel te worden beschouwd.
Advies
Bij de ontwikkeling van Overamstel moet rekening gehouden worden met een goede inpassing van de Zuidergasfabriek. Bij de stedenbouwkundige uitwerking, waarin de verschillende gebouwen van de fabriek onderdeel zullen gaan uitmaken, zal er naar gestreefd moeten worden de samenhang tussen de verschillende gebouwen te respecteren. In dat opzicht is het te betreuren dat in het stedenbouwkundig plan voor het aangrenzende deel 1b de Directeurswoning (Spaklerweg 45) door een dwars geplaatst volume wordt losgesneden van de reeks tot de Zuidergasfabriek behorende gebouwen aan de oostzijde van de groenstrook. Deze dwars geplaatse volume is opgenomen in het reeds onherroepelijke bestemmingsplan Amstelkwartier Binnendijks.
De opname van de groene parkaanleg in het stedenbouwkundige plan is een positief gegeven. Het open houden van de parkaanleg kan in conflict kan komen met de cultuurhistorische waarde van het voormalige hoofdkantoor van Energiebedrijf Amsterdam van Gawronski. Het in de planvorming wegbestemde gebouw voldoet niet aan de criteria die gesteld worden voor aanwijzing als (gemeentelijk) monument. Hergebruik zou mogelijk overwogen kunnen worden, in ieder geval is een goed documentatie bij sloop van dit laatste werk van Gawronski aan te bevelen.
De tuin rond het gebouw met de twee ovalen is een ontwerp van Bureau B+B, dat een representatief voorbeeld is van landschapsarchitectuur uit het begin van de jaren negentig. De ontwerpprincipes zouden mogelijk uitgangspunt kunnen zijn bij de herinrichting van het terrein, waarbij het behoud van de ovaal met de daarbinnen gelegen vijver overwogen kan worden.
Voor de ontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase is er voor gekozen het voormalige hoofdkantoor te slopen. De volgende overwegingen hebben hieraan ten grondslag gelegen:
Aanbevelingen
Hoogbouw: in de nota Hoogbouw in Amsterdam wordt gesteld dat vanuit de groene scheggen stedelijke hoogbouw nadrukkelijk te ervaren is. Bouwhoogten aan de randen dienen zich tot 30 meter te beperken. Accenten tot 60 meter zijn toegestaan, bij voorkeur in de tweede linie. Voor de koppen van de scheggen geldt bovendien het toetsingskader Hoofdgroenstuctuur. Ten aanzien van de stedenbouwkundige ontwikkeling in de verschillende deelgebieden van Overamstel is het aan te bevelen van begin af aan rekening te houden met de in de Hoogbouwnota geformuleerde uitgangspunten. Bij het opstellen van een eventuele Hoogbouw Effectrapportage zal ook met de hoogbouw rond het Amstelstation rekening moeten worden gehouden.
Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.
Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.
Daarnaast kunnen individuele dier- en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).
Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.
Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.
Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, kan alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.
Op grond van de Flora en Faunawet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.
In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.
In artikel 75 zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Voor overige soorten tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van LNV heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.
Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.
In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur(EHS). De EHS is een netwerk van aaneengesloten natuurgebieden in Nederland. De EHS bestaat uit bestaande natuurgebieden, een aantal bestaande wateren en nieuwe natuur op landbouwgrond. Om de EHS te realiseren worden natuurgebieden 'aan elkaar geknoopt' door ertussen ecologische verbindingen te creëren. Zo worden levensgemeenschappen groter en robuuster.
Waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur zijn beschermd op basis van beleid, zoals het provinciale ecologische beleid. Op 23 mei 2011 hebben provinciale staten van Provincie Noord-Holland de eerste partiële herziening van de Structuurvisie en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Eén van de daarin opgenomen onderwerpen is de EHS. Vervolgens hebben gedeputeerde staten het Natuurbeheerplan 2012 op 20 september 2011 vastgesteld.
Het Natuurbeheerplan geeft aanleiding voor de wijziging van de begrenzing van de EHS en de provinciale ecologische verbindingszones zoals opgenomen in de PRVS. Gedeputeerde Staten heeft hiertoe dan ook besloten.
Amstelkwartier tweede fase ligt niet in de Ecologische Hoofdstructuur en er lopen geen ecologische verbindingszones door het plangebied.
In de structuurvisie 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam', vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2011, heeft Amsterdam de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie vastgelegd in de zogenaamde Hoofdgroenstructuur (HGS). Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.
In de HGS zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd.
Ingrepen in de HGS worden op inpasbaarheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn opgenomen in de van de Structuurvisie Amsterdam 2040: Economisch sterk en duurzaam deel uitmakende tabellen. Daarin staat per groentype aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan. Deze gebieden zijn terug te vinden op de bij de Structuurvisie behorende kaart 'Hoofdgroenstructuur'. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de HGS.
In het kader van het MER voor het gebied Overamstel is als deelrapportage een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd door Dienst Ruimtelijke Ordening (september 2012).
Bij het onderzoek voor deze m.e.r. staan twee vragen centraal:
Omgeving onderzoeksgebied
Aan de westkant van de A2 ligt volkstuinenpark Amstelglorie, verder zuidelijk ligt Amstelland met agrarische en recreatieve functies. De polder Groot Duivendrechtse polder, ten zuidwesten van het onderzoeksgebied, wordt nog deels voor landbouw gebruikt. Het onderzoeksgebied grenst aan de zuidkant aan het bedrijventerrein Amstel Businesspark Zuid. Verder ten zuiden liggen een aantal volkstuinparken en sportvelden van de Toekomst. Aan de oostkant ligt de Weespertrekvaart, met daarachter de Watergraafsmeer, met onder andere de sportvelden van sportpark Drieburg.
Ecologische verbindingen
De spoorbaan met taluds en sloten van de spoorlijn Amsterdam-Utrecht is een belangrijke verbinding met het buitengebied, waarlangs grondgebonden dieren zich kunnen verplaatsen. In het deelgebied 4B (Weespertrekvaart Midden) is voldoende ruimte voor dieren om langer in het gebied te verblijven.
Het Ecolint is de natte verbinding tussen Nieuwe Diep en Nieuwe Meer. Deze slingert door de Watergraafsmeer en door het zuidelijk deel van stadsdeel Zuid. De verbinding volgt een deel van de Weespertrekvaart en loopt langs de Amstel verder naar het Zuiden. In de verbinding zit nog een aantal knelpunten, onder andere bij de Weespertrekvaart en langs de oevers van de Amstel. Volkstuinenpark Amstelglorie vormt ook een schakel in de ecologische structuur langs de Amstel naar het buitengebied.
Het onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied bestaat voor een groot deel uit een intensief gebruikt industrie- en bedrijventerrein. Er zijn in het onderzoeksgebied slechts enkele groengebieden met natuurwaarden van enige betekenis:
Langs de spoorlijnen en snelwegen en in beperkte mate langs de oever van de Amstel is er voldoende dekking voor grondgebonden soorten in de dichtbegroeide bermen en de taluds. Hier kunnen grondgebonden dieren langer verblijven.
Het onderzoeksgebied is heel open en grote delen hebben een beperkte hoeveelheid groen, het gebied in zijn geheel is daarom matig geschikt als verblijfsgebied voor grondgebonden dieren.
De hierboven genoemde groengebieden en het volkstuinenpark, Amstelglorie zijn goed foerageergebied voor vleermuizen. Hierdoor is er de mogelijkheid dat er verblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen in het plangebied zijn. Gewone dwergvleermuizen kunnen op enkele kilometers van hun foerageergebied verblijven.
Deze genoemde groengebieden hebben een functie als broedbiotoop voor vogels. In het bebouwde deel van het plangebied zijn scholekster en zwarte roodstaart opmerkelijke broedvogels.
Naast de natuurwaardenonderzoek die voor het gehele gebied Overamstel is opgesteld, is tevens gekeken naar de effecten op de natuur vanwege de ontwikkelingen in het plangebied Amstelkwartier tweede fase.
Gebieden
Natura2000
Markermeer en IJmeer, de Botshol en de Vechtplassen zijn de meest nabijgelegen Natura2000-gebieden. Gezien de afstand tot de gebieden en de aard van de ontwikkelingen in het bestemmingsplangebied zullen deze geen significant effect hebben op deze natuurgebieden.
EHS
De EHS-gebieden in Amstelland liggen nabij het plangebied. Ook op de EHS wordt geen negatief effect verwacht.
Hoofdgroenstructuur en ecologische structuur Amsterdam
In het bestemmingsplangebied ligt op dit moment geen gebieden die tot de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam behoren. In de nieuwe situatie wordt in Amstelkwartier tweede fase een park voorzien, dat deel uit zal gaan maken van de Hoofdgroenstructuur.
De oever van de Amstel maakt deel uit van de ecologische structuur van Amsterdam. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien, die nieuwe belemmeringen in deze structuur veroorzaken.
Soorten
Zoogdieren
Kans op vleermuizen
Er is een (kleine) kans dat er vleermuizen in gebouwen in het plangebied verblijven. Bij sloop van gebouwen, die potentieel geschikt zijn als vleermuizenverblijfplaats is nader onderzoek nodig. Met batdetectoren moet dan volgens het vleermuizenprotocol worden vastgesteld of er vleermuizen zijn.
Voor een deel van het bestemmingsplangebied is in de zomer van 2012 een aanvang gemaakt met dit onderzoek.
In het bestemmingsplangebied moeten de volgende soorten vaste verblijfplaatsen worden onderzocht:
Bij de planning van het onderzoek naar vleermuizen moet rekening worden gehouden met de onderzoeksperiode en de houdbaarheid van de resultaten. Voor het onderzoek is een compleet 'vleermuizenseizoen' nodig (van begin mei tot half september) en onderzoeksgegevens die bij een ontheffingsaanvraag gebruikt worden, mogen niet ouder zijn dan drie jaar.
Vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Als uit het nader onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in de gebouwen zijn, moet er volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden. In de gedragscode van de Gemeente Amsterdam staan hiervoor de richtlijnen. Hieronder volgt wat de consequenties kunnen zijn.
Bij de sloop of renovatie van een gebouw met vleermuizen moeten er maatregelen worden getroffen om de vleermuizen geen schade toe te brengen. De te treffen maatregelen zijn afhankelijk van het type verblijfplaats. Mogelijke maatregelen zijn:
Verder moet worden aangetoond dat de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen behouden blijft. Dat kan door:
Eventuele ontheffingsaanvraag verblijfplaatsen van vleermuizen
Voor het vernietigen van vaste verblijfplaatsen is een ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet nodig. Omdat vleermuizen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn staan kan alleen ontheffing worden aangevraagd op grond van een belang uit de Habitatrichtlijn. In vrijwel alle gevallen is alleen het volgende belang van toepassing: 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van
sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten'.
Bij een ontheffingsaanvraag moet aangetoond worden:
Overige zoogdieren
Kleine zoogdieren, zoals konijn, egel, mol, bosmuis en veldmuis kunnen in het gehele plangebied van Amstelkwartier tweede fase in bermen en kleine groenstroken worden verwacht. Voor deze zoogdieren is het leefgebied in het grootste deel van het bestemmingsplangebied beperkt. Alleen in de groenstrook langs de Amstel is er beschutting. Hier kunnen ook grotere zoogdieren zoals hermelijn, wezel en bunzing langs trekken.
Voor de genoemde zoogdieren geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling.
Amfibieën, reptielen en vissen
Van de beschermde rugstreeppad zijn in de omgeving van het bestemmingsplangebied geen waarnemingen bekend; het is dan ook onwaarschijnlijk dat deze het plangebied zal bereiken.
Voor de ringslang is er in plangebied geen leefgebied. In de omgeving wordt incidenteel een doortrekkende ringslang gezien.
Het water van het Duivendrechtsevaart en het 'RWZI-haventje' staat in open verbinding met de Amstel. Soorten kunnen zich eenvoudig door het hele plangebied verplaatsen. De meest voorkomende soorten in de Amstel zijn: alver, baars, blankvoorn, brasem, snoekbaars (Vismonsters Waternet). In het bestemmingsplangebied is geen geschikt biotoop voor de in Amsterdam voorkomende beschermde vissoorten: rivierdonderpad, kleine modderkruiper en bittervoorn.
Broedvogels
In het deel van het bestemmingsplangebied waar ontwikkelingen worden voorzien komen naast een aantal algemene soorten van het stedelijk gebied zoals ekster, houtduif, heggenmus, pimpelmees en koolmees enkele bijzondere soorten voor. De grote bonte specht in oude bomen, de zwarte roodstaart in gebouwen. Ook is het mogelijk dat de boerenzwaluw in een leegstaand gebouw of loods broedt.
Boerenzwaluw, koolmees, pimpelmees, grote bonte specht en zwarte roodstaart staan op de lijst van vogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn, maar waarvan de inventarisatie wel gewenst is.
Flora
In het plangebied zijn in het voorjaar van 2012 geen rietorchissen gezien. In 2011 zijn de muurplanten op de kades geïnventariseerd. Langs de Amstel zijn drie groeiplaatsen, waarvan twee met tongvarens, respectievelijk één met bijna honderd exemplaren en één van gele helmbloemen, met 125 exemplaren. In de RWZI-haven is een groeiplaats met één tongvaren. De tongvaren en de gele helmbloem zijn beschermde soorten (tabel 2). Bij werkzaamheden kan van de gedragscode van Amsterdam gebruikt maken. Een ontheffingsaanvraag is dan niet nodig.
Groeiplaatsen muurplanten
Insecten
In het bestemmingsplangebied komen geen beschermde insectensoorten voor.
Er wordt voor de volledige resultaten van de natuurtoets verwezen naar bijlage 14.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een beschermd natuurgebied of nabij gebieden van de EHS.
Er is een kans op verblijfplaatsen van vleermuizen in gebouwen. Wanneer de plannen voor sloop concreet worden, moeten deze gebouwen – volgens het vleermuizenprotocol – nader worden onderzocht. Voor de uitvoering van het onderzoek en een eventuele ontheffingsaanvraag moet gerekend worden op een doorlooptijd van ongeveer anderhalf jaar.
Voor het verkrijgen van een ontheffing voor verblijfplaatsen van vleermuizen moet aangetoond worden dat deze aanwezig zijn. Verder moet worden onderbouwd dat er 'een dwingende reden van groot openbaar belang (…)' is. Daarnaast moet er in het plan in alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen voorzien worden en is het nodig om bij de sloop van gebouwen maatregelen te treffen om deze soort te ontzien. Als aan deze voorwaarden voldaan wordt zal naar alle waarschijnlijkheid ontheffing worden verleend.
Voor de overige in het plangebied voorkomende beschermde plan- en diersoorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Voor de in het plangebied aangetroffen flora kan van de gedragscode van Amsterdam gebruik gemaakt worden. Een ontheffingsaanvraag is dan niet nodig. De aspecten van natuur- en soortenbescherming betekenen derhalve geen belemmering voor dit plan.
Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.
De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De toepassing van duurzame energie in de gebouwde omgeving moet worden vergroot.
Artikel 33 ("Energie en duurzaam bouwen") van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (die op 1 november 2010 in werking is getreden) bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie (herstructurering), bedrijventerreinen en kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, WKO en aardwarmte, zonne-energie, biomassa. Verder dient nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.
Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.
De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingsplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.
Op 10 september 2008 heeft de raad ingestemd met de notitie 'Duurzaamheid in de nieuwbouw'. In deze notitie zijn de volgende twee ambities geformuleerd:
Het raadsbesluit over Klimaatneutraal Bouwen verplicht tot bewust omgaan met het thema 'energie'. Energie moet een van de uitgangspunten van gebiedsontwikkeling worden. Dit betekent een uitdaging en een kans: samenwerking maakt meerwaarde mogelijk op een ander schaalniveau. Dit kan tot andere energieconcepten leiden en tot hergebruik van elkaars energiestromen.
In de 'Regeling Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam 2005' zijn de eisen met betrekking tot duurzaam bouwen in Amsterdam vastgelegd. Dit beleid zal in de bouwenveloppen worden voorgeschreven. Voorbeelden zijn het toepassen van duurzame materialen (o.a. FSC-hout), maar ook het niet toepassen van uitloogbare metalen op plaatsen die in aanraking met hemel- of oppervlaktewater kunnen komen. In samenwerking met de marktpartijen is onderzoek verricht naar de mogelijkheden van het toepassen van duurzame energiesystemen.
In 2010 heeft de Dienst Ruimtelijke Ordening, in samenwerking met de TU Delft, de 'Leidraad Energetische Stedenbouw' (LES) ontwikkeld. Dit instrument is een eerste tool dat klimaatneutraal bouwen in de Amsterdamse projecten toegankelijk maakt voor stedenbouwkundigen en planologen. Het geeft een methodologie aan, hoe je in je project het onderwerp 'energie' kunt benaderen en aan welke knoppen je kunt draaien om energiezuinig te ontwerpen en het project op te zetten.
LES gaat niet uit van een rekenmodel maar van het stapsgewijs toepassen van maatregelen die in een matrix samengevat zijn. Aan het einde van elke stap wordt een energiebalans opgesteld, op basis waarvan je een afweging maakt tussen de maatregelen die je in het project toepast.
Hoewel de ontwikkeling van LES de focus op de projecten legt, agendeert deze publicatie daarnaast thema's op schaal van de stad Amsterdam.
De gemeente Amsterdam heeft als doelstelling om meer windmolens te plaatsen en zodoende te voldoen aan de CO2-reductiedoelstellingen.
Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft realisering van windmolenparken langs kanalen, waterkeringen, spoorwegen en wegen en in het grensgebied tussen land en water de voorkeur. Solitaire windmolens dienen bij voorkeur te worden geplaatst bij infrastructurele knooppunten.
Windmolens vallen sinds 1 januari 2011 onder de werking van het 'Activiteitenbesluit'. Bijna alle windmolens op land vallen geheel onder deze algemene regels. Een omgevingsvergunning blijft nodig voor de windmolens waarvoor het bevoegd gezag na beoordeling gemotiveerd voor het maken van een milieueffectrapport kiest. Op deze windmolens is, naast de omgevingsvergunning, paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit betreft de normering voor geluid.
Er is voor wat betreft de externe veiligheid een nieuw artikel 3.15a in het Aktiviteitenbesluit opgenomen waarin onder andere normen zijn opgenomen voor het plaatsgebonden risico, veroorzaakt door een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens, voor buiten de inrichting gelegen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object is niet hoger dan 10-5 per jaar. Er kunnen bij ministeriële regeling afstanden worden vastgesteld, die minimaal aanwezig moeten zijn tussen een nieuwe windmolen of een combinatie van nieuwe windmolens en een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar dan wel beperkt kwetsbaar object. In dat geval zijn de eerder bedoelde waarden niet van toepassing. Er kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de berekening van het plaatsgebonden risico.
De OV-Visie 2010-230 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.
Landschap en cultuurhistorie
Een belangrijke drager in het plan een essentiële voorziening voor de wijk is het centraal gelegen park met de daarin gelegen monumenten.
Het huidige park is nu nog niet toegankelijk, maar worden opengesteld nadat de gemeente het terrein heeft verworven en de bodem heeft aangepakt. Door het behoud van de bestaande bomen en monumenten profiteren de bewoners van Amstelkwartier eerste en tweede fase en de omliggende buurten van een volwassen park en de cultuurhistorie van de plek.
Bovendien vervult het park een functie in de hoofdgroenstructuur van Amsterdam. Door de ligging tegen het buitendijkse park met ecologische oever, wordt de Amstel (en de ecologische functie) als het ware naar binnen getrokken.
De oude gebouwen van de Zuidergasfabriek en de haven met brug vormen gezamenlijk een grote monumentale waarde. Het zijn Rijksmonumenten en in redelijke staat. Desondanks kunnen nu weinig mensen van de monumenten genieten omdat het park waarin ze staan niet toegankelijk is.
De verwerving van het terrein en het toegankelijk maken van het park biedt de kans ook te investeren in de monumenten. In het park komen de monumenten goed tot hun recht. De unieke kans om de monumenten nieuwe functies te geven, stimuleert investeringen in de gebouwen waarmee het behoud van deze monumenten voor lange tijd wordt gegarandeerd.
Energievisie
Ecofys heeft in opdracht van Projectbureau Wibaut aan de Amstel in 2009 een energievisie opgesteld. Belangrijkste aanbevelingen voor Amstelkwartier tweede fase daaruit zijn:
Het aansluiten op stadswarmte is binnen Amsterdam inmiddels 'business as usual' en sluit aan bij het 'stadswarmte tenzij'-beleid. Omdat Amstelkwartier eerste fase al op stadswarmte(retour) wordt aangesloten zijn de benodigde investeringen om Amstelkwartier tweede fase aan te sluiten beperkt.
Investeren in windenergie door de plaatsing van grote windturbines in Overamstel blijkt op basis van de stedelijke windvisie niet haalbaar. De benodigde afstand van een grote rendabele turbine tot woningen (300 meter) blijkt te groot voor een ruimtelijke inpassing binnen het plangebied van Overamstel. Wellicht dat middelgrote turbines net buiten het Amstelkwartier wel kansen bieden. Kleinere turbines op daken zijn in ieder geval wel inpasbaar, maar hebben nauwelijks milieurendement.
Smart grid
Alliander heeft aangegeven dat - indien het tot een besluit tot ontwikkeling komt – in Amstelkwartier tweede fase graag een 'smart grid' aan te leggen. Hiermee kan de vraag en het aanbod van energie optimaal op elkaar worden afgesteld, waardoor de opwekking van duurzame energie wordt bevorderd, en het gebruik van fossiele bronnen wordt terug gedrongen. Op dit moment is nog niet vast te stellen of/hoe een dergelijk net financieel haalbaar is (te maken).
GOS/GET: een klimaatpositieve buurt
Eén onderdeel van de Energievisie verdient bijzondere aandacht. Bij de ontwikkeling van Amstelkwartier tweede fase doet zich namelijk de unieke mogelijkheid voor om een stap verder te gaan dan 'klimaatneutraal bouwen' conform het collegebeleid.
Vanwege de aanwezigheid van grootschalige gasinfrastructuur (gasontvangstation – GOS en gasexpansieturbine - GET) bestaat de kans om met GET door te gaan met de opwekking van duurzame elektriciteit. Aan deze GET kan een koude-installatie gecombineerd met een koudeopslag worden toegevoegd.
In het GOS wordt de druk van het gas uit het landelijke net gereduceerd van 40 bar tot 8 bar, waarna het via een verdeelstation onder verder gereduceerde druk het stedelijke gasnet in wordt geleid. Op dit moment is parallel aan dit GOS een gasexpansieturbine (GET) in bedrijf, die door de reductie van de gasdruk duurzame elektriciteit opwekt.
In de nieuwe situatie kunnen de GOS en GET worden aangesloten op stadswarmte(retour) waardoor de huidige warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK) worden vervangen voor een warmtewisselaar.
Als de GET nieuw wordt gerealiseerd, kan er aanvullende duurzame koude uit de GET worden onttrokken die wordt opgeslagen in de bodem via een grootschalige koudeopslag. Deze koude kan worden geleverd aan de utiliteitsbouw (en indien gewenst aan woningen) op Overamstel. Bij een gelijkblijvende doorzet van gas staat de realisatie van deze twee innovatieve technieken gelijk aan 80.000 – 90.000 m² opgewekte duurzame elektriciteit door zonnepanelen (schatting elektriciteitsgebruik van circa 3.000 woningen).
Duidelijkheid in de financiering van deze ontwikkeling kan pas verkregen worden wanneer het westelijk deel van Amstelkwartiet tweede fase ontwikkeld wordt.
Bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan is uitgegaan van de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan bestemmingsplannen stellen. De Wro en Bro leggen onder meer verplichtingen op ten aanzien van de opzet en de presentatie van bestemmingsplannen. Hieruit vloeit onder andere voort, dat bestemmingsplannen uitwisselbaar moeten zijn. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) is op het voorliggende plan toegepast, om aan genoemde wettelijke verplichting te voldoen. Ook een aantal algemene bepalingen welke in hoofdstuk 3 en 4 van de regels is opgenomen (bijvoorbeeld de Overgangsregels), zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het (juridische deel van het) bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (planregels), vergezeld van een toelichting. De verbeelding visualiseert de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
Waar de overige hoofdstukken van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft dit hoofdstuk een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in paragraaf 17.3 de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.
Eén deel van het bestemmingsplan is een gedetailleerd eindplan, waar de bestemmingen en de maximale bouwmogelijkheden bekend zijn. Dit deel betreft een woningbouwstrook langs het gebied Amstelkwartier Binnendijks en het in het midden van het plangebied gelegen park. Het tweede deel van het bestemmingsplan is een globaal plan met uitwerkingsverplichting. Dit is gedaan omdat de plannen nog niet concreet zijn, zodat de plannen gefaseerd kunnen worden ontwikkeld. Door het toepassen van globale bestemmingen kan bovendien flexibel worden ingespeeld op nieuwe toekomstige (markt)ontwikkelingen.
Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de (digitale) verbeelding verbonden zijn met één of meer regels, wordt daarbij ook de verbeelding toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De (digitale) verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
De regels in hoofdstuk 1 en de algemene regels in hoofdstuk 3 gelden voor het bestemmingsplan als geheel. Zij werken door in de diverse bestemmingen.
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels.
Hoofdstuk 1 bevat een tweetal artikelen. In artikel 1 wordt een aantal in de regels en/of op de verbeelding voorkomende begrippen ter wille van de duidelijkheid en rechtszekerheid voorzien van een definitie. Artikel 2 geeft een uitleg van de wijze waarop de begrenzing van de verschillende bestemmingen, de bouwhoogte van bouwwerken en de oppervlakte van bouwwerken wordt gemeten.
Hieronder volgt per opgenomen artikel een toelichting. Daar waar het betreffende artikel vanwege de erin opgenomen regeling dit vraagt zal uitgebreid worden ingegaan op die regeling. Voor de overige artikelen wordt volstaan met een meer beperkte uitleg.
Artikel 1 Begrippen
Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd. De gehanteerde omschrijving van de begrippen komt overeen met de wijze waarop deze in andere actuele Amsterdamse (grootstedelijke) bestemmingsplannen wordt omschreven.
Artikel 2 Wijze van meten
Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die in de overige regels worden aangegeven.
Artikel 3 Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is gegeven aan het voormalige regulateurs- en metergebouw en de gasexpansieturbine gelegen in het noordwesten van het plangebied. Binnen deze bestemming zijn nutsvoorzieningen toegestaan. De reeds in het zuiden van het plangebied aanwezige gasverdeelstation (GVS) en twee Gasontvangstations (GOS) worden naar deze locatie verplaatst in bestaande bebouwing. Voor deze voorzieningen is een bouwvlak opgenomen en zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals hekwerken toegestaan. De gasontvangstations en gasverdeelstation mogen alleen in gebruik genomen worden indien het gebruik op de huidige locatie opgeheven is.
Aangezien de eerst komende jaren de GOS en GVS nog niet verplaatst worden naar het regelateursgebouw zijn andere functies 'tijdelijk' gewenst. De bestemming bedrijf heeft de aanduiding 'gemengd' gekregen, waar tevens de functies detailhandel, horeca III, horeca IV, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en culturele voorzieningen zijn toegestaan.
Artikel 4 Gemengd - 1
Binnen deze bestemming zijn rijksmonumenten aanwezig. Deze monumenten worden gehandhaafd. Binnen de bestemming Gemengd - 1 zijn detailhandel, horeca III, horeca IV, horeca V, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en culturele voorzieningen toegestaan. Kantoorruimten zijn toegestaan indien deze ondergeschikt zijn en gerelateerd aan het gebruik van de binnen deze bestemming genoemde voorzieningen. Geluidgevoelige functies zijn niet toegestaan. Middels een binnenplanse afwijking zijn geluidgevoelige functies toegestaan indien middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat geluidgevoelige functies binnen deze bestemming mogelijk zijn.
Artikel 5 Gemengd - 2
Binnen deze bestemming zijn rijksmonumenten aanwezig. Deze monumenten worden gehandhaafd. Binnen de bestemming Gemengd - 2 zijn detailhandel, horeca III, horeca IV, horeca V, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en culturele voorzieningen toegestaan. Kantoorruimten zijn toegestaan indien deze ondergeschikt zijn en gerelateerd aan het gebruik van de binnen deze bestemming genoemde voorzieningen. Geluidgevoelige functies zijn niet toegestaan. Middels een binnenplanse afwijking zijn geluidgevoelige functies toegestaan indien middels akoestisch onderzoek is aangetoond dat geluidgevoelige functies binnen deze bestemming mogelijk zijn. Voor de voormalige watertoren in het plangebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die wonen, met uitzondering op de begane grond, mogelijk maakt.
Artikel 6 Groen
Het groen binnen het plangebied is als zodanig bestemd. Het groen is mede bestemd voor bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede voor verhardingen, geluidwerende voorzieningen en straatmeubilair. Het groen kan tevens worden gebruikt voor opstelplaatsen voor voertuigen van hulpdiensten.
De gronden aangewezen als Groen zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen, water- en watergangen en tuinen ten behoeve van woonboten. Ten behoeve van deze functies zijn voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen toegestaan. Onder nutsvoorzieningen worden ook de stroomkosten ten behoeve van de woonboten begrepen. Op de gronden zijn alleen bouwwerken geen gebouwen toegestaan ten behoeve van de bestemming, echter, in de tuinen ten behoeve van de woonboten mogen bergingen worden gebouwd.
De voor Groen bestemde gronden zijn tevens bestemd voor tuinen en bergingen ten behoeve van de langs de oever gelegen woonboten. Tuinen en bergingen kunnen uitsluitend gerealiseerd worden wanneer hiervoor een privaatrechtelijke overeenkomst met het bevoegd gezag is gesloten.
Artikel 7 Tuin
Binnen de bestemming Tuin mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals erfafscheidingen, entreeportalen en luifels. Daarnaast mogen in/ en uitritten ten behoeve van de gebouwde parkeervoorzieningen binnen de bestemmingen Wonen 1 tot en met 4 gerealiseerd worden. Carports en overige overkappingen zijn niet toegestaan.
Artikel 8 Verkeer - 1
De stadsstraat (Amstelstroomlaan) en binnenstraten in het plangebied hebben de bestemming Verkeer - 1 gekregen. Deze straten zijn zowel voor het gemotoriseerd verkeer als het langzaam verkeer toegankelijk. Binnen de bestemming Verkeer - 1 zijn twee aanduidingen opgenomen (specifieke vorm van bedrijf 1 en 2). Deze aanduidingen zijn gegeven aan de daar aanwezige gasontvangstations en gasexpansieturbine. Gelet op de mogelijke verplaatsing van de gasontvangstations en gasexpansieturbine naar een andere locatie in het plangebied is gebruik gemaakt van een aanduiding en geen directe bestemming.
Artikel 9 Verkeer - 2
De gronden die bestemd zijn voor fiets- en voetpaden, pleinen, verblijfsruimten en openbare ruimten hebben de bestemming Verkeer - 2 gekregen. Deze bestemming betreft de fietsroute over de Korte Ouderkerkerdijk en de brug over de Duivendrechtsevaart en de verbinding voor het langzaamverkeer tussen Amstelkwartier eerste fase en Amstelkwartier tweede fase.
Artikel 10 Water - 1 en Artikel 11 Water - 2
Een deel van de Duivendrechtsevaart en de Amstel welke binnen het plangebied zijn gelegen hebben de bestemming Water -1 gekregen. Het insteekhaventje van de voormalige Zuidergasfabriek heeft de bestemming Water - 2 gekregen. Het gaat om die gronden waar vanuit oogpunt van voldoende waterbergingscapaciteit ook daadwerkelijk water moet komen. Daar waar binnen de bestemming Groen bijvoorbeeld ook waterpartijen zijn mogelijk gemaakt, is binnen de bestemming Water een andere inrichting dan water om die reden uitgesloten. Onder de functie water moet tevens worden verstaan waterberging en -huishouding, waterlopen, waterwegen en watergebonden activiteiten.
Binnen de bestemming Water - 1 zijn ligplaatsen voor woonschepen toegestaan. De ligplaatsen zijn op de verbeelding aangeduid met de functieaanduiding 'woonschepenligplaats'. Op de verbeelding is het maximaal aantal woonschepen opgenomen. De ligplaatsen zijn uitsluitend te gebruiken zoals omschreven in artikel 10 van de regels. Voor wat betreft de maatvoering van woonboten, gebruik, ligging, toegangsvoorzieningen, het vervangen van woonboten en terrassen wordt verwezen naar het beleid van stadsdeel Oost, zoals vastgesteld in de 'Beleidsnotitie woonboten en oevergebruik stadsdeel Oost'.
Binnen de bestemming Water - 2 zijn steigers toegestaan voor het aanleggen van boten van bewoners uit Amstelkwartier.
Artikel 12 Wonen - 1
De woningen die gerealiseerd kunnen worden aan de stadsstraat (Amstelstroomlaan) zijn bestemd als Wonen - 1. Naast de woonfunctie zijn op de eerste bouwlaag/ plint de functies, bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening toegestaan. Op de overige bouwlagen is uitsluitend wonen toegestaan. Binnen de woonfunctie is short stay en praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
Voor de toelaatbaarheid van bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening wordt gebruikgemaakt van een Staat van Inrichtingen, die als bijlage bij de regels is opgenomen. In dit verband is ook artikel 26 van de regels relevant. Daarin wordt de toepassing van de Staat van Inrichtingen nader geregeld.
Voor de gebouwen is een maximale brutovloeroppervlakte opgenomen. Binnen het bouwvlak moet een deel van de gronden onbebouwd blijven (volle grond). Waar deze gronden onbebouwd moeten blijven is niet vastgelegd. Door het opnemen van een bebouwingspercentage binnen het bouwvlak, blijft een deel van de gronden onbebouwd.
Er zijn alleen gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Deze mogen op maaiveld of half verdiept worden gerealiseerd. De parkeervoorzieningen moeten minimaal 5 meter terugliggen van de voorgevel. Parkeren op maaiveld mag uitsluitend binnen het hoofdgebouw plaatsvinden. Bij ondergronds bouwen dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de kwaliteit van de ondergrond. Omdat op het terrein een gasfabriek gevestigd is geweest bevinden zich verontreinigingen in de ondergrond die bij ontgraving mogelijk leiden tot overlast voor de omgeving. Dat geldt met name voor ontgravingen beneden de grondwaterspiegel. Het is daarom verboden om dieper dan -0,30 meter NAP te bouwen.
Artikel 13 Wonen - 2
De woningen die gerealiseerd kunnen worden aan de binnenstraten zijn bestemd als Wonen - 2. Binnen deze bestemming is uitsluitend een woonfunctie toegestaan. Hier valt mede short stay onder en is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
Voor de gebouwen is een maximale brutovloeroppervlakte opgenomen. Binnen het bouwvlak moet een deel van de gronden onbebouwd blijven (volle grond). Waar deze gronden onbebouwd moeten blijven is niet vastgelegd. Door het opnemen van een bebouwingspercentage binnen het bouwvlak, blijft een deel van de gronden onbebouwd.
Er zijn alleen gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Deze mogen op maaiveld of half verdiept worden gerealiseerd. De parkeervoorzieningen moeten minimaal 5 meter terugliggen van de voorgevel. Parkeren op maaiveld mag uitsluitend binnen het hoofdgebouw plaatsvinden. Bij ondergronds bouwen dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de kwaliteit van de ondergrond. Omdat op het terrein een gasfabriek gevestigd is geweest bevinden zich verontreinigingen in de ondergrond die bij ontgraving mogelijk leiden tot overlast voor de omgeving. Dat geldt met name voor ontgravingen beneden de grondwaterspiegel. Het is daarom verboden om dieper dan -0,30 meter NAP te bouwen.
Artikel 14 Wonen - 3
De bestemming Wonen - 3 is gegeven aan de twee aan de binnenstraat te realiseren urban villa's. Deze villa's moeten qua omvang en hoogte meer aansluiting vinden bij de naastgelegen monumentale villa's. Binnen deze bestemming is uitsluitend een woonfunctie toegestaan. Hier valt mede short stay onder en is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
Voor de gebouwen is een maximale brutovloeroppervlakte en maximale bouwhoogte opgenomen. Er zijn alleen gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Deze mogen op maaiveld of half verdiept worden gerealiseerd. De parkeervoorzieningen moeten minimaal 5 meter terugliggen van de voorgevel. Parkeren op maaiveld mag uitsluitend binnen het hoofdgebouw plaatsvinden. Bij ondergronds bouwen dient nadrukkelijk rekening gehouden te worden met de kwaliteit van de ondergrond. Omdat op het terrein een gasfabriek gevestigd is geweest bevinden zich verontreinigingen in de ondergrond die bij ontgraving mogelijk leiden tot overlast voor de omgeving. Dat geldt met name voor ontgravingen beneden de grondwaterspiegel. Het is daarom verboden om dieper dan -0,30 meter NAP te bouwen.
Artikel 15 Wonen - 4
De monumenten die aan de binnenstraat liggen hebben de bestemming Wonen - 4 gekregen. Binnen deze bestemming is uitsluitend een woonfunctie toegestaan. Hier valt mede short stay onder en is praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis toegestaan, mits dit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.
In de bouwregels is de bestaande situatie van deze gebouwen opgenomen. Eén van de monumentale woningen mag aan de achterzijde uitbouwen. De bouwhoogte mag niet hoger zijn dan de goothoogte van het hoofdgebouw. Dit is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Artikel 16 Wonen - Uit te werken
Het zuidwestelijke deel van het plangebied is op de verbeelding voorzien van de bestemming Wonen- uit te werken. Lid 16.3 bevat de randvoorwaarden (uitwerkingsregels), waarbinnen het bevoegd gezag de bestemming moet uitwerken. Binnen de uit te werken bestemming is voornamelijk in woningbouw (700 woningen) voorzien met de daarbij behorende voorzieningen (detailhandel, bedrijven categorie 1 en 2, horeca I, horeca III, horeca IV, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening en culturele voorzieningen). Het gebruik van de gronden en gebouwen voor zelfstandige kantoren is niet toegestaan. Wel is een kantoor ondergeschikt en gerelateerd gebruik aan de binnen deze bestemming genoemde voorzieningen toegestaan. De maximale toegestane bouwhoogte is voornamelijk 24 meter en 30 meter langs de stadsstraat (Amstelstroomlaan) met één hoogbouwaccent van maximaal 70 meter.
In de uitwerkingsregels is opgenomen dat, voor zover het gebruik van de bestaande gasontvangstations en gasexpansieturbine in het plangebied niet opgeheven is, binnen een afstand van 50 meter geen geluidsgevoelige functies (of gebouwen) zijn toegestaan. Daarnaast zijn binnen een afstand van 80 meter vanaf de hart van de aardgastransportleidingen geen functies voor minder zelfredzame personen toegestaan.
Voor de gronden met de bestemming Wonen - Uit te werken geldt een bouwverbod. Dit bouwverbod geldt niet indien een bouwplan past binnen een ontwerp uitwerkingsplan. Het bouwverbod geldt niet voor bebouwing ten behoeve van een tijdelijke logistiek centrum ten behoeve van de sanering van de gronden in Amstelkwartier.
Dit bestemmingsplan bevat geen algemene procedureregels voor uitwerkingsplannen. De procedure hiervoor is nu voorgeschreven in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening en heeft rechtstreekse werking. Dit artikel regelt dat deze procedure de weg moet volgen die is voorgeschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent een terinzagelegging van 6 weken, gedurende welke zienswijzen kunnen worden ingediend. Het bevoegd gezag besluit vervolgens binnen 8 weken over de vaststelling van het uitwerkingsplan.
Artikel 17 Leiding - Gas
Vanwege de het plangebied aanwezige gasleiding en de in het plangebied te realiseren/verleggen gasleiding is een dubbelbestemming Leiding - Gas opgenomen. Deze dubbelbestemming legt beperkingen op aan de overige bestemmingen. Deze dubbelbestemming is primair ten opzichte van de overigens geldende bestemmingen.
Het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb) stelt algemene regels voor de inhoud van bestemmingsplannen. Zo is het verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen.
Conform het Bevb geldt een geclausuleerd bouwverbod voor secundaire bestemmingen binnen de belemmeringstrook. Er kan alsnog toestemming verleend worden voor het bouwen als de veiligheid met betrekking tot de buisleiding niet wordt geschaad. Verder is een omgevingsvergunning verplicht gesteld voor de uitvoering van de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, die de buisleiding kunnen beschadigen.
Binnen de bestemming Leiding-Gas is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Ten behoeve van de realisatie van woningen binnen het plangebied, dient de reeds in het plangebied gelegen gasleiding verlegd te worden. Zolang dit bij onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan nog niet is gebeurd, is zowel de bestaande gasleiding als de nieuwe in het bestemmingsplan opgenomen. Wanneer de gasleiding is verlegd en een deel van de bestaande niet meer aanwezig is, kan middels een wijzigingsbevoegdheid deze van de verbeelding gehaald worden.
Artikel 18 Leiding - Riool
Voor de afvalwater transportleiding is de dubbelbestemming Leiding - Riool opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een signaleringsfunctie voor ontwikkelaars en beheerders in het gebied. Aan deze dubbelbestemming zijn geen regels verbonden.
Artikel 19 Leiding - Water
Voor de (hoofd)waterleidingen is de dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen. Deze dubbelbestemming heeft een signaleringsfunctie voor ontwikkelaars en beheerders in het gebied. Aan deze dubbelbestemming zijn geen regels verbonden.
Artikel 20 Waarde - Archeologie 1
Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 100 m2 en dieper is dan 0,50 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 2
Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de bodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 500 m2 en dieper is dan 3,50 m onder maaiveld, bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 3
Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 geldt dat de initiatiefnemer bij ingrepen in de waterbodem, indien daarbij de bodemverstoring groter is dan 10.000 m2 bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen of van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen de aanlegvergunning) een archeologisch rapport dient te overleggen. Op basis daarvan kunnen aan de betreffende vergunningen voorschriften worden verbonden. In de planregels is geregeld welke dit kunnen zijn.
Artikel 23 Waterstaat-Waterkering
In het plangebied ligt langs de Duivendrechtsevaart en Amstel een waterkering. De waterkering is een verholen waterkering met de status van een directe secundaire waterkering. Ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) moeten zowel primaire als secundaire waterstaatswerken (deze is breder dan het fysieke waterstaatswerk als zodanig) in het bestemmingsplan worden verwerkt zowel op de verbeelding als in de regels. In dit bestemmingsplan wordt hieraan voldaan door het waterstaatswerk op de verbeelding aan te duiden met deze dubbelbestemming en in de regels hieromtrent een bestemmingsomschrijving op te nemen.
Artikel 24 Antidubbeltelregel
Deze bepaling vormt evenals de overgangsbepaling een van de "standaardregels" die het Bro als verplicht op te nemen bepaling in een bestemmingsplan voorschrijft en komt dus geheel overeen met de tekst uit het Bro. Het moet verhinderen dat bouwpercelen, die slechts voor een bepaald deel mogen worden bebouwd, later alsnog kunnen worden volgebouwd. Nadat een eerste bouwwerk is gerealiseerd, moet deze bepaling voorkomen dat het overgebleven open terrein opnieuw als het totale bouwperceel kan worden beschouwd.
Artikel 25
Algemene bouwregels
Dit artikel maakt bepaalde, kleine overschrijdingen van bestemmingsvlakgrenzen en bebouwingsregels mogelijk zonder een afwijkingsprocedure. In het verleden waren voor zulke geringe overschrijdingen wel (toen nog ontheffings)procedures nodig. Maar in de praktijk bleken de in dit artikel opgesomde overschrijdingen altijd een ontheffing te krijgen. Daarom zijn ze in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt "bij wijze van recht". Dat komt de helderheid vooraf ten goede en kan de proceduredruk verminderen.
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een aantal algemeen geldende regels opgenomen. Dit kunnen bijvoorbeeld parkeernormen zijn of een maximaal toegestane bruto vloeroppervlakte per functie. Tevens wordt met dit artikel, in aanvulling op het algemene gebruiksverbod in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), benadrukt wat als strijdig gebruik binnen de bestemmingen wordt beschouwd.
In dit artikel is ook de regeling inzake de Staat van Inrichtingen opgenomen. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Er is een afwijkingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Inrichtingen voorkomen. Voorwaarde voor zo'n afwijking is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Inrichtingen. Ook in het kader van de vergunning c.q. melding op grond van de Wet milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.
Artikel 27 Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Binnen de aanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied' is het mogelijk de bestemmingen "Groen" en "Water - 1" in de bestemming "Verkeer - 1" met de aanduiding 'brug' te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een brug over de Duivendrechtsevaart. Indien met de realisatie van de brug water gedempt moet worden, middels pijlers of landhoofd, dan moet dit gecompenseerd worden.
Tevens zijn regels opgenomen in het kader van de externe veiligheid. Om de in het plangebied gelegen gasontvangstations en gasverdeelstation is een zone opgenomen waarbinnen kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
Met deze regel kan het bevoegd gezag afwijken van onderdelen van de bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer bepalingen over specifieke doeleinden zoals antennes, liftopbouwen en overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen gaan in dit geval verder dan eerder in de 'Algemene bouwregels' en maken een afwegingsmoment noodzakelijk. Een afwijkingsbesluit kan echter nooit zover gaan dat de bestemming wordt veranderd.
Artikel 29 Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf -1 en 2' van de verbeelding te schrappen. Dit wanneer het gebruik van de in het plangebied aanwezige gasontvangstations en gasexpansiturbine beëindigd is.
Daarnaast is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de situering van de dubbelbestemming "Leiding - Gas" te wijzigen of te verwijderen. Bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wint het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de leiding.
Anders dan de afwijkingsbevoegdheid voor concrete gevallen op grond van artikel 26.1 geldt de wijziging van de Staat van Inrichtingen die in artikel 29.2 wordt mogelijk gemaakt, voor alle toekomstige gevallen.
Artikel 30 Algemene procedureregels
In dit artikel wordt de procedure geregeld die moet worden gevolgd bij de toepassing van de nadere eisen regeling.
Artikel 31 Overgangsrecht
In dit artikel zijn overgangsregels opgenomen, die evenals de anti-dubbeltelregel behoren tot de standaardregels uit het Bro.
Artikel 32 Slotregel
De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.
Ruimtelijke ontwikkelingen gaan in de regel gepaard met gemeentelijke investeringen in gemeenschappelijk te gebruiken voorzieningen, zoals ontsluitingswegen, waarvan de gemeente de kosten kan en mag verhalen op de ontwikkelaar(s). Alhoewel er reeds lange tijd gemeentelijke instrumenten bestaan voor kostenverhaal, bleken deze telkens tekort te schieten, waardoor gemeenten uiteindelijk bleven zitten met gemaakte kosten die niet meer te verhalen waren. Een nieuw instrument, de Grondexploitatiewet (Grex), dient om het risico van grondexploitatie voor gemeenten te verkleinen.
De Grex is als aparte wet tot stand gekomen, maar uiteindelijk ingepast in hoofdstuk 6 van de nieuwe Wro en is daarmee sinds 1 juli 2008 van kracht. In de Grex wordt de verdeling van kosten en opbrengsten bij de ontwikkeling van een bouwlocatie geregeld, voor het geval dat de gemeente niet de ontwikkelende partij is. In de fase van de bouwplantoetsing zal de aanvraag omgevingsvergunning ook moeten worden getoetst aan een op grond van de Grex opgesteld Exploitatieplan, tenminste: als het noodzakelijk was een Exploitatieplan op te stellen.
In artikel 6.12 lid 1 Wro is geregeld, dat bij elk voorgenomen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, een Exploitatieplan verplicht is. Ter illustratie: dat geldt al bij de bouw van één woning. Echter: er gelden wel uitzonderingen op de noodzaak een Exploitatieplan op te stellen, zoals geregeld in artikel 6.12 lid 2 Wro. De belangrijkste uitzondering is, dat een Exploitatieplan niet noodzakelijk is, als het kostenverhaal van de grondexploitatie "reeds anderszins is verzekerd".
Ingevolge artikel 6.12 Wro besluit de gemeenteraad, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de gronden waarop het bestemmingsplan van toepassing is. Het kostenverhaal, zoals bedoeld in de Wro, is verzekerd via het erfpachtstelsel. In het plangebied wordt dus voldaan aan de vereiste van "reeds anderszins verzekerd" zijn.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen de Wro omdat die wet het uitgangspunt van het privaatrechtelijke spoor voorop stelt. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van die gronden.
Kostenverhaal met behulp van erfpacht past daarom binnen het wettelijk voorzien systeem voor het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. De gemeente ontvangt immers een vergoeding voor het gebruik van de gronden. Uit deze vergoeding kunnen de kosten van de grondexploitatie worden bekostigd. Het is daarom niet noodzakelijk een exploitatieplan vast te stellen.
Op 17 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Amsterdam op basis van een businesscase, een grondexploitatie voor de sanering en ontwikkeling van Amstelkwartier 2e fase vastgesteld.
Daarbij heeft de gemeenteraad een krediet van circa € 21 miljoen ter beschikking gesteld om het eerste deel van de sanering van het terrein te kunnen uitvoeren.
De belangrijkste in de grondexploitatie betrokken kostenposten zijn:
Het saldo van de grondexploitatie sluit positief, ook uitgaande van de matige marktomstandigheden zoals die zich nu voordoen. Belangrijke opbrengsten komen uit woningbouw (circa 730 woningen) en de ontwikkeling van een winkelcentrum. Daarnaast dragen derden substantieel bij aan de kosten voor sanering (in totaal een bijdrage van circa € 26 mln.).
Bij het opstellen van de grondexploitatiebegroting is een analyse van de risico's betrokken. Hieruit blijkt dat met een grote waarschijnlijkheid deze (markt)risico's zijn op te vangen binnen het plan.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan verzonden aan:
Daarnaast zijn de stukken in het kader van het maatschappelijk overleg tevens verzonden aan:
Hieronder is aangegeven welke instanties hebben gereageerd en een inhoudelijke reactie hebben gegeven. De instanties die geen bericht gestuurd hebben, worden niet genoemd.
N.V. Nederlandse Gasunie bij brief van 10 januari 2013
In het plangebied liggen drie 16 inch, 40 bar gastransportleidingen en twee gasontvangstations allen in beheer van de Gasunie.
Op de verbeelding is de ligging van de gastransportleidingen W-534-01, W-534-04 en W-534-07 niet weergegeven. Verzocht wordt de verbeelding aan te passen.
Beantwoording:
De verbeelding is aangepast.
Beide gasontvangstations W-219 & W-342 zijn in het bestemmingsplan opgenomen als 'Verkeer 1'. Het beleid van de Gasunie is om gasontvangstations op een eenduidige en uniforme wijze te bestemmen. Gelet op de veiligheidsaspecten die gelden voor gasontvangstations verzoekt Gasunie te bestemming te wijzigen in "Bedrijf-Gasontvangstation". Een voorstel is bijgevoegd. Een andere optie zou zijn om binnen de bestemming 'Verkeer 1' de gasontvangstations aan te duiden met de aanduiding 'gasontvangstation' of 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstation'.
Beantwoording:
Gelet op de gewenste realisatie van de Amstelstroomlaan ten behoeve van de ontsluiting van het
plangebied Amstelkwartier tweede fase, is er voor gekozen de bestemming 'Verkeer 1' te behouden en
de gasontvangstations middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' in het
bestemmingsplan op te nemen. Voor de naastgelegen gasexpansieturbine (in beheer bij Alliander) is de
functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' opgenomen. Middels een algemene
wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk gemaakt dat deze functieaanduidingen kunnen worden
geschrapt bij beëindiging van het gebruik van de gasontvangstations en gasexpansieturbine.
Om zeker te stellen dat geen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden richting het station, waardoor de veiligheidsafstand wordt verkleind, verzoekt Gasunie om een 'veiligheidszone-bedrijven' op de verbeelding op te nemen. Voor beide gasontvangstations geldt een veiligheidsafstand voor kwetsbare objecten van 25 meter, en voor beperkt kwetsbare objecten geldt een afstand van 4 meter. De veiligheidsafstanden dienen gemeten te worden vanaf het bouwvlak.
Voor de planregels is een tekstvoorstel gedaan.
Beantwoording:
In het plangebied worden twee locaties opgenomen waar de gasontvangstations zich bevinden. De
huidige locatie ten zuiden van het plangebied, ter hoogte van de toekomstige Amstelstroomlaan
(middels de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1'). En de 'nieuwe' locatie ten noorden van
het plangebied waar reeds een gasverdeelstation aanwezig is. Voor de nieuwe locatie van de
gasontvangstations is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen, dit omdat naast de gasontvangstations op
deze locatie ook een gasverdeelstation en gasexpansieturbine zijn gesitueerd.
Voor een gasontvangstation geldt een veiligheidsafstand voor kwetsbare objecten van 25 meter. Deze
is voor de bestaande situatie ten zuiden van het plangebied op de verbeelding opgenomen. Bovendien
bevind zich een gasexpansieturbine ten zuiden van het gebied ook voor deze gasexpansieturbine is
een veiligheidsafstand opgenomen van 25 meter. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de
SVBP2012. De SVBP2012 maakt het niet mogelijk om de gebiedsaanduiding
'veiligheidszone-bedrijven' op te nemen. In dit bestemmingsplan zal daarom de gebiedsaanduiding
'veiligheidszone-gas' opgenomen worden.
Bij verplaatsing van de gasontvangstations (en de gasexpansieturbine) naar het noorden van het plangebied, worden een gasontvangstation, een gasexpansieturbine en een gasverdeelstation in één inrichting met elkaar verenigd. De stations en turbine liggen op een afstand van minder dan 25 meter van elkaar. De veiligheidszone van 25 meter zoals die wordt opgenomen voor de bestaande solitaire installaties volgt uit het Activiteitenbesluit. De combinatie van de installaties valt niet binnen de kaders van het Activiteitenbesluit. Daarom is in het geval van de nieuwe locatie van de gasontvangstations en turbine het externe veiligheidsrisico middels een kwantitatieve risicoanalyse vastgesteld en geborgd in de gekozen afstand (25 meter) van de nabijgelegen bestemming Wonen uit te werken en het niet toestaan van gebouwen in de bestemming Groen in plaats van het opnemen van de generieke veiligheidszone zoals die blijkt uit het Activiteitenbesluit.
In hoofdstuk 9.2 van de toelichting wordt verwezen naar een belemmerde strook van 5 meter ter weerzijden van de leiding. Voor een 40 bar regionale gastransportleiding is het wettelijke bepaald dat het voldoende is om de belemmeringstrook te beperken tot 4 meter ter weerzijden uit het hart van de leiding. Verzocht wordt de toelichting en de verbeelding aan te passen.
Beantwoording:
De toelichting is aangepast. Op de verbeelding van het concept ontwerp bestemmingsplan is reeds een
belemmeringsstrook van 4 meter opgenomen.
Rijkswaterstaat, bij mail van 25 januari 2013
In paragraaf 6.8 van de toelichting wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling van het plangebied Overamstel, waar het bestemmingsplan Amstelkwartier fase twee deel van uitmaakt, niet zal leiden tot problemen in het verkeer- en vervoersneetwerk. In het bijbehorende verkeersonderzoek wordt eerst vermeld dat het rijkswegennet niet bij het onderzoek is betrokken omdat de toename van het verkeer op de A(, A2 en A10 ten gevolge van de projectontwikkeling in het niet vallen bij de reeds aanwezige verkeer op de snelwegen en de verwachte autonome ontwikkeling. Echter staat verder in het verkeersonderzoek dat de effecten van de planontwikkeling op de nabijgelegen snelwegen nog zal worden onderzocht in samenwerking met Rijkswaterstaat. Verzocht wordt het effect van de planontwikkeling op de nabij gelegen rijkswegen inzichtelijk te maken en hierbij het verkeer- en vervoerplan Zuidoostlob betrekt.
Beantwoording
Naar aanleiding van deze reactie is op 10 april 2013 overleg met de overlegpartner geweest. Hierbij is
over en weer uiteengezet dat:
De overlegpartner heeft aangegeven dat gezien de besproken punten het element verkeer en de
gevolgen op de rijksinfrastructuur hiermee afdoende inzichtelijk zijn.
Waternet, bij brief van 28 januari 2013
In het plangebied is een afvalwater transportleiding aanwezig. Deze leiding dient ten alle tijden bereikbaar en vrij toegankelijk te zijn, om onderhoud te kunnen plegen of bij calamiteiten snelle noodzakelijke reparaties mogelijk te maken. Voor een goede beheersbaarheid van de leiding is aan weeszijden, gemeten van de hart van de leiding, een vrije leidingstrook van vijf meter nodig. Verzocht wordt deze leiding in het bestemmingsplan op te nemen.
Beantwoording
De hoofd afvalwater transportleiding wordt op de verbeelding voorzien van de bestemming
“Leiding-Riool”. Daaraan worden geen planregels toegevoegd. De dubbelbestemming zal uitsluitend een
“signaalfunctie” hebben.
Paragraaf 11.1 van de toelichting. De dienst Binnenwaterbeheer Amsterdam is per oktober 2011 onderdeel geworden van Waternet.
Beantwoording
De toelichting is aangepast.
Paragraaf 11.3 toelichting. Voor zowel de bestaande als de nieuwe grindkoffer geldt dat het formele onderhoud niet bij Waternet ligt. Mogelijk kan Waternet wel, tegen betaling, de uitvoering van dit onderhoud op zich nemen.
Beantwoording
Deze reactie is voor kennisgeving aangenomen.
Paragraaf 16.3 artikelgewijze toelichting, artikel 11, 12 en 13 Wonen. Bij de betreffende artikelen wordt aangegeven dat er mogelijk kan worden afgeweken van de gestelde aanlegdiepte van parkeerkelders, zijnde -0,6 m NAP. Voldaan moet worden aan de grondwaternorm. Als afgeweken wordt van de gestelde aanlegdiepte, heeft dit effecten op het grondwater. Bij een mogelijke afwijking zal het effect op het grondwater opnieuw in beeld moeten worden gebracht middels een grondwateronderzoek.
Beantwoording
Gelet op de sanering van de gronden in het plangebied en de grondwaterstanden is besloten om de
realisatie van parkeervoorzieningen dieper dan - 0,30 m NAP binnen de bestemmingen Wonen 1 tot en
met 4 niet mogelijk te maken en daarvoor parkeren op maaiveld (onder voorwaarden) toe te staan.
Binnen de artikelen 11, 12 en 13 is de binnenplanse afwijking van de bouwregels verwijderd. Paragraaf
16.3 is aangepast.
Paragraaf 14.4.1 toelichting. Het klopt dat binnen het plangebied geen Ecolint-functie is toegekend. Als versterking van het ecologisch functioneren van de "natte zonering" aan de rand van het plangebied en de insteekhaven is het wenselijk om hier aandacht aan te besteden. Dit kan ondermeer met enkele verontdiepingen dan wel andere (eenvoudige) voorzieningen. Zo sluit de "natte rand" van het plangebied beter aan bij het ecologisch functioneren van het toekomstige buitendijkse park.
Beantwoording
Deze reactie is voor kennisgeving aangenomen en zal meegenomen worden bij de ontwikkeling van het
plangebied.
Toelichting hoofdstuk 11 (water), 14 (natuur en landschap) en 15 (duurzaamheid). Vegetatiedaken leveren een positieve bijdrage aan de ecologie op wijkniveau en beleving. Hiernaast hebben vegetatiedaken een positief effect op het binnenklimaat. Verzocht wordt om de toepasbaarheid van groene daken binnen het plangebied nader te onderzoeken en in overweging te nemen.
Beantwoording
Het bestemmingsplan sluit de realisatie van vegetatiedaken niet uit. Het gebruik van vegetatiedaken
zal meegenomen worden bij de ontwikkeling van het plangebied.
Artikel 11 t/m 14 van de regels (Wonen 1-4). De functies Wonen 1 t/m 4 grenzen -of liggen deels in- aan de huidige en toekomstige grindkoffer. Gezien het belang van deze voorziening is het noodzakelijk dat de grindkoffer te beheren, onderhouden, inspecteerbaar en vervangbaar blijft. Verzocht wordt dit in de betreffende regels op te nemen, danwel middels een aanduiding op de verbeelding op te nemen. Het gaat om een strook van ten minste 5 meter breedte.
Beantwoording
Er is te veel onduidelijkheid over eventuele aanpassing of vervanging van de huidige grindkoffer en over
de ligging van de nieuwe grindkoffer. De huidige en nieuwe grindkoffer worden niet op de verbeelding
opgenomen. Het beheer, onderhoud en inspecteerbaarheid zijn elementen die geen ruimtelijke
uitstraling dan wel impact hebben. Deze elementen dienen in afspraken met de eigenaren, erfpachters
dan wel huurders van de gronden geregeld te worden. Dit is aan de daadwerkelijke beheerder van de
grindkoffers om te regelen.
Stadsdeel Oost, bij mail van 28 januari 2013
Planregels
woonboot: een vaartuig, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf, niet zijnde een object dat valt onder de Woningwet;
woonschip: een woonboot die herkenbaar is als een van origine varend schip en die naar gelang het type schip, in elk geval is voorzien van originele kenmerken zoals een stuurhut, een roer, gangboorden, een luikenkap, een mast en zwaarden;
woonvaartuig: een woonboot bestaande uit een casco van een van origine varend schip waarop een opbouw is bevestigd;
woonark: een woonboot, niet zijnde een woonschip of een woonvaartuig.
lengte van een woonboot: afstand gemeten daar waar de constructie van de woonboot, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het langst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken zoals rondhouten, roerbladen en boegsprieten worden niet meegerekend;
breedte van een woonboot: afstand gemeten daar waar de constructie van de woonboot, inclusief loopranden, stootranden, dakranden, goten en vergelijkbare constructies, het breedst is. Ondergeschikte delen die buiten de constructie steken, zoals zwaarden en eenvoudige demontabele voorzieningen, worden niet meegerekend;
hoogte van een woonboot: afstand gemeten tussen de waterlijn en het hoogste punt van een woonboot, met uitzondering van ondergeschikte onderdelen, zoals masten, schoorstenen en antennes.
Toelichting
Paragraaf 16.3, juridische planbeschrijving, art. 5, graag de laatste zin van de 2e alinea schrappen. Het lijkt nu of bruikleenovereenkomsten altijd kunnen worden aangevraagd. Dit is niet juist. Met bruikleenovereenkomsten wordt zeer terughoudend omgegaan. Ook de 3e alinea dient te worden geschrapt, omdat de wijzigingsbevoegdheid niet gewenst is.
Beantwoording:
Ad1
Dit is aangepast.
Ad 2
Dit is aangepast.
Ad 3 en 4
Bij de bestemmingswijze van woonboten zal in het plan zoveel mogelijk aangesloten worden bij de in
voorbereiding zijnde beleidsnotitie Woonboten en oevergebruik en de gebiedsspecifieke eisen van het
stadsdeel. Dit leidt tot een aanpassing van de regels voor woonboten.
Ad 5
Dit is aangepast
Ad 6
De regeling is verduidelijkt
Ad 7
De term vergaderruimte is verwijderd, er wordt niet gedoeld op zelfstandig kantoor maar op
kantoorachtige ruimten behorende bij de functies genoemd onder a tot en met f.
Ad 8
Dit is aangepast.
Ad 9
Dit is aangepast.
Ad 10
Dit is aangepast.
Ad 11
Dit is aangepast.
Ad 12
Dit is aangepast.
Ad 13
Ja hier vallen ook parkeerplaatsen onder, de aanduiding parkeerplaats is met name opgenomen om de
huidige gebruikers van die terreinen ondubbelzinnig duidelijk te maken dat die functie voortgezet kan
worden.
Ad 14
De opsomming heeft tot doel expliciet te maken dat het water mede een verkeersfunctie heeft. Het
louter bestemmen als water geeft dit zonder nadere invulling in de begripsbepalingen onvoldoende
duidelijk aan.
Ad 15
Deze regels worden in overeenstemming gebracht met de in voorbereiding zijnde beleidsnotitie
Woonboten en oevergebruik.
Ad 16
Dit is aangepast.
Ad 17
Dit is aangepast.
Ad 18
De huidige schrijfwijze bepaalt expliciet dat het aantal parkeerplaatsende norm niet mag overschrijden.
De borging zit in de term maximaal hetgeen impliceert dat overschijding niet mogelijk is.
Ad 19
Dit is bewust opgenomen vanwege de relatie met de Wet geluidhinder. Het is inderdaad ook mogelijk
dit te regelen met een verkeersbesluit maar dan is op het moment van vaststelling van het
bestemmingsplan niet gegarandeerd dat de weg als 30 km weg wordt uitgevoerd.
Ad 20
Dit is aangepast.
Ad 21
Het daadwerkelijk vaststellen van een uitwerkingsplan is een verantwoordelijkheid van het bevoegd
gezag. De vrees dat het doorzettingsvermogen van het bevoegd gezag onvoldoende is om
uitwerkingsplannen ook daadwerkelijk vast te stellen wordt niet gedeeld.
Ad 22
Dit is aangepast.
Ad 23.
Dit is aangepast.
Ad 24.
Het opnemen van parkeernormen is noodzakelijk nu de huidige borging van de parkeernormen via de
bouwverordening komt te vervallen. Hiernaast zijn parkeernormen voor verschillende functies
opgenomen.
Toelichting
De toelichting wordt aangepast aan de hand van de in voorbereiding zijnde beleidsnotitie Woonboten en
oevergebruik.
Brandweer Amsterdam Amstelland, bij brief van 31 januari 2013
Verwezen wordt naar eerder gegeven adviezen op het Stedenbouwkundig Plan van april en mei 2010 en naar het advies op de notitie reikwijdte en detailniveau MER Overamstel van 16 augustus 2012.
Daarnaast heeft de Brandweer advies uitgebracht ten aanzien van externe veiligheid voor het gebied Amstelkwartier fase 2.
De brandweer Amsterdam-Amstelland streeft naar structurele aandacht voor (fysieke) veiligheid in ruimtelijke plannen, bij voorkeur door het opnemen van een veiligheidsparagraaf in de plantoelichting. In deze paragraaf kan worden toegelicht op welke wijze in het plan rekening is gehouden met veiligheidsaspecten.
Beantwoording
Het advies van de Brandweer is verwerkt in paragraaf 9.4 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Het advies is verder integraal opgenomen als bijlage bij de toelichting.
Op 28 mei 2013 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Amstelkwartier tweede fase' en het MER Overamstel voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan en MER Overamstel hebben van 27 juni 2013 tot en met 14 augustus 2013 ter inzage gelegen.
Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 8 zienswijzen ingediend. Van de acht zienswijzen zijn vijf zienswijzen gericht op een ander bestemmingsplan (Zone A2/Joan Muyskenweg en Ronetteterrein), maar wordt in de zienswijzen een onderdeel genoemd die ligt binnen het bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase. Eén van de zienswijsen is buiten de termijn ingediend. Naar aanleiding van het MER Overamstel is één zienswijze ingediend.
Alle ontvangen zienswijzen zijn in een aparte nota, de zogenoemde 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase en MER Overamstel' in samengevatte vorm weergegeven en zijn volledigheidshalve integraal als bijlage 18 opgenomen. Dit betekent niet dat die onderdelen van de zienswijzen, die niet expliciet worden genoemd, niet bij de beoordeling zouden zijn betrokken. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Per zienswijze is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De 'Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Amstelkwartier tweede fase en MER Overamstel' is als bijlage 19 bij deze toelichting opgenomen.