direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Franse Gat Zuid - deel 1 en 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

De wijk 't Franse Gat is vlak na de Tweede Wereldoorlog gebouwd, naar ontwerp van de bekende architect en stedenbouwkundige Van Embden. Ongeveer 70 jaar later zijn veel van de woningen gedateerd en toe aan verbetering of vervanging. Er zijn lage energielabels, een gedateerde indeling en technische en functionele gebreken. Bij de zij- en achtertuinen is sprake van verrommeling met schuttingen-, aan- en uitbouwen. Ook is 't Franse Gat in de loop van de jaren een stuk minder groen geworden. Straten werden voorzien van meer parkeerplaatsen, tuinen zijn volgebouwd en voortuinen zijn in veel gevallen helemaal bestraat.

Het doel is om 't Franse Gat klaar te maken voor de toekomst met meer groen, auto's minder prominent in het straatbeeld, voldoende parkeerplekken, meer ruimte voor voetgangers en fietsers, opvang van regenwater en duurzame woningen.

Om de gebiedstransformatie in het Franse Gat mogelijk te maken is het nodig om de nu geldende ruimtelijke plannen te herzien. In het zuidelijke deel van Het Franse Gat wordt begonnen met herstructurering. Voor dit deel van het Franse Gat wordt met onderliggende herziening van het bestemmingsplan de mogelijkheid tot herstructurering juridisch geregeld.

1.2 Ligging plangebied

Bij het vaststellen van de gebiedsvisie in 2020 zijn de te vernieuwen woningen van Veenvesters in het Franse Gat ingedeeld in drie deelplannen:

  • Deelplan Rand
  • Deelplan Noord
  • Deelplan Zuid

Deelplan Zuid bestaat vervolgens uit drie deelgebieden. In dit bestemmingsplan vormen deelgebieden 1 en 2 het plangebied. Dit gebied bevindt zich tussen de Meester Heemkerkstraat en de Klaas Katerstraat even zijde. In deelgebieden 1 en 2 komen zowel grondgebonden als gestapelde woningen voor. De bouwhoogte van de woningbouw in deelgebieden 1 en 2 wordt maximaal 13 meter hoog en bestaat dus uit maximaal vier bouwlagen.

De woningen in deelgebied 1 zijn op basis van binnenplanse en buitenplanse afwijkingen van het bestemmingsplan Woongebieden 2018 juridisch mogelijk gemaakt. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd voor het toetsen van de uitvoerbaarheid van onderliggend bestemmingsplan is alleen deelgebied 2 in beschouwing genomen. Onderzoeken voor deelgebied 1 zijn al uitgevoerd in het kader van vergunningverlening. In dit bestemmingsplan wordt deelgebied 1 meegenomen, zodat de juiste juridische regels zichtbaar zijn op de landelijke voorziening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging 't Franse Gat

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0002.png"

Afbeelding 2: Deelplannen 't Franse Gat

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0003.png"

Afbeelding 3: Deelgebieden binnen deelplan Zuid

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Woongebieden 2018” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen “Wonen”, "Verkeer" en "Groen". Daarnaast valt een deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan “Parapluplan 2020 ” en heeft binnen dat plan de dubbelbestemming “Waarde - Archeologie - Middelhoog”. Het plan van herstructurering is strijdig met de vigerende bestemmingen. Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

De wijk is vlak na de oorlog gebouwd, naar ontwerp van de bekende architect en stedenbouwkundige Van Embden. Hem stond een moderne tuinstad voor ogen, met een combinatie van eengezinswoningen en portieketagewoningen. De woningen werden gebouwd in een tijd dat bouwmaterialen schaars waren en arbeid ruim voldoende aanwezig. De woningen zijn dan ook met eenvoudige, sobere materialen gemaakt. Maar de architectonische kwaliteit is ontstaan door aan het ontwerp van de woningen net wat extra aandacht te geven, denk aan de patronen in het metselwerk in kopgevels, de sierlijke balustrades, de simpele betonnen luifeltjes en het ritme van de gootklossen onder de strak tegen de gevel aan gedetailleerde dakgoten. De wijk onderscheidt zich daarmee als typische jaren ’50 wijk en heeft een heel ander karakter dan de typische jaren ’30 woningen zoals we die bijvoorbeeld hier en daar langs de Kerkewijk aantreffen.Een belangrijk deel van de architectonische waarde zit in de samenhang tussen de gebouwen en de openbare ruimte: de wijk is een stedenbouwkundige eenheid met enkele bijzondere plekken.

Naast de kwaliteiten zijn ook knelpunten te benoemen. Met de herstructurering ontstaat de mogelijkheid deze aan te pakken. Hieronder zijn enkele kort beschreven.

  • Een belangrijke aanleiding voor de herstructurering is de staat van de woningen. Veel woningen zijn gedateerd en toe aan verbetering of vervanging: lage energielabels, gedateerde indeling, technische en functionele gebreken. Bij de zij- en achtertuinen is sprake van verrommeling met schuttingen, aan- en uitbouwen. De aanblik en inrichting van de binnenterreinen zijn in de loop der jaren veranderd. Aanvankelijk waren de terreinen open en hadden zij een openbaar karakter, kenmerkend voor de periode waarin de wijk tot stand kwam. Tegenwoordig zijn terreinen overgang naar de privéterreinen is dichtgezet met schuttingen en bijgebouwen.
  • Ooit opgezet vanuit de moderne tuinstad gedachte, is ’t Franse Gat in de loop van de jaren een stuk minder groen geworden. Straten werden voorzien van meer parkeerplaatsen, grote tuinen zijn deels bebouwd met aanbouwen, bergingen en garages. Voor- en achtertuinen zijn in veel gevallen bestraat. Dat zorgt niet alleen voor een stenig beeld met weinig groen, het zorgt ook voor hittestress (de warmte bouwt zich op in de zomer met al dat steen) en het water kan niet goed weg bij hevige regenbuien. Bij hevige regenval en een hoge grondwaterstand met een constante afvoer van kwelwater ontstaat wateroverlast.
  • De buurt is in de jaren ’50 van de vorige eeuw tot stand gekomen. In deze tijd waren veel minder auto’s in Nederland dan we op dit moment hebben. Het gevolg hiervan is dat in bepaalde straten (te) weinig bruikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn. Hierdoor is niet voor iedereen een parkeerplaats in de nabije omgeving van de eigen woning, waardoor de bewoners die dit overkomt een stukje moeten lopen voordat ze thuis of bij hun auto zijn. Om toch dicht bij huis te kunnen parkeren hebben bewoners oplossingen gecreëerd: parkeren in de voortuin en in de achtertuin. Voortuinen zijn verhard en ingericht als parkeerplaats. In de achtertuinen zijn door bewoners parkeervoorzieningen (garages) gerealiseerd die bereikbaar zijn via brandgangen ofwel achterpaden, die daar echter nooit voor bedoeld waren.

2.2 Functionele structuur

De bestemmingen die zich op dit moment in het gebied bevinden (wonen, groen en verkeer) komen ook in het nieuwe bestemmingsplan terug. Doordat de stedenbouwkundige hoofdopzet van de wijk wordt aangepast, vindt er een verschuiving plaats in de bestemmingsvlakken.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Toetsing plan

In voorliggend plan is aandacht voor onder andere klimaatadaptatie en energietransitie. Het plan is in lijn met de doelstellingen uit de Novi.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0004.png" Afbeelding 4: Kaart ambitie Nederland 2040

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Toetsing plan

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Toetsing plan

1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend initiatief betreft een gebiedstransformatie van een deel van de wijk 't Franse Gat waarbij meer dan 11 woningen extra worden gerealiseerd. Hiermee wordt de ondergrens overschreden en is er dus sprake van een stedelijke ontwikkeling

2. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

In 2022 is door Stec een onderzoek gedaan naar de behoefte aan woningen in 't Franse Gat (bijlage 1). Op basis van de verwachte huishoudensontwikkeling ontstaat de komende jaren in Zuidwest een kwantitatieve uitbreidingsbehoefte aan circa 555 woningen. De kwantitatieve uitbreidingsbehoefte ontstaat in verschilende segmenten. Op korte termijn (5 tot 10 jaar) ontstaan bij reguliere doorstroming overschotten in het grondgebonden segment. Dit komt met name door een verwachte afname in het aantal gezinnen en groei in het aantal seniore huishoudens. De groei in het aantal ouderen vergroot de vraag naar nultredenwoningen, zowel op de korte als de langere termijn. De uiteindelijke behoefte aan toevoegingen in het grondgebonden segment is sterk afhankelijk van de mate waarin ouderen de huidige woning verlaten voor een nultredenalternatief. Bouwen voor de seniore doelgroep heeft een smerend effect op de verhuisketen. Ouderen stromen pas door als het aanbod past bij hun woonvoorkeuren. Verder is er in het Franse Gat tot 2042 behoefte aan 295 tot 335 woningen in de vrije sector.

In het plangebied worden er maximaal 122 woningen meer gerealiseerd dan het huidige aantal woningen. Het aanbod bevat zowel grondgebonden woningen als appartementen. Er is zowel in kwalitatieve als kwantiatieve zin behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling.

3. Kan binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien

Het plan vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat om een al bestaande woonwijk die wordt getransformeerd.

Conclusie

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeing, omdat binnen het plan meer dan 11 woningen extra worden gerealiseerd. Er is een sterke vraag zowel grondgebonden woningen als gestapelde woningen en in zowel de sociale als de vrije sector. Op grond van bovenstaande onderbouwing voldoet het plan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Toetsing plan

De gebiedstransformatie draagt bij aan de grote woningbouwopgave die er ligt. Binnen het plan wordt aandacht besteed aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid. Het plan is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een boringsvrije zone ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

Toetsing plan

Voor het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan zijn verschillende omgevings- en milieuaspecten onderzocht. De resultaten van deze onderzoeken worden weergeven in hoofstuk 5 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat dat het plan voldoet aan het provinciaal bodem- water- en milieuplan.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Toetsing plan

Het voorgenomen plan heeft geen effect op de belangen van de Regio FoodValley.

3.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 5.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan.

3.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 5.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot het voorliggende bestemmingsplan

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Toetsing bouwplan

De gebiedstransformatie in 't Franse gat draagt met name bij aan een excellent woonklimaat en een duurzame gemeente. De gebiedstransformatie betreft een gecombineerde wijkaanpak door leefbaarheidsmaatregelen en onderhoud, renovatie en verduurzaming van de woningen gezamenlijk op te pakken. In hoofdstuk 4 wordt het plan uitgebreid beschreven en wordt aangeven op welke punten het plan bijdraagt aan een gezond, duurzaam en veilig woonklimaat.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Toetsing plan

In het plan zijn de ambities van de Omgevingsvisie verwerkt. Hoofdstuk 4 gaat hier uitgebreid op in.

3.4.3 Groenstructuurplan

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 29 januari 2004 het Groenstructuurplan vastgesteld. Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. de samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergroten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Toetsing plan

In paragraaf 4.2 wordt uitgebreid toegelicht hoe groen terug komt in het plangebied.

3.4.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Toetsing plan

In hoofstuk 4 wordt beschreven hoe duurzaamheid in het plan meegenomen is.

3.4.5 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Toetsing plan

Voor deelgebied 2 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld waarin nadere kaders zijn gesteld voor de nieuwe invulling van het gebied. Na vaststelling door de gemeenteraad geldt het beeldkwaliteitsplan als aanvulling op de Welstandsnota.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Stedenbouwkundige opzet

In grote lijnen volgt de herstructurering het huidige stratenpatroon. Het Franse Gat bestaat uit een raamwerk van lijnen en velden. De lijnen (de straten) vormen een raster van lange noord-zuid gerichte straten. Maar naast de huidige inrichting gericht op autoverkeer komt binnen het herstructureringsgebied meer groen in de woonstraten.De Mr. Heemskerkstraat, Dr. Colijnstraat en Klaas Katerstraat blijven lange doorgaande lijnen. In de Mr. Heemskerkstraat en Dr. Colijnstraat komt naast de bestaande straat ruimte voor groen en (volwaardige) trottoirs. Om het fietsen te stimuleren wordt de Klaas Katerstraat ingericht als fietsstraat – de auto is hier te gast. Het stratenpatroon wordt aangevuld met een nieuwe oostwestverbinding tussen Mr. Heemkerkstraat en Klaas Katerstraat. Deze nieuwe autovrije straat verbindt oude en nieuwe groene plekken: een nieuw plantsoen op de plaats van de W.C. Beeremansstraat en de bestaande groene ruimte tussen Mr. Heemskerk-, Bruïne- en Dr. Colijnstraat.

In de tijd dat de wijk gebouwd werd, waren in Nederland nog niet zoveel auto’s als vandaag de dag. Het Franse Gat is niet ingericht voor de hoeveelheid auto’s die nu een parkeerplek nodig hebben in de wijk. In de nieuwe opzet voor deelgebied Zuid wordt daarom rekening gehouden met meer parkeervoorzieningen voor de bewoners. In de straten blijven ook parkeerplaatsen aanwezig. Maar een auto parkeren in de voortuin zal in de toekomst niet meer mogelijk zijn.

Deze nieuwe, aangepaste hoofopzet en ruimtelijke ingrepen zijn mogelijk door:

  • Het verbreden van straten. Veel nieuwe woningen komen niet op dezelfde plek terug, maar staan (als het ware) verder naar achteren. Dit schept ruimte in de straten voor groen en trottoirs. In sommige straten ontbreken nu volwaardige trottoirs.
  • In plaats van voortuinen komen voor de woningen zogeheten margestroken of Delftse stoepen: een zone van 1,5 meter voor de woning met verharding waar bewoners een stoel, tafel, bloempot of iets anders kunnen plaatsen;
  • Het maken van collectieve parkeerterreinen. Dat kan in de vorm van zogeheten ‘parkeerkoffers’: een cluster parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers, direct bereikbaar vanaf openbare weg, deels omsloten door bebouwing. Een andere manier is parkeren op een binnenterrein: een parkeerterrein omsloten door bebouwing met parkeerplekken voor de omliggende woningen.

De Klaas Katerstraat wordt getransformeerd tot een fietsstraat, waar de auto te gast is. Fietsers en groen krijgen meer ruimte in deze fietsstraat. Het zuidelijke deel van de W.C. Beeremansstraat verandert in een plantsoen met woningen aan het groen. Tussen de Mr. Heemskerkstraat en de Klaas Katerstraat komt een nieuwe oost-west verbinding. Het is een autovrij gebied gericht op verblijf. Deze nieuwe verbinding, maakt ook het verborgen plantsoen tussen de Dr. Colijnstraat en de Mr. Heemskerkstraat veel meer onderdeel van de openbare ruimte. Deze bestaande plek wordt een zichtbare en beleefbare groene plek in de wijk.

De inrichting van Mr. Dr. De Schokkingstraat bestaat uit het aanvullen van het bestaande profiel met een volwaardig trottoir aan de noordzijde en diverse aanpassingen, die nodig zijn om de nieuwe bouwvelden bereikbaar te maken voor fiets en auto.

Het gebied rond het Bruïneplein biedt kansen voor appartementen dichtbij voorzieningen, zoals winkels. Het gebied ten zuiden van het plein en bestaande winkels (en ten noorden van de nieuwe oostwest verbinding) valt binnen de invloedssfeer van voorzieningen en sluit aan op het rondje Franse Gat.

4.2 Gezonde en groene leefomgeving

Binnen het plangebied wordt ingezet op gezondheid door fors in te zetten op het vergroenen van de wijk. Straten worden bij vernieuwing met meer groen ingericht. Standplaatsen van bomen worden waar mogelijk vergroot en verborgen groene plekken worden beter aangesloten op de openbare ruimte van de wijk. Concreet gezien betekent dit dat:

  • De W.C. Beeremansstraat verdwijnt als 'straat'. Het zuidelijke deel is in de toekomst een autovrij plantsoen met aan weerszijden woningen;
  • Een nieuwe oost-west verbinding wordt gerealiseerd die zorgt voor meer zichtbaar- en toegankelijkheid van het verborgen binnenterrein tussen de Mr. Heemskerkstraat en de Dr. Colijnstraat. De oost-west verbinding wordt autovrij en krijgt een verblijfskarakter met openbaar groen;
  • De Mr. Heemskerkstraat aan beide zijden een volwaardig trottoir krijgt met aan de oostzijde en berm van circa 2,50 meter breed en aan de westzijde een groene ruimte van circa 3 meter breed. Dit nieuwe profiel stopt bij de overgang naar het deel van de straat met koopwoningen. Er komt een opening in de straatwand, waardoor een verbinding ontstaat met het verborgen groen tussen de Mr. Heemskerkstraat en de Dr. Colijnstraat;
  • De Klaas Katerstraat een fietsstraat wordt waarin bestaand groen (en bomen) zo veel mogelijk wordt ingepast en waar mogelijk bermen, beplantingen en bomen worden toegevoegd;
  • De Dr. Colijnstraat aan weerszijden een volwaardig trottoir krijgt waarbij aan één zijde ruimte is voor een berm met opgaand groen;
  • Langs de Mr. Dr. Schokkingstraat komt aansluitend op de herstructurering een volwaardig trottoir waar mogelijk groen zal worden toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0005.png"

Afbeelding 5: Hoofdlijnen van groenstructuur Franse Gat (Bron: Het Franse Gat Veenendaal stedenbouwkundige randvoorwaarden)

4.3 Duurzaamheid

Op het gebied van duurzaamheid wordt een grote stap gemaakt door de huidige slecht geïsoleerde woningen te vervangen door nieuwbouw dat gasloos en energieneutraal wordt gerealiseerd. Verder is met Veenvesters afgesproken dat voor de grondgebonden woningen BENG 3 = 100% geldt. Ook voor de appartementen geldt BENG 3 = 100%, mits het dakoppervlak voldoende ruimte biedt. Het dakoppervlak wordt maximaal benut met zonnepanelen, rekening houdend met de benodigde ruimte voor overige installaties en het borgen van de toegankelijkheid van het dak. Het percentage van BENG 3 geeft aan welk deel van gebouwgebonden energieverbruik hernieuwbaar wordt opgewekt. Ook de score voor de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) scoort beter dan wat landelijk is verplicht.

Op het gebied van klimaatadaptatie wordt de wijk meer klimaatbestendig door waterberging te realiseren in de openbare ruimte door middel van waterbergingsvoorzieningen, infiltratiesystemen en meer groen in de straat.

Afspraken over maatregelen die verder gaan dan de wettelijke verplichtingen zijn vastgelegd in de exploitatieovereenkomst die is gesloten tussen Veenvesters en de gemeente.

4.4 Veiligheid

Met een aantrekkelijke openbare ruimte om te verblijven en ontmoeten, zijn meer 'ogen' op de straat gericht. Dit is bevorderlijker voor de sociale veiligheid van de wijk. Aanwezig en nieuw groen wordt beter ingericht als gebruiksgroen voor onder andere wandelen en fietsen, zie 4.2. In de gewijzigde stedenbouwkundige structuur is verder aandacht besteed aan het verbeteren van de overzichtelijkheid van de wijk door in te zetten op duidelijke overgangen tussen openbare en private ruimte.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Uit de Bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht blijkt dat de toepassings- en ontgravingsklasse van de ondergrond voldoet aan Landbouw/Natuur.Voor de bovengrond geldt toepassings- en ontgravingsklasse Wonen.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Historisch vooronderzoek (bijlage 2)

Uit historisch kaartmateriaal blijkt dat de onderzoekslocatie en het omliggende gebied tot de jaren '50 gebruikt zijn voor agrarische doeleinden. De huidige bebouwing dateert uit eind 1950/begin 1960. Ongeveer 200m ten oosten van het de onderzoekslocatie heeft een gasfabriek gelegen. Op basis van de bij de ODRU beschikbare bodeminformatie is er door deze gasfabriek plaatselijk nog sterk verhoogde concentraties cyanide en PAK in de grond aanwezig, de omvang van deze bodemverontreiniging is niet vastgesteld. Verder blijkt uit de Bodemkwaliteitskaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht blijkt dat de toepassings- en ontgravingsklasse van de ondergrond voldoet aan Landbouw/Natuur.

Gezien de aanlegperiode van de bebouwing en infrastructuur (1950-1960) kan de aanleg geleid hebben tot een bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal. Verder zijn er in de nabijheid van de onderzoekslocatie ophooglagen geregistreerd. Mogelijk is ook een ophooglaag of dempingsmateriaal ter plaatse van voormalige watergangen aanwezig. Tot slot is er op en in de omgeving van de onderzoekslocatie plaatselijk licht tot matig verhoogde gehaltes aan zink, PCB, minerale olie en PAK aangetoond. Deze zijn te verklaren door voormalige bedrijfsactiviteiten, zoals een autoreparatiewerkplaats.

Op basis van het vooronderzoek wordt de locatie over het algemeen als onverdacht gekarakteriseerd met betrekking tot de aanwezigheid van de verontreinigde stoffen in de bodem. Er zijn plaatselijk een aantal verdachte locaties gedefinieerd zoals mogelijk slootdempingen en mogelijke ophogingen met verontreinigd materiaal. Geadviseerd wordt om voor de gehele locatie de strategie 'Onverdacht, niet lijnvormig' op basis van de NEN 5740 te hanteren. de voormalige sloten en/of greppels dienen als losse deellocaties te worden beschouwd.

Alvorens bodemonderzoek uitgevoerd wordt, dient een locatie inspectie uitgevoerd te worden waarbij extra aandacht wordt besteed aan de mogelijke aanwezigheid van erfverharding en/of ophooglagen in verband met verdenking op bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal. In een tweede fase van het bodemonderzoek kan mogelijk asbestonderzoek uitgevoerd worden onverdachte locaties. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van de locatie wordt de grond tevens onderzocht op PFAS (conform landelijk 'Tijdelijk Handelingskader PFAS d.d. 2 juli 2020'). Geadviseerd wordt om hier de strategie 'verdacht op diffuse bodembelasting, homogeen verdeeld' op basis van de NEN 5740 te hanteren.

Verkennend bodemonderzoek (bijlage 3)

In het verkennend onderzoek wordt door middel van een steekproef nagegaan of de bodem (grond) verontreinigende stoffen bevat in zodanige gehalten dat beperkingen dienen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie. Het onderzoek is niet bedoeld om de exacte aard en omvang van eventuele verontreinigingen aan te geven. Op basis van onderhavig onderzoek zijn alleen ter plaatse van deelgebied 2B (boring 39 en 134) beperkingen op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit. Ter plaatse dient een nader bodemonderzoek uitgevoerd te worden om de omvang en ernst van de verontreinigingen te bepalen. Tevens dient ter plaatse van de asbestverdachte bijmengingen in fase 2 nog een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd worden in combinatie met het verkennend bodemonderzoek van de footprint.

5.1.3 Conclusie

Voor het vaststellen van het bestemmingsplan zijn er geen belemmeringen voor het aspect bodem. Voor de uitvoering van deelgebied 1 staat bodem eveneens niet in de weg. Voor de deelgebieden 2 geldt dat voordat er sloopwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de WC Beeremansstraat een nader bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden om de omvang en de ernst van de verontreinigingen te bepalen. Daarnaast dient voor voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor deelgebied 2 een verkennend asbest onderzoek uitgevoerd te worden in combinatie met het verkennend bodemonderzoek van de footprint.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

In het eerste kwartaal van 2022 is een watertoets (bijlage 4) uitgevoerd. Binnen dit proces vindt afstemming plaats tussen het stedenbouwkundig plan en de ruimte voor water. Verschillende aspecten als hoogteligging, bodemopbouw, grondwater, infiltratiekansen, oppervlaktewater, riolering en drainage zijn beschouwd om tot een conclusie te komen. Ook is hierbij de verhouding tussen verhard en onverhard oppervlak meegenomen. Uitgaande van het ontwerp van de toekomstige inrichting van het plangebied vindt er een afname van het totale verharde oppervlak plaats van ongeveer 1.543 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0006.png"

Afbeelding 6: Vergelijking inrichting van de bestaande- (links) en nieuwe (rechts) situatie (Watertoets Franse Gat Veenendaal)

Op basis van de uitgevoerde watertoets dient er voldoende rekening gehouden te worden met de waterbelangen. Onderstaande waterbelangen worden verder uitgewerkt in het inrichtingsplan.

Hemelwater(afvoer)

In het plangebied dient er voor elke grondgebonden woning 2 m3 waterberging gerealiseerd te worden. Voor hoogbouw is dit 2 m3 per 100 m2 bebouwing.

Bij herinrichting van de weg dient er een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd.

Het hemelwater dient tot slot gescheiden aangeboden te worden aan de kavelgrens.

Vuilwater

Nadere uitwerking van het waterhuishoudkundig plan moet uitwijzen of het bestaand gemeentelijk rioleringsstelsel voldoende capaciteit heeft voor de afvoerdebietstoename.

Ontwatering

De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddeld hoogste grondwaterstand en het hoogtepeil van de functies. Er dient voldoende ontwateringsdiepte te zijn om problemen met draagkracht, opvriezen en natte kruipkelders te voorkomen. De huidige situatie voldoet aan de normen waardoor het plangebied niet opgehoogd hoeft te worden. Wel is het advies om robuuste vloerpeilen (minimaal 30 cm boven het aanliggend maaiveld) te kiezen vanwege actieve drainage.

Verder dient er rekening gehouden te worden met afstromend hemelwater naar de omliggende bestaande kavels. Enkel de meest noordelijke kavels aan de Dr. Colijnstraat en de Klaas Katerstraat grenzen direct aan bestaande kavels buiten het plangebied. Hier wordt echter geen afstroming van hemelwater verwacht nu het maaiveldhoogteverschil minimaal is.
Binnen de wijk zelf is er echter een maaiveldhoogteverschil van ca. 3 meter. Bij hevige regenval stroomt het water van zuid naar noord. Het is dus aan te bevelen om extra maatregelen te treffen in het zuiden van de wijk om het water (tijdelijk) te kunnen vasthouden.

Waterkwaliteit

Er wordt geadviseerd om gebruik te maken van duurzame bouwmaterialen om schoon regenwater in het gebied schoon te houden. Het doel is om wat er niet te vervuilen met stoffen als zink, lood, koper en zacht PVC.

Boringsvrije zone

Verder ligt het plangebied in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan gemaakt.

5.2.3 Conclusie

Binnen het plangebied wordt voldoende rekening gehouden met water. Verdere uitwerking van de in de watertoets gegeven adviezen vindt plaats bij het maken van een concreet inrichtingsplan. Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, vormt het aspect water geen belemmering.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied is getoetst aan de geactualiseerde risicokaart op risicokaart.nl op de onderdelen: veiligheidsafstanden, ongevallen gevaarlijke stoffen, ongevallen verkeer en vervoer, natuurrampen, paniek/verstoring en kwetsbare objecten en ligt niet in verdacht of risicovol gebied.

5.3.3 Conclusie

Het aspect Externe Veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Bureauonderzoek

Sweco Nederland B.V. heeft in oktober 2021 een archeologisch bureauonderzoek (bijlage 5) uitgevoerd. Aanleiding voor het onderzoek is de sloop van de ca. 134 woningen en de bouw van nieuwe woningen in het plangebied Franse Gat Zuid.

Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat het plangebied zich bevindt in de Gelderse Vallei, in een dekzandgebied dat is gevormd in de laatste ijstijd. Archeologische waarden vanaf het laat Paleolithicum kunnen zich daarom al direct vanaf het maaiveld in de top van het dekzand bevinden. Gezien de bouw van de huidige woonwijk zijn de archeologische waarden uit deze periode, die bestaan uit vuursteenvondsten en haardplaatsen, zeer waarschijnlijk verstoord geraakt. Daarom is de archeologische verwachting uit het Paleolithicum en Mesolithicum laag.

Voor archeologie uit het Neolithicum tot en met de vroege Middeleeuwen is de verwachting middelhoog. De ligging van het plangebied aan de rand van een stuwwal is mogelijk een aantrekkelijk gebied voor bewoning geweest. Ook voor de periode late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd is de verwachting middelhoog. Het plangebied is vanaf de 15e eeuw verkaveld. Ook zijn er in het begin van de 19e eeuw aanwijzingen voor een schaapskooi en wat bewoning ten noorden van het plangebied. De kern van de bewoning van Veenendaal zal in eerste instantie echter gelegen zijn rondom de kerk en het marktplein. De aanleg van de huidige woonwijk zal tevens de nodige bodemverstoringen hebben veroorzaakt die eventuele aanwezige archeologische waarden verstoord kunnen hebben. De archeologische waarden zijn waarschijnlijk vrij ondiep gelegen en kunnen zich direct aan het maaiveld bevinden.

Eventuele archeologische waarden uit het Paleolithicum en Mesolithicum kunnen bestaan uit losse vuursteenvondsten of jachtkampjes. Er kunnen jachtkampjes aangetroffen worden met kuil- en/of vlakhaarden en strooiingen van vuursteenvondsten met een omvang van ca. 50-100 m2 . Vanaf het Neolithicum kunnen ook nederzettingen (huisplaatsen) aangetroffen worden van 200-2000 m2 . Hier kan aardwerk, dierlijk bot, bewerkt natuursteen, en vanaf de metaaltijden ook metaal worden aangetroffen en sporen zoals (verkavelings- en erf)greppels, paalgaten, waterputten en afvalkuilen; voor de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd aangevuld met periode specifiek keramiek (aardewerk/steengoed/porselein) en bouwmateriaal (baksteen/dakpan, glas, natuursteen).

Veldonderzoek

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek is door Sweco Nederland B.V. een verkennend booronderzoek (bijlage 5) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is gebleken dat de bodemopbouw in het plangebied niet intact is. In meer dan de helft van de boringen is een recente bouwvoor met daaronder een oude bouwvoor aangetroffen met daaronder dekzand, behorende tot het de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Er zijn geen (deels) intacte podzolbodems aangetroffen. Enkel in boring 4 lijkt een verstoorde E-horizont voor te komen. Het zou echter ook kunnen gaan om een recente verstoring. In boring 16 is er onder de oude bouwvoor een slootvulling aangetroffen met plantenresten. Aangezien in het plangebied veldpodzolgronden voorkomen en de gronden waarschijnlijk langdurig als hooiland/weiland in gebruik zijn geweest is het mogelijk dat de gronden relatief nat zijn geweest, waardoor weinig bodemvorming aanwezig is. De kans dat bij de voorgenomen ontwikkeling archeologische waarden worden aangetast is daarom klein.

5.4.3 Conclusie

Uit de resultaten van het veldonderzoek volgt dat er geen vervolgonderzoek nodig is. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Wanneer bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten verplicht. De archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld naar laag.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart is dit plangebied getoetst. De thema's waarop zijn ingezoomd zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Het plangebied ligt binnen het verveningsblok 1550-1580. Daarnaast is er dekzaklaag en dekzakvlakte aanwezig en ligt het binnen de Utrechts-Gelderse veenkolonie. Voor het thema industrie is een groot gedeelte van het plangebied een oude arbeidersbuurt. In het plangebied is er een zeer beperkte hoeveelheid religieus erfgoed aanwezig. Een gedeelte van het plangebied is onderdeel van een inundatiegebied en er zijn wapenopstellingen aanwezig. Het plangebied heeft bepaalde delen die gekarakteriseerd worden als stedenbouwkundig waardevol gebied. Ook zijn er gedeelten die vallen binnen waardevol bouwkunstenensemble en karakteristiek ensemble.

5.5.4 Conclusie

Het plangebied is getoetst aan de geactualiseerde cultuurhistorische waardenkaarten. De aspecten vervening, industrie, religie en militair erfgoed zijn echter maar in zeer beperkte mate aanwezig en vormen daarom geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan. Het aspect stedenbouwkundig zal verder ook geen belemmering vormen als er wordt aangesloten op de bestaande, waardevol bevonden ruimtelijke uitstraling van het gebied.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Het plangebied is getoetst aan de geactualiseerde bodembelastingkaart en ligt niet binnen verdacht gebied.

5.6.2 Conclusie

Het aspect Conventionele Explosieven vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Sweco heeft in 2018 in het hele Franse Gat een jaarrond natuuronderzoek in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur uitgevoerd (bijlage 6). Vervolgens is in 2022 tevens door Sweco een oplegnotite natuur geschreven om de resultaten planspecifiek te maken en te onderzoeken of het bestemmingsplan uitvoerbaar is in het kader van de wet- en regelgeving voor natuur (bijlage 7) en is er een Aeriusberekening uitgevoerd (bijlage 8). Hieronder worden de resultaten gedeeld.

Soortenbescherming

Het Franse Gat is een echte huismussen- en gierzwaluwenwijk met maar liefs 330 nestlocaties van de huismus en circa 266 van de gierzwaluw. De essentiële leefgebieden voor de huismussen betreffen de vaak diepe achtertuinen, er is weinig openbaar groen aanwezig in de wijk. Er zijn vier vleermuissoorten aanwezig in het Franse Gat. De meest voorkomende is, zoals verwacht, de gewone dwergvleermuis. Daarnaast zijn ook de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de Rosse vleermuis aangetroffen. De belangrijkste vondst is de massawinterverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in het appartementencomplex 'Het Hooge Zicht'. Van deze soort zijn verder geen kraamverblijven aanwezig, maar wel circa 50 zomeren/of paarverblijven. Van de ruige dwergvleermuis zijn drie paarverblijfplaatsen vastgesteld. De laatvlieger en Rosse vleermuis zijn alleen foeragerend of overvliegend waargenomen. Er zijn geen essentiële foerageergebieden of vliegroute aanwezig in de wijk. De aanwezige vleermuizen trekken in de loop van de avond en nacht waarschijnlijk richting het kleinschalige natuurlandschap en bosrijke gebieden ten westen en zuiden van het Franse Gat. Met de ontwikkelingen in het Franse Gat zullen nestlocaties en verblijfplaatsen van de huismus, gierzwaluw en gewone- en ruige dwergvleermuis aangetast worden. Hiervoor is een ontheffing van verbodsbepalingen artikel 3.1, lid 2 en artikel 3.5, lid 4 uit de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Met een natuur inclusieve en gebiedsgerichte aanpak kan de wijk nog aantrekkelijk worden voor deze soorten en kan de gunstige staat van instandhouding geborgd worden.

Voor de getoonde gebieden (enveloppen) in afbeelding 7 is activiteitenplan (bijlage 9) opgesteld. Op basis van dit activiteitenplan is een ontheffing bij de provincie aangevraagd. Er is sprake van een geldig wettelijk belang en er is geen sprake van een andere bevredigende oplossing. Door in te zetten op natuurinclusief bouwen worden ruimschoots compenserende maatregelen getroffen conform bekende richtlijnen en kennisdocumenten. Hiermee wordt verstoring van de beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt en is de gunstige staat van instandhouding van deze soorten gewaarborgd. Zo wordt gezorgd dat de wijk de typische huismus- en gierzwaluwwijk blijft en wordt het aantrekkelijk voor vleermuizen. De provincie Utrecht heeft de ontheffing verleend (bijlage 10). De ontheffing is geldig tot en met 15 augustus 2026.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0007.png"

Afbeelding 7: Het Franse Gat (rood omkaderd) met de 4 enveloppen waarvoor ontheffing is aangevraagd en verleend (Bron: Activiteitenplan Sweco)

Gebiedsbescherming

Op basis van het natuuronderzoek uit 2018 en de oplegnotitie uit 2022 blijkt dat effecten op Natura-2000 gebieden als gevolg van verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring dan wel van overige directe effectindicatoren, op voorhand kunnen worden uitgesloten. Dit vanwege de aard van de ontwikkeling, de afstand en tussenliggende barrières. Een nadere beschouwing op deze effectindicatoren was niet nodig.

Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename in stikstofdepositie waren mogelijk wel aan de orde. Echter, op basis van de huidige wetgeving kunnen de effecten in de aanlegfase van deelgebied 2 buiten beschouwing worden gelaten. De Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering voorziet sinds 1 juli j.l. namelijk in een partiële vrijstelling van de vergunningplicht voor stikstofemissie afkomstig van bouw- en sloopwerkzaamheden. De aanlegfase kan vanaf die datum buiten beschouwing gelaten worden voor de beoordeling van de vergunningplicht. Voor de gebruiksfase zijn de effecten van de emissie van stikstof ten gevolge van de verwarming van de woningen op de omliggende stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden opnieuw bepaald. Dit is gedaan middels een stikstofdepositieberekening met de meest recente versie van de AERIUS Calculator. Voor de berekening is een vergelijking gemaakt tussen de plansituatie en de referentie (huidige) situatie. De maximale toename van de depositie ten gevolge van het plan, ten opzichte van de referentiesituatie, op stikstofgevoelige habitattypen/leefgebieden met een (naderende) overschrijding van de KDW in de referentie situatie, bedraagt 0,00 mol N/ha/jaar. Het onderdeel stikstofdepositie vormt geen belemmering om het plan ten uitvoer te brengen.

Gebieden die onderdeel zijn van het NNN, de Groene contour, Waterparels of Watervogel-gebieden liggen op relatief grote afstand (1,5 kilometer) van het plangebied. Externe werking ten aanzien van de NNN en de Groene contour is in provincie Utrecht niet van toepassing. Tevens is er geen ecologische relatie tussen waterparels en watervogelgebieden uit de omgeving. Vanuit het provinciaal waren er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

5.7.3 Conclusie

Voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vormt het aspect ecologie geen belemmering.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Door Sweco is een akoestisch onderzoek (bijlage 11) uitgevoerd voor het mogelijk maken van woningbouw in woonwijk het Franse Gat te Veenendaal. In het onderzoek is de geluidsbelasting van omliggende wegen rondom het plangebied inzichtelijk gemaakt.

De geluidsbelasting ten gevolge van verkeer over de wettelijke gezoneerde Rondweg-West leidt tot een overschrijding van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De hoogst berekende waarde welke plaatsvindt op de gevel van slechts één woning, is 49 dB, inclusief correctie art. 3.4 uit het RMG 2012. Hierom is onderzoek naar maatregelen vereist. Indien maatregelen onvoldoende effectief zijn en/of stuiten op overwegende bezwaren, dient een hogere waarde te worden aangevraagd.

De geluidsbelasting op de randen van de bouwkavels ten gevolge van het verkeer over de 30 km/uur bedraagt ten hoogste 53 dB, inclusief aftrek conform artikel 3.4 uit het RMG 2012. Dit is hoger dan de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB conform de Wet geluidhinder. Het betreft echter geen wettelijke toets, doordat 30 km/uur wegen zijn uitgezonderd van wettelijke zonering. Aanvullende maatregelen voor de 30 km/uur wegen kunnen worden onderzocht, al is dit wettelijk niet verplicht.

5.8.3 Conclusie

Voor de Rondweg-West wordt een hogere grenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder aangevraagd. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

In de directe omgeving van het plangebied zitten verschillende bedrijven. Deze bedrijven zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0008.png"

Afbeelding 8: Richtafstanden VNG-Handreiking voor rustige woonwijk (Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)

Uit de tabel blijkt dat aan de richtafstanden wordt voldaan voor de huidige bedrijven. Uitgangspunt is dat ter plaatse dan sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.In de meeste gevallen zijn in de omgeving van de genoemde functies reeds andere woningen aanwezig die als maatgevend object voor eventuele milieuhinder kunnen worden beschouwd. Daardoor zijn de beoogde woningen voor deze bedrijven niet belemmerend.. Dit geldt ook bij maximale planologische invulling. Alleen in het geval van de viskraam (Dr. Slotemaker de Bruïneplein) zullen de beoogde woningen het maatgevend object worden. Op de locatie van de viskraam geldt de enkelbestemming “dienstverlening” met als functieaanduiding “detailhandel”. Hier zijn in principe meerdere soorten detailhandel toegestaan. Op grond van het beperkte bouwvlak kan detailhandel met een zwaardere milieucategorie (zoals een bouwmarkt) op deze locatie op voorhand worden uitgesloten. Hiermee vormt het beoogde woningbouwproject geen belemmering voor detailhandel op deze locatie, en is het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar.

Ten westen van het plangebied ligt een agrarisch gebied. Veehouderijen en andere agrarische bedrijven zitten op grote afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde veehouderij (zorgboerderij) is het bedrijf op Dijkstraat 15. Dit bedrijf ligt op meer dan 700 meter van het plangebied. Eventuele milieuhinder is op grond van de grote afstand niet te verwachten. Hiermee is voldoende aannemelijk dat agrarische bedrijvigheid geen belemmering zal vormen voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Ook zijn bestaande woningen maatgevend voor eventuele milieuhinder. Bestaande agrarische bedrijven zullen niet worden belemmerd door het beoogde plan.

5.9.2 Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

 

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen bij minimaal één ontsluitingsweg en woningbouwprojecten tot 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

In het plangebied worden er maximaal 154 woningen meer gerealiseerd dan het huidige aantal woningen. Omdat het plan volgens de Regling nibm, niet in betekenden mate bijdraagt aan de concentraties luchtvervuiling, is het plan vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof uit de Wet luchtkwaliteit.

De Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2018 en 2030 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu (bron:geoloket ODRU).

Hieruit komen de volgende gemiddelde waarden op jaarbasis voor het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.FranseGatZ1en2-vg01_0009.png"

Afbeelding 9: concentraties fijnstof en stikstofdioxide voor 2018 en 2030 (Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht).

Deze waarden zitten ruim onder de grenswaarden voor zowel het peiljaar 2018 als 2030.

5.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Mobiliteitsplan

Door Sweco is een mobiliteitsplan (bijlage 12) opgesteld, waarbij ingegaan wordt op de parkeervraag van de ontwikkeling. Op basis van de maximale invulling van het woningbouwprogramma en de verkavelingsschets voorziet de planontwikkeling in 333 autoparkeerplaatsen. De parkeervraag bedraagt, na reductie op basis van de nabijheid tot het OV en fietsvoorzieningen, 320 parkeerplaatsen. Hiermee voldoet het plan aan de gemeentelijke parkeernormen. Daarnaast biedt het ruimte om extra woningen te realiseren, uitgaande van het maximale aantal als opgenomen in dit bestemmingsplan.

Verkeerstoets

Sweco heeft een verkeerstoets (bijlage 13) uitgevoerd, waarbij is ingegaan op de verkeersafwikkeling. Op basis van dit onderzoek zijn twee conclusies getrokken:

  • 1. De beoogde woningbouwontwikkeling genereert naar verwachting 545 voertuigverplaatsingen per werkdag extra ten opzichte van de huidige situatie;
  • 2. Het effect van de verkeersgeneratie ten gevolge van de woningbouwontwikkeling is zeer beperkt. Gemiddeld bedraagt de extra belasting tijdens piekmomenten op de gehele verkeersafwikkeling minder dan één voertuig per minuut. Wanneer gekeken wordt naar de verschillende routes bedraagt de toename op de drukste route gemiddeld één voertuig per 3 minuten. De capaciteitswaarden van de omliggende wegenstructuur worden niet overschreden en naar verwachting is het effect op de verkeersafwikkeling bij kruispunten verwaarloosbaar.

5.11.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling. Daarnaast zijn er geen problemen te verwachten in het kader van de verkeersafwikkeling.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

Het project blijft onder de drempelwaarde van 100 hectare, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Daarom is voor dit project geen ‘formele’ m.e.r.-beoordeling maar een ‘vormvrije’ m.e.r.-beoordeling nodig. Door Sweco is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (bijlage 14).

De meeste effecten zijn beperkt en door het nemen van (mitigerende) maatregelen op te lossen of in voldoende mate te beperken. Er wordt verder nog nader onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de conclusies uit het verkennend bodemonderzoek.

Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en te verwachten effecten, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uit te sluiten.

5.12.2 Conclusie

Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

 

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. In het kader van vergunningverlening is nog vervolgonderzoek nodig voor het aspect bodem.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Bestemmingsomschrijving

Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend.

Bouwregels

In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan burgemeester en wethouders ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Het is niet de bedoeling alle mogelijke strijdig gebruiksvormen te noemen, maar alleen die vormen van gebruik waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.

Afwijken van de gebruiksregels

In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde gebruiksregels.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Parkeren - eigen terrein - P(et)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Parkeren - eigen terrein - P(et)' zijn bestemd voor parkeervoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende bestemming 'Wonen'.

Bouwmogelijkheden

Binnen de bestemming 'Parkeren - eigen terrein' is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van de locaties die aangeduid zijn met 'specifieke bouwaanduiding' - overhellende verdieping'. Binnen deze specifieke bouwaanduiding is het toegestaan om de verdieping van het hoofdgebouw bestemd voor wonen maximaal 3 meter over te laten hellen.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.

Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Bouwmogelijkheden

Per deelgebied is aangegeven wat de bouwmogelijkheden zijn. Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:

    • 1. in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 200 m2: 25% van dat bouwperceel;
    • 2. in geval van een bouwperceel groter dan 200 m2: 50m², vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 120m².

Milieuzone - boringsvrije zone (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-boringsvrije zone als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een milieuzone-boringsvrije zone is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-boringsvrije zone is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-boringsvrije zone” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met Veenvesters is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van deelplan 2 en de exploitatiebijdrage. Met deze anterieure overeenkmst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Het communicatie- en participatietraject is langdurend en de inzet verandert per fase in de ontwikkeling van de wijk. Niet alleen de wijk verandert richting de toekomst, de wijkbewoners en ondernemers veranderen mee. Let wel: je bereikt nooit dat iedereen voorstander van alle plannen en ontwikkelingen is. Er zullen altijd wijkbewoners tegen bepaalde plannen zijn, want enkelen ervaren wel degelijk nadelen van een hoger appartementencomplex in de straat (vermindert uitzicht, schaduwwerking).

Zorgen over en weerstand op onderdelen blijft. Denk bijvoorbeeld aan hoogbouw. Niemand wil hoogbouw in de voortuin of achtertuin, ‘nimby’. Door het toevoegen van woningen is er de zorg voor extra verkeer en voldoende parkeermogelijkheden. De verkeers- en parkeerdruk wordt in enkele straten nu al als te hoog ervaren. Blijft het geliefde karakter van de wijk wel behouden? Hoe houden we de wijk prettig en leefbaar tijdens de sloop en nieuwbouw? Ook zijn er zorgen over eventuele schade aan de eigen woning als gevolg van de bouwwerkzaamheden. Communicatie en participatie houden niet op na de vaststelling van dit bestemmingsplan. Ook richting de uitvoering blijven de verschillende doelgroepen betrokken.

In bijlage 15 is meer te lezen over de vormen van participatie in de verschillende fases van de ontwikkeling.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht is het ontwerpbestemmingsplan gedurende de inzagetermijn toegezonden aan de provincie Utrecht en het waterschap Vallei en Veluwe. Het plan raakt geen belangen van het Rijk of andere gemeenten.

De provincie Utrecht gaf aan geen opmerkingen te hebben op het ontwerp bestemmingsplan. Van het waterschap Vallei en Veluwe hebben we geen reactie mogen ontvangen.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp bestemmingsplan is op 16 november gepubliceerd in het Gemeenteblad en op ruimtelijkeplannen.nl. Aansluitend heeft het ontwerp bestemmingsplan vanaf 17 november 2022 gedurende zes weken (dus tot en met 28 december 2022) ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn 77 zienswijzen ingediend. In bijlage 16 is de commentaarnota in te zien waarin de zienswijzen voorzien van reactie zijn opgenomen. Een groot deel van de zienswijzen gaat in op het deelgebied 3, waar een apart bestemmingsplan voor wordt opgesteld. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen zijn er geen wijzigingen doorgevoerd in de regels van dit bestemmingsplan. Wel is op basis van een advies van de Woon Advies Commissie de planbeschrijving in hoofdstuk 4 uitgebreid.