direct naar inhoud van Artikel 6 Agrarisch met waarden - Openheid
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vg01

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Openheid

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Openheid aangewezen gronden, zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 38.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor volwaardige veehouderijbedrijven, water, alsmede voor:

  • a. behoud en versterking van de landschappelijke waarden;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak': tevens voor een paardenbak met de bijbehorende voorzieningen in de vorm van longeercirkels en paardencarrousels;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen': tevens voor een bestaand bijgebouw;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'natuurwaarden': tevens voor behoud en versterking van de natuurwaarden.
6.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 1,5 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak' de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde 1,8 m bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. is een bijgebouw toegestaan uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' en voor zover aanwezig ten zijde van terinzagelegging van het ontwerp van het plan, waarbij de oppervlakte, goot- en bouwhoogte zoals deze aanwezig waren tijdens de terinzagelegging van het ontwerp van het plan als maximaal toelaatbaar gelden.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van agrarische hulpgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien zulks ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijk grondoppervlak - inclusief het grondoppervlak aan gebouwen die op de gronden met de bestemmingen Agrarisch - Rivierzone en Agrarisch met waarden - Landschap en natuur ten hoogste 50 m² per bedrijf bedraagt;
    • 2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 4 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
    • 3. het grondoppervlak van de bedrijfskavel waarop een gebouw wordt geplaatst ten minste 1 ha bedraagt;
    • 4. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
    • 5. advies dient ingewonnen te worden bij de landschapsdeskundige met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 6.1 voor het veranderen en vergroten van de aan deze gronden grenzende agrarische bouwvlakken, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het bouwvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
    • 3. de oppervlakte van het bouwvlak na afwijking mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
    • 4. advies dient ingewonnen te worden bij de agrarisch deskundige met de vraag of de vergroting of verandering van het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 5. advies dient ingewonnen te worden bij de landschapsdeskundige met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

6.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen is toegestaan ten behoeve van normaal agrarisch gebruik. Onder normaal agrarisch gebruik wordt in ieder geval graslandvernieuwing en teelt van landbouwgewassen verstaan;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan;
  • c. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
  • d. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
  • e. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
  • f. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de oppervlakte van een paardenbak meer bedraagt dan 800 m2, de afwijkende oppervlaktemaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 6.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 4. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, daaronder begrepen bodemverbetering, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting;
    • 5. de aanplant van minder dan twintig bomen betreffen.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder a zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid a sub 5, genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.
6.5.2 Adviesprocedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 6.5.1 te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de agrarische deskundige en de landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 wijzigen ten behoeve van doelmatige bedrijfsvoering
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 4. de situering, de vorm en de grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten;
    • 5. de uitbreiding van het bouwvlak voorzien is van een landschappelijk inpassingsplan.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 6.1 bedoelde gronden te wijzigen teneinde een nieuw agrarische bouwvlak met de bestemming Agrarisch aan te wijzen ten behoeve van de verplaatsing van een volwaardig veehouderijbedrijf, indien dit in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 2. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten minste 1 ha en de breedte ten minste 60 m bedraagt;
    • 3. de agrarische bedrijfswoning slechts mag worden gebouwd, na of gelijktijdig met het tot stand komen van bedrijfsgebouwen, waarvan de aard en omvang is afgestemd op de bedrijfsomvang;
    • 4. de situering, de vorm en de grootte van de nieuwe bouwvlakken geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten.

6.6.2 wijzigen ten behoeve van nieuwe bedrijvigheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de in lid 6.1 bedoelde gronden te wijzigen teneinde ten behoeve van bestaand volwaardig veehouderijbedrijf een nieuw agrarische bouwvlak met de bestemming Agrarisch op afstand aan te wijzen, indien dit uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. het gezamenlijke grondoppervlak van het bestaande en het nieuwe bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 2. het bestaande en het nieuwe bouwvlak als één bouwvlak wordt aangemerkt en om die reden geen extra bedrijfswoning mag worden gebouwd op het nieuwe bouwvlak;
    • 3. de situering, de vorm en de grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden.
6.6.3 bos
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid, voor zover voorzien van de medebestemming Waarde - Landgoed, te wijzigen in de bestemming Bos indien deze ontwikkeling past binnen het voor het landgoed geldende beheersplan;
  • b. Alvorens omtrent het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid dit a te beslissen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de agrarisch deskundige en de natuur- en landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de planwijziging respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.