direct naar inhoud van Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vg01

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschap en natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Landschap en natuur aangewezen gronden, zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 38.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven;
  • b. water, alsmede voor behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden;
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van het beheer en onderhoud van de bestemming uitsluitend worden gebouwd terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1,5 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van agrarische hulpgebouwen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien zulks ter plaatse uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. het gezamenlijk grondoppervlak inclusief het grondoppervlak aan gebouwen die op de gronden met de bestemmingen Agrarisch - Rivierzone, Agrarisch met waarden - Landschap en natuur en Agrarisch met waarden - Openheid zijn gerealiseerd ten hoogste 50 m² per bedrijf bedraagt;
  • b. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 4 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedraagt;
  • c. het grondoppervlak van de bedrijfskavel waarop een gebouw wordt geplaatst ten minste 1 ha bedraagt;
  • d. de afstand van een gebouw tot het bij het bedrijf behorende bouwvlak ten minste 500 m bedraagt;
  • e. de situering geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden;
  • f. alvorens gebruik gemaakt kan worden van de afwijkingsbevoegdheid dient advies bij de landschapsdeskundige ingewonnen te worden met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. het scheuren en frezen is toegestaan ten behoeve van normaal agrarisch gebruik. Onder normaal agrarisch gebruik wordt in ieder geval graslandvernieuwing en teelt van landbouwgewassen verstaan;
  • b. het aanbrengen van kuilplaten is niet toegestaan.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 5.1 voor het veranderen en vergroten van de aan deze gronden grenzende agrarische bouwvlakken, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • b. het bouwvlak met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
  • c. de oppervlakte van het bouwvlak na afwijking mag niet meer bedragen dan 1,5 ha;
  • d. advies dient ingewonnen te worden bij de agrarisch deskundige met de vraag of de vergroting of verandering van het bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
  • e. advies dient ingewonnen te worden bij de landschapsdeskundige met de vraag of de aanwezige landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Omgevingsvergunning
  • a. Het is verboden op of in de gronden als genoemd in lid 5.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning aanleg werken de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
    • 3. het vellen of rooien van houtgewassen;
    • 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, dammen, kaden, dijken en taluds;
    • 5. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • b. Het verbod als bedoeld in dit lid onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming, het vellen of rooien van geriefbosjes daaronder niet begrepen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. uitgevoerd worden in het kader van de landinrichting.
  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld in dit lid onder a zijn slechts toelaatbaar, indien:
    • 1. de aan de gronden eigen zijnde waarde voor wat betreft openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor herstel van die waarde niet onevenredig wordt of kan worden verkleind;
    • 3. het dempen van sloten er niet toe leidt dat kavels ontstaan met een breedte van meer dan 75 m;
    • 4. het aanbrengen van de in dit lid onder a sub 5 genoemde leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur - gelet op de aanwezige landschappelijke waarden - van geringe betekenis moet worden geacht.
5.6.2 Advies procedure omgevingsvergunningen

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ingevolge lid 5.6.1 te beslissen wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de agrarische deskundige en de landschapsdeskundige met betrekking tot de vraag of de omgevingsvergunning respectievelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is en of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
  • b. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • c. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
  • d. de situering, de vorm en de grootte van het bouwvlak geen onevenredige afbreuk doet aan de landschappelijke waarden en aan bestaande waardevolle doorzichten;
  • e. burgemeester en wethouders voorafgaand aan de wijziging advies inwinnen bij een agrarisch deskundige en een landschapsdeskundige.