direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-vg01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 38.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, met uitsluitend als nevenactiviteit een intensieve veehouderij;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone' de nevenactiviteit intensieve veehouderij uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de verkoop van de door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • d. mestvergistingsinstallaties;
  • e. windmolens;
  • f. bedrijfswoningen;
  • g. hobbymatige en productiegerichte paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': tevens een volwaardig fruitteeltbedrijf;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd': tevens voor een agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij tevens veehandelsbedrijf': tevens een volwaardige intensieve veehouderij en een veehandelsbedrijf;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – loon-, aannemers- en verhuurbedrijf': tevens voor een loonbedrijf, tevens aannemersbedrijf en verhuurbedrijf behorend tot categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', niet zijnde gelegen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone': tevens een volwaardige intensieve veehouderij;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag loonbedrijf': tevens voor opslag ten dienste van een loonbedrijf;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstalling': tevens voor een paardenstalling;
  • o. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg;
  • p. windmolens, behoudens ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Landgoed';
  • q. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijgebouwen is niet toegestaan in geval de bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch bedrijf bij wijze van deeltijd' mag de oppervlakte van alle bebouwing tezamen ten hoogste 100 m² bedragen;
  • e. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, mits:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
3.2.2 Gebouwen
  • a. indien bouwvlakken middels het figuur 'relatie' met elkaar zijn verbonden, worden deze bouwvlakken gerekend als 1 bouwvlak;
  • b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 12 m;
  • d. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' bedraagt het gezamenlijk grondoppervlak van kassen, inclusief boogkassen, ten hoogste 300 m2;
  • h. de afstand van de gronden, alsmede de gebouwen, die in gebruik zijn ten behoeve van de fruitteelt, bedraagt ten opzichte van een woning van derden ten minste 50 m;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag-loonbedrijf' is een gebouw toegestaan ten behoeve van opslag met een maximale goot-/ bouwhoogte van 4m/6,5m en een oppervlakte van ten hoogste 313 m²;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenstalling' mogen de gebouwen ten behoeve van paardenstalling gezamenlijk een oppervlakte hebben van maximaal 1.350 m2. De aanwezige goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gelden als maximaal toelaatbaar.

3.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3m/5m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' geldt dat de aanwezige oppervlakte, goot- en bouwhoogte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gelden als maximaal toelaatbaar.

3.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. binnen een bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' geen bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige, overige bedrijfswoningen toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 650 m3, waarbij de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet wordt meegeteld, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 650 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8 m;
  • h. dakkapellen op het dakvlak zijn aan de voorzijde van een gebouw toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de dakkapel voorzien is van een plat dak;
    • 2. de hoogte ten hoogste 1,75 m bedraagt, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
    • 3. de onderzijde zich ten minste 0,5 m en ten hoogste 1 m boven de dakvoet bevindt;
    • 4. de bovenzijde zich ten minste 0,5 m onder de daknok bevindt;
    • 5. de zijkanten zich ten minste 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak bevinden;
    • 6. de gezamenlijke breedte van de dakkapellen niet meer dan 50% van het dakvlak aan de voorzijde beslaat.
3.2.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • b. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • c. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in Artikel 37 Algemene bouwregels;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,8 m;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7 m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15 m bedragen;
  • d. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20 m mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Uitbreiding agrarisch bouwvlak

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a voor het veranderen en vergroten van een agrarisch bouwvlak tot ten hoogste 1,5 ha, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • b. het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige of:
    • 1. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een landschapsdeskundige.
3.3.2 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b en c voor het verhogen van de goothoogte van het bedrijfsgebouw naar ten hoogste 8 m en de bouwhoogte naar ten hoogste 15 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.2 onder e en f voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
3.3.5 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
3.3.6 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning naar respectievelijk ten hoogste 5,5 m en 9 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.3.7 Tijdelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is.

3.3.8 nieuwbouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b. voor het toestaan van het oprichten van gebouwen niet evenwijdig aan de kavelrichting, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van het landschap.

De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Opslag
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'opslag uitgesloten' is de opslag van goederen niet toegestaan;
  • b. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op de onbebouwde gronden niet toegestaan, met dien verstande dat opslag van goederen die niet ten dienste staan van de uitoefening van het agrarisch bedrijf slechts is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'opslag'.

3.4.2 Paardenbakken
  • a. paardenbakken ten behoeve van het houden van paarden zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
  • b. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
  • c. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
  • d. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
  • e. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
  • f. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt ten hoogste 800 m2, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de oppervlakte van een paardenbak meer bedraagt dan 800 m2, de afwijkende oppervlaktemaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar.

3.4.3 Gebouwen

Gebouwen en bedrijfswoningen mogen uitsluitend gebouwd worden ten dienste van een volwaardig agrarisch bedrijf. Voordat vergunning verleend kan worden dient advies ingewonnen te worden bij een agrarisch deskundige met de vraag of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf.

3.4.4 Overig
  • a. de afstand van woningen van derden tot de gronden met de aanduiding 'fruitteelt' mag niet minder dan 50 m bedragen;
  • b. kuilplaten zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kuilopslag' tevens kuilopslag buiten het bouwvlak toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Opslag bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.1 om in geval van vrijkomende bedrijfsgebouwen, niet zijnde het hoofdbedrijfsgebouw, bij gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging, het tijdelijk gebruik voor opslag ten behoeve van elders gevestigde niet-agrarische bedrijven of caravanstalling toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. aan later ingediende aanvragen om agrarische bebouwing pas medewerking kan worden verleend nadat de voor niet-agrarische gebruik gebruikte opstallen weer voor agrarisch gebruik geschikt zijn gemaakt of zijn vervangen door een nieuw agrarisch bedrijfsgebouw;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in Artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • c. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf;
  • d. indien een agrarisch gebouw, dat gebruikt wordt voor opslag, niet gebruikt kan worden voor hergebruik, kan medewerking worden verleend door het bevoegd gezag aan de aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van nieuwe agrarische bebouwing onder de voorwaarde dat voorafgaand aan vergunningsverlening een agrarisch deskundige om advies gevraagd is.

3.5.2 Spuitzones

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.4.4 onder a voor kleinere afstanden in het geval van nieuwe spuitzones, mits een windhaag of een constructie met gelijkwaardige filterende werking wordt gerealiseerd met een minimale hoogte van 2,5 m. Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid dient advies ingewonnen te worden bij een milieudeskundige.

3.5.3 Paardenbakken
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 3.4.2 onder e tot een oppervlakte van 75 m².

3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Wijziging ten behoeve van vergroten agrarisch bouwvlak
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt;
    • 4. de uitbreiding van het bouwvlak voorzien is van een landschappelijk inpassingsplan.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarisch en een landschapsdeskundige.
3.6.2 Wijziging ten behoeve van opwekken duurzame energie
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, zoals maar niet beperkt tot biomassavergisting, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 1,5 ha bedraagt.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige.
3.6.3 Wijziging ten behoeve van fruitteeltbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden binnen de bestemming de aanduiding 'fruitteelt' toe te kennen, ten behoeve van de verplaatsing van een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf, indien deze verplaatsing noodzakelijk is in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen. Bij de agrarisch deskundige dient advies ingewonnen te worden of sprake is van een volwaardig fruitteeltbedrijf en of de verplaatsing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.

3.6.4 Wijziging ten behoeve van een plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de functie van een bedrijfswoning te wijzigen door toevoeging van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de plankaart ten behoeve van een zogenaamde plattelandswoning voor bewoning van een bedrijfswoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde bedrijf, onder de voorwaarde dat de betreffende bedrijfswoning afgesplitst is van het agrarisch bedrijf en niet meer als zodanig in gebruik is.