direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00210-0003

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Harderwijk werkt al vanaf 1996, in nauw overleg met andere overheden en betrokkenen, aan plannen voor een ingrijpende transformatie van het Waterfront. Nadat achtereenvolgens een Strategisch plan en een Masterplan zijn opgesteld en vastgesteld heeft de gemeenteraad in 2004 het Structuurplan Waterfront vastgesteld. Dit vormde de planologische basis voor alle vervolgstappen.

Het gehele project Waterfront strekt zich uit van de wijk Stadsweiden (aan de zuidzijde van Harderwijk tot de Hierdense Beek (de noordelijke gemeentegrens). Het project Waterfront behelst een complexe ruimtelijke operatie, die primair is gericht op een grondige kwaliteitsimpuls van de gebieden ten noorden en ten noordoosten van de historische binnenstad. In deze gebieden doen/deden zich hier veel knelpunten voor, die onder meer te maken hebben/hadden met bereikbaarheid, parkeren, belevingswaarde, (woon)milieu, het verouderde industrieterrein Haven en bodemverontreiniging. Het project Waterfront is gericht op een structurele verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de Boulevard en omgeving en van het gebied waar tot voor kort het industrieterrein Haven lag. Het gehele industrieterrein is inmiddels verdwenen om plaats te maken voor een nieuwe invulling: de woonwijk Waterfront. Het voorliggende bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" heeft betrekking op fase 3 van Waterfront.

Een uitvoerige beschrijving van het gehele project Waterfront is te vinden in de Nota van Uitgangspunten Waterfront Harderwijk, die te vinden is op de website www.WaterfrontHarderwijk.nl.

Het gebied Waterfront is gelegen tussen de binnenstad, het Dolfinarium en de provinciale weg N302. Voor dit gebied heeft de gemeenteraad op 5 februari 2008 het bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad vastgesteld. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk sinds 22 december 2009. Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Gemengd - Uit te werken'. In dit gebied kunnen woningen en voorzieningen worden gebouwd, maar pas nadat het bestemmingsplan door burgemeester en wethouders nader is uitgewerkt. In 2011 is daarom voor fase 3 een uitwerkingsplan vastgesteld. Het huidige stedenbouwkundig ontwerp dat op 4 april 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld, past echter niet binnen dit uitwerkingsplan. Daarom is besloten om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor fase 3. Het voorliggende bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" betreft dit nieuwe bestemmingsplan.

1.2 Doel

Het belangrijkste doel van het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" is het planologisch-juridisch mogelijk maken van het stedenbouwkundig plan voor dit deelgebied van Waterfront. In dit bestemmingsplan is een balans gevonden tussen enerzijds het creëren van voldoende mogelijkheden om de woonomgeving en openbare ruimte flexibel in te richten en anderzijds het bieden van voldoende rechtszekerheid voor de omgeving.

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" vervangt bij inwerkingtreding (delen van) de volgende ruimtelijke plannen:

  • Bestemmingsplan N302 (2007)
  • bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad (2008)
  • Uitwerkingsplan Waterfront-Zuid Waterstad fase 3 (2011)
  • Uitwerkingsplan Waterfront-Zuid - Watersportboulevard (2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0001.jpg"

Globale aanduiding plangebied

1.3 Plangebied

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" heeft betrekking op een gebied dat is gelegen tussen de provinciale weg N302 aan de noordoostzijde, de Burgemeester de Meesterstraat aan de zuidoostzijde, de Havendijk en Vissershaven aan de zuidwestzijde en tot slot de Vuurtorenweg, Zuiderhoofd en het deelgebied Kop van de Stadswerven aan de oostzijde. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het bestemmingsplan aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0002.png"

Plangrenzen

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00210-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 worden de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven. Er wordt ingegaan op de woonfunctie en andere voorzieningen. Ook wordt ingegaan op verkeer en parkeren, groen en water en duurzaamheid.
  • in hoofdstuk 5 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod. Aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 6 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak en overleg in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

In de eerste helft van de 20e eeuw was het plangebied grotendeels in agrarisch gebruik. De toenmalige kustlijn liep ter hoogte van het voormalige terrein van Bruil (Havendijk 29) van west naar oost. Op het terrein van Bruil was voorheen Asbestona (asbestfabriek) gevestigd. De Flevoweg bestond toen nog niet. Naast het agrarisch gebruik werd het gebied ter plaatse van de brandweerkazerne en de gemeentewerf in de periode tot circa 1950 gebruikt als (niet reguliere) stortplaats.

Vanaf circa 1955 vestigden zich ten zuiden van Bruil ook andere bedrijven aan de Havendijk. Aan de noordwestzijde van Bruil was een werkhaven aangelegd ten behoeve van de toenmalige Zuiderzeewerken. Hieromheen was een klein gebied opgespoten.

Tussen 1958 en 1961 is de Lelyhaven aangelegd. Daarbij is het oostelijk deel van het Schiereiland en het gebied van de huidige Flevoweg opgespoten tot een hoogte van circa 1,3 m boven NAP. Hierna nam de bedrijvigheid snel toe. In 1966 is het gehele schiereiland als bedrijfsterrein in gebruik genomen. Het bedrijventerrein aan de Flevoweg is vanaf de tweede helft van de jaren zestig van de 20e eeuw in gebruik. Sindsdien hebben zich in het gebied weinig wijzigingen voorgedaan.

Tot voor kort was het plangebied een bedrijventerrein. Voor de realisatie van woningen zijn deze bedrijven verplaatst. In 2011 is er gestart met het aanleggen van het nieuwe bedrijventerrein Uitbreiding Lorentzhaven in Waterfront-Noord. Inmiddels zijn er geen bedrijven meer gevestigd in het plangebied. Door de voormalige asbestfabriek was de bodem zwaar verontreinigd met asbest. Door bedrijvigheid is de bodem op verschillende andere plekken ook verontreinigd. De bodem is inmiddels gesaneerd en geschikt voor woningbouw.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades is ingevuld met allerlei tijdelijke functies. Het wordt gebruikt voor bouwverkeer en bouwketen voor de uitvoering van Waterfront fase 2, er is tot eind 2019 een stadscamping gevestigd en er is parkeergelegenheid aangelegd. Het parkeerterrein vangt de parkeerbehoefte voor het Dolfinarium en voor de binnenstad tijdelijk op. Er wordt een parkeergarage gebouwd op Kop van de Stadswerven, naast het Dolfinarium en het zogeheten overloopterrein aan de andere kant van de Knardijk N302 voorziet eveneens in ruime parkeermogelijkheden. Als deze parkeervoorzieningen zijn gerealiseerd, worden de tijdelijke parkeerterreinen op Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades overbodig en kan het gebied ontwikkeld worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SVIR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.


In het SVIR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Het Barro bevat geen regels die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Voorheen bestond de ladder uit drie treden die doorlopen moesten worden ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar per 1 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen van kracht geworden. Eén van de belangrijkste is dat de drie treden worden losgelaten. Feitelijk is er nog maar één trede: "er dient gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte." Het betreft ontwikkelingen zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het realiseren van een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet nadrukkelijk gemotiveerd worden.

Bij de motivering moet een goede ruimtelijke ordening het oogpunt zijn. Dit betekent concreet het tegengaan van ongewenste leegstand en het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. De behoefte moet worden onderbouwd op het niveau van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling zelf. Bij de ene ontwikkeling is het ruimtelijk verzorgingsgebied groter dan bij de andere ontwikkeling. Bij elk plan hoort met andere woorden een bij die ontwikkeling passende onderbouwing.

Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In de voorbereidende fase van het project Waterfront is uitgebreid onderzocht dat er behoefte bestaat aan de woningbouwontwikkeling. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en geactualiseerde Omgevingsverordening vastgesteld. Deze zijn op 1 maart 2019 in werking getreden.

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de Omgevingsvisie is onder andere opgenomen dat één van de opgaven voor de regio Noord-Veluwe is om de bestaande kwaliteiten, zoals water, natuur en steden, te behouden, versterken en benutten. In de visie wordt ook gerefereerd aan de Regionale Woonagenda die de gemeenten in de Noord-Veluwe in 2011 hebben opgesteld. Hierin agenderen partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Samen met de provincie worden afspraken gemaakt, onder andere over woningaantallen. Hieronder wordt hierop nader ingegaan.

Omgevingsverordening Gelderland
In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld. De te realiseren woningaantallen in dit plangebied passen binnen dit meerjarenprogramma.

Ook is de molenbiotoop van de molen De Hoop opgenomen op één van de kaarten die bij de Omgevingsverordening horen (zie uitsnede hieronder). Ten aanzien van de molenbiotoop wordt het volgende voorgeschreven vanuit de Omgevingsverordening: "In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt."

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0003.png"

Uitsnede uit Kaart 7: Regels erfgoed (uit Omgevingsverordening Gelderland)

De molenbiotoop heeft een straal van 400 m vanaf de molen. Een groot deel van plangebied Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades ligt binnen de zone van 400 m. Het functioneren van de molen wordt echter niet belemmerd door deze planontwikkeling. In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de molenbiotoop.

Geconcludeerd wordt dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de doelen uit de Omgevingsvisie en met de regels uit de Omgevingsverordening.

3.2.5 Stadsvisie 2031

Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.

Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.

De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:

  • woonklimaat:
    "Prettig wonen in bijzondere woonwijken voor alle doelgroepen";
  • maatschappelijke voorzieningen:
    "Harderwijk loopt voorop op het gebied van sport, cultuur, onderwijs, zorg en welzijn";
  • werken:
    "Een sterke economische structuur door een duidelijk economisch imago";
  • bereikbaarheid:
    "Goede bereikbaarheid voor alle vervoerssoorten met aandacht voor milieu en veiligheid".

In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden.

De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.

De ontwikkeling van de woningbouw in Waterfront past binnen de visie om bijzondere woonmilieus te realiseren: waterrijk wonen.

3.2.6 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordelings- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

In de structuurvisie wordt Waterfront genoemd als een belangrijk project voor Harderwijk. Het voorziet in een aanzienlijk deel van de woningbehoefte. Het brengt de beleving van het water terug naar de stad.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het gebied van bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades aangewezen voor waterrijk wonen. Daarnaast is er aangegeven dat het bestaand bebouwd gebied betreft en op de kop van 'Stadswerven' is een Waterbelvédère. Het water in de Vissershaven en in de Lelyhaven is aangemerkt als 'Oppervlakte water hoofdstructuur'. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

Op de visiekaart 'Zorgzame stad' staat het Waterfront aangewezen voor 'asbestsanering'. Voorheen stond op Stadswerven de asbestfabriek Asbestona. Hierdoor is de bodem vervuild geraakt. Inmiddels is de bodem van het land, maar ook de bodem van de havens gesaneerd en geschikt gemaakt voor woningbouw.

Op de visiekaart 'Ondernemende stad' heeft het plangebied een aanduiding voor 'Hoofdfietsstructuur'. Deze ligt op 'De Kades' naast de N302. Ook naast de N302 is een blok aangewezen voor 'Kantoorlocatie'. De N302 maakt onderdeel uit van de 'Hoofdwegenstructuur', net als de Burgemeester de Meesterstraat. Naast de Burgemeester de Meesterstraat ligt ook een fietspad dat onderdeel uitmaakt van de 'Hoofdfietsstructuur'.

In het voorliggende bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades wordt voorzien in verschillende vormen van bedrijvigheid. De wegen die aangemerkt zijn als hoofdwegen blijven onveranderd en het stuk 'Hoofdfietsstructuur' naast de N302 is opgenomen in het stedebouwkundig plan en wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de structuurvisie.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Regionaal woonbeleid

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Dikwijls neemt ook de gemeente Epe deel aan de samenwerking. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.

Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken volgens onderstaand schema. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld. Voor Harderwijk betekende dit een toename van 262 woningen. Besloten is dit aantal te reserveren voor de omzetting van recreatiewoningen in het kader van het project Vitale vakantieparken.

  Bandbreedte lokale
behoefte  
Eerdere verdeling
(2014/2015)  
Laatste verdeling
(december 2016)  
Elburg   580 - 790   685   754  
Ermelo   1.030 - 1.350   1.190   1.309  
Harderwijk   2.170 - 3.060   2.615   2.877  
Hattem   430 - 520   475   523  
Heerde   620 - 750   685   754  
Nunspeet   830 - 940   885   974  
Oldebroek   560 - 850   705   776  
Putten   650 - 1.010   830   913  
Reserve     810    
       
Totaal   6.870 - 9.270   8.880   8.880  

Regionale woonopgave (bron: Regio Noord-Veluwe)

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.

3.3.2 Woonvisie Harderwijk

De uitgangspunten van het woonbeleid staan geformuleerd in de Woonvisie 2017-2027. Deze is op 24 mei 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Met het woonbeleid werkt de gemeente Harderwijk aan de balans tussen vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de huidige bewoners, maar ook naar die van de toekomst. Uitgangspunt is dat iedereen in Harderwijk een woning kan vinden die past bij zijn of haar wensen en behoeften op het gebied van betaalbaarheid, toegankelijkheid en woonmilieu.

Door natuurlijke aanwas en migratie zal Harderwijk de komende decennia blijven groeien. Het aantal inwoners nu is 47.000 en zal naar verwachting toenemen tot 53.000 in 2040. Om deze groei te faciliteren wil de gemeente voor die tijd nog ruim 4.000 woningen bijbouwen. Er is voor ongeveer 3.400 woningen plancapaciteit beschikbaar of in ontwikkeling.

In de Woonvisie wordt de volgende tabel gepresenteerd, waar het gaat om het planaanbod Harderwijk in de periode 2015 tot 2025 en het (verwachte) moment van benutten van deze capaciteit.


jaar   Drielanden   Waterfont   overig  
totaal  
  Harderweide   overig   Fase 2   Fase 3   Harderwijk   Hierden    
2015   -   20   32   -   67   6   125  
2016   -   5   36   -   18   43   102  
2017   -   7   121   -   58   10   196  
2018   147   5   219   -   285   36   692  
2019   108   3   205   -   388   14   718  
2020   123   5   125   82   142   35   512  
2021   102   5   -   165   -   5   277  
2022   120   5   -   204   -   -   329  
2023   120   5   -   206   -   -   331  
2024   130   6   -   45   -   -   171  
totaal   840   66   738   702   958   149   3.453  

Bron: Domein Ruimte

Waterfront -een grote binnenstedelijke herontwikkeling met ruim 1.400 woningen- is een belangrijke woningbouwlocatie binnen het totaal aan plannen in Harderwijk. Bij het opstellen van de woonvisie was de gedachte dat vóór 2025 ook fase 3 geheel zou zijn afgerond. Het gebied Drielanden, de grootste uitbreidingslocatie in Harderwijk, nadert met de bouw van woningen in Harderweide zijn voltooiing. Het gaat hier om een toevoeging met (uiteindelijk) 1.040 woningen. Verder laat de tabel zien dat ruim een kwart van de toekomstige nieuwbouwopgave in de bestaande stad zal worden gerealiseerd. Binnenstedelijk bouwen brengt nieuwe uitdagingen met zich mee. Denk aan hogere bouwkosten, veel direct belanghebbenden en een meer complexe ruimtelijke inpassing. Het wordt een uitdaging om voldoende woningen te bouwen in de lagere prijssegmenten, draagvlak te creëren onder omwonenden en de ruimtelijke kwaliteit hoog te houden. De verwachte productie in en rond het dorp Hierden komt vooral voor rekening van de locatie Hoge Varen, met een capaciteit van 90 woningen.

Qua woningbouwtypes wordt ingezet op variatie en aanpasbaarheid. Tijdelijke woningen om pieken in de vraag op te vangen. Aanpasbare woningen om flexibel mee te bewegen met veranderende wensen en behoeften. En gevarieerde woonwijken voor een vitale mix van bewoners. Op deze manier blijft Harderwijk ook naar de toekomst betaalbaar en aantrekkelijk voor een breed publiek.

Naast nieuwbouw wordt ook gewerkt aan de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Samen met de partners in het woondomein staat de gemeente voor een aantal grote maatschappelijke opgaven. Op het gebied van duurzaamheid wordt onder andere gestreefd naar een forse reductie van het energieverbruik, duurzame energie opwekking en ruimte voor klimaatadaptatie. Betaalbaarheid is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Een andere opgave is de voortschrijdende vergrijzing. Om de veiligheid en het comfort van oudere bewoners te borgen, is het noodzakelijk om de toegankelijkheid van bestaande woningen te verbeteren. Ook moeten woningen geschikt worden gemaakt voor zorg- en dienstverlening aan huis. Daarbij gaat het niet alleen om individuele woningen maar ook om de woonomgeving en infrastructuur van de wijk.

In de woonvisie worden de volgende opgaven in het woondomein gesignaleerd:


Nieuwbouw   1. Uitbreiding van het aanbod goedkope en middeldure woningen
2. Terugdringen van de wachttijd in de sociale huursector
3. Her- en deprogrammering in het dure segment
4. Tijdelijke woonruimte om pieken in de vraag op te vangen
5. Inbreiding en transformatie  
Bestaande voorraad   1. Bevorderen van doorstroming op de woningmarkt
2. Verduurzaming van de bestaande woningvoorraad
3. Bestaande woningvoorraad toekomst- en zorgbestendig maken  
Wijken en buurten   1. Ontwikkelen van woonzorgzones
2. Gemixte en inclusieve wijken en buurten  

Voor wat betreft het programma voor Waterfront fase 3 is het relevant om aan te geven dat de raad bij het vaststellen van de Woonvisie Harderwijk een amendement heeft aangenomen om tenminste 100 woningen in de vrije sectorhuur, met een huurprijs tot 850 euro per maand te realiseren in dit gebied en dat in mindering te brengen op het aantal woningen met een koopprijs van 275.000 of meer. Daarnaast heeft de raad een motie aangenomen die oproept om het segment met een instapprijs van € 150.000,- te bedienen in Waterfront fase 3 (en in Harderweide).

3.3.3 Uitvoeringsagenda 2019 - 2022 Woonvisie Harderwijk

Bij het opstellen van de uitvoeringsagenda is het planaanbod -en de verwachte inzet daarvan in de tijd gezien- opnieuw in kaart gebracht. Het ziet er nu naar dat in de periode tot 2025 een aantal van (afgerond) 3.000 woningen aan de voorraad kan worden toegevoegd. In de uitvoeringsagenda zijn ook de vraag/aanbod situatie per woningmarktsegment opnieuw in kaart gebracht. De belangrijkste conclusies uit die exercitie waren:

  • Het totaal aan plannen voor sociale huurwoningen is op zich toereikend gezien de behoefte; wel zou een versnelling in de realisatie wenselijk zijn;
  • Het aanbod aan vrije sectorhuur met een huur tot 850 euro per maand blijft achter bij de behoefte, ook het toevoegen van 100 woningen in Waterfront fase 3;
  • In het koopsegment tot 200.000 euro blijft het aanbod sterk achter bij de behoefte;
  • In de overige segmenten (vrije sectorhuur met een huur boven 850 euro per maand en koopwoningen met een prijs boven de 200.000 euro) is het aanbod goed afgestemd op de behoefte.
3.3.4 Stedenbouwkundig plan voor Waterfront fase 3

De raad van de gemeente Harderwijk heeft op 4 april 2019 het stedenbouwkundig plan voor Waterfront fase 3 vastgesteld. Bij de besluitvorming is een amendement aangenomen om de maximale bouwhoogte langs de N302 te verhogen van 18 meter naar 30 meter en deze extra ruimte te benutten om zoveel mogelijk kleinere, goedkope woningen te bouwen in de categorie tot 200.000 euro. Verder is een motie aangenomen die oproept om bij de uitwerking van Waterfront fase 3 aandacht te hebben voor levensloopbestendige woningen.

3.3.5 Uitgiftestrategie

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk. De bestemmingsregels zijn flexibel opgezet, waardoor het uiteindelijke aantal woningen kan variëren. In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van circa 787 woningen. Binnen de bestemming wonen zijn verschillende bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd mogen worden. Per bouwvlak is een aantal woningen vastgesteld, waarvan 10% naar beneden en 20% naar boven afgeweken mag worden. Dit houdt in dat na voltooiing minimaal 708 en maximaal 944 woningen zijn ontwikkeld. De verhouding tussen grondgebonden woningen en appartementen is respectievelijk 43% grondgebonden en 57% appartementen.

Wat de fasering betreft van de woningbouw nog het volgende. De eerste uitgifte wordt verwacht medio 2020 en begin 2021 zijn de eerste bouwactiviteiten te verwachten. Dat betekent dat ongeveer van de helft woningen na 2024 zal worden opgeleverd.


Conclusie

Het bestemmingsplan Waterfront fase 3 draagt in belangrijke mate (zowel kwantitatief en kwalitatief) bij aan de doelstellingen in de Woonvisie Harderwijk 2017. De woningbouw voorziet duidelijk in een woningbehoefte en draagt bij aan de realisatie van gevarieerde en aantrekkelijke woonwijken. Het plangebied is onderdeel van de transformatie van het industrieterrein Haven.

3.4 Archeologie en Erfgoedbeleid

3.4.1 Archeologienota

De Erfgoedwet, juncto Monumentenwet 1988 verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting"). In de beleidskaart Archeologie is aangegeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden. Op grond van de Erfgoedwet, juncto monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (omgevingsvergunning aanlegactiviteiten), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden.

Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellingsgrenzen aangegeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellingsgrenzen.

In paragraaf 5.3.1 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.4.2 Erfgoed

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast de ondergrondse (te verwachten) cultuurhistorische waarden (archeologie), ook een beschrijving moet worden gegeven van de bovengrondse cultuurhistorische waarden, zoals (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. In de toelichting van de aanpassing, is aangegeven dat de bovengrondse cultuurhistorische waarden niet alleen de beschermde monumenten betreffen.

De gemeente Harderwijk heeft daarom in 2015 een inventarisatie laten uitvoeren naar alle bovengrondse cultuurhistorische waarden en deze opgenomen in de cultuurhistorische waardenkaart.

In paragraaf 5.3.2 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.5 Welstandsbeleid

Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.

In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.


In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:

  • kleine bouwinitiatieven die welstandsvrij zijn;
  • kleine bouwinitiatieven waarvoor de zogenaamde 'sneltoetscriteria' gelden (criteria voor meest voorkomende kleine bouwactiviteiten);
  • grote bouwinitiatieven waarvoor lichte, gemiddelde en zware welstandstoets gelden;
  • grote bouwinitiatieven voor ontwikkelingslokaties, die in aparte beeldkwaliteitsplannen zijn vervat.


In de welstandsnota is het volgende opgenomen over Waterfront-Zuid waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van is: "De gemeente Harderwijk en het Consortium Waterfront hebben gezamenlijk een supervisor aangesteld die zorg draagt voor de ruimtelijke kwaliteit van Waterfront-Zuid. Alle ontwikkelde bouwplannen voor Waterfront-zuid worden getoetst door de supervisor Waterfront aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid. Indien de supervisor van oordeel is dat het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan Waterfront-Zuid en daarmee ook voldoet aan redelijke eisen van welstand, wordt het bouwplan ambtelijk afgedaan. Indien de supervisor van mening is dat het bouwplan niet voldoet aan het beeldkwaliteitsplan vraagt hij tevens advies aan de CRK, die hij in zijn eindadvies verwerkt."

Voor Waterfront-Zuid is een beeldkwaliteitplan opgesteld dat onderdeel is van de welstandsnota. In het beeldkwaliteitplan voor Waterfront-Zuid uit 2013 is aangegeven dat voor de bebouwing en voor de nrichting van de openbare ruimte in Waterfront-Zuid wordt uitgegaan van een hoog ambitieniveau. Daarbij wordt gestreefd naar een herkenbare relatie met het water (een ‘nautisch karakter’). Daarnaast wordt voor de woonbebouwing gestreefd naar aansluiting in schaal en karakter bij de bebouwing in de binnenstad. Dit geldt met name voor bebouwing in de plandelen die het dichtst bij de binnenstad zijn gelegen. Het beeldkwaliteitplan heeft mede betrekking op het Dolfinarium.

In mei 2019 is het beeldkwaliteitplan voor voorliggend plangebied geactualiseerd (zie bijlage 1). Dit geactualiseerde beeldkwaliteitplan wordt bij het vaststellen van het bestemmingsplan onderdeel worden van de welstandsnota.

3.6 Milieubeleid

3.6.1 Milieubeleidsplan Harderwijk 2009-2012

De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.

Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.

3.6.2 Gebiedsgericht milieubeleid

In het Milieubeleidsplan is voor verschillende delen van Harderwijk gebiedsgericht milieubeleid opgesteld. Door het opstellen van gebiedsgericht milieubeleid komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Welk milieubeleid voor het voorliggende plangebied geldt, is weergegeven op een interactieve kaart op de gemeentelijke

milieuwebsite (www.harderwijk.nl/milieu).

3.6.3 Routekaart naar een klimaatneutraal Harderwijk: De Energieke stad

Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel: in 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45 % minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:

  • Energie besparing;
  • Opwekken van duurzame energie;
  • Compenseren (bijvoorbeeld door inkoop groene energie).

Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).

In paragraaf 4.6 wordt ingegaan op duurzaamheid in relatie tot het plangebied.

3.7 Bodembeleid

De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio.

In paragraaf 5.7.3 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.8 Waterbeleid

3.8.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.8.2 Nationaal Waterplan

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.

3.8.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.


De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

3.8.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 stelden Provinciale Staten de Omgevingsverordening vast en deze is op 1 maart 2019 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.


De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.


De Omgevingsverordening heeft de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet


In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.

3.8.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten.

Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.

3.8.6 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

3.8.7 Keur Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.

Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.


Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.


Algemene regels

Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.

Verantwoordelijkheden

Hemelwater:

Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.


Grondwater:

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.


Regionaal Oppervlaktewater (beken, sloten, singels, grachten en vijvers):

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.

De keur van het waterschap is voor betreffende plan maar beperkt relevant (voorkomen verdunning stedelijk afvalwater met hemelwater en onttrekken van grondwater).

In het plangebied komt relatief veel oppervlaktewater voor. Dit staat echter in open verbinding met het hoofdwatersysteem (Wolderwijd) waarvoor Rijkswaterstaat Midden Nederland bevoegd gezag is als fomeel waterbeheerder. Het lozen van schoon hemelwater op oppervlaktewater op het hoofdwatersysteem is zonder watervergunning toegestaan tot een maximaal debiet van 5.000 m3/uur. Zeker gezien de bijzonder situatie van de bodem (na asbestsanering) en de nabijheid van robuust oppervlaktewater is het maximaal vasthouden van hemelwater in het plangebied niet doelmatig.

3.8.8 Waterplan Harderwijk 2013-2018

Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".

In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart. Specifiek voor het betreffende plangebied ziet het waterplan enerzijds een kans voor het versterken van waterbeleving en waterrecreatie en anderzijds een risico m.b.t. kwaliteit van het oppervlaktewater vanwege beperkte doorstroming.

Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.

3.8.9 Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP)

Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:


Stedelijk Afvalwater

Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.


Hemelwater

Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • Perceeleigenaar is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor inzameling en verwerking van hemelwater (infiltratie op eigen terrein). Indien dit redelijkerwijs niet van de perceeleigenaar kan worden verwacht, zal de gemeente de zorgplicht over moeten nemen.
  • Perceeleigenaren van bestaande bebouwing worden gestimuleerd om hemelwater van de vuilwater riolering af te koppelen.
  • Bij eventuele reconstructie: hemelwater van openbaar gebied afkoppelen van riolering, tenzij dit niet doelmatig blijkt te zijn.
  • Bij eventuele nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting): hemelwater in principe bij voorkeur lokaal inzamelen en verwerken (infiltratie of lozing op oppervlaktewater), tenzij dit ondoelmatig blijkt te zijn (bijvoorbeeld bij hoge grondwaterstand of bestaand dicht stedelijk gebied).


Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.


Grondwater

De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.

Uitgangspunten hierbij zijn:

  • de perceeleigenaar: verwerkt grondwater op eigen terrein en zorgt voor een waterdicht pand.
  • de gemeente: neemt meldingen in ontvangst en zoekt naar een oplossing.
  • alleen als geen enkele andere partij een oplossing kan of hoeft te bieden, dan neemt de gemeente maatregelen. Er worden alleen maatregelen genomen als sprake is van structurele grondwateroverlast die de gemeente op een doelmatige manier kan oplossen.
  • het waterschap; neemt peilbesluiten en beïnvloedt hiermee de grondwaterstand. Vooral buiten de bebouwde kom speelt het waterschap hiermee een belangrijke rol. Ook verleent het waterschap vergunning voor kleinere grondwateronttrekkingen.
  • de provincie: verleent vergunningen voor grotere industriële grondwateronttrekkingen, onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor een bodemenergiesysteem. Ook werkt de provincie aan natuurontwikkeling. Vooral als ergens sprake is van verdroging zal grondwater voor de provincie een belangrijk onderwerp zijn.


Grondwaterneutraal bouwen

Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.

3.8.10 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.6 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.

3.9 Groenbeleid

In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.

Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).

Door met bomen de straatprofielen optisch te versmallen werkt beplanting ook snelheidsverlagend, en vormt het een alternatief voor verkeersdrempels en andere obstakels.

3.10 Verkeers- en vervoersbeleid

3.10.1 Verkeer

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).

Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.

In paragraaf 4.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.10.2 Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

In paragraaf 4.4 wordt nader op dit onderwerp ingegaan.

3.11 Economisch beleid

3.11.1 Algemeen

Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.

3.11.2 Detailhandelsvisie

Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Deze visie geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: "Wat is de meest optimale, evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente Harderwijk gegeven de grote ambities als regionaal centrum? Wat is de omvang en functie van de verschillende winkelgebieden in die structuur? En welke acties en (beleids)maatregelen zijn nodig of gewenst, zowel generiek als voor de onderscheiden winkelgebieden, om de gewenste structuur te bereiken?"

Over ondergeschikte detailhandel is het volgende opgenomen in de Detailhandelsvisie. Vormen van detailhandel die ondersteunend en ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en die een gemaksfunctie hebben voor de bezoekers van de betreffende voorziening, zijn toegestaan. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat van het detailhandelsaanbod een autonome attractie uitgaat op de consument die elders verblijft.

In de Herijking Detailhandelsvisie Harderwijk (op 12 juli 2018 vastgesteld door de gemeenteraad) wordt aandacht besteed aan de detailhandel in 'fase 3' van het project Waterfront. In Waterfront wordt er gestreefd naar een levendig karakter met een combinatie van wonen, werken en winkelen. Hiervoor is op verschillende plekken een aanduiding opgenomen. Met deze aanduidingen zijn verschillende andere functies toegestaan, namelijk: maatschappelijk; ondergeschikte detailhandel, lichte horeca en dienstverlening. Deze plekken bieden ruimte voor kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid. De detailhandelsfunctie die is toegestaan, is hieraan ondergeschikt. In de Nota van Uitgangspunten Waterfront fase 3 (2016) is dit vastgelegd.

De detailhandel die met het voorliggende bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades mogelijk wordt gemaakt, is bedoeld om Waterfront dit levendige karakter te geven. Er is sprake van ondergeschikte detailhandel waar Waterfront mee wordt gediend, zonder dat er sprake is van concurrentie met de binnenstad of andere winkelgebieden.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan in overeenstemming met het detailhandelsbeleid is.

3.11.3 Beleid historische schepen

De gemeenteraad heeft het Beleid historische schepen Harderwijk en de Verordening historische schepen Harderwijk op 18 juli 2019 vastgesteld. Dit beleid is één van de uit te werken onderdelen van de Havenvisie Harderwijk 2016. In deze Havenvisie is een ambitie opgenomen voor het noordelijk en het zuidelijk havengebied. Het Beleid historische schepen Harderwijk is bedoeld om een invulling te geven aan een onderdeel van de ambitie voor het zuidelijk havengebied, namelijk de beleving en uitstraling.

Om de levendigheid te vergroten zijn op aangewezen locaties (historische) schepen met een horecafunctie of woonfunctie in de havens van Harderwijk gewenst. De uitbreiding met de drie nieuwe havens in Waterfront biedt extra mogelijkheden voor historische schepen. Er komen extra ligplaatsen beschikbaar en voor het toerisme geven historische schepen een extra dimensie aan de aantrekkingskracht van Harderwijk. Historische schepen in de havens bieden een
uniek decor voor de toeristensector en evenementen en fungeren op die manier als een vliegwiel
voor de economie van Harderwijk.

In het Beleid historische schepen wordt onder andere ingegaan op de voorwaarden waaronder een schip een ligplaatsvergunning krijgt en waaronder de functie wonen is toegestaan.

Enkele mogelijke locaties voor de historische schepen liggen in voorliggend plangebied. In paragraaf 4.5.1 wordt hier verder op ingegaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Harderwijk is van oudsher onlosmakelijk met het water verbonden. In vroeger tijden vormden handel en visserij een belangrijke bron van inkomsten. Na de aanleg van de Afsluitdijk en de drooglegging van Flevoland ligt de stad aan het Wolderwijd en het Veluwemeer. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw werd de historische binnenstad geleidelijk van het water afgesneden door de toenemende druk van bedrijvigheid en recreatie en de hiermee samenhangende verkeers- en parkeerproblemen. Aan de binnenstad grensde het verouderde en vervuilde industrieterrein Haven. Om het tij te keren ontwikkelt gemeente Harderwijk, in nauwe samenwerking met andere partijen, het project Waterfront. Een veelomvattend project dat de stad volop toekomst biedt als toeristische trekpleister, als aantrekkelijke woonstad en als regionaal economisch centrum. Met het Waterfront wordt de relatie tussen de stad en het water hersteld en ontstaat een nieuwe aantrekkelijke kustlijn die berekend is op de eisen van de moderne tijd, met respect voor de natuur en het historische karakter van Harderwijk.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de toekomstige woonwijk eruit komt te zien. Er wordt ingegaan op de thema's wonen, voorzieningen, verkeer en parkeren, groen en water en duurzaamheid.

4.2 Wonen

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe woningen mogelijk. De bestemmingsregels zijn flexibel opgezet, waardoor het uiteindelijke aantal woningen kan variëren. In het stedenbouwkundig plan is uitgegaan van circa 787 woningen. Binnen de bestemming wonen zijn verschillende bouwvlakken opgenomen waarbinnen de woningen gebouwd mogen worden. Per bouwvlak is een aantal woningen vastgesteld, waarvan 10% naar beneden en 20% naar boven afgeweken mag worden. Dit houdt in dat na voltooiing minimaal 708 en maximaal 944 woningen zijn ontwikkeld. De verhouding tussen grondgebonden woningen en appartementen is respectievelijk 43% grondgebonden en 57% appartementen.

Het Waterfront dient een levendige en multifunctionele buurt te worden. Het vormt een logisch verlengstuk van de historische binnenstad. Het is niet wenselijk om een monofunctionele buurt te ontwikkelen. Waterfront Stadswerven en De Kades bestaat dan ook uit twee deelgebieden, namelijk 'Stadswerven' en 'De Kades'. Op onderstaande kaart staan de deelgebieden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0004.jpg"

Overzichtskaart met de gebieden

Stadswerven

Deelgebied Stadswerven sluit qua sfeer en stedenbouwkundige opzet het meest aan bij de binnenstad. Het uitgangspunt is de ontwikkeling van een gebied met gesloten bouwblokken, waarbinnen ruimte is voor parkeren. De kades in dit gebied zijn openbaar, de woningen zijn met hun voorzijde op het water gericht. Door het toevoegen van een centraal gelegen noord – zuid verbinding in het gebied ontstaat een stratenpatroon dat aansluit bij het gewenste beeld van de kleinschaligheid van de binnenstad. Centraal in het gebied zal een pleinvormige ruimte worden ontwikkeld. Haaks op dit plein is ruimte voor een tweetal (senioren)hofjes. Zowel het plein als de (senioren)hofjes worden autoluw, zodat hier een prettig verblijfsgebied ontstaat. Rondom de molen, langs de Lelyhaven en de Vissershaven is in de beganegrondplint ruimte voor (commerciële) voorzieningen. In het bestemmingsplan wordt voor de bebouwing langs de Lelyhaven en de Vissershaven de mogelijkheid tot vestiging van deze functies geboden. De gebouwen kunnen worden gebouwd met een flexibele begane grond indeling met een grote verdiepingshoogte. De markt kan dan zelf bepalen of in deze gebouwen op de begane grond voorzieningen gerealiseerd worden, of dat deze ruimte toegevoegd wordt aan de bovenliggende woning.

De Kades

Deelgebied De Kades krijgt meer een industrieel en grootstedelijk karakter. De maat en schaal van de gebouwen en bouwblokken is hier groter dan in het gebied 'Stadswerven'. In het gebied De Kades wordt een woonmilieu gecreëerd rond verschillende watergangen. Deze watergangen zijn onderling met elkaar verbonden en bevaarbaar voor kleine bootjes (tot 1.40 m hoog). Zo veel mogelijk woningen in dit gebied zijn georiënteerd op het water. In het deelgebied is metselwerk, in meerdere kleuren, het gangbare bouwmateriaal. Het gebied is in de architectuur minder historisch van opzet dan het gebied Stadswerven. De gebouwen zijn hier kloeker en refereren meer aan de grotere maat van het water. Pakhuizen en industriële havengebouwen vormen hier een inspiratie voor de architectuur. De bebouwing langs N302 dient een uitgesproken en hoogwaardige uitstraling te krijgen om zo het visitekaartje van de stad Harderwijk te worden.

In bijlage 1 Beeldkwaliteitplan Stadswerven en De Kades staat een verdere toelichting en referentiebeelden over de vormgeving van de deelgebieden.

De meeste woningen worden vrije sector-koopwoningen. Ook worden middeldure huurwoningen en kleine, goedkope koopwoningen gebouwd, maar het exacte aantal is nog niet bekend.

Met het raadsbesluit d.d. 4 april 2019 is besloten om de bouwhoogte van de bebouwingswand langs de N302 te verhogen. In het stedenbouwkundig ontwerp is een bouwhoogte van 18 m opgenomen, maar de wens is om de bouwhoogte te verhogen naar 30 m en de vrijgekomen ruimte te gebruiken voor de bouw van kleine, goedkope koopwoningen. Op dit moment wordt er nog nader onderzoek gedaan naar de haalbaarheid hiervan, omdat deze maatregel consequenties heeft voor onder andere parkeren, de molenbiotoop en geluid. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouwhoogte te verhogen naar 30 m.

4.3 Voorzieningen

Ter plaatse van de paarse stroken op onderstaande afbeelding zijn verschillende functies toegestaan. De bestemming is ook gewoon 'Wonen', maar op de paarse stroken zijn middels een functieaanduiding ook andere functies toegestaan. Er is gebruik gemaakt van drie verschillende aanduidingen, namelijk: 'maatschappelijk', 'gemengd-1' en 'gemengd-2'. Op onderstaande afbeelding staat met nummers aangegeven welke aanduiding is toegepast:

  • bij '1' op de kaart is de aanduiding maatschappelijk
  • bij '2' op de kaart is de aanduiding gemengd-1
  • bij '3' op de kaart is de aanduiding gemengd-2
  • bij '4' op de kaart is de aanduiding gemengd-3

Langs de Burgemeester de Meesterstraat ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan op de begane grond. In principe is de begane grond uitsluitend bedoeld voor deze maatschappelijke functie en mag er niet gewoond worden. Alleen als er een vergunningsprocedure doorlopen wordt, kan wonen toegestaan worden op de begane grond. Alle verdiepingen boven de begane grond zijn wel uitsluitend bestemd voor wonen.

Tegenover de Harderwijkse molen ter plaatse van de aanduiding 'gemengd-1' zijn op de begane grond maatschappelijke voorzieningen, detailhandel (max. 50 m2 per vestiging) en lichte horeca (max. 100 m2 per vestiging) toegestaan. Deze strook mag eventueel uitgevoerd worden als markthal. Dit betekent dat de functies ondergebracht worden in één ruimte met een centrale toegang. De oppervlaktebepalingen blijven in dat geval wel van toepassing. In principe is de begane grond uitsluitend bedoeld voor deze functies en mag er niet gewoond worden. Alleen als er een vergunningsprocedure doorlopen wordt, kan wonen toegestaan worden op de begane grond. Alle verdiepingen boven de begane grond zijn wel uitsluitend bestemd voor wonen.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd-2' zijn maatschappelijke voorzieningen, detailhandel (max. 50 m2 per vestiging), dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid toegestaan. Ook hier mag op de verdiepingen uitsluitend worden gewoond. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd-2' mag ook gewoond worden op de begane grond. Hiervoor is het doorlopen van een vergunningsprocedure dus niet nodig.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd-3' zijn maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca toegestaan. Ook hier mag op de verdiepingen uitsluitend worden gewoond. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd-3' mag ook gewoond worden op de begane grond. Hiervoor is het doorlopen van een vergunningsprocedure dus niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0005.jpg" Gebieden met functieaanduiding 'maatschappelijk', 'gemengd-1', 'gemengd-2' en 'gemengd-3'

Lichte horeca

In de plint tegenover de molen, op de historische schepen aan de Vissershaven en ten noordwesten van de Lelyhaven is lichte horeca toegestaan. Tegenover de molen en op de historische schepen is horeca toegestaan van de categorie 1a en 1b zoals bepaald in bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten van de planregels. Op de locatie aan de Lelyhaven is uitsluitend categorie 1a toegestaan. Hierbij gaat het om: 'Bedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken'. In bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten zijn ook de subcategorieën benoemd. Zoals beschreven is lichte horeca alleen overdag en 's avonds open en niet 's nachts. Lichte horeca mag minder overlast veroorzaken dan bijvoorbeeld middelzware horeca.

Voor een horeca activiteit biedt niet alleen het bestemmingsplan de grondslag om een onderneming toe te staan. Elke horeca onderneming heeft in ieder geval een exploitatievergunning nodig om de deur te openen voor bezoekers. Ook is er een terrasvergunning nodig om een terras te openen en voor het schenken van alcoholische dranken is een Drank- en Horecawet-vergunning nodig. Er gelden aparte voorwaarden voor deze vergunningen die niet in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Verkeersstructuur

Het Waterfront fase 3 bestaat uit twee plandelen, ‘Stadswerven’ en ‘de Kades’. Om sluipverkeer in het gehele Waterfront te voorkomen is ervoor gekozen beide plandelen afzonderlijk van elkaar te ontsluiten. de kades wordt voor het gemotoriseerde verkeer ontsloten vanaf de parallelstructuur N302 en de Vuurtorenweg. De Vuurtorenweg is de verbindingsweg tussen de rotonde bij de N302 en de nog te ontwikkelen parkeergarage op de kop van de Stadswerven. Via de Vuurtorenweg wordt zowel fase 2 als ‘de Kades’ ontsloten. Het tweede deelgebied van Waterfront 3, De Stadswerven wordt ontsloten via de Burgemeester de Meesterstraat. Het interne wegennet is, met uitzondering van de ontsluitingsroute van en naar de parkeergarage Kop van de Stadswerven (Vuurtorenweg), ingericht als verblijfsgebied (30 km/uur). Er zijn wel langzaamverkeersverbindingen aanwezig tussen beide plandelen.

De parkeerplaatsen voor de bewoners van de twee bouwblokken op de kop van de Stadswerven (onderdeel van fase 2) zullen eveneens ontsloten worden via de rotonde in de Burgemeester de Meesterstraat. De Waterstadboulevard tussen de Waterstadbrug en de Flevobrug zal ontsloten worden via de Vuurtorenweg. In de nog te ontwikkelen parkeergarage op de kop van de Stadswerven zal een verkeersscheiding tussen bewoners- en bezoekersparkeren geregeld gaan worden. Ook hier geldt dat er wel langzaamverkeersverbindingen tussen Stadswerven en de kop van de Stadswerven aanwezig zullen zijn. De Havendijk blijft toegankelijk vanaf de Burgemeester de Meesterstraat maar zal bij de molen ‘geknipt’ worden.


Langzaam verkeerstructuur

De plandelen worden naadloos aangesloten op het bestaande langzaamverkeersnetwerk van Harderwijk. De voorzieningen buiten de plandelen zijn snel en verkeersveilig te bereiken. De fietsontsluiting van de deelgebieden ‘de Kades’ en de kop van Stadswerven is gelegen vanaf de fietsroute langs de provinciale N302, de Watersportboulevard, de Strandboulevard, de Havendam en de Burgemeester de Meesterstraat. De aansluiting van de fietspaden op de hoofdwegenstructuur is geregeld middels: VRI (verkeersregelinstallatie),  rotonde en/of voorrangskruising. Het voetgangersverkeer vindt plaats via trottoirs aanliggend aan de woonstraten in de beide deelgebieden en vanaf de Strandboulevard.


Openbaar vervoer

Het plangebied is ontsloten door het openbaar streekvervoer met een bushalte aan de Burgemeester de Meesterstraat. Langs de Zuidwalstraat (parallelweg N302) zal een nieuwe bushalte worden aangelegd.

Op onderstaande afbeelding is de verkeersstructuur weergegeven op het stedenbouwkundig ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0006.jpg"

Verkeersstructuur Waterfront

4.4.2 Parkeren

Voor het parkeren wordt uitgegaan van de normering zoals die is opgenomen in de Parkeernormennota Harderwijk 2014 en de aanvulling op de parkeernormennota voor kleine wooneenheden uit 2016. Voor de reguliere grondgebonden woningen en appartementen geldt een parkeernorm van 1,8. Voor kleine woningen tot 50 m² gbo geldt een norm van 1,0 en voor kleine woningen tot 70 m² gbo geldt een norm van 1,2. Het parkeren in fase 3 zal deels in private parkeerhoven en half verdiepte parkeergarages plaatsvinden en deels in de openbare ruimte.

De parkeerbehoefte voor het geprojecteerde medisch centrum in het plandeel ‘de Kades’ zal in de openbare ruimte nabij het pand worden opgelost. Ook zal de eventueel benodigde parkeerruimte voor (bewoonde) historische schepen in de openbare ruimte plaats vinden. Het uitgangspunt is dat er maximaal 18 parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de historische schepen. Het nu voorliggende stedenbouwkundige plan voorziet in de parkeerbehoefte voor deze beide functies.

Het stedenbouwkundig plan biedt de mogelijkheid om in de begane grond plint van de woningen langs de Lelyhaven en de Vissershaven kleinschalige detailhandelsfuncties en ambachtelijke bedrijfjes te kunnen vestigen. In de parkeerberekening is rekening gehouden dat er maximaal 10 van dergelijke bedrijfjes (norm 1 parkeerplaats per bedrijf) gevestigd zullen gaan worden, hiervoor is eveneens parkeerruimte in het gebied aanwezig.

In het nieuwe bouwblok tegenover de molen is op de begane grond ruimte voor (lichte) horeca-, maatschappelijke en detailhandel functies, in totaal circa 643 m² bvo. Voor deze functies zijn rekenkundig 32 parkeerplaatsen benodigd. In het gebied zijn 24 parkeerplaatsen in de openbare ruimte hiervoor gerekend. Het restant van de parkeerbehoefte dient een plek te krijgen op het parkeerterrein aan de Scheepssingel.

In de Lelyhaven is ruimte voor 41 ligboxen voor pleziervaartuigen. Deze ligboxen zullen als optie verhuurd worden aan bewoners van het Waterfront. Voor deze functie is geen aanvullende parkeerruimte in fase 3 benodigd. In totaal zijn er in fase 3 van het Waterfront 1342 parkeerplaatsen beschikbaar voor circa 787 woningen en de diverse voorzieningen. De gemeente daagt de ontwikkelende partijen in het gebied uit om te komen tot ‘slimme’ parkeeroplossingen waardoor eventueel een lagere parkeernorm gehanteerd kan worden.

4.4.3 Parkeerregime

Vooralsnog wordt uitgegaan van een parkeervergunningstelsel in zowel plandeel ‘Stadswerven’ als plandeel ‘de Kades’. Alleen de 24 parkeerplaatsen nabij de voorzieningen bij de Molen zullen binnen een blauwe zone gaan vallen.

4.5 Groen en water

4.5.1 Water

De Vissershaven en de Lelyhaven zijn erg bepalend voor de uitstraling van de wijk. Er wordt ook een gracht gegraven die de Vissershaven met de Lelyhaven verbindt. Deze gracht wordt 12 meter breed en is over te steken over drie bruggen. Deze bruggen zijn, in tegenstelling tot alle andere bruggen in het Waterfront, geen ophaalbruggen. De vaart kan dus alleen door de kleinere bootjes (sloepen en kajaks bijvoorbeeld) worden bevaren. De grotere boten kunnen zowel de Lelyhaven als de Vissershaven invaren via de noordwestzijde.

In het bestemmingsplan zijn de havens bestemd met de bestemming 'Water'. In zowel de Lelyhaven als de Vissershaven is er plaats voor historische schepen. Er is langs enkele kades een aanduiding 'specifieke vorm van water - historische schepen' meegegeven. Langs de kades in de Lelyhaven en langs de kade aan de Vissershaven is er binnen de aangegeven contouren (zie afbeelding hieronder) ruimte voor historische schepen. Het is mogelijk om deze plek als recreatieve ligplaats te gebruiken, maar er zijn ook andere functies op de historische schepen toegestaan: wonen, lichte horeca en maatschappelijke functies. Er mogen maximaal 2 historische schepen gebruikt worden voor lichte horeca of een maatschappelijke functie. Dat wil dus zeggen 2 schepen in totaal (en niet 2 voor lichte horeca en ook 2 voor een maatschappelijke functie). De lichte horeca is uitsluitend toegestaan in de strook aan de Vissershaven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0007.jpg"

Plaats voor historische schepen in Vissershaven en Lelyhaven (binnen het rode kader)

Er worden ook ligboxen aangelegd voor middelgrote pleziervaartuigen. Deze ligboxen komen in de Lelyhaven tegen de Stadswerven aan. Hier is plek voor 41 ligboxen. Deze ligplaatsen worden bestemd met bestemming 'Water' en de aanduiding 'Ligplaats'. Deze ligboxen worden aangeboden bij de verkoop van woningen in het Waterfront Stadswerven en De Kades.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0008.jpg"

Ligboxen in de Lelyhaven (binnen het rode kader)

4.5.2 Groen

In het plangebied wordt zoveel mogelijk groen aangeplant. Met name langs de kades, de N302 en andere wegen, op de pleinen en in de binnenterreinen zullen bomen geplant worden. Ook zal op diverse plaatsen in het plangebied groen worden aangelegd, dat gebruikt kan worden voor verblijven en spelen.

In de planregels (lid 8.2) is opgenomen dat op minimaal 5% van het plangebied een openbare groenvoorziening moet zijn aangebracht. De uitwerking hiervan heeft plaatsgevonden in de Landschapsvisie die de gemeente hanteert bij de daadwerkelijke groeninrichting. In deze visie wordt het percentage van 5% ruimschoots gehaald.

Met groentoepassingen worden wateroverlast, hittestress en verdroging voorkomen. Daarnaast zal het groen bijdragen aan de biodiversiteit van het gebied. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de klimaat adaptieve stad, zie ook paragraaf 4.6.

4.6 Duurzaamheid

Met betrekking tot duurzaamheid zijn ambitieuze doelstellingen gesteld. Deze kunnen onderverdeeld worden in vier thema's:

  • 1. Aardgasloos en energieneutraal bouwen

Er wordt ingezet op een CO2 uitstoot die tussen 2010 en 2031 met 45% op stadsniveau wordt gereduceerd. In de praktijk betekent dit dat nieuwbouw per definitie gasloos en in principe energieneutraal c.q. -leverend moet worden gerealiseerd.

  • 2. Water, klimaatadaptatie en biodiversiteit

Er wordt gestreefd naar een klimaat adaptieve stad. Het voorkomen van wateroverlast en hitte stress, het beperken van droogte en het stimuleren van biodiversiteit door slimme (groen)toepassingen in, aan en om de woningen is noodzakelijk om dit doel te realiseren en bewoners tevens meer woongenot te bieden. Bij toepassingen in en aan de woningen kan gedacht worden aan het metselen in de spouwmuur van winterverblijfplaatsen van vleermuizen en het aanbrengen van verblijfplaatsen voor de huismus. Dit wordt natuurinclusief bouwen genoemd.

  • 3. Circulair bouwen

Bij de bouw wordt ingezet op circulair materiaalgebruik in de stad. Het inzetten op hergebruik van materialen en/of duurzaam materiaalgebruik en het nu voorkomen dat materiaal in de toekomst gerecycled moet worden is van belang om bij de nieuwbouw in Waterfront hier concreet invulling aan te geven.

  • 4. Mobiliteit

De ontwikkelaar richt zich op duurzame mobiliteit door het creëren van veilige, leefbare, op voetgangers georiënteerde buurten en wijken. Het gebruik van fossiele brandstoffen en fijnstofemissies moeten worden teruggedrongen door nieuwe mobiliteitsconcepten als elektrisch vervoer en/of deelauto's.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.2.1 Stedelijke ontwikkeling

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is een onderbouwing voor de Ladder voor duurzame verstedelijking verplicht. Een stedelijke ontwikkeling voor het bouwen van woningen is een ontwikkeling waarbij ten minste 12 woningen worden gebouwd. Dit bestemmingsplan staat maximaal 936 nieuw te bouwen woningen toe. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan biedt ruimte voor meer ontwikkelingen dan alleen voor wonen. Op verschillende plekken is het mogelijk om maatschappelijke functies, lichte horeca, ondergeschikte detailhandel en dienstverlening toe te voegen. Dit zijn kleine ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de nieuw te bouwen wijk. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2.2 Stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen tussen de binnenstad, de Knardijk N302 en naast woonwijk de Zeebuurt. Het plangebied is een voormalig bedrijventerrein. De locatie is bestaand stedelijk gebied. Er is dus geen sprake van uitbreiding.

5.2.3 Behoefte

Voorliggend plan past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor Harderwijk en levert een belangrijke bijdrage aan het invullen van de woonopgaven zoals die zijn neergelegd in de Woonvisie Harderwijk 2017. Kortheidshalve kan hier verwezen naar paragraaf 3.3 over het woonbeleid.

Het programma voor Waterfront fase 3 draagt voor een belangrijk deel bij aan de realisatie van gevarieerde en aantrekkelijke wijken. Doordat in Waterfront een woonmilieu ontwikkeld wordt dat zich onderscheidt van andere nieuwbouwwijken, neemt de variatie in het woningaanbod van Harderwijk toe. Waterfront is onderdeel van de transformatie van voormalig industrieterrein Haven.

5.2.4 Conclusie

De woningbouw in het plangebied vormt een stedelijke ontwikkeling op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook is deze stedelijke ontwikkeling 'nieuw', aangezien het niet gaat om het verplaatsen van woningen of anderszins compenseren middels Ruimte voor Ruimte bijvoorbeeld. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is de voorkeur beschreven dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied worden opgelost. Het plangebied is bestaand stedelijk gebied. Ook past het geplande woningaantal binnen de woningbehoefte aan woningen in Harderwijk.

Geconcludeerd wordt dat het voorgenomen initiatief voldoet aan de criteria van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.3 Archeologie en erfgoed

5.3.1 Archeologie

Het grootste deel van het plangebied is in de beleidskaart Archeologie aangemerkt als een gebied zonder archeologische verwachting, omdat de bodem is verstoord (ter plaatse van de Lelyhaven) of diep is vergraven onder archeologisch niveau. In dit plangedeelte behoeft geen archeologisch (voor)onderzoek te worden uitgevoerd. Een klein gedeelte van het plangebied, gelegen nabij de Burgemeester de Meesterstraat, is aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachting. In overleg met de regioarcheoloog is vastgesteld dat dit gedeelte is verstoord, door de voormalige bedrijfsbebouwing en infrastructuur. Om deze reden is er geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. In het bestemmingsplan is er om deze reden ook geen dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen.

5.3.2 Erfgoed

Het huidige plangebied is recent geheel gesaneerd, waarbij alle bebouwing en infrastructuur is gesloopt en verwijderd. Om deze reden bevinden er zich geen cultuurhistorische waardevolle elementen in het plangebied.

5.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er qua cultuurhistorie geen belemmeringen zijn voor dit plan.

5.4 Molenbiotoop

De molen De Hoop staat aan de Vissershaven, Havendijk 9. Na een intensieve locatiestudie naar een beschikbare plek nabij de binnenstad met voldoende windbelasting, werd in 1995 aan de Vissershaven met de opbouw van de molen begonnen. Op 18 september 1999 is molen ‘De Hoop’ in bedrijf gesteld. Ondertussen is de molen op de lijst van beschermde rijksmonumenten geplaatst.

De korenmolen ‘De Hoop’ is een achtkante stellingmolen. Een dergelijke molen staat op een verhoging, de stelling, om ook in de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen om te kunnen draaien. De stellinghoogte van de molen ‘De Hoop’ bedraagt 9,10 meter. Met het plaatsen van molen ‘De Hoop’ is een molenbiotoop ontstaan.

Zoals in paragraaf 3.2.4 is uiteengezet, is de molenbiotoop een zone van 400 m vanaf de molen. In onderstaande afbeelding is de molenbiotoop met de rode arcering aangegeven. Hieruit blijkt dat een groot deel van het plangebied binnen de molenbiotoop valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0009.png"

Molenbiotoop (rode arcering) ten opzichte van het plangebied

Aangetoond moet worden dat de nieuwe bebouwing niet beperkend werkt op het functioneren van de molen door middel van windvang. Daarom is het stedenbouwkundig ontwerp voor advies voorgelegd aan de Vereniging De Hollandsche Molen. De integrale tekst van het advies is opgenomen als bijlage 2.

Deze vereniging heeft geconcludeerd dat het functioneren van de molen door windhinder nauwelijks in het geding is en dat de gemeente Harderwijk zich heeft ingespannen om de molenbiotoop te borgen in het voorliggende plan.

5.5 Ecologie

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het doel van de wet is het behouden en herstellen van de natuur. Het is belangrijk voor de natuur dat er veel verschillende planten- en diersoorten zijn. Sommige soorten zijn kwetsbaar. Een goede natuurbescherming is belangrijk. Wanneer het met de natuur goed gaat, is er ook meer ruimte voor economische en andere maatschappelijke activiteiten. De wet kent twee soorten bescherming: gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Binnen de Wet natuurbescherming zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden en vormt daarmee de basis voor het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet alleen ter bescherming van gebieden, maar draagt ook bij aan soortenbescherming. Natura 2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd. Voor de Natura 2000-gebieden geldt ook de zogenaamde externe werking. Dit betekent dat ook gekeken moet worden of er negatieve effecten zijn van ontwikkelingen die plaatsvinden buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebieden maar die toch van invloed kunnen zijn op dit gebied.

In 2010 is voor het gehele project Waterfront een zogenoemde 'Passende beoordeling' opgesteld, een integraal ecologisch onderzoek naar effecten te verwachten effecten van het project Waterfront op de
natuurwaarden in de Natura-2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. In 2013 is deze 'Passende
beoordeling' geactualiseerd.

Op basis van de geactualiseerde Passende Beoordeling heeft de provincie Gelderland in 2014 een
Natuurbeschermingswet-vergunning verleend voor de realisering van alle onderdelen van het project
Waterfront waarvoor niet al eerder een Nb-wet-vergunning was verleend.

Vanwege de mogelijke veroudering van deze geactualiseerde passende beoordeling heeft Tauw (opnieuw) onderzoek gedaan naar de consequenties van de Wet natuurbescherming. De effecten als gevolg van het project Waterfront zijn getoetst aan de hand van de relevante instandhoudingsdoelen. Hieruit blijkt dat effecten op habitattypen, habitatrichtlijnsoorten, broedvogels en niet-broedvogels zijn uitgesloten. De geactualiseerde Passende Beoordeling is opgenomen als bijlage 3.

Ten aanzien van stikstof is er een Aeriusberekening uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit blijkt dat in de aanlegfase geen sprake is van stikstofdepositie, maar in de gebruiksfase wel (max. 0,02 mol/ha/jr). Dit betekent dat een vergunning Wet Natuurbescherming nodig is. De provincie is hiervoor bevoegd gezag. Er zijn twee oplossingsrichtingen. Ten eerste kan mogelijk gebruik gemaakt worden van stikstofruimte in het Stikstofregistratiesysteem. Vanaf 24 maart 2020 kan een aanvraag gebaseerd worden op dit registratiesysteem. Deze geldt in eerste instantie voor woningbouwprojecten, zoals voorliggend plan. Een tweede oplossingsrichting is interne saldering. In de huidige situatie wordt het plangebied namelijk gebruikt als parkeerplaats en tot 31 dec. 2019 als stadscamping. Als gekeken wordt naar de interne saldering door dit huidige gebruik, blijkt dat er geen sprake is van rekenresultaten boven de 0,00 mol/h/j voor de gebruiksfase.

Parallel aan de bestemmingsplanprocedure is een aanvraag voor een natuurvergunning bij de provincie ingediend.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang.

De Groende Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.. De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.

Het plangebied ligt niet in GNN- of GO-gebied, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0010.jpg"

Ligging plangebied t.o.v. GNN en GO (bron: Omgevingsverordening Gelderland)

Soortenbescherming

De soortenbescherming in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. In grote lijnen blijft de bescherming gelijk aan de oude Flora- en Faunawet. Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet hanteert het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiervoor moet een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De aanvraag moet onderbouwd worden met een onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten.

In de nieuwe wet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen, zoals bouwactiviteiten, altijd zorgvuldig moet worden omgegaan met aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Quickscan

Er is een quickscan uitgevoerd op 3 mei 2019 om te beoordelen of en welke soorten aanwezig zijn in het plangebied en welke maatregelen daarvoor getroffen kunnen en/of moeten worden. Deze quickscan is opgenomen in bijlage 5. Op basis van de quickscan is er niet uitgesloten dat beschermde soorten voorkomen in het plangebied. Het is mogelijk dat er amfibieën en grondgebonden zoogdieren voorkomen waarvoor zorgplicht geldt en algemene broedvogels waarvan de nesten beschermd zijn als deze worden gebruikt.

Er zijn twee mitigerende maatregelen gesteld ter bescherming van de ecologische waarde.

  • Werkzaamheden dienen buiten de broedperiode uitgevoerd te worden. De broedperiode voor algemene broedvogels is globaal tussen 15 maart en 15 juli. Broedgevallen buiten deze periode zijn ook beschermd. Om te voorkomen dat broedvogels zich gaan vestigen in het gebied, dient voor 1 maart alle begroeiing te zijn verwijderd. Als er een broedgeval aan wordt getroffen, moeten de werkzaamheden uitgesteld worden, totdat de jonge vogels het nest hebben verlaten.
  • De oeverzwaluw begint ongeveer half april met het bouwen van een nest. Hiervoor zoeken zij een steil talud bij het water. Om te voorkomen dat de oeverzwaluwen gaan nestelen op plekken waar grondwerkzaamheden plaatsvinden, moeten de taluds flauwer dan 1:1 opgezet worden. Alle taluds die steiler zijn, moeten afgedekt worden met een doek bijvoorbeeld als er meer dan één dag niet aan gewerkt wordt.

Met inachtneming van de beschreven mitigerende maatregelen, zijn negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten uitgesloten. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Maatregelen ontheffing 2013

In 2013 zijn er ontheffingen verkregen, waarvoor drie maatregelen in de eindsituatie gerealiseerd moeten zijn.

  • In de eindsituatie moet in 5% van het gebied een groenvoorziening zijn aangebracht met inheemse boom- en struiksoorten. Het gaat om groenvoorzieningen in openbaar gebied, maar het percentage van 5% is berekend over het totale plangebied. Dit is verankerd in lid 8.2 van de planregels.
  • In deelgebied 'De Kades' moeten 15 woningen geschikt worden gemaakt voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen.
  • In deelgebied 'Stadswerven' moeten ook 15 woningen geschikt gemaakt worden voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen.

Conclusie

Er kan geconcludeerd worden dat het plan vanuit ecologisch oogpunt voldoet aan wet- en regelgeving. Wel is een vergunning Wet natuurbescherming nodig die parallel aan het bestemmingsplantraject aangevraagd is bij het bevoegd gezag (provincie Gelderland).

5.6 Watertoets

5.6.1 Inleiding

In het kader van bestemmingsplannen is een Watertoets vereist. De Watertoets omvat het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor het project Waterfront is al in oktober 2002 gestart met de procedure voor de Watertoets. In de afgelopen jaren heeft hierover regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Harderwijk, Waterschap Veluwe (sinds 2013 "Waterschap Vallei en Veluwe", na een fusie met "Waterschap Vallei en Eem") en Rijkswaterstaat Midden Nederland. Resultaten zijn vastgelegd in verschillende Watertoetsdocumenten en in de waterparagrafen van opgestelde bestemmingsplannen en MER-documenten. Hierbij is sprake van een 'aangroeidocument', waarbij steeds verdieping heeft plaatsgevonden aansluitend bij het proces in de ruimtelijke planvorming (Masterplan à bestemmingsplan à uitwerkingsplan).

In 2009 is met alle partijen overleg gevoerd en is een overkoepelend 'Basisdocument watertoets Waterfront Harderwijk' (12 januari 2010) opgesteld. In het Milieueffectrapport Waterfront Harderwijk (het MER, d.d. februari 2010), deel B, wordt in hoofdstuk 7 uitvoerig ingegaan op het aspect water. In het MER deel B, hoofdstuk 7, paragraaf 5 zijn aanbevelingen ('bouwstenen') opgenomen voor het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA).

In 2012 is met de 'waterpartners' overleg gevoerd over diverse wateraspecten van het gehele plan Waterfront. Hierbij is afgesproken dat er voldoende aan de doelstelling van het watertoets proces is voldaan (het vroegtijdig betrekken en informeren), en dat toetsing van de nadere uitwerking plaats kan vinden in de reguliere vergunningprocedures (waterwetvergunning). Gelet op het al gevoerde overleg, het beschikbare materiaal en het globale karakter van dit uitwerkingsplan Waterfront-Watersportboulevard was er geen aanleiding meer om specifiek voor dit bestemmingsplan afzonderlijk overleg over de watertoets te voeren.

Het overkoepelend bestemmingsplan Waterfront-Zuid Waterstad is in februari 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. In de toelichting bij dat bestemmingsplan is een uitvoerige paragraaf over de waterhuishouding opgenomen.

5.6.2 Beleidsmatige wijzigingen

De voor dit bestemmingsplan relevante versie (12 januari 2010) van het aangroeidocument Watertoets is opgenomen in het MER (MER deel C bijlage 13). Deze watertoets beschouwt integraal de ontwikkelingen in Waterfront Zuid en Waterfront Noord-II.

Na januari 2010 hebben op regionaal niveau de volgende beleidswijzigingen plaatsgevonden.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid voor de periode 2016 - 2021. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en de vervanger van alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het NWP gaat over waterveiligheid, wateroverlast, droogte en waterkwaliteit. Op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro) heeft het NWP voor de ruimtelijke aspecten de status van rijksstructuurvisie.

In het Nationaal Waterplan benoemt het Rijk vier opgaven voor het IJsselmeergebied: waterveiligheid, zoetwater, ecologie en ruimtelijke ontwikkeling. Verbindend element voor deze opgaven is de ontwikkeling van het peilbeheer in het gebied, waarbij een keuze gemaakt dient te worden voor het meebewegen met de stijgende zeespiegel of het handhaven van het huidige peil.

In het deelprogramma Waterveiligheid is gewerkt aan nieuwe normen voor waterveiligheid. Hierbij wordt overgestapt van een overschrijdingskans benadering op een overstromingskans benadering. De hoogte van de normen (overstromingskansen) wordt onderbouwd aan de hand van de volgende doelen. Voor iedereen in Nederland die achter de dijk woont, gaat een zelfde basis veiligheidsniveau gelden. Daarbij richt men zich op een lokaal individueel risico (LIR), waarbij de kans op overlijdenvoor een individu ten gevolge van een overstroming niet groter mag zijn dan 1 op 100.000 per jaar. Waar grote groepen slachtoffers kunnen vallen, grote economische schade kan optreden of sprake is van ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang, wordteen hoger beschermingsniveau geboden. Drie gebieden vragen hiervoor speciale aandacht: het rivierengebied, delen van de Rijnmond-Drechtsteden en het gebied rond Almere. Ook op andere plekken, zoals het Waddengebied, het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta zal geïnvesteerd moeten worden om aan de nieuwe normen te voldoen. Tegelijkertijd zijn er ook plekken, vooral langs de kust, waar de bescherming reeds op orde is. Daar blijft goed onderhoud van belang. Voor de 'hoge gronden', waar gemeente Harderwijk ook onder valt, zijn geen normen voor overstromingskansen opgesteld.

Deltaprogramma 2019
Het doel van de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie is een klimaatbestendige en waterrobuuste ruimtelijke inrichting van Nederland in 2050. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten daarom vanaf 2020 klimaatbestendig en waterrobuust handelen. In 2017 hebben de overheden afgesproken de aanpak te versnellen en te intensiveren. De versnelling is nu breed ingezet. De meeste overheden werken aan stresstesten en geven klimaatadaptatie een plaats in plannen en regels om zich aan te passen aan de potentiele effecten van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hitte en overstromingen.

Uit het Deltaprogramma 2015 (deelprogramma IJsselmeergebied) blijkt dat het winterpeil van de Veluwerandmeren tot 2050 niet aangepast wordt (huidig streefpeil in de winter is 0,30- mNAP). Voor de periode na 2050 blijft voor het IJsselmeer de optie open om het winterpeil beperkt mee te laten stijgen met de zeespiegel (maximaal 30 cm), maar alleen als dat noodzakelijk en kosteneffectief is. Voor het Markermeer en de Veluwerandmeren wordt ook na 2050 geen stijging van het gemiddeld winterpeil voorzien: in geval van verdere stijging van het IJsselmeer na 2050 treedt het ontkoppelingsbesluit in werking. Het zomerpeil in het IJsselmeer, het Markermeer en de Zuidelijke Randmeren kan op langere termijn mogelijk een grotere bandbreedte krijgen tussen 0,40- en 0,10+ mNAP. Ook na 2050 geen verandering in het peilbeheer in de zomer optreedt in de Veluwerandmeren. Initiatiefnemers blijven zelf verantwoordelijk voor eventuele schade in buitendijkse gebieden.

De Keur van het Waterschap

Met betrekking tot het regionale waterbeleid is van belang dat per 1 januari 2014, dus na het vaststellen van het MER, de Keur van het Waterschap is geactualiseerd (de Keur is een verordening van het Waterschap die regelt wat wel en niet mag in of nabij regionaal oppervlaktewater/waterkeringen/grondwater). Met die actualisering zijn 'Algemene regels Waterschap Vallei en Veluwe' in de Keur opgenomen. Omdat het oppervlaktewater rondom het plangebied open verbinding staat met het hoofdwatersysteem, is niet het waterschap maar Rijkswaterstaat Midden Nederland bevoegd gezag. Dit betekent dat de Algemene regels van het waterschap die betrekking hebben op wat wel/niet mag in of nabij regionaal oppervlaktewater voor dit bestemmingsplan niet van toepassing zijn. De keur en algemene regels voor wat/wel en niet mag ten aanzien van het grondwater binnen het plangebied zijn wel van toepassing.

5.6.3 Relevante aspecten uit Bestemmingsplan Waterfront Zuid Waterstad

De voor dit bestemmingsplan relevante versie (12 januari 2010) van het aangroeidocument Watertoets is als bijlage opgenomen in het MER (MER deel C bijlage 13). Deze watertoets beschouwt integraal de ontwikkelingen in Waterfront Zuid en Waterfront Noord-II. In het MER is het 'Meest Milieuvriendelijk Alternatief' (MMA) aangegeven. Dit bestemmingsplan maakt, wat de wateraspecten betreft, realisering van het MMA mogelijk.

In het MER wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling Waterfront Zuid een neutrale invloed zal hebben op de wateraspecten (paragraaf 4.6 van deel B-7 Water).

Opmerking: de MER-watertoets d.d. 12 januari 2010 betrof een concept document, waarop formeel geen integraal wateradvies is afgegeven. Het laatste wateradvies had betrekking op de watertoets Waterfront-Zuid d.d. 13 januari 2006. In dat advies is het verzoek geuit om in komende bestemmingsplannen een voorbeeld te geven hoe het richtinggevende karakter van de watertoets heeft doorgewerkt op de uiteindelijke inhoud van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades is echter zo globaal van opzet, zodat hierin alleen richtinggevende oplossingsrichtingen/kanttekeningen over de doorwerking van het wateradvies zijn te geven.

De relevante aspecten voor het uitwerkingsplan Watersportboulervard zijn in deze waterparagraaf opgenomen en waar nodig geactualiseerd.

Veiligheid en wateroverlast

Ten gevolge van klimaatveranderingen zal de zeespiegel in de loop van deze eeuw waarschijnlijk gaan stijgen . Omdat het IJsselmeer afwatert in de Waddenzee, heeft een zeespiegelstijging gevolgen voor de afwateringssituatie van het IJsselmeer. De lozingssituatie van het IJsselmeer bepaalt voor een belangrijk deel ook de lozingssituatie van de Randmeren.

Waterfront-Zuid wordt op een hoogte van 1,60 m+NAP aangelegd (maaiveld). Bij het bepalen van de aanleghoogte is van het volgende uitgegaan:

  • 1. Er is rekening gehouden met de verwachte ontwikkelingen tot 2050, uitgaande van het worst-case scenario. Ontwikkelingen die zich na die tijd voordoen, zijn niet meegenomen in het bepalen van de aanleghoogte;
  • 2. Daarnaast is rekening gehouden met de toekomstige gebruiksfunctie: beleving van water is een belangrijk aspect in de woonwijk, de afstand tot het water dient dan ook niet te groot te zijn;
  • 3. Omdat het plangebied wordt omsloten door de N302, het Dolfinarium terrein en een kade loodrecht op de N302, wordt het plangebied beschermd tegen golfaanval.

Uitgaande van het huidige zomerpeil van 0,05 m-NAP is er bij een peilstijging van 1 m (mogelijke situatie 2100) een drooglegging van 65 cm. Dit is gering. Uitgaande van de Deltabeslissingen zoals vastgelegd in het Deltaprogramma 2015 is de kans dat het tot een dergelijke stijging van het streefpeil in de Veluwerandmeren zal komen eerder kleiner dan groter geworden dan in 2010.

Om het gebied te beschermen tegen hoog water, bestaat de mogelijkheid om de kades die het plangebied deels omgeven, uit te breiden, zodat het gehele plangebied in de toekomst kan worden afgesloten met een waterkering.

Uit een 'stresstest' hoogwater blijkt dat de risico's op hoogwater (als gevolg van hoog peil en/of opwaaiing) of en kruiend ijs verwaarloosbaar klein zijn (zie bijlage 6).

Vuilwater (Huishoudelijk afvalwater)

Het vuilwater wordt via een gemeentelijk vuilwaterriool ingezameld en afgevoerd naar RWZI Harderwijk. Er zijn geen riooloverstorten naar oppervlaktewater opgenomen in het nieuwe (en bestaande gemengde stelsel) in plangebied (ook niet elders in Waterfront Zuid).

Hemelwater

Het relatief schone hemelwater van daken en extensief belaste openbare verharde oppervlaken wordt niet geloosd op een gemengd stelsel, maar via een gescheiden hemelwaterstelsel rechtsreeks geloosd op oppervlaktewater. Hemelwater vanaf private percelen wordt via oppervlak aangeboden op de perceelgrens waardoor het risico op foutaansluitingen verwaarloosbaar klein is. Er liggen geen intensief belaste wegoppervlakken voor in het plangebied. De totale vuiluitworp naar oppervlaktewater is kleiner dan een virtueel traditioneel verbeterde gescheiden stelsel met een berging van 4 mm en een pompovercapaciteit van 0,3 mm/uur (bij traditionele verbeterd gescheiden stelsels is sprake van ondergrondse huisaansluitingen waar in de praktijk een percentage foutaansluiting in aanleg- of beheerfase onvermijdelijk is).

Er wordt gebruik gemaakt van niet uitlogende materialen ter voorkoming van diffuse verontreinigingen.

Hiermee wordt het principe 'schoonhouden, scheiden, schoonmaken' gehanteerd.

Oppervlaktewater

In het plangebied (als onderdeel van Waterfront-Zuid) wordt gewoond aan water. De watergangen worden voornamelijk stedelijk ingericht en krijgen recreatieve en gebruiksfuncties (vaarwater, kijkwater, water om langs te recreëren, uitdrukkelijk geen zwemwater). Dit betekent dat de oeverovergangen met het vasteland hoofdzakelijk zullen bestaan uit kades. Kindveiligheid is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere uitwerking van de inrichting. De watergangen worden zo ingericht, dat varend onderhoud mogelijk is.

De watergangen in Waterfront staan in open verbinding met het water in het Wolderwijd en (indirect) het Veluwemeer. Er worden (buiten het plangebied) maatregelen getroffen om de bestaande havenarmen te doorspoelen met oppervlaktewater uit de Friesegracht. Het hemelwater van het verharde oppervlak wordt geloosd op de watergangen, waardoor 'interne' verversing en doorspoeling optreedt. Door de watergangen voldoende breed (>10 m) en diep (>1 m) uit te voeren, wordt algenbloei niet verwacht.

In het MMA wordt voorgesteld om locaties aan te wijzen waar activiteiten plaatsvinden die mogelijk verontreinigingen op de waterkwaliteit veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is een plaats waar auto's gewassen kunnen worden. Dit betekent dat op andere plaatsen in het plangebied wassen van auto's niet wordt toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan is niet zo gedetailleerd dat dit hierin kan worden geregeld.

Om het Waterfront aantrekkelijk in te richten en rekening te houden met (onvermijdelijk) contact met het oppervlaktewater is het van belang dat er niet te veel ziekteverwekkers in het water voorkomen die problemen kunnen opleveren voor de volksgezondheid. Potentiële besmettingsbronnen zijn menselijke en dierlijke ontlasting (feaces). De risico's worden onder andere beperkt door geen riooloverstorten te realiseren en geen honden uit te laten direct langs het water. Via een hemelwaterstelsel kan hondenpoep op straat ook voor afspoeling van ziektekiemen zorgen. Deze kiemen komen bij (directe) lozing vanuit het hemelwaterstelsel in het oppervlakwater terecht.

Verontreinigde (water)bodems

Ernstig verontreinigde (water)bodems in het plangebied worden als onderdeel van het integrale saneringsplan Waterfront gesaneerd. In geval van risico op verspreiding van bodem- en grondwater verontreinigingen worden tijdig passende (monitoring)maatregelen getroffen.

Grondwateroverlast en -onderlast

Grondwateroverlast in het gebied wordt voorkomen door te zorgen voor voldoende ontwatering. Als minimale ontwateringsdiepte voor nieuw stedelijk gebied geldt in principe 70 cm beneden het maaiveld bij een overschrijding van 1 maal per jaar. De ontwateringsdiepte van 70 cm beneden het maaiveld is gericht op de grondwaterstand bij gebouwen, wegen, kabels en leidingen. In parken en ander stedelijk groen kunnen hogere grondwaterstanden worden geaccepteerd; ter plaatse van bijzondere (natte) natuur binnen stedelijk gebied is een hogere grondwaterstand gewenst.

Voor Waterfront-Zuid geldt in het algemeen het volgende:

  • 1. De grondwaterstanden hebben een sterke relatie met het streefpeil van het oppervlaktewater en zijn minder gevoelig voor tijdelijke peilstijgingen.
  • 2. Bij een aanleghoogte van 1,60 m+NAP is er tot 2050 nog een drooglegging van 1,35 m. Tot 2050 zijn er dan ook geen aanvullende maatregelen voor een goede ontwatering noodzakelijk (op grond van Deltaprogramma Waterveiligheid 2015: daarna waarschijnlijk ook niet);

Beheer en onderhoud

Rijkswaterstaat is de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder van het hoofdwatersyteem waaronder de Randmeren. Op grond van het 'Besluit aanwijzing zijwateren van hoofdwateren' is Rijkswaterstaat in de huidige situatie ook beheerder van het havengebied in Harderwijk. De gemeente beheert de nautische aspecten van het havengebied en is eigenaar en beheerder van de kademuren.

Uit het watertoetsoverleg is geconstateerd dat de globale waterkwaliteit van de Veluwerandmeren momenteel met relatief geringe beheerinspanningen gehandhaafd kan worden (nadat er in de afgelopen decennia door meerdere partijen fors is geïnvesteerd om de kwaliteit substantieel te verbeteren). Mocht er door de gewijzigde inrichting en gebruiksfunctie (van industrieel havenwater naar dichtstedelijke oppervlaktewater) verhoogde beheerinspanningen noodzakelijk zijn, dan is dat in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor deze wijziging: de gemeente. Mogelijk dat hiervoor tegen een redelijke vergoeding een beroep gedaan wordt op de inzet van RWS/waterschap.

In de toekomst wordt de beheersituatie aangepast op de feitelijke veranderingen in het gebied Waterfront-Zuid. Uitgangspunt hierbij is het op orde houden van de waterkwaliteit tegen de laagste maatschappelijke kosten.

Klimaatadaptatie

Overstroming:

Uit stresstest hoogwater en kruiend ijs buitendijks gebied blijkt dat risico verwaarloosbaar klein is

Wateroverlast (uitgangspunten rioleringsplan):

  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 2 jaar.
    geen water op straat in binnenhoven en achterpaden
  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 5 jaar.
    geen water op straat openbare ruimte
  • bij ontwerpbui met herhalingstijd van 10 jaar.
    geen water op straat openbare ruimte op primaire routes voor hulpdiensten, vluchtroutes en calamiteit verzamelplaatsen
  • bij klimaatbui met herhalingstijd van 250 jaar:
    geen langdurige maatschappij ontwrichtende effecten


Hittestress:

In het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met maatregelen in openbare ruimte om hitte eiland effect door stedelijk bebouwing te beperken. Voorbeelden zijn laanstructuren langs wegen en schaduwrijke boomgroepjes bij ontmoetingsplekken in de openbare ruimte. De minimale afstand tot een koelte eiland is 300 m.

Droogte:

Door de nabijheid van het Wolderwijd en een gegarandeerde aanvoer van grondwater vanaf het Veluwmassief is de grondwaterbeschikbaarheid het hele jaar rond stabiel, ook tijdens lange perioden van neerslagtekorten. Om de waterbeschikbaarheid in de leeflaag ook bij langdurige droogte te verbeteren is aandacht nodig voor een goede 'sponswerking' van de toplaag. Bijvoorbeeld door een humusrijke bodemopbouw van groen percelen die periodiek gevoed wordt met afstromend hemelwater, waterpasserende verharding in combinatie met drainerend cunet en ondergrondse voorzieningen voor bomen die in de verharding staan. Er is in dit plangebied niet gekozen voor ondergrondse infiltratievoorzieningen is vanwege de bodemcondities (na asbestsanering) die complicaties op zouden leveren bij aanleg, beheer en onderhoud (dit geldt zowel voor openbaar als privaat gebied).

5.6.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het plan.

5.7 Milieu

5.7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder en Wet milieubeheer), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodemkwaliteit (Wet bodembescherming), externe veiligheid (Bevi, Revi en Wet milieubeheer) en bedrijvigheid (Wet milieubeheer en VNG Handreiking Bedrijven en milieuzonering). Ook wordt ingegaan op de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij milieuaspecten moet zowel worden gedacht aan de geschiktheid van de locatie voor de beoogde ontwikkelingen, als aan de mogelijke gevolgen van die ontwikkelingen voor de omgeving.

Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) heeft milieu-advies gegeven (d.d. 9 mei 2019, kenmerk Z-19-200980) dat hieronder integraal is verwerkt.

5.7.2 Bedrijven

Lorentz 

In de omgeving van het plangebied is het industrieterrein Lorentz gevestigd. Het gaat hier om een gezoneerd industrieterrein. In het hoofdstuk geluid wordt verder ingegaan op geluid afkomstig van Lorentz.

Op Lorentz zijn diverse bedrijven gevestigd. De bedrijven RWZI Harderwijk (Lorentzstraat 5) en Palingrokerij Dries van den Berg (Stephensonstraat 2) zijn bedrijven met een milieucategorie 4.2 conform de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering". De milieuzone voor een categorie 4.2 bedrijf is 300 meter. De zones van deze bedrijven zijn gelegen over het plangebied. Op basis van de VNG-uitgave wordt de milieuzone voor een RWZI en een palingrokerij bepaald door het aspect geur.


RWZI

In 2014 is er een uitbreidingsvergunning verleend voor de RWZI voor het realiseren van een bio-energiecentrale. In 2017 is een vergunning verleend voor het milieuneutraal wijzigen van de inrichting. Voor het beoordelen of de geuremissie van de RWZI invloed heeft op het plangebied is het geuronderzoek van Royal Haskoning DHV, 8 december 2016 met kenmerk IBBE6196-101-100R003F01 als uitgangspunt genomen.

Voor de toetsing van geur is uitgegaan van het geurbeleid dat de gemeente vastgesteld heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0011.png"

Voor het bepalen van de waarde wordt aangesloten bij de normstelling zoals opgenomen in de beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017. In deze beleidsregel zijn de volgende normen opgenomen voor het type geur dat afkomstig is van de RWZI:

- grenswaarde: 5 OU/m3

- richtwaarde: 1,5 OU/m3

- streefwaarde: 0,5 OU/m3

In onderstaande afbeelding is de geurimmissie van de RWZI op de omgeving weergegeven. Hieruit volgt dat het plangebied gedeeltelijk is gelegen tussen de streefwaarde en richtwaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0012.png"

De realisatie van dit plan is reeds voorzien in het bestemmingsplan Waterfront- Zuid Waterstad vastgesteld op 5 februari 2008 en het Uitwerkingsplan fase 3 van 1 november 2011. In deze plannen is de ruimtelijke keuze voor dit gebied reeds onderbouwd. Het realiseren van gevoelige bestemmingen binnen deze geurcontouren is op basis van het milieubeleid Harderwijk acceptabel.


Palingrokerij Dries van den Berg

Op 10 november 2016 is voor palingrokerij Dries van den Berg, Stephensonstraat 2 een bestemmingsplan vastgesteld voor de verplaatsing van dit bedrijf. In dit bestemmingsplan is het volgende overwogen met betrekking tot geur van het bedrijf en Waterfront.


5.5.6.4 Geur
Voor geur is de richtafstand op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 300 meter. Binnen 300 meter liggen, ten zuiden van de planlocatie, geurgevoelige objecten. Bestaande objecten zijn de woningen ten zuiden van de locatie, aan de Flevoweg en de Lovinkstraat. Ook de nieuwe planlocatie Waterfront ligt deels binnen deze straal van 300 meter. Deze conclusie maakt dat de verplaatsing en bestemmingswijziging van de planlocatie voor de visrokerij niet op voorhand doorgang kan vinden. Er kan echter wel gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand voor geur.

Huidige afstand versus nieuwe afstand tov gevoelige objecten
Gemotiveerd afwijken van de richtafstand wordt in de eerste plaats ingegeven door het feit dat de visondernemers op hun huidige locaties aan de Burgemeester de Meesterstraat ten aanzien van geur veel ongunstiger zitten. Op de huidige locaties liggen geurgevoelige objecten op veel kortere afstand (40 meter), omdat aan de overzijde van de straat al de eerste woningen aanwezig zijn. Verhuizen naar de nieuwe planlocatie betekent dat het bedrijf op veel grotere afstand van woningen komt te zitten (minimaal 150 meter).

Eisen Activiteitenbesluit
De palingrokerij en vishandel is onder andere een horecabedrijf, een bedrijf waar voedingsmiddelen voor de directe consumptie worden aangeboden. Daarnaast wordt paling gerookt en worden er bewerkingen aan vis uitgevoerd ten behoeve van de verkoop. Het bedrijf valt op grond van het Besluit omgevingsrecht onder categorie 18 van bijlage I onderdeel C van dat besluit. Categorie 18 betreft inrichtingen als hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria's, snackbars en discotheken, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor de directe consumptie worden bereid of verstrekt. Bedrijven onder deze categorie zijn niet vergunningplicht, maar vallen geheel onder het Activiteitenbesluit.
Het Activiteitenbesluit stelt in de bijbehorende regeling (Artikel 3.103) als eis aan geurreductie het volgende:
Ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder als bedoeld in artikel 3.132 van het besluit worden afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig bereiden van voedingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.130, onder b, c en d, van het besluit die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
1. ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd; of
2. geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

Deze eis is op grond van het Activiteitenbesluit voldoende, ook als het bedrijf op kortere afstand van geurgevoelige objecten ligt. Door te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit worden geurgevoelige objecten in het “vergunningenspoor” van voldoende bescherming voorzien en kan worden afgeweken van de richtafstand van 300 meter die wordt voorgesteld door de uitgave Bedrijven en milieuzonering.

5.5.6.5 Conclusie
Op grond van de richtafstanden uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering kan niet op voorhand toestemming worden verleend omdat de richtafstand van 300 meter voor geur niet wordt gehaald. Er kan echter goed gemotiveerd worden waarom van deze richtafstand kan worden afgeweken. Met de nieuwe planlocatie komt een visondernemer op fors grotere afstand van geurgevoelige objecten te liggen (ten minste 150 meter, nu 40 meter). Bovendien regelt het Activiteitenbesluit, waaronder dit bedrijf valt, de bescherming van gevoelige objecten in technische zin. Omdat het Activiteitenbesluit daarin voldoende waarborg biedt, bestaat er tegen de verplaatsing van het bedrijf naar de nieuwe locatie vanuit het oogpunt van de thema's geur, stof, geluid en gevaar (bedrijven) geen bezwaar. Voorwaarde is hierbij wel dat het perceel in de toekomst aan het gezoneerde industrieterrein wordt toegevoegd. Tot die tijd is het noodzakelijk om het geluid, via maatwerkvoorschriften, te reguleren.


Bron: bestemmingsplan Lorentz I en II - Stephensonstraat
 

De melding Activiteitenbesluit voor de palingrokerij is gedaan op 16 juni 2017. Op 12 september 2017 zijn maatwerkvoorschriften met betrekking tot geluid opgelegd. De geurvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit en de opgelegde maatwerkvoorschriften waarborgen voldoende dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden op de nieuw te realiseren woningen.

De overige bedrijven op Lorentz hebben geen milieucontour gelegen over het plangebied.

Overige bedrijven (niet gelegen op het industrieterrein Lorentz)

Het Dolfinarium is gelegen op een afstand van 200 meter van het plangebied. Op basis van de VNG-uitgave “bedrijven en milieuzonering” geldt een afstand van 100 meter tussen woningen en een dierentuin. Tevens blijkt uit het akoestisch onderzoek d.d. 20 juli 2017 behorend bij de omgevingsvergunning van 9 mei 2018 dat in het plangebied voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat.

Aan de Havendijk is een gebied bestemd voor dagrecreatie en enkele bedrijven gepland zoals een botterloods, visafslag en Veluvia. Uit het akoestisch onderzoek, behorend bij het bestemmingsplan Binnenstad-Havendijk (d.d. 13 september 2018), blijkt dat op de rekenpunten gelegen op de rand van het plangebied niet zondermeer voldaan kan worden aan de geluidvoorschriften vanuit het Activiteitenbesluit. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen zullen er maatregelen bij de bedrijven getroffen moeten worden. Deze verplichtingen zijn opgenomen in het bestemmingsplan. In onderstaande kader is de conclusie met betrekking tot geluid uit het bestemmingsplan Binnenstad-Havendijk opgenomen.


Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat geluid voldoende onderzocht is en geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Om te garanderen dat de activiteiten in de botterloods en smederij niet leiden tot geluidhinder zijn voorwaardelijke verplichtingen in de planregels opgenomen (zie lid 3.3.2 en lid 5.3.2).

Nogmaals wordt opgemerkt dat de genoemde geluidniveaus indicatief zijn berekend. In het kader van een melding op grond van het Activiteitenbesluit moet een onderzoek naar de werkelijke geluidwering van de geveldelen, inclusief ventilatieopeningen en dergelijke uitgevoerd te worden om vast te stellen in hoeverre muziekgeluid met een inpandig niveau hoger dan 80 dB(A) zal voldoen aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Dergelijk akoestisch onderzoek is leidend. Bescherming van de omgeving tegen geluidhinder gebeurt dus voorts via het milieuspoor.


Bron: bestemmingsplan Binnenstad-Havendijk
 

Bedrijvigheid binnen het plangebied

In het plangebied zijn naast woningen ook maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, lichte horeca, ambachtelijke bedrijvigheid en dienstverlening gepland. Deze functies kunnen een milieubelasting op woningen hebben. Het plangebied wordt gezien de functiemenging en de ligging langs doorgaande wegen gezien als gemengd gebied.

De geplande functies zijn op grond van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” in te delen in milieucategorie 1. Voor bedrijven in deze milieucategorie geldt in een gemengd gebied dat er geen fysieke ruimte tussen de bedrijfs- en woonfunctie aanwezig hoeft te zijn om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen. Het realiseren van deze bedrijfsfuncties in hetzelfde pand als waar woningen gerealiseerd worden, is dus acceptabel.

De milieu-invloeden van de geplande functies hebben geen invloed op gevoelige functies buiten het plangebied.

Conclusie bedrijven

Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven geen belemmering vormt voor de ontwikkeling:

  • De geurbelasting van de RWZI overschrijdt niet de richtwaarde van geur op de woningen in het plangebied. Deze geurcontour ligt echter wel in de nabijheid van het plangebied.
  • De geurbelasting van Palingrokerij Dries van den Berg wordt voldoende gereguleerd door het Activiteitenbesluit.
  • De geluidbelasting ten gevolge van de (geplande) bedrijven aan de Havendijk voldoet niet aan de normen van het Activiteitenbesluit. Voor deze bedrijven zijn voorwaardelijke verplichtingen in het bestemmingsplan opgenomen om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen in de omliggende woningen.
  • De geplande bedrijfsfuncties in het plangebied kunnen naast de woonfuncties gerealiseerd worden gezien het gemengde karakter van het gebied en de beperkte milieubelasting van de geplande functies.

5.7.3 Bodemkwaliteit

Met betrekking tot bodem is voor een groot deel van de nieuwbouwlocatie geen bodemonderzoek noodzakelijk (zie onderstaande kaart: de groene, gele en roze zones) zolang niet dieper dan 2 meter wordt gegraven. Daar bevindt zich namelijk een schone gecertificeerde asbestvrije zand/grondlaag van circa 2 meter. Zodra dieper dan twee meter wordt gegraven of geboord is voor de gele en roze zones eerst afstemming met de provincie noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0014.jpg"

 

In de kaart is de bodemsituatie met betrekking tot fase 3 weergegeven. In de kaart en de legenda wordt met kleuren aangegeven tot op welke diepte er gegraven kan worden zonder in de asbestverontreiniging terecht te komen. Ter plaatse van de overige aangegeven zones (paars, rood en bruinoranje) is eerst afstemming met de provincie noodzakelijk.

PFAS vormt voor Waterfront geen probleem. In het plangebied blijft bodemverzet binnen de plangrenzen waardoor onderzoek niet nodig is. Als er grond van buiten Waterfront wordt gehaald of afgevoerd is wel onderzoek noodzakelijk.

Conclusie bodem

Tot circa 2 meter bevindt zich een schone gecertificeerde asbestvrije zand/grondlaag. Wanneer dieper gegraven wordt of in de aangegeven zones is afstemming met de provincie nodig.

5.7.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen, worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Onderzoek

Onderstaande afbeelding geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00210-0003_0015.png"

Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie (bron: risicokaart.nl)

Stationaire risicobronnen

Binnen of nabij het plangebied zijn geen relevante stationaire risicobronnen aanwezig.

Wel ligt nabij het plangebied het industrieterrein Lorentz. Op industrieterrein Lorentz zijn BEVI-bedrijven toegestaan. In beginsel kan de PR10-6 contour/veiligheidsafstand van BEVI-bedrijven op industrieterrein Lorentz over andere percelen vallen.

Echter, met het vaststellen van de beleidsvisie externe veiligheid mag de PR10-6 contour/veiligheidsafstand van BEVI-bedrijven op industrieterrein Lorentz alleen nog maar over infra en openbaar groen vallen. De huidige bedrijven op het bedrijventerrein voldoen hieraan. Ten aanzien van nieuw op te richten bedrijven zal bij de aanvraagprocedure getoetst worden of hieraan voldaan kan worden. Het bedrijventerrein Lorentz vormt vooralsnog geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor de planlocatie.

Mobiele risicobronnen

Plaatsgebonden risico

Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de provinciale weg N302. Het plangebied ligt buiten de het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied en de 200 meter zone van de spoorlijn. De N302 heeft geen plaatsgebonden risico.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

Groepsrisico

De planontwikkeling ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Amersfoort-Zwolle, het groepsrisico dient beperkt verantwoord te worden.

De planontwikkeling ligt op ca. 50 meter afstand van de N302. Het groepsrisico dat optreedt als gevolg van de van de bouw van de 720 woningen is berekend. De resultaten van de berekening zijn vastgelegd in het rapport: "Externe Veiligheid N302, Waterfront fase 3 in Harderwijk", adviesbureau AVIV (project: 19308, datum: 29 mei 2019). Het rapport is bijgevoegd in bijlage 7. Uit de berekening blijkt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden als gevolg van de ontwikkeling. Omdat het groepsrisico niet hoger is dan 10% van de oriëntatiewaarde en niet meer dan 10% toeneemt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De beperkte verantwoording voor zowel de spoorlijn Amersfoort-Zwolle en de provinciale weg N302 is onderstaand uitgewerkt.

Verantwoording Groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 18 april 2019 met kenmerk RB/ROI050/TH/HS/**WATERFRONT19 is dit advies ontvangen en dit advies is meegenomen in de verantwoording groepsrisico.

N302

De planontwikkeling bevindt zich op circa 50 meter afstand van de provinciale weg. Uit de berekening van het groepsrisico blijkt dat het groepsrisico niet hoger is dan 10% van de oriëntatiewaarde en niet meer dan 10% toeneemt. Conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Spoorlijn Zwolle – Amersfoort

De planontwikkeling is gelegen buiten 200 meter van de spoorlijn, maar is wel gelegen binnen het invloedsgebied (4000 meter). Conform artikel 8 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Maatgevende scenario's

De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en dat van toxische vloeistoffen/gassen ligt, zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp 

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.

Aandachtspunten uitvoering

In het advies van de VNOG staan verschillende aandachtspunten beschreven ter bevordering van de zelfredzaamheid en ten aanzien van de geneeskundige hulpverlening in het gebied. Hiervoor heeft de GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio) ook haar advies gegeven dat verwerkt is in het advies van de VNOG. Het advies is integraal opgenomen in bijlage 8.

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.

5.7.5 Luchtkwaliteit

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer en de bijbehorende bijlagen.

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (<3% van de jaargemiddelde grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Waterfront is een project dat is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit NSL. Het bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades is een onderdeel van het NSL project Waterfront.

In het NSL is een balans opgemaakt van het effect van de autonome ontwikkelingen op de luchtkwaliteit, de gevolgen van de ruimtelijke projecten en het effect van de maatregelen. Het pakket van maatregelen is zo opgesteld dat het de negatieve effecten van de ruimtelijke projecten ruimschoots compenseert. De luchtkwaliteitseisen vormen dan ook geen belemmering voor onderliggende plan.

Conclusie luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan is onderdeel van het project Waterfront dat is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Hierdoor vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan.

5.7.6 Geluidhinder

Ter onderbouwing van het onderwerp geluidhinder heeft ODNV het meest recente stedenbouwkundig ontwerp in een geluidmodel verwerkt en is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai vanwege industrieterrein Lorentz berekend (zie bijlage 9). Drie wegen zijn hierbij beschouwd:

  • N302 (80 km/u)
  • Burgemeester de Meesterstraat (50 km/u)
  • Weg naar de parkeergarage (50 km/u)

Uit de berekening blijkt dat voor 227 woningen langs genoemde wegen een hogere waarde nodig is. Dit is gebaseerd op de referentiesituatie van 787 woningen. Op basis van de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn voor het plangebied hogere waarden voor 330 woningen beschikbaar. Dit is opgenomen in het Hogere grenswaarden-besluit (HGW-besluit) dat het college van b&w in 2008 genomen heeft. Inmiddels zijn echter het wegenplan en lokale regelgeving veranderd. Het aantal woningen valt weliswaar binnen het eerder genomen HGW-besluit, maar de verdeling van de woningen over de wegen niet meer. Ook zijn in 2010 de Beleidsregels Wegverkeerslawaai Gemeente Harderwijk vastgesteld.

Daarom is besloten om een nieuw, geactualiseerd HGW-besluit voor te bereiden dat voorafgaand aan vaststelling van voorliggend bestemmingsplan door het college van b&w genomen wordt. In het nieuwe HGW-besluit wordt opnieuw maximaal 330 woningen aangehouden. Zoals hierboven vermeld, is het aantal van 227 woningen waarvoor volgens het geluidmodel in bijlage 9 een hogere grenswaarde nodig zijn, gebaseerd op de referentiesituatie. Op dit moment is echter nog niet duidelijk hoeveel woningen er precies gebouwd worden. In de planregeling is namelijk flexibiliteit aangebracht in het aantal woningen. In lid 5.2 is uitgegaan van minimaal 708 en maximaal 944 woningen. Om ook flexibiliteit te houden in het aantal hogere grenswaarden, is in het nieuwe HGW-besluit daarom aangesloten bij de 330 woningen uit het HGW-besluit 2008. Bij het indienen van aanvragen omgevingsvergunning wordt duidelijk om hoeveel woningen het precies zal gaan. Voorwaarde bij de vergunningverlening is echter dat het aantal woningen waarvoor hogere waarden nodig zijn, het aantal van 330 niet overschrijdt.

Opgemerkt wordt dat de rechtstreeks op de N302 georiënteerde gevels van de woningen langs de N302 uitgevoerd worden als dove gevel. Voor deze woningen is het verlenen van een hogere grenswaarde niet aan de orde.

Het ontwerp HGW-besluit is gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluidhinder geen belemmering vormt voor het project.

5.7.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

In het kader van de wetgeving met betrekking tot de milieueffectrapportages (m.e.r.) is het van belang om te weten of de voorgenomen plannen m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Het Besluit milieueffectrapportage benoemt de activiteiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
Voor Waterfront is in 2006 en 2010 een milieueffectrapportage (m.e.r.)-procedure doorlopen. In deze milieueffectrapportages is het deelgebied "Stadswerven en Kades" ook meegenomen. Deze milieueffectrapportages hebben ten grondslag gelegen aan het moederplan Waterfront-Zuid Waterstad (2008) en het uitwerkingsplan Waterfront-Zuid Waterstad fase 3.


In het onderliggende plan treden enkele wijzigingen op ten opzichte van bovengenoemde plannen. Het betreft de volgende relevante wijzigingen:

  • In het nieuwe bestemmingsplan wordt opgenomen dat het minimum aantal woningen 708 is en het maximum 944. In het onderliggende plan was dit maximaal 800 woningen.
  • In het nieuwe plan worden bedrijfsfuncties meer verspreid over de wijken in plaats van een leisure-plint langs de Burgemeester de Meesterstraat.
  • Historische schepen worden mogelijk gemaakt in het nieuwe plan. Deze kunnen gebruikt worden als ligplaats, woning maar ook voor lichte horeca of maatschappelijke functies.


Wijziging besluit MER

In mei 2017 is een wetswijziging doorgevoerd met betrekking tot de milieueffectrapportage. Door deze wijziging zijn ook projecten die genoemd staan in lijst D van bijlage 1 van het Besluit milieueffectrapportage, m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer de in kolom 2 van deze lijst genoemde gevallen/grenzen niet overschreden wordt. In deze gevallen geldt een lichtere m.e.r.-beoordelingsprocedure (vormvrije m.e.r.).

Het opstellen van een bestemmingsplan voor het wijzigen van stedelijke gebied (cat. D 11.2) is hiermee ook m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Het onderliggende plan heeft betrekking op het realiseren van maximaal 944 woningen en kleinschalige en lichte bedrijfsmatige activiteiten. De aanleg, wijziging of uitbreiding van onder andere woningbouw en bedrijfsmatige activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. opgenomen onder de noemer 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Aangezien de indicatieve drempelwaarden van 2.000 woningen en 200.000 m2 bedrijfsvloeroppervlakte niet worden overschreden, is een m.e.r.(-beoordelings)plicht niet aan de orde voor dit plan.

Wel aan de orde is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit houdt in dat gekoppeld aan het te nemen besluit (het bestemmingsplan) een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd op basis van beschikbare onderzoeken en informatie.

Beoordeling

Op grond van artikel 7.17 lid 3 Wet milieubeheer wordt bij het beoordelen of het opstellen van een m.e.r. nodig is, rekening gehouden met:

  • 1. De resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere boordelingen van gevolgen voor het milieu;
  • 2. de in bijlage III bij de EEG richtlijn milieu-effectbeoordeling aangewezen criteria. Het betreft de volgende criteria:
    • a. Kenmerken van het project;
    • b. Plaats van het project;
    • c. Kenmerken van het potentiële effect.

 

  • 1. Resultaten van eerder uitgevoerde controles of andere beoordelingen

Voor het moederplan is in 2010 een milieueffectrapport (MER) opgesteld. De wijzigingen van het plan worden in deze m.e.r.-beoordeling gelegd naast de uitkomsten van de eerder opgestelde MER.

  • 2. Criteria uit bijlage III van de EEG richtlijn milieu-effectbeoordeling
    • a. Kenmerken van het project

Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • de omvang van het project en de cumulatie met andere projecten;
  • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen;
  • verontreiniging en hinder;
  • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

Omvang project en cumulatie met andere projecten

Het project heeft betrekking op het realiseren van maximaal 944 woningen, lichte bedrijvigheid en het realiseren van historische schepen.

Het plangebied is onderdeel van het grotere plan Waterfront. Voor het gehele plan Waterfront is een MER opgesteld. In deze MER is rekening gehouden met het gehele project en de cumulatie van de verschillende deelprojecten. De wijzigingen waarin onderliggend plan voorziet, hebben geen relevante invloed op het gehele plan Waterfront.

Gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen

Voor de ontwikkeling van "De Stadswerven en de Kades" is een ambitiedocument opgesteld met betrekking tot duurzaamheid. In dit document is de ambitie uitgesproken om een gasloze wijk te realiseren.

De productie van afvalstoffen in het plangebied is de productie van huishoudelijke en bedrijfsafvalstoffen. Hierbij zijn geen bijzonderheden te verwachten.


Verontreiniging en hinder

De toename van woningen en het situeren van bedrijvigheid op andere locaties heeft invloed op het aantal verkeersbewegingen, emissies naar de lucht en de milieuzonering van de bedrijven. Het gewijzigd plangebied heeft ook gevolgen voor de invloeden van buitenaf op het plangebied: geluid (wegen en industrie) en bedrijvigheid (Lorentz, Havendijk).

Verkeer

De toename in het aantal verkeersbewegingen is meegenomen in het verkeersmodel 2030 (opgesteld in 2018). Bij het bepalen van de geluidsemissie van de wegen op de woningen is hiermee rekening gehouden.

Lucht

De bijdrage aan de luchtkwaliteit ten gevolge van de toename met maximaal 144 woningen is "niet in betekenende mate" conform het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), omdat de toename blijft onder de criteria van 1500 woningen. Tevens maakt het gehele plan Waterfront onderdeel uit van het Nationale samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Milieuzonering

De bedrijven die gesitueerd worden binnen het plan zijn bedrijven in milieucategorie 1. De milieubelasting op de gevoelige objecten worden voldoende binnen de milieuwetgeving (Activiteitenbesluit) gereguleerd. Gezien de kleinschaligheid en de verspreiding van de functies is het niet de verwachting dat er cumulatie van effecten zal optreden.

De bedrijven die gesitueerd zijn/worden in het deelgebied "Binnenstad-Havendijk" worden gereguleerd door de gebruiksregels en voorwaardelijke verplichtingen in het geldende bestemmingsplan en het Activiteitenbesluit. Hierin is geregeld dat de bedrijven aan de milieuwet- en regelgeving moet voldoen op de nieuw te realiseren woningen in Waterfront fase 3.

Op de relevante milieuaspecten met betrekking tot bedrijvigheid op "Lorentz" wordt ingegaan onder de kopjes geur en geluid.

Geur

Op "Lorentz" zijn enkele geur emitterende bedrijven gevestigd. Met name de geur afkomstig van de RWZI Harderwijk en Palingrokerij Dries van den Berg is relevant voor Waterfront. Op basis van de wet- en regelgeving en de verleende vergunningen kan de geurbelasting op het plangebied voldoende inzichtelijk gemaakt worden. Gezien de ligging van deze bedrijven ten opzichte van elkaar en het plangebied is geen cumulatie van geur te verwachten.

Geluid

In het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn diverse wegen gesitueerd. Tevens is het geluidgezoneerd industrieterrein "Lorentz" in de omgeving van het plangebied gelegen.

De geluidemissie van de wegen en "Lorentz" zijn inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting op een deel van de woningen hoger is dan toegestaan. Waar nodig worden (bouwkundige) maatregelen getroffen middels dove en/of vliesgevels. Voor de woningen waar dit niet mogelijk of wenselijk is, zijn hogere grenswaarden voor geluid toegekend. Hiervoor wordt in het kader van dit bestemmingsplan een (nieuw) besluit Hogere grenswaarden genomen. In het kader van de onderliggende bestemmingsplannen (moederplan en uitwerkingsplan) en de uitgevoerde m.e.r. zijn de randvoorwaarden gedefinieerd.

Ecologie

Uit het uitgevoerde onderzoek (Quickscan Waterfront fase III Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg, PRNR-2019-069) blijkt dat met in achtneming van de beschreven mitigerende maatregelen negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten zijn uitgesloten. Ook blijkt uit de geactualiseerde Passende Beoordeling dat significante effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

Archeologie

In het kader van archeologie zijn er geen wijzigingen te verwachten ten opzichte van de onderliggende plannen. De wijzigingen hebben geen betrekking op een veranderd plangebied.

Overige aspecten

Er zijn geen bijzonderheden te verwachten die nader onderzocht moeten worden.

Risico van ongevallen

In het kader van externe veiligheid is bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden met de brandblusvoorzieningen en de zelfredzaamheid. De functies binnen het plangebied leveren geen extra risico's op ongevallen op.

b. Plaats van het project

Er vinden geen wijzigingen plaats in de locatie van het plangebied ten opzichte van het moederplan en het uitwerkingsplan.

c. Kenmerken van het potentiële effect

Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:

  • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);
  • het grensoverschrijdende karakter van het effect;
  • de waarschijnlijkheid van het effect;
  • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.


Zoals eerder is vermeld, blijkt uit de toetsing van het gewijzigde plan onder punt 1 en 2, dat de wijzigingen niet leiden tot potentieel aanzienlijke effecten ten opzichte van de eerder onderzochte milieuaspecten.

Conclusie

Er is geen aanleiding aanwezig om een milieueffectrapportage te verlangen, omdat de wijzigingen niet leiden tot significante nadelige gevolgen voor de omgeving.

5.8 Kabels en leidingen

Er is op 21 augustus 2018 een KLIC-melding gedaan. Hierin zijn alle kabels en leidingen in het gebied van bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades inzichtelijk gemaakt. Uit de KLIC-melding is gebleken dat er uitsluitend leidingen door het gebied lopen die planologisch niet relevant zijn. In het plangebied of vlak ernaast zijn ook geen bovengrondse hoogspanningsleidingen of hogedrukaardgastransportleidingen aanwezig. Wel is in de noordoostelijke hoek van het plangebied een rioolleiding aanwezig. Een klein deel hiervan loopt door het plangebied en heeft de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen.

Als er met een graafmachine graafwerkzaamheden worden verricht, dient er eerst een graafmelding bij KLIC te worden gedaan. Op basis van deze melding wordt er informatie verschaft over de kabels en leidingen ter plaatse. Hierdoor kan schade door graafwerkzaamheden voorkomen worden.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor het project vormt.

5.9 Explosieven

Het plangebied was deels verdacht op de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (rakketten 30/60 lbs en afwerpmunitie). Met betrekking tot de bouwmogelijkheden betekent een verdenking dat voorafgaand aan de werkzaamheden opsporingsonderzoek (detectie en eventuele benaderingen) plaats dient te vinden, indien grondroering plaats vindt van 0,5 m. +NAP tot 1,5 m. – NAP. Bij heiwerkzaamheden (welke trillingen veroorzaken) dient onderzoek plaats te vinden in een straal van 10 meter rondom.

In het kader van de woningbouw Waterfront heeft nader onderzoek door het gespecialiseerde bureau IDDS plaatsgevonden. Inmiddels zijn alle verdachte gebieden vrijgegeven.

Geconcludeerd kan worden dat de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven geen belemmering vormt voor het project.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

6.1.1 Informatie bestemmingsplan

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriele regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.


Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
6.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.


Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • c. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk. Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.
6.1.3 Juridische regeling

Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.

6.1.4 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken in het openbaar gebied. Deze mogen een hoogte hebben van maximaal 5 meter en een oppervlakte van ten hoogste 25 m². Het betreft bouwwerken ten dienste van het openbaar nut;
  • b. bouw van erkers, balkons, luifels, bordessen, pergola's en dergelijke bouwwerken aan de voorgevel met een diepte van maximaal 1,50 meter;
  • c. bouwen van antennes met een bouwhoogte van maximaal 25 meter;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag onder voorwaarden afwijken met ten hoogste 10%;
  • e. het overschrijden van bouw- en aanduidingsgrenzen met maximaal 5 m.

6.2 Algemene uitgangspunten

Voor het bestemmingsplan 'Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades' worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • de toekomstige situatie is een belangrijk uitgangspunt in de planregels. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft aan de basis gelegen van het bestemmingsplan;
  • er is sprake van meer en minder gedetailleerde bestemmingen. Binnen de bestemmingen is in de bestemmingsomschrijving aangegeven, welk gebruik binnen de desbetreffende bestemming is toegestaan. Binnen de bestemming Wonen vallen alle woningen, alsmede de tuinen, verhardingen en erftoegangswegen;
  • om de globaliteit van de bestemmingen niet ten koste te laten gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de rechtszekerheid, is gebruik gemaakt van bouwvlakken.

6.3 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2019-02.

Vanwege de ligging binnen de molenbiotoop is het begrip peil (lid 1.43) aangepast in die zin dat het peil voor gebouwen gerelateerd is aan de huidige hoogte (+1,90 NAP). Dit is 30 cm lager dan de huidige hoogte ter plaatse van de toegangsdeur van de molen (+2,20 NAP). De wijze van meten van de stellinghoogte (lid 2.6) is gekoppeld aan deze +2,20 NAP. Op deze manier zijn de toegestane hoogten van gebouwen gerelateerd aan de stellinghoogte van de molen.

Aan de bestemming 'Water' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd:

  • om historische schepen in de Lely- en Vissershaven mogelijk te maken is de aanduiding 'specifieke vorm van water - historische schepen' toegevoegd waaraan regels in de bestemmingsomschrijving (lid 4.1), bouwregels (lid 4.2.1) en specifieke gebruiksregels (lid 4.3) zijn toegevoegd;
  • om ligplaatsen voor vaartuigen in de Lelyhaven mogelijk te maken is de aanduiding 'ligplaats' toegevoegd waaraan regels in de bestemmingsomschrijving (lid 4.1) en afwijken van de gebruiksregels (lid 4.4) zijn toegevoegd.

Aan de bestemming 'Wonen' zijn ten opzichte van de standaardregels regels toegevoegd:

  • om te kunnen voldoen aan de Wet geluidhinder moeten de rechtstreeks op de N302 georiënteerde gevels van de woningen langs de N302 uitgevoerd worden als dove gevel (met uitzondering van het meest noordwestelijke deel). Dit is geregeld in de bouwregels (lid 5.2.1). Het betreft hier de gevels die direct gericht zijn op de N302. Zijgevels, gevels die dwars op de N302 staan, vallen hier niet onder.

Vanwege het ontbreken van dergelijke regels in het handboek zijn de volgende aanduidingen en regels toegevoegd:

  • in het kader van ecologie en duurzaamheid is toegevoegd dat op minimaal 5% van het totale plangebied openbare groenvoorzieningen moeten zijn aangebracht (lid 8.2);
  • om de molenbiotoop te beschermen is een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen (zie lid 9.1). Aan de algemene afwijkingsregels (lid 10 onder d waarin het veranderen van de maatvoering met maximaal 10% is geregeld) is toegevoegd dat de bescherming van de molenbiotoop in acht moet worden genomen;
  • in lid 10 onder e is bepaald dat bouw- en aanduidingsgrenzen onder voorwaarden overschreden mogen worden. Het doel hiervan is om enige flexibiliteit te bieden, omdat het een gebied in ontwikkeling is en bouw- en aanduidingsgrenzen in de praktijk anders kunnen uitvallen.

6.4 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.

6.4.1 Verkeer

Hierin vallen de wegen die een doorstroomfunctie voor de gehele stad hebben. Binnen het plangebied gaat het om een stukje van de Vuurtorenweg, de parallelweg van de N302 en de Burgemeester de Meesterstraat. De verkeersfunctie gaat binnen deze bestemming voor de verblijfsfunctie.

6.4.2 Water

Het water, zoals opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp, heeft de bestemming Water gekregen. Om flexibiliteit te bieden zijn deze gronden niet alleen bestemd voor water, maar ook voor onder andere oevers, taluds steigers en verkeersdoeleinden.

In deze bestemming zijn in de Vissershaven mogelijkheden opgenomen voor historische schepen (met de aanduiding 'specifieke vorm van water - historische schepen 1'). De schepen mogen gebruikt worden voor recreatie en wonen en in beperkte mate voor maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca. In de Lelyhaven zijn zowel ligplaatsen voor uitsluitend recreatie (met de aanduiding 'ligplaats') als ligplaatsen voor historische schepen (met de aanduiding ('specifieke vorm van water - historische schepen 2') opgenomen. Ook hier geldt dat deze gebruikt mogen worden voor recreatie en wonen en in beperkte mate voor maatschappelijke voorzieningen. Maximaal 2 historische schepen mogen voor maatschappelijke voorzieningen en lichte horeca gebruikt worden. Dat wil dus zeggen 2 schepen in totaal (en niet 2 voor lichte horeca en daar bovenop nog 2 voor een maatschappelijke functie).

6.4.3 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woningen binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen. In dit kader is ook in deze bestemming water toegestaan om uitwisselbaarheid met de bestemming Water mogelijk te maken.

Op enkele plekken zijn andere functies toegestaan. Voor een duidelijke omschrijving wordt verwezen naar paragraaf 4.3.

Algemeen uitgangspunt is dat bij woningwijzigingen geen verschil wordt gemaakt tussen huur- en koopwoningen, ook al zullen wijzigingen bij huurwoningen minder vaak voorkomen. Er is gestreefd naar een eenduidige bebouwingsregeling voor het gehele plangebied.

Alleen de woning zelf en eventuele bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde zijn door middel van het bouwvlak en verschillende maatvoeringsvlakken geduid. De bouwhoogten zijn aangegeven in de verbeelding. De zij- en achtergevel zijn de minst zichtbare gevels van een woning. Aan de achtergevel wordt een uitbreiding toegestaan over de volle breedte van de achtergevel. De diepte van de aan- of uitbouw aan de achtergevel is vrij, maar in totaal mag het bebouwde oppervlak op het achtererf niet meer bedragen dan 50 m². De uitbreiding aan de zijgevel moet 1 meter uit de voorgevelrooilijn blijven en 3 meter van de zijdelingse perceelsgrens grenzend aan het openbaar toegankelijk terrein. In het algemeen wordt terughoudend omgegaan met uitbreidingen aan de voorkant ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte. Aan de voorgevel is een erker toegestaan, mits de bouwdiepte niet meer bedraagt dan 1,5 meter, de goothoogte lager is dan 3 meter en de breedte niet meer dan 75% van de voorgevelbreedte van de woning bedraagt. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken kunnen op het zij- of achtererf worden gebouwd, mits het bebouwde oppervlak van het achtererf de 50 m² niet overschrijdt (inclusief aan- en uitbouwen). Voor het zijerf gelden de regels, zoals vermeld bij aan- of uitbouwen.

Voor de rechtstreeks op de N302 georiënteerde gevels van de woningen langs de N302 geldt dat deze uitgevoerd moeten worden als dove gevel (zie de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel', het meest noordwestelijke deel is van deze aanduiding uitgesloten). Het betreft hier de gevels die direct gericht zijn op de N302. Zijgevels, gevels die dwars op de N302 staan, vallen hier niet onder. In een dove gevel mag een voordeur geplaatst worden, mits deze grenst aan een niet-geluidgevoelige ruimte, zoals een hal. Er is expliciet geregeld dat het niet is toegestaan om deze niet-geluidgevoelige ruimte te verwijderen (zie lid 5.2.1 onder d).

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&Breakfast en gastenverblijf
Onder wonen is Bed & Breakfast en/of een gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijven zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de activiteiten geen afbreuk mogen doen aan de woonfunctie
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 75 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals webwinkels.

Wijzigingsbevoegdheid en Crisis- en herstelwet

Binnen de bestemming Wonen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bouwhoogte van de woningen langs de N302 te verhogen tot 30 m (zie lid 5.7). Bij recht is de maximale bouwhoogte voor deze bebouwingswand 18 m en in het meest noordwestelijke deel 21 m. Deze wijzigingsbevoegdheid is een vertaling van het raadsbesluit d.d. 4 april 2019 waarin de gemeenteraad besloten heeft om de bouwhoogte van de bebouwingswand te verhogen tot 30 m. Achterliggende gedachte is dat de vrijgekomen ruimte gebruikt kan worden voor de bouw van woningen in het sociale segment. Op dit moment wordt nog nader onderzoek gedaan naar de haalbaarheid hiervan, omdat deze maatregel consequenties heeft voor onder andere parkeren, de molenbiotoop en geluid. Met andere woorden, op dit moment is de haalbaarheid van het verhogen van de bouwhoogte tot 30 m nog niet aangetoond.

In principe moet die haalbaarheid al aangetoond zijn, ook al wordt een ontwikkeling middels een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Het faseren van de onderzoeksplicht is echter een mogelijkheid die geboden wordt in de Crisis- en herstelwet.

De gemeente Harderwijk mag hier gebruik van maken. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft de aanvraag van de gemeente Harderwijk namelijk gehonoreerd waarin verzocht is om het gehele gemeentelijk grondgebied toe te voegen aan artikel 6b en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Dit betekent dat de gemeente bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mag opstellen. Het ministerie heeft deze mogelijkheid gecreëerd, zodat gemeenten vooruit kunnen lopen op het omgevingsplan onder de toekomstige Omgevingswet. Heel concreet betekent dit dat een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte meer mogelijkheden biedt dan een ‘normaal’ bestemmingsplan. Eén van die mogelijheden is het faseren van de onderzoeksplicht, met andere woorden het doorschuiven van de onderzoeksplicht tot het moment van vergunningverlening. Voor voorliggend bestemmingsplan is het onderzoek naar het verhogen van de bouwhoogte langs de N302 nog niet afgerond. Daarom is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

6.5 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan soms heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Coalitieakkooord 2018-2022

In mei 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 opgesteld. Dit coalitieakkoord heeft de titel ‘‘Aanpakken met Ambitie”, waarrmee het nieuwe college aangeeft door te willen pakken op onderwerpen die al eerder in gang zijn gezet. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt, omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Het plangebied van het bestemmingsplan Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades (fase 3) is gelegen binnen de exploitatiegrens van de grondexploitatie Waterfront. Verhaal van de grondexploitatiekosten binnen dit plangebied vindt plaats via verkoop van grond. De grondexploitatie hiervan is in beheer van de gemeente Harderwijk.

In 2019 heeft de raad het nieuwe stedenbouwkundig plan voor Waterfront fase 3 (model MB2018) vastgesteld. De bijbehorende financiële resultaten van dit stedenbouwkundig plan zijn verwerkt bij de herziening van de grondexploitatie Waterfront 2019.

De economische uitvoerbaarheid is gebaseerd op de grondexploitatie 'Waterfront', waarvan fase 3 deel uitmaakt. Grondexploitatie Waterfont wordt jaarlijks herzien. De totale grondexploitatie 'Waterfront' sluit op een negatief resultaat van -/- € 76,8 miljoen (eindwaarde) per 31 december 2027. De grondexploitatie 2019 is als zodanig vastgesteld door de raad. Voor dit tekort is een voorziening getroffen ten laste van de algemene middelen, geaccordeerd door de raad op 6 juni 2019. Hiermee is de grondexploitatie 'Waterfront' economisch uitvoerbaar en daarmee ook het onderhavige plandeel fase 3.

Hoofdstuk 8 Inspraak en overleg

8.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) met ingang van 27 juni 2019 gedurende 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn drie inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn samengevat en van een antwoord voorzien in het Eindverslag inspraak. Bij elke inspraakreactie is aangegeven of er aanleiding was om het bestemmingsplan aan te passen. Dit Eindverslag inspraak is integraal als bijlage 10 opgenomen.

8.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan "Waterfront-Zuid - Stadswerven en De Kades" is aan de onderstaande instanties toegezonden.

  • 1. Provincie Gelderland
  • 2. Rijkswaterstaat Oost-Nederland
  • 3. Rijkswaterstaat Midden-Nederland
  • 4. Ministerie van Defensie
  • 5. Ministerie EL&I
  • 6. Waterschap Vallei en Veluwe
  • 7. Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
  • 8. Recreatieschap Veluwe
  • 9. Liander
  • 10. Vitens
  • 11. KPN
  • 12. Connexion
  • 13. Syntus
  • 14. Regio Noord Veluwe
  • 15. Gezamenlijke Natuurbeschermingswerkgroep
  • 16. Omgevingsdienst Noord-Veluwe
  • 17. Koninklijke Horeca Nederland, afd. Harderwijk

Er zijn twee reacties gekomen op het rondgestuurde voorontwerp bestemmingsplan. Op 29 juli 2019 heeft gemeente Harderwijk een inspraakreactie ontvangen van Provincie Gelderland. Op 8 augustus 2019 is er een inspraakreactie van Veiligheidsregio Noord- en Oost- Gelderland (hierna: VNOG) binnengekomen. Hieronder staat een samenvatting van de ingekomen reacties en op welke wijze hiermee om is gegaan.


Provincie Gelderland

Provincie Gelderland streeft er naar om de molens in stand te houden. In het plangebied staat de molen 'De Hoop'. Deze molen heeft een molenbiotoop. In dit bestemmingsplan is aangetoond dat de nieuwe bebouwing en beplanting geen invloed heeft op het functioneren van de molen. Provincie Gelderland geeft aan dat er met oog op de molenbiotoop geen strijdigheid is met provinciaal beleid.

Voor een zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik moeten nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij hoort aangetoond te worden dat er in kwantitatieve zin behoefte is aan de ontwikkeling op basis van regionale afspraken en dat deze in kwalitatieve zin voldoet aan de Woonvisie van de gemeente. In het rondgestuurde voorontwerp is er beschreven dat de voorgenomen ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief past binnen de kaders, maar hierbij is geen confrontatie gemaakt met recente ontwikkelingen en actueel aanbod.

Reactie gemeente

De opmerking over de molenbiotoop neemt de gemeente voor kennisgeving aan.

Om aan te tonen dat er daadwerkelijk behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling, is in paragraaf 3.3 Woonbeleid een tabel opgenomen met geplande woningaantallen voor de periode 2017 - 2027, waarin wordt aangegeven hoeveel woningen er ontwikkeld kunnen worden, ingedeeld naar verschillende typen ontwikkelingen. Daarnaast wordt er beschreven op welke wijze de kwalitatieve behoefte wordt voorzien op basis van de 'Uitvoeringsagenda 2019 - 2022 Woonvisie Harderwijk'. Op deze wijze is voorzien in de vraag van Provincie Gelderland de actuele behoefte te onderbouwen.

VNOG

VNOG geeft aan dat het bestemmingsplan voldoet aan wetgeving ten aanzien van externe veiligheid en de bereikbaarheid. De inspraakreactie van VNOG geeft geen aanleiding het bestemmingsplan te wijzigen. Verder geeft VNOG adviezen ten aanzien van bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen en zelfredzaamheid.

Reactie gemeente

Deze adviezen worden meegenomen in de verdere planuitwerking.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en ontwerpbesluit hogere grenswaarde hebben met ingang van 13 februari 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ontvangen.