Plan: | Schooneng |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1768-0002 |
Het voorliggende bestemmingsplan "Schooneng" is gericht op het realiseren van een woonwijk aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen. De wijk krijgt een goede verkaveling, ruimtelijke kwaliteit en een gedifferentieerd woningbouwprogramma. Er komen circa 158 woningen.
Om de continuïteit van de woningbouw te waarborgen, is het noodzakelijk dat gemeente Barneveld in samenwerking met een projectontwikkelaar dit nieuwe gedeelte van de zoekzone voor woningbouw ontwikkelt. De nieuwe wijken "Holzenbosch", "Wikselaarse Eng" en "Kromme Akker-Zuid II" zijn inmiddels gerealiseerd.
De situering van het plangebied is te zien op de onderstaande topografische kaart (zie afbeelding 1). De locatie is aangeduid met een rood kader.
Verder is een luchtfoto van het plangebied opgenomen. Het gaat om de verdere ontwikkeling van de zoekzone voor woningbouw Voorthuizen-Zuid.
Afbeelding 1 Topografische kaart, www.topotijdreis.nl
Afbeelding 2 Luchtfoto plangebied 2023
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan. De bijlagen bij de toelichting zijn opgenomen in alfabetische volgorde.
Het plangebied "Schooneng" is gelegen aan de zuidzijde van de kern Voorthuizen tussen de bestaande wijk Holzenbosch aan de westzijde en Wikselaarse Eng aan de oostzijde. De Holzenboschlaan vormt de zuidgrens van het plangebied. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de bestaande bebouwing van de Componistenwijk van Voorthuizen.
Afbeelding 3 Plangrens
De bovenstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Er zijn vijf bestemmingsplannen relevant. Deze zijn hieronder opgesomd.
Bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd)
Het voorliggende bestemmingsplan "Schooneng" is hoofdzakelijk een herziening van een deelgebied van bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd). In het laatstgenoemde bestemmingsplan heeft de raad van gemeente Barneveld de enkelbestemming 'Agrarisch' (artikel 3) toegekend aan het grootste gedeelte van de gronden. De nieuwe woonwijk is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.
Bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie"
Tevens geldt het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie" (2023). Het perceel kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 4540 binnen de grenzen van het plangebied "Schooneng" heeft hierin de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In artikel 6.1 van het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie" is vastgelegd dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden van de gronden.
Bestemmingsplan "Schoonengweg I"
Aan de oostzijde van het plangebied "Schooneng" valt een relatief klein gedeelte van de gronden binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Schoonengweg I" (2016). Aan de bewuste gronden heeft de raad van gemeente Barneveld de enkelbestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' (artikel 3) toegekend. Verder rust op de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (artikel 6) met een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'. De gebiedsaanduidingen zijn hier buiten beschouwing gelaten.
De als 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en/of hobbymatig agrarisch gebruik. Woningbouw en bijbehorende groenvoorzieningen zijn daar niet toegestaan.
Bestemmingsplan "Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid"
Een klein deel van de gronden aan de oostzijde van het plangebied "Schooneng" heeft in het bestemmingsplan "Hoofdontsluitingsweg Voorthuizen-Zuid" (2019) de enkel bestemming 'Groen' (artikel 3). De beoogde verkeersfunctie is daar niet toegelaten.
Bestemmingsplan "Holzenbosch"
In het zuidwesten van het plangebied "Schooneng" is een infrastructurele aanpassing noodzakelijk. In het bestemmingsplan "Holzenbosch" (2015) is aan de bewuste gronden de enkelbestemming 'Groen' (artikel 4) toegekend. De beoogde verkeersfunctie is daar niet toegelaten.
Afbeelding 4 Contourenkaart
Conclusie
Op de bovenstaande contourenkaart is het diagonaal gearceerde plangebied "Schooneng" te zien in relatie tot de in deze paragraaf 2.2.1 genoemde, relevante bestemmingsplannen, met uitzondering van de "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie".
In de bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die de uitvoering van het voorliggende plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor het voorliggende plan.
De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk 'Schooneng' heeft zijn wortels in de rijke geschiedenis van Voorthuizen. De naam 'Voorthuizen' verwijst naar een 'voorde', een doorwaadbare plaats over de eens open Ganzenbeek. Dit schilderachtige dorp bevond zich op een strategisch kruispunt van belangrijke handelsroutes.
De locatie van Voorthuizen, grenzend aan de Gelderse Vallei en de overgang naar het Veluwemassief, kenmerkt zich door zandgronden met nat-droge kampontginningen. Historisch gezien was de schapenhouderij een essentieel onderdeel van de economie van Voorthuizen, en schapen werden gedrenkt en gewassen in talloze schaapskolken, sommige gevormd door het turfsteken.
De historische kaart van 1832 toont een lappendeken van kampontginningen met onregelmatig gevormde percelen voor verschillende doeleinden, zoals bouwland, bos, weide of heide. Het wegennet, de locatie van erven en perceelvormen waren afhankelijk van de ondergrond en de topografie.
In de afgelopen eeuw heeft het landschap echter ingrijpende veranderingen ondergaan, onder meer door de grootschalige uitbreiding van het dorp, waaronder nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, evenals de ontwikkeling van grootschalige infrastructuur, zoals de snelweg A1. Het oorspronkelijke landschap is dus drastisch gewijzigd.
In dit historische transformatieproces blijft de 'Schoonengweg' als een tastbare verwijzing naar het oude landschap behouden. Deze weg volgt nog steeds min of meer de oude route. Ook de aanwezige houtsingels rondom het plangebied zijn nog tastbare verwijzingen naar de oude kampontginningen, waarin bouwlanden en weides werden omzoomd met houtsingels (kamers).
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de bestaande Componistenwijk. Aan de oost- en westzijde vormen forse houtsingels de begrenzing. Bomen en onderbeplanting zorgen hier voor dichte structuren. Ten oosten van het plangebied ligt de recent voltooide wijk Wikselaarse Eng en ten westen de wijk Holzenbosch, die eveneens recent voltooid is. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de Holzenboschlaan. Deze nieuwe randweg ontsluit de verschillende buurten in Voorthuizen-Zuid.
Het karakter van het plangebied wordt bepaald door de Schoonengweg, met bomenrijen aan weerszijden, en de agrarische gronden die hier ten noorden en zuiden van liggen. Centraal in het gebied ligt een boerenerf, dat zijn gebruiksfunctie heeft verloren. De bedrijfsbebouwing is in 2019 grotendeels gesloopt. Alleen het woonhuis is blijven staan, maar wordt inmiddels niet meer bewoond. De bomenrijen die het erf aan de oost- en zuidrand omzoomden zijn gekapt toen ook de bedrijfsbebouwing werd gesloopt, maar de solitaire erfbomen zijn wel grotendeels behouden gebleven.
Ten noorden van de Schoonengweg ligt, te midden van de agrarische gronden, een overwoekerd perceel. Hier heeft in het verleden een dierenasiel gestaan. Zo'n zeven jaar geleden zijn de opstallen gesloopt en is het perceel in onbruik geraakt. Enkele solitaire bomen staan er nog steeds.
De nieuwe wijk 'Schooneng' sluit op een zorgvuldige manier aan bij de ontstaansgeschiedenis van het gebied en bij de omliggende wijken. De Schoonengweg blijft behouden en vormt een fiets- en voetgangersverbinding met de kern en het buitengebied. De weg zorgt voor een opdeling van het gebied in deelgebieden (kamers). De positie van het oude erf wordt als een aparte 'kamer' hersteld. Oude erfbomen worden ingepast en de 'kamer' wordt begrensd door bestaande en nieuwe houtsingels. De Schoonengweg en het oude erf vormen het groene en autoluwe hart van de buurt. Rondom dit hart loopt de ontsluitingsweg voor auto's als een lus door de buurt. Deze ontsluit de verschillende deelgebieden. De Holzenboschlaan fungeert als de nieuwe randweg die de verschillende wijken Voorthuizen zuid ontsluit. Het oostelijk en westelijk deel van het plangebied worden begrensd door bestaande houtsingels.
Hier volgen enkele belangrijke punten betreffende de indeling en structuur van de wijk:
De ruimtelijke structuur van de nieuwe wijk wordt verbeeld in het stedenbouwkundig plan (bijlage 30). Hierin zijn ook de resultaten van de Bomen Effect Analyse meegenomen (zie paragraaf 5.12).
De visie op de nieuwe woonwijk Schooneng is omschreven en verbeeld in het stedenbouwkundige plan waarin ook beeldkwaliteitscriteria zijn opgenomen (bijlage 30). De wijk heeft groen karakter waarin robuuste, elegante bebouwing een plek heeft. Dit zorgt voor een rustig en evenwichtig uiterlijk, waarmee het zich voegt tussen de uitgesproken architectuur van de omliggende wijken van Voorthuizen-Zuid.
De bouwmassa's kenmerken zich door robuuste en eenvoudige vormen met een ingetogen detaillering. Baksteengevels vormen de basis, waarin houten accenten zorgen voor een zachte en natuurlijke uitstraling. Dakvormen zijn overwegend zadeldaken, maar andere vormen kunnen voorkomen om variatie en afwisseling te bevorderen.
In de openbare ruimte staan duurzaamheid en klimaatadaptatie centraal. Verharding wordt alleen toegepast waar dit nodig is en zal qua uitstraling zoveel mogelijk aansluiten bij de wijken Holzenbosch en Wikselaarse Eng. Bestaande en nieuwe bomen, heesters en hagen zorgen voor een prettige leefomgeving, hoge biodiversiteit en voor verkoeling in warme periodes. In dit groen liggen twee speelruimtes met een natuurlijke uitstraling. Wateropvang wordt strategisch in de openbare ruimte geïntegreerd in wadi's die naast een waterhuishoudkundige functie ook een ecologische functie hebben.
Afbeelding 5 Kaart stedenbouwkundig plan
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder met de prioriteit van sterke en gezonde steden en regio's. De ontwikkeling van de woonwijk Schooneng draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op de woningbehoeften. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van circa 158 woningen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied is in overeenstemming met de omgevingsvisie. Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Afbeelding 6 Fragment kaart 2: Regels Glastuinbouw
Afbeelding 7 Fragment kaart 9: Regels Water en Milieu
Klimaatadaptatie
In artikel 2.65b van de provinciale verordening is een artikel opgenomen over klimaatadaptatie. Bij plannen moet hierop worden ingaan. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
Doorwerking in plangebied
Wat betreft glastuinbouw: de ontwikkeling van de woonwijk komt buiten het glastuinbouwontwikkelingsgebied. In artikel 2.17 van de verordening is bepaald dat een bestemmingsplan eenmalig de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied mag toelaten. De regels zijn irrelevant voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied. Er is geen sprake van een glastuinbouwbedrijf.
Wat betreft de aspecten water en milieu: op afbeelding 6 is te zien dat het plangebied deel uitmaakt van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied dat is aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid onder sub a van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 2.38 van de Omgevingsverordening is bepaald dat intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
In het kader van klimaatadaptatie in plangebied "Schooneng" wordt aandacht besteed aan waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte. Op particulier terrein wordt regenwater opgevangen en geïnfiltreerd met behulp van infiltratiekratten. In het openbaar gebied wordt regenwater bovengronds afgevoerd naar wadi's, waar het gecontroleerd in de bodem kan infiltreren, wat bijdraagt aan duurzaam waterbeheer. Om droogte te adresseren, worden bomen geplant in de wijk, en parkeervakken worden uitgevoerd in halfverharding. Deze maatregelen dragen bij aan het verminderen van hitte-effecten in de omgeving. Het gebruik van halfverharding voor parkeervakken draagt ook bij aan duurzaamheid en vermindert de mate van verharding in de wijk.
In de verordening is een instructieregel opgenomen over de doorwerking van de regionale woonagenda. Op grond van het bepaalde in artikel 2.2 van de Omgevingsverordening maakt een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door gedeputeerde staten vastgestelde woonagenda. Onderhavig plan past hierbinnen. In paragraaf 4.6.8 is dit nader uiteengezet.
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Doorwerking in plangebied
In de waterparagraaf (§ 5.16) staat beschreven hoe invulling wordt gegeven aan de thema's die in dit plan van toepassing zijn.
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Stedelijke zone
Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.
Doorwerking in plangebied
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hierbinnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de visiekaart blijkt dat het plangebied in de structuurvisie is aangemerkt als zoekzone voor wonen (lange termijn).
Afbeelding 8 Kaart structuurvisie
Op paginanummer 22 van de structuurvisie staat: 'Aangezien de structuurvisie een horizon kent tot en met 2022 zijn de zoekzones rondom Voorthuizen en Barneveld voorlopig voldoende om de genoemde extra groei op te kunnen vangen.' Als zoekzone voor woningbouw is Voorthuizen-Zuid expliciet benoemd. In tabel 1 op paginanummer 24 van de structuurvisie is het accent per woningbouwlocatie opgenomen. Voor de grotere uitbreidingslocaties zoals Voorthuizen-Zuid geldt dat het accent ligt op 'gemengd, gericht op gezinnen, doorstroming, maar ook zoekgebieden met clusters voor ouderen.'
De volgende passage komt uit § 4.2.3. en gaat specifiek over Voorthuizen-Zuid: 'De zoekzone voor woningbouw ‘Voorthuizen Zuid’ ligt tussen de Baron van Nagellstraat, de huidige dorpsbebouwing en de Zeumerseweg. De capaciteit van deze woningbouwlocatie bedraagt circa 1.000 woningen. De gewenste stedenbouwkundige relatie met het aangrenzende open landschap pleit voor een open structuur van de bebouwing, in het bijzonder aan de zuidzijde van deze locatie. [...] De uitbreidingslocatie is verdeeld in twee fasen. De eerste fase, het westelijke deel van het plangebied is reeds in voorbereiding. Dit wordt een vrij compacte woonwijk. In de gebiedsvisie Zeumeren is aangegeven hoe de overgang van deze wijk gemaakt kan worden door de Zeumersebeek een natuurlijke inrichting te geven. De natuurlijke zone kan worden aangegrepen om het buitengebied van Zeumeren toegankelijk te maken voor de woonwijk. Voor de ontsluiting van de wijk zal een wijkontsluitingsweg worden aangelegd centraal in de wijk. De verkeersstructuur van de wijk Zuid wordt daarmee nadrukkelijk losgelegd van de agrarische wegen in het gebied Zeumeren. [...] De tweede fase betreft het oostelijke deel van het plangebied met de Schoonengweg als grens. Dit gebied ligt als een oude akker in het gebied Zeumeren en grenst aan het recreatiegebied Zeumeren. Om meerdere redenen wordt voorgesteld om dit gebied van noord naar zuid met een afnemende dichtheid te ontwikkelen.'
De voorgenomen ontwikkeling van de wijk Schooneng is in overeenstemming met deze structuurvisie. Het centrale deel van de wijk heeft de hoogste woningdichtheid en biedt plek aan de grotere bouwmassa's. Aan de zuid- en oostzijde is de woningdichtheid lager, net als de bouwmassa's. Door de organische vormgeving van de buitenranden maakt de nieuwe wijk nadrukkelijk contact met het landschap. De woningen aan de zuid- en oostzijde zijn met hun voorzijde naar het landschap gericht. Deze open uitstraling wordt versterkt door de ruime, groene zones langs de Holzenboschlaan die op meerdere plekken verbreden en de wijk in komen.
In alle dorpen in Barneveld zetten verenigingen plaatselijk belang zich actief in voor de leefbaarheid en toekomst van de dorpen en buurtschappen. Verschillende dorpen hebben in dit kader hun visie op de toekomst vastgelegd in een dorpsplan of –visie of zijn daar mee bezig. De dorpsplannen bevatten zowel een visie op de toekomst als een overzicht van concrete ideeën en wensen om de leefbaarheid van het dorp te versterken en zijn in samenspraak met veel inwoners en de gemeente tot stand gekomen. Vanuit de visie op burgerkracht ('Zelf-samen-gemeente') en netwerksamenleving is in de Strategische Visie 2030 (september 2016) ten aanzien van de dorpsplannen een voorstel opgenomen om een andere werkwijze te gaan volgen die de plannen een sterkere positie geeft. Op die manier kan recht worden gedaan aan de geleverde inspanningen en de lokaal gemaakte keuzes. Dorpsplannen hebben - waar mogelijk - een positie bij de ontwikkeling en uitvoering van gemeentelijk beleid. Dit geldt in ieder geval voor de recente dorpsplannen (die opgesteld zijn na 2016) die in samenspraak met de gemeente tot stand gekomen zijn. Deze dorpsplannen bevatten een goede weergave van de ideeën en behoeften die er leven in de kernen. De gemeente houdt daarom bij ruimtelijke plannen en initiatieven rekening met de inhoud van het dorpsplan en kan – indien nodig – hierover in overleg gaan met Plaatselijk Belang.
De voorgenomen ontwikkeling van woonwijk Schooneng is niet in strijd met de Dorpsvisie Voorthuizen, waarin abstracte, richtinggevende uitspraken zijn verzameld.
In de visie staat onder meer: 'Voorthuizen besluit samen met de inwoners over wat er gebeurt. Over meer dan de al geplande groei (uitbreiding en inbreiding) wordt overleg gepleegd met de inwoners.' Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan heeft het college van gemeente Barneveld de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Verder heeft de projectontwikkelaar aandacht gehad voor vroegtijdige participatie. Hiervan is een verslag opgesteld (bijlage 29).
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In het voorliggende bestemmingsplan zijn de volgende kaders uit de notitie toegepast:
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning sinds 1 juli 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). De gemeente heeft sterke voorkeur voor energiepositief bouwen.
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren. Om geluidsoverlast te voorkomen dan wel beperken, wordt rekening gehouden met de positionering van de pompen. Er is voldoende vermogen beschikbaar voor warmtepompen. De netwerkbeheerder weet welke vermogens in de hele wijk benodigd zijn en houdt daar rekening mee bij de engineering.
Zonnepanelen en/of zonnecollectoren
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen (en/of zonnecollectoren) opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van de gebouwen. De positionering van woningen en oriëntatie van daken kan invloed hebben op de productie van zonne-energie. Een oost-west stelling heeft de voorkeur.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden. Hierbij kan gedacht worden aan biobased materialen of hergebruik van materialen.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
In de voorbereiding van het bestemmingsplan "Schooneng" was nog niet bekend in hoeverre duurzame materialen gebruikt worden bij de bouw en of groendaken aan de orde zijn. De nieuwe woningen zullen worden getoetst aan de maatstaf MilieuPrestatie Gebouwen (MPG).
Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen. In het plangebied komen twee openbare laadpalen (dat wil zeggen: 2x2= 4 laadpunten). De netwerkbeheerder is op de hoogte gesteld en houdt er in de engeneering rekening mee dat er voldoende vermogen beschikbaar is.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen en/of hergebruik van materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
De openbare verlichting wordt uitgevoerd conform de standaardeisen van gemeente Barneveld. Het betreft LED-verlichting.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.16).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
De doelstelling van het Groenstructuurplan Barneveld (2011) is het beschrijven van de lange termijn visie ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen van de gemeente Barneveld om de groenstructuren in en de herkenbaarheid van de kernen te behouden, ontwikkelen en versterken. Om de gewenste groenstructuur te realiseren worden in het groenstructuurplan een aantal verbetervoorstellen gedaan.
Doorwerking in plangebied
Op paginanummer 116 van het enigszins gedateerde groenstructuurplan staat: 'Voor het gebied
Voorthuizen-Zuid zijn nog geen plannen ontwikkeld. Van belang is het koppelen van groene lijnen van de
dorpsrand met groengebieden in de nieuwe woonwijk.'
Het bestemmingsplan "Schooneng" sluit aan op de doelen zoals gesteld in het groenstructuurplan. De bestaande opgaande groenstructuren vormen de basis voor de nieuwe ruimtelijke structuur van de wijk. De bomenrijen langs de Schoonengweg en de houtsingels aan de oost- en westzijde van het plangebied blijven behouden en geven structuur aan de wijk. De groenstructuur wordt verder versterkt door onder meer de houtsingels rondom het oude boerenerf terug te brengen. Door middel van de ruime, groene zone noorden van de Holzenboschlaan wordt direct verbinding gemaakt tussen het groen in de wijk en het groen in het buitengebied. In soortkeuze zal waar mogelijk worden aangesloten op de in de omgeving voorkomende beplanting.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Noordelijk deel
Het noordelijk deel is in 2012 (voormalig erf Schoonengweg 5) en in 2019 (agrarische percelen) verkennend onderzocht (zie bijlagen 7 en 10). Het verkennend bodemonderzoek uit 2012 is niet meer representatief/verouderd. Ook heeft in 2012 ter plaatse van het voormalige erf geen onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van asbest op en/of in de bodem. De omliggende agrarische percelen zijn in 2019 verkennend onderzocht. Aangezien het gebruik ter plaatse van deze agrarische percelen sinds 2019 gelijk is gebleven en ter plaatse geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden is naar verwachting de milieuhygiënische bodemkwaliteit niet gewijzigd. Het verkennend bodemonderzoek uit 2019 wordt daarom als voldoende representatief geacht voor de milieuhygiënische kwaliteit ter plaatse van deze agrarische percelen. Uitzondering hierop vormt het oostelijke terreingedeelte ter plaatse van de voormalige bouwweg/het huidige fietspad.
Voormalig erf
Uit de onderzoeksresultaten van het actualiserend verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van het voormalige erf van Schoonengweg 5 blijk dat de voormalige toegangsweg bestaande uit een puinverharding met een globale dikte van 0,4 meter nog aanwezig is (bijlage 8). De rest van de locatie is braakliggend.
In de zintuiglijk schone bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan arseen of zink gemeten. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Het grondwater bevat slechts een licht verhoogde concentratie aan chroom. Zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond/puin ter plaatse van de voormalige toegangsweg en het braakliggende voormalige erf de geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters, voor analyse op asbest, is analytisch geen asbest gemeten. Opgemerkt wordt dat ter plaatse van de afgevulde ondergrondse brandstoftank geen gericht bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Dit omdat de exacte ligging van de tank niet te achterhalen was. Bij de herontwikkeling/nieuwbouw dient men daarom rekening te houden met het mogelijk aantreffen van deze ondergrondse brandstoftank.
Agrarische percelen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de plaatselijk zwak (sporen) puinhoudende bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan lood is gemeten. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Het grondwater daarentegen bevat naast licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium, chroom, kobalt, koper en/of zink plaatselijk matig of sterk verhoogde concentraties aan nikkel. De plaatselijk matig/sterk verhoogde concentratie aan nikkel in het grondwater worden naar alle waarschijnlijkheid veroorzaakt door mogelijke oververzadiging van de grond. De oververzadiging is afhankelijk van het absorberend vermogen van de grond. Het verschijnsel doet zich voornamelijk voor in vermeste gebieden en arme zandgronden met weinig vastleggend vermogen. Als voor de voorgenomen herontwikkeling/nieuwbouw niet zal worden bemaald vormt de milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater ter plaatse geen belemmering. Wel wordt geadviseerd om het grondwater ter plaatse niet op te pompen en te gebruiken voor beregening voor bijvoorbeeld een (moes)tuin of consumptief gebruik. Ter plaatse van het oostelijke terreingedeelte is geen bebouwing meer aanwezig. De schuur is in 2022, vermoedelijk samen met de in 2019 aanwezige en onderzochte laag asfaltgranulaat en puin rondom de schuur, verwijderd. De voormalige toegangsweg naar de schuur maakt nu onderdeel uit van de huidige infra en bestaat uit een asfaltverharding met daaronder een laag asfaltgranulaat en puin als fundering. Zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgegraven zwak puinhoudende grond aan de rand van de huidige infra en de zintuigelijk schone bovengrond ter plaatse van de voormalige schuur geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters, voor analyse op asbest, is analytisch geen asbest gemeten.
Zuidelijk deel
Het zuidelijk deel is in 2017 (voormalig erf Schoonengweg 6 en agrarische percelen) verkennend onderzocht (bijlage 9). De onderzoeksresultaten ter plaatse van het voormalig erf worden als niet meer representatief/verouderd beschouwd. Dit omdat in 2017 geen concrete aandacht was besteed aan eventuele bodembesmetting met asbest(vezels) in de zogenoemde druppelzones, er sprake is van diverse grondtoepassingen na sloop van de aanwezige bebouwing en omdat in de noordwesthoek sprake is/was van opslag van diverse partijen grond. Aangezien het gebruik ter plaatse van deze agrarische percelen sinds 2017 gelijk is gebleven en ter plaatse geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden is naar verwachting de milieuhygiënische bodemkwaliteit niet gewijzigd. Het verkennend bodemonderzoek uit 2017 wordt daarom als voldoende representatief geacht voor de milieuhygiënische kwaliteit ter plaatse van deze agrarische percelen.
Voormalig erf
Uit de onderzoeksresultaten van het actualiserend verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van het voormalige erf van Schoonengweg 6 blijkt dat in de plaatselijk zwak (sporen) puinhoudende bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond is plaatselijke een licht verhoogd gehalte aan arseen gemeten. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties aan barium en zink. Zintuiglijk is op het maaiveld en in de opgegraven/opgeboorde grond ter plaatse van het braakliggende voormalige erf geen asbestverdacht (plaat)materiaal aangetroffen. In de samengestelde mengmonsters, voor analyse op asbest, is analytisch geen asbest gemeten. Opgemerkt wordt dat in de noordwesthoek van het voormalige erf een gronddepot aanwezig is. Ter plaatse heeft geen actualiseren bodemonderzoek plaatsgevonden. Gezien de te verwachten milieuhygiënische kwaliteit van de opgeslagen partij grond (bodemkwaliteitsklasse Landbouw/natuur) wordt aangenomen dat de bodemkwaliteit ter plaatse niet verslechterd is en de resultaten van het actualiserend verkennend bodem- en asbestonderzoek ter plaatse van het overige deel van het erf als voldoende representatief worden beschouwd.
Agrarische percelen
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de zintuiglijk schone bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK is aangetoond. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters gemeten. Het grondwater bevat slechts licht verhoogde concentraties aan barium.
Doorwerking in plangebied
De beschikbare onderzoeksresultaten in het projectgebied Schooneng te Voorthuizen geven op dit moment geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging van de betreffende percelen. Ondanks dat de verkennende bodem- en/of asbestonderzoeken zijn uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling en de daarbij behorende sloop- en grondroerende werkzaamheden in het projectgebied dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de locatie dient te voldoen aan de algemene rijksregels in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Afbeelding 9 Archeologische beleidskaart
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied zowel een lage als een middelhoge archeologische verwachting geldt. Voor deze zones is archeologisch onderzoek nodig bij plannen met een oppervlakte groter dan 10.000 respectievelijk 2000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld.
RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in 2010 een bureau- en inventariserend veldonderzoek voor het plangebied 'Voorthuizen-Zuid' (een deel daarvan vormt het plangebied Schooneng, bijlage 6). De uitkomst van dit onderzoek was dat de gebieden met een lage archeologisch verwachting en de gebieden waarvan de bodemopbouw is verstoord kunnen worden vrijgegeven. Voor twee vindplaatsen is geadviseerd op een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Een vindplaats, het erf Klein Wixeler, bevindt zich binnen het plangebied Schooneng. Op de onderstaande afbeelding is het erf Klein Wixelaar aangegeven in het blauw.
Afbeelding 10 Uitsnede van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart
In 2011 is nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 5). Het onderzoek heeft geen aanwijzingen opgeleverd voor de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten in het onderzoeksgebied.
Het erf Klein Wixeler moet nader worden onderzocht door middel van een proefsleuvenonderzoek. Behoud is in deze fase nog te voorbarig. Het namelijk nog niet duidelijk waar de archeologische resten exact gelegen zijn, hoe deze zich uiten en hoe diep ze gelegen zijn. Pas na het proefsleuvenonderzoek kan besloten worden tot behoud, opgraven of vrijgeven.
Om ook de periferie van de mogelijke vindplaats te onderzoeken, wordt aanbevolen ook direct buiten de zone waar het karterend booronderzoek heeft plaatsgevonden proefsleuven aan te leggen. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat moet worden goedgekeurd door het bevoegd gezag. In november 2023 is de opdracht verstrekt om het onderzoek uit te voeren.
Op 23 januari 2024 heeft Synthegra Archeologie uit Leusden het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Er zijn veel recente verstoringen in het onderzochte gebied geconstateerd. Gezien de afwezigheid van vondsten en het zeer beperkte aantal sporen betreft het hier naar het oordeel van de deskundige een niet-behoudenswaardige vindplaats. Het een en ander is vervat in het rapport d.d. 8 maart 2024 (bijlage 4). De regio-archeoloog heeft ingestemd met het onderzoeksrapport en de bewuste gronden archeologisch vrijgegeven. Er is voor het onderzochte deelgebied geen dubbelbestemming noodzakelijk ter bescherming van archeologische waarden.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat het plangebied bestaat uit een landschap van vochtige kampontginningen, met wat oud groen en bochtige wegen.
In het rapport van RAAP is ook onderzoek gedaan naar de cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
In het plangebied en de omgeving zijn geen monumenten aanwezig. Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor het plan.
In het noorden van het plangebied ligt boerderij Klein Wixeler. Deze dateert van voor het midden van de 16e eeuw. Op het erf waren in het midden van de 16e eeuw een huis, een hooiberg en een schaapskooi aanwezig. In het begin van de 19e eeuw bestond het erf uit een huis, schuur en een hooiberg.
Het verkavelingspatroon van het plangebied is in de afgelopen 100 jaar sterk gewijzigd. Slechts enkele perceelsgrenzen zijn te herkennen op kaarten uit de 19e eeuw en daarvoor. Het grootste deel van het plangebied, en dan met name de hoger gelegen gronden, zal vóór het midden van de 16e eeuw zijn verkaveld. Voor het einde van de 17e eeuw moet een verkaveling zijn ontstaan die in grote lijnen stand hield tot het begin van de 20e eeuw. In deze periode moet het tot dan toe natte gebied rondom de Beek zijn ontgonnen.
Ten aanzien van de landschapselementen en het beplantingsbeeld kan worden gesteld dat het gebied tot in de 20e eeuw de laat-middeleeuwse kleinschaligheid heeft behouden. De ligging van de landschapselementen en boomsoorten hing nauw samen met de bodemgesteldheid en het daarop afgestemde grondgebruik. De schaal van het landschap, de afwisseling, het aangezicht en de herkenbaarheid was niet alleen kenmerkend voor het plangebied, maar voor grote delen van de Gelderse Vallei. Door (vermoedelijk) de ruilverkaveling in het begin van de 20e eeuw is het landschap sterk veranderd. De ruimtelijke schaal is groter geworden. De afwisseling die voorheen werd bepaald door groenstructuren, wordt nu sterker bepaald door bebouwing. Door de schaalvergroting en verbouw van maïs onderscheidt het landschap zich minder van andere landschapstypen.
Afbeelding 11 Cultuurhistorische elementen 1832
RAAP adviseert om de historisch waardevolle landschapselementen te behouden, om zo de afwisseling en herkenbaarheid van het gebied te behouden. Dit kan versterkt worden door nieuw aan te planten groen af te stemmen op de bodemgesteldheid en het historisch beplantingsgebied. De huidige inrichtingsplannen van Voorthuizen-Zuid houden de bestaande percelering niet aan. Dit bestemmingsplan is daarmee strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. De kortste afstand tot de Veluwe bedraagt ongeveer 3,8 kilometer. Dit gedeelte van de Veluwe bevindt ten noordoosten van het plangebied in de richting van Garderen.
Afbeelding 12 Natura 2000-gebied Veluwe
Vanwege de omvang van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied "Schooneng" is een onderzoek naar stikstofdepositie in beschermde natuurgebieden noodzakelijk. Gelet op de ruime afstand van het plangebied tot Natura 2000-gebied Veluwe zijn overige effecten van de woningbouwontwikkeling op het natuurgebied naar het deskundige oordeel van de ecoloog van Omgevingsdienst De Vallei op voorhand - zonder onderzoek - uit te sluiten.
Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situatie. Voor zowel de bouwfase (bijlage 31) als voor de gebruiksfase (bijlage 32) zijn de stikstofemissies beoordeeld. De conclusie van de uitgevoerde berekeningen is dat er geen effect is met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.
In opdracht van projectontwikkelaar De Bunte Vastgoed Oost B.V. heeft Craeft Advies B.V. een voortoets Wet natuurbescherming uitgevoerd (bijlage 36). De conclusie luidt dat zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake zal zijn van significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden. In 2024 heeft het deskundige bureau gereageerd op de beoordeling van Omgevingsdienst De Vallei van de voortoets (bijlage 37). Naar aanleiding van de beoordeling van de omgevingsdienst zijn enkele aanpassingen doorgevoerd.
Voor de locatie Schoonengweg 6 zijn in 2019 door gedeputeerde staten twee ontheffingen in de zin van de Wet natuurbescherming verleend voor de sloop van een schuur (bijlagen 27 en 28). Het plan heeft geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, zodat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-m.e.r.-plicht dus ook niet aan de orde is.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.
In juni 2017 heeft bureau ATKB een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor drie deelgebieden in het zuiden van Voorthuizen, waaronder het zuidelijke gedeelte van plangebied 'Schooneng' (bijlage 35). Dit gedeelte is in het rapport aangeduid als deelgebied 1 (Schoonengweg 6). Er is toen geconstateerd dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is met het oog op de soortenbescherming.
In november 2017 heeft bureau ATKB op de locatie Schoonengweg 6 en 7 in Voorthuizen een nader onderzoek naar broedvogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en amfibieën opgeleverd (bijlage 19). Er zijn in een deelgebied beschermde verblijfplaatsen aangetroffen van de huismus, de rosse vleermuis en de gewone dwergvleermuis.
Op 27 maart 2018 is namens de projectontwikkelaar een ontheffing beschermde soorten in de zin van de Wet natuurbescherming aangevraagd bij provincie Gelderland voor woningbouw aan de Schoonengweg in Voorthuizen (bijlage 1). Bij de aanvraag hoort een activiteitenplan met betrekking tot de gewone dwergvleermuis, de rosse vleemuis en de huismus (bijlage 2).
In 2019 heeft bureau ATKB een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd voor het noordelijke gedeelte van het plangebied 'Schooneng' (bijlage 33). Met het oog op de gebiedenbescherming is een AERIUS-berekening aanbevolen. Die berekening is uitgevoerd, zoals is vermeld in §5.3.1.1. Verder is met het oog op de soortenbescherming een aanvullend ecologisch onderzoek naar bunzing, wezel en hermelijn aanbevolen. In 2024 is een erratum toegevoegd aan de quickscan uit 2019: een onderzoek met een endoscoop naar verblijfplaatsen van vleermuizen is niet aan de orde (bijlage 34).
In 2021 heeft Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur nader onderzoek verricht naar onder meer kleine marterachtigen (bijlage 18). De uitkomst was dat het onderzochte gebied geen essentieel onderdeel van het leefgebied van kleine marterachtigen, zoals de wezel, de hermelijn of de bunzing, vormt. Het terrein is evenmin een essentieel onderdeel van het leefgebied van de steenuil. Er zijn geen beschermde nest- of verblijfplaatsen aangetroffen.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform de Omgevingswet (en voorheen hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming) heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee worden de belangrijke functies van bossen en beplantingen gegarandeerd, zoals het invangen van fijnstof, de opslag van koolstofdioxide, het bergen van water, het vormen van een leefgebied voor dieren en planten en het fungeren als element met landschappelijke waarde.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. De Omgevingswet beschermt het vellen van houtopstanden die buiten de 'bebouwingscontour houtkap' liggen. In dat geval geldt een meld- en herplantplicht. Hiervoor zijn enkele uitzonderingen, bijvoorbeeld houtopstanden met een oppervlakte van minder dan 10 hectare of voor houtopstanden die bestaan uit een rijbeplanting van maximaal 20 bomen. Wanneer een gemeente nog geen Omgevingsplan met daarin een 'bebouwingscontour houtkap' heeft vastgesteld, wat in Barneveld zo is, geldt het overgangsrecht. Daarin is bepaald dat de bebouwde kom, zoals deze door de gemeenteraad is aangewezen onder de Wet natuurbescherming, als een 'bebouwingscontour houtkap' blijven gelden.
Voor het plangebied "Schooneng" geldt dat een groot gedeelte van het plangebied buiten de 'bebouwingscontour houtkap' ligt. Om inzicht te krijgen in de aanwezige houtopstanden heeft Pius Floris Boomverzorging uit Veenendaal in 2019 een inventarisatie en boomveiligheidscontrole uitgevoerd (bijlage 21). In het gebied bevinden zich twee bomenrijen van meer dan 20 bomen, die beschermd zijn conform de Omgevingswet. Het gaat om de bomenrij net buiten de westelijke plangrens en de bomenrij aan de zuidzijde van de Schoonengweg. De bomenrij langs de westelijke plangrens zal in zijn geheel behouden blijven en worden aangevuld met struikvormers. De bomenrij langs de Schoonengweg blijft grotendeels behouden. Enkele bomen kunnen niet duurzaam behouden blijven vanwege de aanleg van ontsluitingswegen tussen het noordelijk en zuidelijk plandeel. Voor deze bomen geldt de meld- en herplantplicht. De bomen zullen binnen het plangebied worden herplant.
De conclusie is dat de bescherming van houtopstanden conform de Omgevingswet van toepassing is op de te kappen bomen die onderdeel uitmaken van de bomenrij langs de Schoonengweg. Hiervoor geldt een meld- en herplantplicht.
In 2024 heeft Pius Floris een bomeneffectanalyse uitgevoerd (bijlage 11). De bijlagen 12, 13, 14, 15, 16, 17 van de toelichting bij het voorliggende bestemmingsplan horen bij de bomeneffectanalyse.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
Afbeelding 13 Kaart geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022)
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Op de bovenstaande kaart is te zien dat de afstand tussen het plangebied "Schooneng" en GNN/GO meer dan 2 kilometer bedraagt.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect. De onderstaande afbeelding is een fragment van de risicokaart op de kaartviewer Atlas Leefomgeving.
Afbeelding 14 Risicokaart Atlas Leefomgeving
Aan Baron van Nagellstraat 69 bevindt zich een verkooppunt van motorbrandstoffen. De afstand tot het plangebied "Schooneng" bedraagt ongeveer 400 meter. De nieuwe woningen komen buiten het explosieaandachtsgebied.
Op het perceel Zeumerseweg 5-5A, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie G, nummer 4558 bevindt zich een opslagtank voor propaan. De afstand tot het plangebied "Schooneng" bedraagt ongeveer 620 meter. De opslagtank vormt geen gevaar voor de nieuwe woningen.
In het Adviesmemo externe veiligheid d.d. 25 oktober 2023 (bijlage 20) heeft Craeft Advies B.V. geconcludeerd dat in het plangebied "Schooneng" wordt voldaan aan de eisen op het gebied van externe veiligheid en van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Buro Ontwerp & Omgeving uit Arnhem heeft het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (bijlage 3). In het rapport d.d. 31 augustus 2023 is de conclusie dat bij nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Vanuit akoestisch oogpunt is de realisatie van de nieuwe woningen zonder meer mogelijk. Een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai kan gegarandeerd worden. In 2024 is het rapport gecorrigeerd wat betreft het aantal woningen en de extra bouwlaag bij de appartementen. De conclusie van het rapport is ongewijzigd.
De deskundige van Omgevingsdienst De Vallei is akkoord met het onderzoek en heeft aangegeven dat er geen verdere procedures noodzakelijk zijn. Er zijn geen overschrijdingen van voorkeursgrenswaarden.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Afbeelding 15 Geurnormenkaart
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Veehouderijen in de omgeving
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende veehouderijen:
Belemmeringen ontwikkelingsmogelijkheden
Vanuit de Wgv geldt een afstand van 100 meter tot aan woningen binnen de bebouwde kom. Ook geldt volgens de geurverordening een norm voor de voorgrondbelasting van 6,0 OuE/m³ in dit gebied.
De afstand tussen de dichtstbijzijnde veehouderij, de paardenhouderij aan de Zeumerseweg 18, en het plangebied bedraagt 200 meter. Dit is gemeten vanaf de grens van het bouwvlak. Omdat er geen dieren met geuremissiefactor worden gehouden is geen berekening van de voorgrondbelasting vereist.
De veehouderij op de Zeumerseweg 41 ligt ook op voldoende afstand. Hier worden wel dieren gehouden met een geuremissiefactor. De geurbelasting is daarom op de zuidgrens van het plangebied berekend. Om eventueel te verwachten ontwikkelingen op een veehouderij mee te wegen is een zogenaamde worst-case berekening gemaakt. Hierbij is, conform jurisprudentie, uitgegaan van alle vergunde geur op de rand van het bouwvlak. Voor de berekening is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning (V-2020). De uitkomst is weergegeven in onderstaande tabel.
Resultaten V-stacks berekening worst-case scenario voorgrondbelasting
Aan de vereiste geurnorm wordt voldaan in de nieuwe situatie.
Conclusie
Omdat aan de vereiste afstand wordt voldaan en de geurbelasting ter plaatse niet te hoog is in een worst-case scenario vormt dit plan geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze veehouderij.
Beoordeling woon- en leefklimaat
Kader
Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij is de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen veehouderij) als de achtergrondbelasting (vanwege alle veehouderijen in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Aangezien er geen veehouderijen met relevante geuremissie op korte afstand ligt zal de achtergrondbelasting ter plaatse bepalend zijn voor het woon- en leefklimaat.
Toetsing
In dit gebied is volgens een kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 0 en 6 OuE/m³.
In 2002 heeft de GGD een richtlijn Geurhinder opgesteld waarin een tabel is opgenomen met een beoordeling welke milieukwaliteit hoort bij een bepaald percentage geurgehinderden. Eerder al was in een ruim opgezet onderzoek door PRA Odournet onder 2000 respondenten bepaald welke percentage geurgehinderden te verwachten is bij een bepaalde geurbelasting. Deze twee gegevens samen leveren de volgende tabel op:
Beoordeling
Uit de tabel volgt dat in het plangebied sprake kan zijn van een leefklimaat dat is te typeren als Goed tot zeer goed.
Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
In de Aanmeldnotitie m.e.r. woningbouw Schooneng d.d. 25 oktober 2023 van Craeft Advies B.V. (bijlage 24) is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk in overeenstemming is met de normen uit onder meer de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op de volgende rechtsvragen in. Indien een rechtsvraag positief kan worden beantwoord, dient de ladder verder te worden doorlopen. Indien dit niet het geval is, dan is de ladder niet verder van toepassing dan wel kan niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking worden voldaan.
Hieronder de antwoorden op bovenstaande vragen:
1. Voorziet het onderhavige besluit in een stedelijke ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' d.d. 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie is aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt.
Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 158 woningenmogelijk. De ontwikkeling is daarom gelet op de omvang als 'stedelijke ontwikkeling' te classificeren. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
2. Voorziet het onderhavige besluit in een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Uit de eerder genoemde 'overzichtsuitspraak' blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling blijkt dat er sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte.
Het plangebied 'Schooneng' kent thans in hoofdzaak een agrarische bestemming. Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor bedrijven met een agrarische bedrijfsvoering. Het onderhavige ruimtelijke besluit maakt ter plaatse van het plangebied de bouw van 158 woningen mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is het niet mogelijk om binnen het onderhavige plangebied een samenhangend nieuw woongebied te ontwikkelen. Gelet hierop is sprake van een functiewijziging en vindt tevens een vergroting van het planologische beslag op de ruimte plaats. De 'ladder voor duurzame ontwikkeling' moet verder worden doorlopen.
3. Is er sprake van een behoefte aan de voorziene ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om de kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, tweede lid van het Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar één of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
Kwantitatieve behoefte
Uit jurisprudentie blijkt dat de behoefte aan woningen kan worden onderbouwd met gebruikmaking van regionale woningbouwafspraken. Regionale bouwafspraken zijn vastgelegd in de Woondeal Foodvalley (2022), waarin totaal ruim 24.000 woningen gepland stand, waarvan ruim 19.000 op Gelders grondgebied. Voor Barneveld is een programma van 5.380 woningen overeen gekomen.
Het provinciale Aktieplan Wonen streeft om in Gelderland versnelt tot woningbouw over te gaan en in komende 5 jaar de bouw van 45.000 woningen in de hele provincie te realiseren. Tot 2030 wil de provincie zo'n 80.000 nieuwbouwwoningen gerealiseerd zien.
Daarnaast lopen er de regionale (verstedelijkings-)studies in regio Amersfoort (Ontwikkelbeeld) en regio Foodvalley/Arnhem/Nijmegen (ANF) met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkeling van deze regio's. Voor Foodvalley staat tot 2040 een gewenste uitbreiding van 40.000 woningen genoemd, voor regio Amersfoort circa 36.000 woningen. De behoefte is mede onderbouwd op basis van een onderzoek van STEC (Woningbehoefte regio Foodvalley, september 2020).
In de gemeentelijke Hoofdlijnennotitie (als voorloper op de Omgevingsvisie) die in juli 2021 door de raad zal worden vastgesteld, wordt aan de hand van verschillende groeiscenario's nader ingegaan op de mogelijke koers van gemeente Barneveld, mede in relatie tot deze regionale ruimtelijke verkenningen. Het advies hierin is om te koersen op een woningbouwprogramma van 8.000 tot 10.000 woningen in de periode tot 2040. In verband met de landelijke ontwikkelingen op de woningmarkt, de gewenste versnelling woningbouw vanuit het Rijk, wil de gemeente de eerstkomende jaren inzetten op een groei met gemiddeld 600 woningen per jaar. Met als speciaal accent dat meer aandacht voor de bouw in de kleinere kernen is gevraagd, 'de kracht van de kernen', mede in verband met het willen versterken van de leefbaarheid in deze kernen.
In de in maart 2021 vastgestelde Woonvisie 2021-2025 'Wonen voor Jong en Oud', was nog de koers van de bouw van gemiddeld 500 woningen per jaar vastgesteld. Daarbij is ook een streefprogramma opgenomen, dat voorziet in een gewenste differentiatie naar huur- en koopprijsklassen.
Gelet op het regionale woningbouwprogramma, het gemeentelijk woningbouwprogramma alsook de genoemde onderzoeken, kan worden gesteld dat het onderhavige planvoornemen past binnen de kwantitatieve behoefte aan woningen in gemeente Barneveld.
Kwalitatieve behoefte
Onderzoeksbureau RIGO heeft in 2019 op basis van het WoON2018 onderzoek een woningbehoefteonderzoek in opdracht van gemeente Barneveld uitgevoerd. Behalve genoemde kwantitatieve ontwikkelingen is ook op de kwalitatieve behoefte ingegaan. Dit heeft geresulteerd in de gemeentelijke woonvisie geresulteerd in het volgende streefprogramma voor de periode 2021-2025.
Streefprogramma woningbouw gemeente Barneveld 2021-2025
*) exclusief onzelfstandige woonruimten (zoals studentenkamers, woonruimten arbeidsmigranten, flex woonruimten voor spoedzoekers, intramurale verpleegplaatsen).
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het volgende programma.
Het programma voorziet in 158 woningen. Ruim tweederde wordt in de betaalbare sfeer aangeboden en voldoet daarmee aan de doelstellingen van de Woondeal. Er worden 46 appartementen en 16 rug-aan-rug woningen gebouwd (2 lagen) en verder 96 grondgebonden woningen. De sociale huurappartementen zullen aan de lokale woningcorporatie worden verkocht.
Met dit programma worden zowel jongeren als ouderen in Voorthuizen en omgeving worden bediend.
Programma Schooneng (november 2023)
Het programma, kan gezien de vraag vanuit de markt en de gewenste toevoeging, op voldoende belangstelling rekenen. Het aandeel sociale en bereikbare woningen is 66,5% en voldoet daarmee aan de norm van 2/3 betaalbaar van het Ministerie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
4. Is de voorziene ontwikkeling gelegen buiten bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Ex artikel 1.1.1 van het Bro verstaat onder 'bestaand stedelijk gebied': bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het voorgaande bestemmingsplan ligt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van de kern Barneveld.
5. Is het mogelijk om de voorziene ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren?
De locatie ligt aan de zuidrand van Voorthuizen en is daarmee niet als binnen bestaand stedelijk gebied te typeren. De locatie ligt op fietsafstand van het centrum en ook van het NS-station van Barneveld-Noord.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Bureau Ontwerp & Omgeving heeft de toets d.d. 19 oktober 2023 uitgevoerd (bijlage 23). De conclusie is dat sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven (bijlage 22).
Er zijn geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. Het voorliggende plan maakt geen gevoelige bestemming (als bedoeld in artikel 3 van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)) mogelijk. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Tevens dient te worden beoordeeld of het mogelijk maken van nieuwe woningen, gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De Aanmeldnotitie m.e.r. woningbouw Schooneng d.d. 25 oktober 2023 (bijlage 24) van Craeft Advies B.V., met name § 4.2. Geur en luchtkwaliteit, dient ter onderbouwing.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.
Fijnstof
Wat betreft fijnstof gelden de volgende grenswaarden:
Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijnstof uitstoot van de omliggende veehouderijen.
Resultaten & beoordeling
In de omgeving liggen geen veehouderijen met een relevante fijnstof emissie (>500 kg per jaar). Er is daarom geen berekening gemaakt van de luchtkwaliteit. De verwachting is dat aan de grenswaarden wordt voldaan.
De veehouderij aan de Zeumerseweg 41 heeft een relevante fijnstof emissie (>500 kg per jaar). Met het verspreidingsmodel ISL3a is berekend wat de invloed hiervan is op de totale concentratie fijnstof ter plaatse van het plangebied. De resultaten van de berekening staan in onderstaande tabel.
Resultaten fijnstof berekening
Conclusie
Er wordt aan de grenswaarden voldaan. De luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is aanvaardbaar.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van circa 158 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarden. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 4 december 2023 is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als bijlage 25 opgenomen. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 24. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Conclusie
Er zijn in de nabije omgeving geen bedrijven gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen.
Er is in Nederland geen wettelijke regeling die ziet op minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld met daarbij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in de buurt gelegen gevoelige functies zoals woningen of bedrijven. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen waardoor de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen aanwezig is. Bij ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een goed woon- en leefklimaat.
Per 1 januari 2018 is het Activiteitenbesluit milieubeheer gewijzigd. Op grond van dat artikel is het verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%, óók als het perceel niet is gelegen aan een watergang. Vanaf de inwerkingtreding kan en dient bij de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening te worden gehouden. Een driftreductie van 75% is immers relevant voor de in beginsel aan te houden afstand tot gevoelige objecten. Over het algemeen wordt aangenomen dat de spuitzones vanwege de voorgeschreven driftreductie van 75% kleiner zijn dan de gangbare 50 m die in beginsel werd gehanteerd voor de beschreven wijziging van het Activiteitenbesluit.
Conclusie
Ten zuiden van het plangebied liggen gronden met een agrarische bestemming, die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet uitsluit. Bij de beoordeling moet worden uitgegaan van maximale planologische mogelijkheden. Omdat er geen wettelijke bepaling bestaat over minimaal aan te houden afstanden tussen het telen van gewassen en voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, wordt als vuistregel een afstand van 50 meter gehanteerd. In dit geval ligt een gedeelte van het plangebied binnen 50 meter afstand van de omliggende agrarische gronden. Deze gronden hebben echter grotendeels al te maken met beperkingen door bestaande woonbestemmingen aan zowel de Oosterkamp als de Schoonengweg. Het is niet reëel te veronderstellen dat de grondeigenaar op het betreffende perceel slechts gedeeltelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Hierdoor is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
In artikel 3.5.2 onder sub d van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd) is overigens bepaald dat het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen ten behoeve van houtachtige gewassen, waaronder begrepen struiken en heesters, ter plaatse van de aanduiding 'overig kernrandzone' wordt aangemerkt als gebruik strijdig met de bestemming.
Landschappelijke context
Het plangebied "Schooneng" vormt met de wijken Holzenbosch en Wikselaarse Eng onderdeel van Voorthuizen-Zuid. De wijk komt te liggen in een agrarisch landschap waar openheid wordt afgewisseld met houtsingels en boomstructuren. Meest kenmerkend voor dit gebied was van oorsprong de onderverdeling in 'groene kamers' en de historische Schoonengweg met zijn beplanting aan weerszijden. Vanaf de hogere, droge delen heeft men in het verleden dit gebied in gebruik genomen, de groenstructuren vormden de perceelscheidingen. Door de tijd heen zijn diverse houtsingels verdwenen of onderbroken.
Groenstructuren in de wijk
Vanuit de landschappelijke onderlegger geredeneerd is het belangrijk om de Schoonengweg met zijn kenmerkende houtstructuren aan weerszijden te behouden, evenals de houtstructuren die aan de oost- en westzijde langs het plangebied liggen. Zij zorgen straks voor de herkenbaarheid van de wijk en voor een goede verweving van de nieuwe wijk met het buitengebied. Ook solitaire bomen in het plangebied en de erfbeplanting van het oude agrarische erf worden zoveel mogelijk behouden. De erfbeplanting vormt de basis van het centrale parkje in de wijk, waar ook wordt voorzien in speelruimte. Het bestaande groen wordt zorgvuldig aangevuld met nieuw(e) groen(structuren).
Te behouden en te kappen bomen
In 2019 heeft Pius Floris Boomverzorging uit Veenendaal een inventarisatie en boomveiligheidscontrole uitgevoerd op de bomen in het plangebied (bijlage 21). De bomen in het plangebied beschikken over het algemeen over een redelijke tot goede conditie. Voor deze bomen zijn enkele veiligheidsmaatregelen aanbevolen. Enkele bomen beschikken over een slechte conditie of zijn dusdanig aangetast dat zij om veiligheidsredenen gekapt moeten worden.
Deze inventarisatie vormde de basis voor het stedenbouwkundig plan. Het uitgangspunt is geweest om alle houtsingels en alle bomen met een redelijke tot goede conditie te behouden. Het plan is zo opgezet dat dit maximaal mogelijk wordt gemaakt. Dit neemt niet weg dat een klein aantal gezonde en vergunningsplichtige bomen niet duurzaam behouden kan blijven. Zo zullen enkele bomen langs de Schoonengweg moeten wijken om een goede oversteek voor auto's, fietsers en voetgangers te kunnen realiseren. Ook enkele solitaire bomen in het noordelijk deel van het plangebied kunnen duurzaam behouden blijven omdat graafwerkzaamheden onder de boom onvermijdelijk zijn voor de aanleg van wegen of de bouw van woningen. Bomen die niet behouden kunnen worden, worden in het plangebied gecompenseerd door de aanplant van minimaal hetzelfde aantal nieuwe bomen. Gestreefd wordt naar een hoger aantal.
Medio november 2023 heeft Pius Floris Boomverzorging een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Daarin is beoordeeld of de voorgenomen te behouden bomen ook daadwerkelijk duurzaam behouden kunnen worden en welke maatregelen getroffen moeten worden om dat te bereiken. In de periode tussen de terinzagelegging van dit ontwerp bestemmingsplan en het opstellen van het vast te stellen bestemmingsplan zal deze BEA worden beoordeeld. Dit kan leiden tot (kleine) aanpassingen aan het stedenbouwkundig plan, bijvoorbeeld om een boom daarmee duurzamer te kunnen behouden.
Landschappelijke inpassing
De wijk Schooneng wordt aan de zuidzijde begrensd door de Holzenboschlaan. Door middel van de ruime, groene zone noorden van de Holzenboschlaan wordt direct verbinding gemaakt tussen het groen in de wijk en het groen in het buitengebied. In soortkeuze zal waar mogelijk worden aangesloten op de in de omgeving voorkomende beplanting.
Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.
De deskundige van Omgevingsdienst De Vallei heeft geconstateerd dat vier aanduidingen voorkomen op de OO-belastingkaart. Volgens de kaart zouden dit militaire onderkomens of tenten geweest kunnen zijn. In de afgelopen 50 jaar is er ter plaatse van die mogelijke onderkomens best wat gebouwd met grondverzet vooraf. Recentelijk is de Holzenboschlaan doorgetrokken door het gebied. Bij deze werkzaamheden is nooit iets bijzonders aangetroffen of geruimd door de EODD. Daar komt bij dat de locaties net buiten het plangebied liggen. Er is dus geen beïnvloeding van ontplofbare oorlogsresten op het plangebied. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop het plangebied 'Schooneng' is te zien. De deskundige concludeerde dat het plangebied niet verdacht gebied ligt. Er is geen aanvullend onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog nodig.
Afbeelding 16 Uitsnede OO-belastingkaart
Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Op 31 januari 2024 liet de afdeling Risicobeheersing van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden weten geen aanleiding te zien om een zienswijze in te dienen over het (ontwerp-)bestemmingsplan.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Gezondheid
De aanwezigheid van een intensieve veehouderij kan invloed hebben op de gezondheid van omwonenden. Uit het onderzoek Veehouderij Gezondheid Omwonenden (VGO) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is gebleken dat longontsteking vaker voorkomt bij mensen die in veedicht gebied wonen. Een deel van de longontstekingen is geassocieerd met het wonen in de buurt van een geitenhouderij. De oorzaak is niet duidelijk. Met andere woorden: het wonen in de buurt van een geitenhouderij verhoogt de kans op een longontsteking, maar we tasten nog in het duister wat deze verhoogde kans veroorzaakt.
Eind oktober 2020 kwam de GGD met de richtlijn 'Veehouderij en gezondheid'. De richtlijn gebruikt de GGD bij de advisering over ruimtelijke plannen. De GGD heeft twee uitgangspunten bij zijn adviezen.
De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen) en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer).
Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
De GGD-richtlijn betreft een niet-bindende aanbeveling en deze bevat geen harde normen. De richtlijn heeft geen bindende status. De GGD heeft niet willen uitsluiten dat er nieuwe woningen komen in de omgeving van geitenhouderijen. De GGD adviseert doorgaans aan gemeenten om in hun besluitvorming het risico van longontsteking zorgvuldig mee te wegen.
Volgens de GGD is het risico op longontsteking het hoogst binnen een straal van 500 meter. Buiten die straal loopt het verhoogde risico af. Omdat we niet weten waardoor de longontstekingen rondom geitenhouderijen wordt veroorzaakt, ontbreekt het inzicht in effectieve bronmaatregelen om gezondheidsrisico's te voorkomen.
Doorwerking
Het plangebied "Schooneng" bevindt zich niet in de invloedssfeer van een geitenhouderij. De dichtstbijzijnde geitenhouderij ligt op meer dan 2.500 meter afstand. De nieuwe woningen komen dus niet in het hoogste risicogebied. Er is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd in het plangebied.
De ontsluiting voor gemotoriseerde verkeer van het plangebied 'Schooneng' is bij de ontwikkeling van Holzenbosch aan de westzijde en Wikselaarse Eng aan de oostzijde reeds voorbereid. Aan de noordoostzijde wordt aangesloten op de Kouter (reeds voorbereid) en aan de westzijde wordt aangesloten op de Boeijenkamp (reeds voorbereid), het Hooihuis (reeds voorbereid) en de Oosterkamp in de zuidwesthoek, door middel van een eenrichtingsweg (voor gemotoriseerd verkeer).
Daarnaast is er voor fietsverkeer een ontsluiting via de (verkeerskundig reeds afgewaardeerde) Schoonengweg welke het plan doorkruist. Tevens is er reeds een fietspad gerealiseerd aan de oostzijde van het plangebied vanaf Wikselaarse Eng naar de Schoonengweg.
Het aantal parkeerplaatsen is gebaseerd op de Nota Parkeernormen (2020, bijlage 1 bij de regels). Hierbij worden er parkeerplaatsen gerealiseerd in het openbare gebied, maar ook op particulier terrein. Er is rekening gehouden met de bezettingsgraad (bewoners/bezoekers) en parkeerplaatsen op particulier terrein voldoen aan de vereiste maatvoering.
De inrichting van het gebied sluit aan bij de gewenste inrichting van een 30 km/uur-zone. Een meer gedetailleerde beschrijving van de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied staat in de uitwerking van het stedenbouwkundige plan (bijlage 30). De parkeerbalans is daarin opgenomen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. Arcadis Nederland B.V. heeft het waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld voor de woonwijk "Schooneng" (bijlage 38).
Huidige situatie
Het plangebied van de nieuwbouwwijk ligt ten zuiden van Voorthuizen tussen de twee nieuwe wijken Holzenbosch en De Wikselaarse Eng. Het gebied betreft momenteel agrarische percelen en centraal door het plangebied lopen twee bestaande wegen, de Schoonengweg en de Holzeboschlaan. In het gebied staan twee woningen welke zijn aangesloten op persriolering die in de Schoonengweg ligt.
In het gebied liggen meerdere watergangen te vinden op de legger. In het noordoosten van het gebied stroomt een A-watergang naar het zuiden en stroomt uit in de A-watergang Sloot Zeumeren welke vervolgens afstroomt richting het westen. Langs de Schoonengweg liggen een twee c-watergangen welke één dient als afvoer van overtollig water uit het noordelijk gelegen stedelijk gebied. Langs de Holzenboschlaan liggen C-watergangen die dienen als berging voor de Holzenboschlaan en wateren af richting de Sloot Zeumeren. Daarnaast ligt er tussen de wijk Holzenbosch en beoogd projectgebied een B-watergang. Deze sloot dient als overstort voor een aantal wadi's van Holzenbosch en als uitstroom voor de drainage onder deze wadi's.
De hoogteligging van het gebied ligt ongeveer tussen de +12.00 en de +13.00 meter ten opzichte van NAP. Het hoogteverschil verloopt grofweg van noord naar zuid met een hoogtepunt van rond de +13.30m in het noordoosten en een dieptepunt van +12.10 in het zuidwesten.
De ondergrond bestaat voornamelijk uit matig tot zeer fijn zwak ziltig zand. De bovengrond is zwak tot matig humeus en vanaf 0,5m veelal roesthoudend en zwak tot sterk oerhoudend. Ten zuiden van de Schoonengweg is lokaal op 3.5 meter diepte zandig klei aangetroffen. De grondwaterstanden verschillen tussen de +11.85 in het zuidwesten en de +12.90 in het noordoosten.
Toekomstige situatie
In het plangebied van Schooneng zullen in de toekomst 105 woningen gebouwd bestaande uit rijtjeshuizen, twee kappers en vrijstaande woningen. Daarnaast worden er twee appartementsgebouwen gemaakt en een BeBo-woningblok. De ontwikkeling betreft een oppervlak van 60.000 vierkante meter.
Hemelwater
In totaal moet voor de ongeveer 24.000 vierkante meter verharding waterberging gerealiseerd worden conform 60mm per vierkante meter verharding (statische berging van T=100 bui van het waterschap). Dat betekend dat er ongeveer 1.440 m3 water geborgen moet worden. De waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van wadi's en berging op eigen terrein. De wadi's verdelen zich over het hele gebied, maar per deelgebied kunnen er wat tekorten voorkomen. Alle wadi's hebben een overstort richting de grote wadi langs de Holzenboschlaan. Deze is zodanig groot gecompenseerd dat alle tekorten hierin verwerkt kunnen worden. Alle wadi's (met uitzondering van deelgebieden 1, 5 en 6) zullen een overstort hebben richting de B-watergang aan de westzijde en afstromen richting de A-watergang aan de zuidzijde van het gebied.
Bij de woningen moet er een infiltratievoorziening komen met een minimale inhoud van 1 m3 waar de regenpijpen op zijn aangesloten. Onder en naast het krat wordt ook een rand van 30 cm drainagezand aangebracht. De overloop van deze voorziening vindt bovengronds plaats. Ook worden alle woningen voorzien van een regenton van 250 liter.
Vuilwater
Het vuilwater moet nog nader ontworpen worden. Dit zal onder vrij verval gebeuren en kan aansluitingen vinden op de bestaande stelsels van de Wikselaarse Eng en Holzenbosch. Er bestaat een mogelijkheid dat niet alle riolering onder vrij verval kan afstromen naar het bestaande rioolstelsel. Dan zal een deel van het vuilwater middels een gemaal verpompt moeten worden.
Oppervlaktewater
In het gebied liggen een aantal oppervlaktewateren. In principe gebeurt hier niet veel aan en de watervoerende A-watergang en de B-watergang aan de oost- en westzijde mogen niet gestuwd worden vanwege hun afwaterende functie voor zowel afvoer van hemelwater uit bestaande wijken als afvoer van grondwater. Dat geldt ook voor 1 van de 2 watergangen langs de Schoonengweg. De watergang langs de Holzenboschlaan was enkel gegraven voor berging maar zal worden gedempt. Hiervoor in de plaats komt een grote wadi te liggen waar ook de Holzenboschlaan zijn water bergt voor 50%.
Grondwater
In principe moet er grondwater neutraal gebouwd worden. Indien nodig zal er moeten worden opgehoogd om de vastgestelde ontwatering van de gemeente Barneveld te kunnen halen zoals benoemd in het GRP en grondwater beleid. Onder de wadi's zal een drainage worden mee gelegd onder de GLG om op deze manier hoge grondwaterstanden af te toppen en de werking van de wadi's te verbeteren.
Bij voorkeur worden er in de bouw geen uitlogende materialen gebruikt vanwege de kwaliteit van het afstromend hemelwater. Door deze manier van inrichten sluit de ontwikkeling aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:
'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'
wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.
Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.
Situering van bijbehorende bouwwerken in de voortuin van woningen
Het begrip 'bijbehorende bouwwerken' geeft het al aan, deze dienen ruimtelijk ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. De bouwmassa's op een perceel kennen een hiërarchie waarbij het woonhuis het hoofdgebouw is en het bijbehorende bouwwerk of eventueel de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt aan zijn.
Deze hiërarchie vertaalt zich ruimtelijk enerzijds in de massa van de gebouwen, het hoofdgebouw, het woonhuis is groter dan het bijbehorende bouwwerk. Anderzijds is dit terug te zien in de positionering van de massa's, de bijbehorende bouwwerken staan achter het hoofdgebouw. De regel is dat het bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het woonhuis staat. Indien dit niet wordt nageleefd is het bijgebouw te dominant aanwezig en verstoord het de hierboven omschreven hiërarchische opbouw van de bouwmassa's.
Naast een heldere hiërarchische opbouw moet verrommeling van het straatbeeld zoveel mogelijk worden voorkomen. Als in het bestemmingsplan er bewust voor is gekozen om geen bijbehorende bouwwerken voor de voorgevel toe te staan dan dient hieraan vastgehouden te worden. Latere toevoegingen van bijbehorende bouwwerken, die voor de voorgevel van het woonhuis staan, geven een rommelig beeld en leveren daarmee een negatieve uitstraling op het totale straatbeeld.
Voortuinen vormen een overgang van de bebouwde ruimte naar de verharde straten. Hiermee hebben ze een belangrijke functie en bepalen voor een groot deel de uitstraling en beleving van een straat. Door een bijbehorende bouwwerken in de voortuin te situeren wordt de (groene) openheid beperkt en wordt lucht en ruimte uit de straat ontnomen.
Vanuit bovenstaande argumenten moet een bijbehorende bouwwerk minimaal 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw staan, waarbij carports ook onder de noemer bijbehorende bouwwerk vallen en erkers zijn uitgezonderd.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.
Bij de bestemming 'Wonen-1' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken is een regeling opgenomen waarbij de toegelaten oppervlakte is gekoppeld aan de omvang van het bouwperceel met een maximum van 150m2. In uitzonderingsgevallen is er een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding weergegeven.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. Kleinschalige bedrijven, zoals schilders, stukadoors en elektriciens vallen onder de noemer 'hiermee gelijk te stellen gebied'. Dit zijn bedrijfjes waarbij aan huis hoofdzakelijk administratie-/kantoorwerkzaamheden plaats vinden, er beperkte opslag plaatsvindt en de hoofdwerkzaamheden elders (op locatie) plaats vinden. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
Binnen woningen is een bed & breakfast onder voorwaarden toegestaan. In een bijgebouw is alleen met een omgevingsvergunning en onder voorwaarden een bed & breakfast toegestaan. Als een bed & breakfast in een bijgebouw wordt gerealiseerd moet duidelijk zijn dat het echt om een bed & breakfast gaat en niet om een losse recreatiewoning. Dit betekent dat er geen keuken, washok of andere ruimten in het bijgebouw aanwezig zijn die makkelijk bij de kamers kunnen worden aangetrokken. In een woning of bijgebouw mogen maximaal twee kamers, met elk twee bedden ten behoeve van een bed & breakfast worden gerealiseerd. Het is wel toegestaan een kinderbedje toe te voegen. De bed & breakfast moet altijd ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dat betekent dat de bebouwing altijd uitstraalt dat het om een woning gaat. Daarnaast mag de oppervlakte van een bed & breakfast in een bijgebouw maximaal 60 m² bedragen. Om overlast van parkeren te voorkomen moet parkeren op het eigen erf plaatsvinden.
In bijzondere situaties, bijvoorbeeld om erfgoed te behouden zijn meer of grotere kamers per bed & breakfast mogelijk. Een dergelijk initiatief is maatwerk waarbij onder andere wordt gekeken naar de toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod.
De bestemming 'Wonen-2' wordt opgenomen wanneer sprake is van gestapelde woningen.
Bij de bestemming 'Wonen-2' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen, met dien verstande dat deze regels ten aanzien van woningbouwcategorieën uitsluitend betrekking hebben op percentages gerelateerd aan het plangebied. Op basis van de genoemde bepaling is in de regels opgenomen welk aandeel van het totale aantal woningen in het plangebied sociale huurwoningen, sociale koopwoningen dan wel door particulier opdrachtgeverschap te verwezenlijken woningen dient te zijn.
Binnen woningen is een bed & breakfast onder voorwaarden toegestaan. In een bijgebouw is alleen met een omgevingsvergunning en onder voorwaarden een bed & breakfast toegestaan. Als een bed & breakfast in een bijgebouw wordt gerealiseerd moet duidelijk zijn dat het echt om een bed & breakfast gaat en niet om een losse recreatiewoning. Dit betekent dat er geen keuken, washok of andere ruimten in het bijgebouw aanwezig zijn die makkelijk bij de kamers kunnen worden aangetrokken. In een woning of bijgebouw mogen maximaal twee kamers, met elk twee bedden ten behoeve van een bed & breakfast worden gerealiseerd. Het is wel toegestaan een kinderbedje toe te voegen. De bed & breakfast moet altijd ondergeschikt zijn aan de woonfunctie. Dat betekent dat de bebouwing altijd uitstraalt dat het om een woning gaat. Daarnaast mag de oppervlakte van een bed & breakfast in een bijgebouw maximaal 60 m² bedragen. Om overlast van parkeren te voorkomen moet parkeren op het eigen erf plaatsvinden.
In bijzondere situaties, bijvoorbeeld om erfgoed te behouden zijn meer of grotere kamers per bed & breakfast mogelijk. Een dergelijk initiatief is maatwerk waarbij onder andere wordt gekeken naar de toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande aanbod.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in historische kernen en historische boerenerven (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In artikel 11.1 is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
Seksinrichting / coffeeshop
Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting dan wel coffeeshop in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Verblijfsrecreatie
In de uitwerking van de Visie Toerisme en Recreatie 2030, de Visie Verblijfsrecreatie (2022), staat dat de gemeente Barneveld kansen ziet voor de camperaar. Het streven is gericht op een geschikt en divers aanbod. Binnen de gemeente zijn in beginsel maximaal 5 camperterreinen mogelijk, met op elk terrein ten hoogste 8 camperplaatsen. Het realiseren van een dergelijk terrein is altijd maatwerk. Waarbij de kwaliteit van het initiatief voorop staat. We vinden het belangrijk dat een camperterrein in de nabijheid (fietsafstand) van toeristische plaatsen, horeca, middenstand, dagrecreatieve voorzieningen, wandel- en fietsroutes ligt. Het camperterrein draagt daarmee bij aan het recreatieve product van de gemeente Barneveld.
Op het camperterrein moet het ook goed verblijven zijn. Dat betekent dat bijvoorbeeld een ligging aan een drukke weg of bij een bedrijf met veel geluid of geuroverlast niet wenselijk is. Het camperterrein moet goed in de omgeving en het landschap worden ingepast. Een camperterrein mag het woon- en leefgenot van woningen, voorzieningen en scholen niet aantasten. Om onderscheidend te zijn ten opzichte van reguliere verblijfsrecreatieterreinen zijn op camperterreinen in principe geen recreatieve voorzieningen en sanitaire voorzieningen toegestaan Er gelden ook een aantal (organisatorische) randvoorwaarden.
Het voorgaande wordt gefaciliteerd in de algemene gebruiksregels.
In Barneveld is het toegestaan een eigen woning te verhuren aan toeristen voor kort verblijf: Particuliere vakantie-verhuur. De woning is in dit geval duidelijk ingericht voor eigen bewoning. Er mogen geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken om particulier te worden verhuurd voor recreatief gebruik. Een woning mag daarom niet meer dan 60 nachten per kalenderjaar worden verhuurd tijdens afwezigheid van de bewoner. Dit kan een aaneengesloten periode zijn of meerdere korte periodes van in totaal 60 nachten. De bewoner van de woning is verantwoordelijk voor de verhuur.
In bijzondere situaties, bijvoorbeeld ten behoeve van het behoud van erfgoed, kan van bovenstaande worden afgeweken. Bij een dergelijk initiatief is altijd sprake van maatwerk waarbij o.a. wordt gekeken of het initiatief aanvullend is op het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in Barneveld.
Parkeerplaatsen
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de Nota Parkeernormen (2020). Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. In dit geval is de aanduiding 'Overige zone - voorwaardelijke verplichting 1' opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan. Met de voorwaardelijke verplichting is geborgd dat op particulier terrein voldoende parkeerplaatsen komen en in stand worden gehouden.
In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van meerdere woningen (artikel 6.2.1 Bro) mogelijk maakt, is dit aan de orde. Het voorliggende plan betreft een particuliere ontwikkeling. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten, in de zin van artikel 6.24 Wro, die mede ziet op het verplicht kostenverhaal en het zekerstellen daarvan door de gemeente. In de overeenkomst zijn onder meer de volgende aspecten geregeld:
Voor de gemeente zijn aan de uitvoering van het plan derhalve nauwelijks financiële risico's verbonden. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, het bepalen van een tijdvak en gemeentelijke eisen ten aanzien van de uitvoering over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld die aansluit bij het door de gemeente gewenste grondgebruik en volkshuisvestelijk programma. Hieruit blijkt dat de ontwikkelings-, grondexploitatie- en bouwkosten kunnen worden gedekt uit de verkoopopbrengsten van de woonproducten. Op basis van de huidige feiten en omstandigheden lijkt de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling gewaarborgd.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 14 september 2023 in het Gemeenteblad (2023, nr. 394804) en langs elektronische weg kennisgegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
In dit geval is spoor 1 Participatie bij ruimtelijk initiatieven van het beleid relevant en trede 3 van de participatieladder. Op paginanummer 21 e.v. van het "Participatiebeleid gemeente Barneveld" is de zogeheten participatiemeter opgenomen om de rol van de omgeving te bepalen bij de ontwikkeling van een plan. De voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk scoort 3,75 op de participatiemeter. Het bestemmingsplan voorziet namelijk in een grote maatschappelijke behoefte (deelscore: 5). Naar verwachting krijgt de ontwikkeling gemiddelde aandacht van media en politiek (deelscore: 3). De verwezenlijking van het bestemmingsplan heeft een aanzienlijke impact op de mens en leefomgeving (deelscore: 4). De gevolgen worden vooral ondervonden op het niveau van de buurt (deelscore: 3). Volgens de Inspiratiegids Participatie dient aan de omgeving te worden gevraagd om advies over het plan (participatieniveau 3: adviseren).
Bij spoor 1 is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de participatie. Zolang spoor 1 niet in werking is getreden, stimuleren we als gemeente participatie en veel initiatiefnemers passen participatie ook toe. Dat is in dit geval van toepassing.
In de formele voorbereidingsprocedure van het bestemmingsplan is de omgeving opnieuw betrokken door de gelegenheid te geven om een zienswijze naar voren te brengen over het ontwerpbestemmingsplan. Op 12 december 2023 hebben vertegenwoordigers van de gemeente in samenwerking met de externe projectontwikkelaar een informatiebijeenkomst verzorgd ten behoeve van omwonenden aan het begin van de inzageperiode. Er zijn twee zienswijzen naar voren gebracht.
Een ieder kreeg ruim voldoende gelegenheid om kennis te nemen van het plan onder meer via de informatiebijeenkomst. Er is publicitaire aandacht voor het plan via de projectwebsite, de digitale nieuwsbrief, een audiovisuele presentatie, social media en aankondigingen in de Barneveldse Krant. We streven ernaar om transparant te zijn over de delen van het plan die wel of juist niet ter discussie kunnen worden gesteld. Zaken die vaststaan (zoals de verdeling in woningbouwcategorieën) worden als zodanig benoemd. Degenen die een zienswijze naar voren brengen, worden op de hoogte gehouden van de beoordeling van die zienswijze en de eventuele verwerking in het bestemmingsplan.
In dit geval is trede 3 gebruikt en de projectontwikkelaar heeft aangegeven dat er overleg is geweest met omwonenden. Er is een participatieverslag toegevoegd (bijlage 29).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 december 2023 tot en met 25 januari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (bijlage 26).