direct naar inhoud van Regels
Plan: Veegplan De Streek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.2102018004-VS01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Van toepassingsverklaring

Dit plan is een aanvulling op het bestemmingsplan De Streek van de gemeente Staphorst, vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013, met dien verstande dat:

  • a. de regels van bestemmingsplan De Streek van de gemeente Staphorst, vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013 zijn herzien voor zover is aangeven in vetgedrukt rood en doorhalingen;
  • b. de verbeelding van het bestemmingsplan De Streek van de gemeente Staphorst, vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013 is herzien op de punten zoals in paragraaf 2.3 van de toelichting is opgenomen;
  • c. de wijzigingen in de regels tevens van toepassing zijn op de partiële herzieningen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen die na de vaststelling van het bestemmingsplan De Streek van de gemeente Staphorst, vastgesteld door de gemeenteraad op 11 juni 2013, zijn vastgesteld. Bij strijdigheid in de regeling gaan de regels van het Veegplan vóór.

Artikel 2 Begrippen

2.1 plan:

het Veegplan De Streek van de gemeente Staphorst;

2.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0180.2102018004-VS01 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;

2.3 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.6 aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten:

het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsactiviteiten een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie;

2.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep, waaronder mede wordt begrepen een kapper, schoonheidsspecialist, hondentrimmer en naar de aard daarmee gelijk te stellen beroepen, welke die op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

2.8 aan De Streek gebonden niet-agrarische bedrijven:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten is gebonden aan De Streek of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied, zoals een loonbedrijf;

2.9 agrarisch bedrijf:

een bedrijf, niet zijnde een kwekerij, dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, zijnde akkerbouw, en/of het houden van dieren, waarvan de bedrijfsomvang minimaal 10 nge bedraagt;

2.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.11 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.12 bed and breakfast:

een kleinschalige aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximaal vier personen, verdeeld over maximaal twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;

2.13 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

2.14 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.15 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

2.16 bestaand(e):
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische procedure;
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
2.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

2.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

2.19 bijbehorend bouwwerk:

een uitbreiding van een hoofdgebouw, dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of een ander bouwwerk, met een dak;

2.20 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een standplaats);

2.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.23 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering op gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

2.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

2.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.28 café:

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

2.29 cafetaria/snackbar:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken;

2.30 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- of tuinbouwgronden;

2.31 de deel:

inpandig, al dan niet voormalig, bedrijfsgedeelte dat tot de oorspronkelijke boerderij behoort;

2.32 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.33 gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.34 hobbymatige agrarische activiteiten:

het niet bedrijfsmatig houden van dieren;

2.35 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

2.36 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt;

2.37 horeca, categorie 1:

een horecabedrijf, waar in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waar doorgaans geen overlast voor het leefklimaat wordt veroorzaakt, zoals restaurants, hotels en pensions en een horecabedrijf dat vooral is gericht op het overdag en 's avonds verstrekken van in hoofdzaak alcoholvrije dranken en eenvoudige etenswaren, zoals ijssalons, croissanterieën, lunchrooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;

2.38 horeca, categorie 2:

een horecabedrijf, waar meestal in hoofdzaak alcoholische dranken worden verstrekt en/of waarvan de exploitatie doorgaans overlast voor het leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals cafés, bars, snackbars en cafetaria's;

2.39 horeca, categorie 3:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen wezenlijke onderdelen vormen, zoals discotheken, dancings en nachtclubs;

2.40 hotel:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse;

2.41 huisvesting in verband met mantelzorg:

huisvesting in of bij een woning van één huishouden, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

2.42 inwoning:

het voor een bepaalde tijd één of meerdere personen, die geen deel uitma(akt)( k en) van de huishouding, gebruik laten maken van ruimte(n) in een (deel van een) woning c.q. hoofdgebouw die geschikt is (zijn) voor (nacht)verblijf, waaronder   in ieder geval ook   mantelzorg wordt begrepen;

2.43 kamerverhuur:

ruimte(n) in een (deel van een) gebouw die geschikt is (zijn) of geschikt te maken is (zijn) voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

2.44 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans, dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht, dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

2.45 karakteristiek

uit oogpunt van architectuurhistorie, cultuurhistorie, stedenbouw, gaafheid en/of zeldzaamheid van grote waarde geacht voor het gebied;

2.46 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

2.47 kwekerij:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen;

2.48 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

2.49 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

2.50 mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;

2.51 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;

2.52 open plek:

locatie vrij van bebouwing c.q. bebouwingsmogelijkheden en daaraan gelijk te stellen locaties. Op deze locatie mag maximaal één woongebouw met daarin maximaal twee woningen per aanvraag worden gebouwd;

2.53 overkapping:

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en maximaal één wand heeft;

2.54 pastorie:

ambtswoning van een predikant;

2.55 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
2.56 permanente bewoning:

de bewoning van een recreatiewoning als hoofdverblijf;

2.57 pension:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten;

2.58 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

2.59 recreatiewoning:

een permanent aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

2.60 restaurant:

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

2.61 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke die ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

2.62 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.63 supermarkt:

een gebouw of een ruimte in een gebouw, dat door zijn inrichting kennelijk bedoeld is voor detailhandel in hoofdzakelijk een grote verscheidenheid aan voedings- en genotmiddelen door middel van zelfbediening;

2.64 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.65 voorgevel:

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een openbare weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;

2.66 voorkeursgrenswaarde:

de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

2.67 waterkering:

een waterkerende en/of –scheidende, kunstmatige of natuurlijke hoogte of hooggelegen gronden, inclusief de daarin aanwezige waterkerende elementen;

2.68 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten behoeve en/of ten dienste van de waterhuishouding, waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, bruggen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering, berging en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen;

2.69 winkelvloeroppervlak:

de voor het winkelend publiek toegankelijke verkoopruimte ten behoeve van detailhandel, inclusief zichtbare ruimte achter toonbanken en kassa's;

2.70 winkelvoorzieningen:

voorzieningen die ten dienste staan van een supermarkt zoals een bouwwerk ten behoeve van de stalling van winkelwagens, een flessenophaal- en inleverpunt en soortgelijke bij de supermarkt behorende voorzieningen;

2.71 wonen:

het gehuisvest zijn in een woning, waaronder niet inbegrepen kamerverhuur en inwoning;

2.72 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

2.73 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere woningen kan omvatten en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

2.74 zalencentrum:

een gebouw met meerdere zalen die hoofdzakelijk worden gebruikt en/of verhuurd ten behoeve van commerciële bedrijfsactiviteiten en recreatieve activiteiten, zoals congressen, cursussen, workshops, teambuilding, recepties, feesten en evenementen.

Artikel 3 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

3.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

3.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijden van daken en dakkapellen;

3.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

3.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

3.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • 2. overstekende of opgelichte daken;
  • 3. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;
  • 4. bijgebouwen en bouwwerken die worden gebouwd achter de naar de weg gekeerde gevellijn, niet zijnde erkers, uitbouwen of aanbouwen met een oppervlakte van ten hoogste 6 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, onder te verdelen in volwaardige bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – volwaardig' en kleinere (neven)bedrijven, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – middelgroot' of 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig' al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. sociale, culturele, maatschappelijke en/of educatieve functie, waaronder begrepen zorgfuncties, expositieruimten, kinderboerderij, voorzover deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig in de Wet geurhinder en veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
    • 2. het houden van een bed and breakfast in de bedrijfswoning en/of de deel;
  • b. landschappelijke waarden en cultuurgrond;
  • c. kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kwekerij';
  • d. water en voorzieningen ten behoeve van water, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'water' uitsluitend zijn bestemd voor sloten, vijvers en andere opvangbekkens, inclusief daarbij behorende voorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. dagrecreatief medegebruik;
  • g. bestaand aantal agrarische bedrijven en bedrijfswoningen per bouwperceel;
  • h. verkeer en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • i. bestaande tuinen binnen het agrarisch bouwvlak;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

  • k. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • l. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande:
    • 1. het aantal bedrijfswoningen ten hoogste één per agrarisch bedrijf bedraagt;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering niet is toegestaan;

en met dien verstande dat:

  • m. de uitoefening van onder a genoemde nevenactiviteiten uitsluitend is toegestaan voorzover de agrarische functie in overwegende mate wordt gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch of woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de agrarische functie en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moeten blijven;
    • 2. met uitzondering van opslag van goederen, maximaal 250 m² van de oppervlakte van gebouwen mag worden gebruikt voor de activiteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m² van de bedrijfswoning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 3. degene die de gebruiker is van de bedrijfswoning meewerkt in het bedrijf;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter en cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
    • 5. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 6. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein en niet voor de voorgevel van gebouwen op percelen die grenzen aan de bestemming Verkeer;
  • n. mestopslagplaatsen en sleufsilo's uitsluitend zijn toegestaan binnen of tot maximaal 5 m afstand van het bouwvlak;
  • o. het doel 'dagrecreatief medegebruik' beperkt is tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen ;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' mede bestemd voor de ontsluiting van het perceel .
4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een bouwvlak;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overige aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen binnen een bouwperceel,   bedraagt  per bedrijf gelegen in een bouwvlak welke   ter plaatse van de aanduiding kent: 'specifieke vorm van agrarisch - middelgroot' bedraagt ten hoogste 1.500 m2 en  en gelegen in een bouwvlak welke  ter plaatste van  de aanduiding kent: 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig' ten hoogste 200 m2 , dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen binnen een bouwvlak waarin geen aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig', specifieke vorm van agrarisch - middelgroot' of 'specifieke vorm van agrarisch - volwaardig' is geplaatst bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte;
    • 4. het bouwen van kassen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kwekerij';
    • 5. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw;
    • 7. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen;
    • 8. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet minder dan 400 m³ en niet meer dan 1.000 m³ bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dat meer is waarbij de 'deel' tot deze inhoud mag worden gerekend;
    • 9. de bedrijfsgebouwen en overige aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 10. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
    • 11. de bouw van een vrijstaand kookhuisje is toegestaan bij een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', met dien verstande dat:
      • a. het kookhuisje achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, tenzij kan worden aangetoond dat het oorspronkelijke kookhuisje voor de voorgevel heeft gestaan, voor de achtergevel van het hoofdgebouw en op maximaal 3 m afstand van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
      • b. de oppervlakte niet meer dan 12 m2 mag bedragen;
      • c. de goothoogte niet meer dan 2 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
      • d. de dakhelling, in afwijking van het bepaalde onder 7, niet minder dan 40° mag bedragen;
      • e. het kookhuisje dient te worden afgedekt met een ongeglazuurd pannendak of een rieten dak;
      • f. het kookhuisje moet worden voorzien van een schoorsteen;
      • g. het kookhuisje maximaal één deur van normale omvang mag bevatten;
      • h. het kookhuisje niet als verblijfsruimte mag worden gebruikt.

  • b. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. silo's en hooitorens en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m bedragen  deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwwerken, geen gebouwen zijnde uitgesloten' geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de dwarsrichting van het perceel worden opgericht;
    • 4. de hoogte van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 15 m bedragen en daarbuiten niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de afmetingen van de bedrijfswoning, gebouwen en andere bouwwerken hoger dan 1 m, met dien verstande dat bij herbouw bedrijfswoningen in beginsel worden gebouwd op de bestaande locatie tenzij sprake is van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plekke;
  • b. de plaats van bedrijfsgebouwen, in die zin dat deze in aansluiting op de bestaande bebouwing worden gebouwd;
  • c. de dakhelling van de gebouwen, waaronder met name begrepen de hoofdgebouwen en woningen.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 4.2, sub a, onder 1:
    voor de bouw van gebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 150 m² buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwperceel niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 2. de afstand van de gebouwen tot een gevel van een woning op een ander bouwperceel ten minste 10 m bedraagt;
  • b. lid 4.2, sub a, onder 1 en lid 4.2 sub b, onder 1:
    voor de bouw overkappingen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. de overkappingen volledig binnen een afstand van 25 m vanuit het dichtstbijzijnde punt van het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte aanwezig is en verandering van de omvang en/of de vorm van het bouwperceel niet tot de mogelijkheden behoort;
    • 3. de afstand van de overkappingen tot een gevel van een woning op een ander bouwperceel ten minste 10 m bedraagt;
  • c. lid 4.2, sub a, onder 2:
    voor het vergroten van het bebouwingsoppervlak binnen bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - middelgroot' tot maximaal 60% van het bouwperceel en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig' tot maximaal 20% van het bouwperceel, met dien verstande dat de gebouwen aantoonbaar noodzakelijk zijn ten behoeve van een doelmatige uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering;
  • d. lid 4.2, sub a, onder 5:
    voor een grotere goothoogte van bedrijfsgebouwen of bedrijfswoningen tot een maximum goothoogte van 6 m, met dien verstande dat een grotere goothoogte van bedrijfsgebouwen aantoonbaar noodzakelijk moet zijn ten behoeve van een doelmatige uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering;
  • e. lid 4.2, sub a, onder 6:
    voor een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot een maximum bouwhoogte van 12 m, mits:
    • 1. de hogere bouwhoogte noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. lid 4.2, sub a, onder 9:
    voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overige aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige waarden;
    • 2. voor het bouwen op 1 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is;
  • g. lid 4.2, sub a, onder 10:
    voor de bouw van gebouwen tot op de zijdelingse bouwperceelgrens, mits:
    • 1. de ruimte binnen het bestaande bouwvlak onvoldoende is;
    • 2. dit noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • h. lid 4.2, sub b, onder 1 en lid 4.1, sub m:
    voor de bouw van mest- of sleufsilo's op meer dan 5 m buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. bedrijfseconomische overwegingen voor plaatsing buiten het bouwperceel aanwezig zijn en milieuhygiënische of ecologische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van de mest- of sleufsilo op het bouwperceel;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 6 m (inclusief afdekking) bedraagt;
    • 3. de oppervlakte ten hoogste 750 m² bedraagt;
    • 4. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing . ;
  • i. lid 4.2, sub a, onder 1:
    voor het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtst bij zijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijke 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. door middel van een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • j. lid 4.2, sub a:
    voor het oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. lid 4.6, sub a, onder 3 onvoldoende mogelijkheden biedt;
    • 2. het gaat om een tijdelijk bouwwerk voor maximaal 15 jaar;
    • 3. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    • 4. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2  bedraagt;
    • 5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    • 6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    • 7. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg;
    • 8. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    • 9. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    • 10. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 11. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    • 12. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    • 13. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen;
  • k. lid 4.2, sub a:
    voor de bouw van bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte groter dan in lid 4.2, sub a bepaald, indien op het perceel mantelzorg in bijbehorende bouwwerken plaatsvindt en de verwachting bestaat dat de mantelzorg langer dan 10 jaar zal voortduren, met dien verstande dat:
    • 1. lid 4.6, sub a, onder 3 onvoldoende mogelijkheden biedt;
    • 2. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    • 3. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2  bedraagt;
    • 4. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    • 5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    • 6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg;
    • 7. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    • 8. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    • 9. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 10. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    • 11. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    • 12. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het splitsen van een bedrijfswoning in meer dan één woning;
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning ten behoeve van inwoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de productiegebonden detailhandel, kleinschalig van opzet, in de vorm van de verkoop van eigen en/of streekeigen producten;
  • e. het gebruik van bouwwerken ten behoeve van reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf;
  • f. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op percelen gelegen achter naar de bestemming Verkeer gerichte gevels van de gebouwen waarbij opslag van materialen op deze percelen strekt tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming en waarbij opslag als behorend bij een gangbare agrarische bedrijfsvoering kan worden gezien;
  • g. het stallen van (sloop)auto's, (sloop)caravans, boten en hiermee vergelijkbare zaken, anders dan in gebouwen indien deze stalling geen direct verband houdt met de bedrijfsvoering ter plekke;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, anders dan in de in lid 4.1 toegelaten nevenactiviteiten en bestaande nevenactiviteiten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
    • 1. lid 4.1, sub g:
      voor het toestaan van één extra bedrijfswoning in een bestaand en oorspronkelijk hoofdgebouw/op de voormalige deel, met dien verstande dat:
    • a. het agrarisch bedrijf wordt voortgezet;
    • b. ten behoeve van de woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
    • c. eventueel bestaande karakteristieke waarden gehandhaafd blijven, dan wel worden versterkt;
    • d. de geluidsbelasting op de nieuwe woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • e. er rekening dient te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • 1. lid 4.5:
      voor het aanbrengen van mestopslagplaatsen, welke die niet als bouwwerk worden aangemerkt, tot een inhoud van 750 m³, buiten het in lid 4.2, sub a genoemde bouwvlak, mits wordt aangetoond dat:
    • a. binnen het bouwvlak te weinig ruimte aanwezig is en/of milieuhygiënische of ecologische knelpunten aanwezig zijn;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in lid 4.1 omschreven waarden;
    • 1. lid 4.5, sub b:
      voor het gebruik van een bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • a. een verzoek om verlening van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • b. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • c. er dient rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • d. aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn van beëindiging van de bewoning;
    • 1. lid 4.5, sub c:
      voor het gebruiken van een bedrijfswoning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • a. de inwoning wordt binnen het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd en het hoofdgebouw visueel één woning dient te blijven;
    • b. de woning slechts één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal;
    • c. er maximaal één meterkast aanwezig mag zijn;
    • d. er geen extra bijgebouwen zijn toegestaan;
    • 1. lid 4.1 en 4.5, sub h:
      voor de vestiging van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, dan wel voor de vestiging van bedrijven die in de Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor deze gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, met dien verstande dat:
    • a. de agrarische functie en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moeten blijven;
    • b. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • c. met uitzondering van opslag van goederen, maximaal 250 m² van de oppervlakte van gebouwen mag worden gebruikt voor de activiteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m² van de bedrijfswoning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • d. degene die de gebruiker is van de bedrijfswoning meewerkt in het bedrijf;
    • e. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter en de cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
    • f. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • g. er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch-, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan;
    • h. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • i. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein en niet voor de voorgevel van gebouwen op percelen die grenzen aan de bestemming Verkeer.
  • b. De onder a genoemde omgevingsvergunningen mogen:
    • 1. geen afbreuk doen aan de in lid 4.1 omschreven waarden;
    • 2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
    • 3. geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming wijzigen ten behoeve van Wonen - 1, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwvlak dient te worden verkleind, waarbij het bouwvlak in ieder geval ter plekke van de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd, indien aanwezig;
    • 2. toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 22.6, sub b ten aanzien van splitsing;
    • 3. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 4. de agrarische bedrijfsactiviteiten, behoudens die met een nog hobbymatig karakter, aantoonbaar zijn beëindigd;
    • 5. er een reductie plaats moet vinden in het aantal vierkante meters aanwezige voormalig (agrarische) bedrijfsgebouwen waarbij sloop van ontsierende bebouwing voorrang heeft;
    • 6. er geen afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven, of aan een goed woon- en leefklimaat van naast- en nabijgelegen woningen;
    • 7. er aan de hand van de nota Belvedère 'Staphorst een eigen wereld' een inrichtingsplan van het gehele nieuwe erf dient te worden opgesteld met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de functies en bebouwing, c.q. de inrichting van erf en tuin, ter behoud of versterking van het cultuurhistorische karakter van De Streek , waarbij sprake dient te zijn van kwaliteitsverbetering op het erf;
    • 8. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;

b. de bestemming wijzigen in een woonbestemming ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:

    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dient te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. burgemeester en wethouders uitsluitend overgaan tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;

  • b. de bestemming van monumentale agrarische bedrijfsgebouwen met een inhoud van ten minste 400 m³ met omliggende gronden wijzigen ten behoeve van:
    • 1. wonen;
    • 2. aan De Streek gebonden niet-agrarische bedrijven;
    • 3. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
    • 4. bedrijven, behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven;
    • 5. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodatie en/of bed and breakfast;
    • 6. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen.

Aan deze functiewijzigingen onder b zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste één;
  • b. de opslag van goederen dient plaats te vinden binnen de gebouwen;
  • c. er mag geen afbreuk worden gedaan aan omliggende bestemmingen en de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • d. er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • e. indien sprake is van detailhandel dient de verkoopvloeroppervlakte voor detailhandel beperkt te blijven tot maximaal 40 m²;
  • f. er wordt een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot goede landschappelijke inpassing van de functies in de bebouwing waarbij het behoud van de karakteristiek voorop staat; burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering hiervan is gegarandeerd;
  • g. de geluidsbelasting op de woning mag niet meer bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
  • h. er dient rekening gehouden te worden met de Bijlage 2 Notitie 'Hergebruik monumentale schuren'.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande bedrijven;
  • b. bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijven;
  • c. kleinschalig agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig';
  • d. detailhandel, uitsluitend als nevengeschikte activiteit ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
  • e. groothandel en detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'groothandel';
  • f. productiegebonden detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – productiegebonden', met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel – productiegebonden' èn 'karakteristiek' uitsluitend gebouwen met een educatieve en representatieve functie in de vorm van een ontvangstruimte zijn toegestaan;
  • g. detailhandel in caravans en campers inclusief reparatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';
  • h. opslag, ter plaatse van de aanduidingen 'opslag' en 'specifieke vorm van bedrijf - bestaande bedrijvigheid met opslag', met dien verstande dat opslag van vuurwerk of andere gevaarlijke stoffen niet is toegestaan;
  • i. verkooppunt motorbrandstoffen exclusief lpg, ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg';
  • j. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • k. bestaand aantal bedrijfswoningen per bouwperceel;

alsmede voor:

  • l. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • m. een reclamezuil met locatiegebonden reclamevoorzieningen ten behoeve van het pand/erf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – reclamezuil';
  • n. parkeerterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met dien verstande dat:

  • o. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel' minimaal 60% van de gronden bestemd is voor groothandel en maximaal 40% voor detailhandel;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'groen' mede is begrepen het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het opgaand groen;
  • q. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - bestaande bedrijvigheid' en 'specifieke vorm van bedrijf - bestaande bedrijvigheid met opslag' uitsluitend de bestaande bedrijvigheid is toegestaan.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

In de bestemming is detailhandel, anders dan ter plaatse van de aanduidingen 'detailhandel', 'groothandel', 'specifieke vorm van detailhandel - productiegebonden', 'detailhandel volumineus' en 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' uitsluitend begrepen voorzover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf en daaraan ondergeschikt is.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte' mag de oppervlakte niet meer bedragen dan ter plaatse is aangeduid;
    • 3. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'groothandel' niet meer dan 7 m bedraagt;
    • 5. de dakhelling bedraagt minimaal 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 3, 4 en 5 gelden ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de volgende regels:
      • a. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de daar aangegeven bouwhoogte;
      • b. de gebouwen mogen plat worden afgedekt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. silo's en hooitorens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig';
    • 3. opslagtanks en schoorstenen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – productiegebonden';
    • 4. de bouwhoogte van opslagtanks mag niet meer dan 15 m bedragen en de bouwhoogte van de schoorstenen niet meer dan 22 m;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - reclamezuil' mag een reclamezuil worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 15 m met een reclamebord waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2 ;
    • 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
5.2.1 Voorwaardelijke bepaling

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - voorwaardelijke bepaling' geldt dat bouwen uitsluitend is toegestaan indien in de aangrenzende bestemming Groen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand' opgaand groen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits de bedrijfseconomische noodzaak wordt aangetoond en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2, sub a, onder 3 of 5 ten behoeve van een grotere goothoogte van gebouwen tot maximaal 6 m, of een andere dakhelling.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen. Deze regel is niet van toepassing op percelen gelegen achter naar de bestemming Verkeer gerichte gevels van de gebouwen waarbij opslag van materialen op deze percelen strekt tot realisering van de aan de grond gegeven bestemming en waarbij opslag als behorend bij een gangbare bedrijfsvoering kan worden gezien, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bestaande bedrijvigheid';
  • b. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor zelfstandige bewoning.
5.4.1 Voorwaardelijke bepaling

Het gebruik van gronden en bouwwerken overeenkomstig deze bestemming is ter plaatse van de aanduiding 'voorwaardelijke bepaling' slechts toegestaan indien in de bestemming Groen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand' opgaand groen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 voor de vestiging van bedrijven welke die in Bijlage 1 Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor die gronden van toepassing zijnde categorieën, mits:

  • a. deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden;
  • b. deze bedrijven al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven welke die wel zijn genoemd;
  • c. deze bedrijven geen negatieve invloed hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de woonsituatie;
    • 3. de milieusituatie.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming Wonen - 1, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwvlak dient te worden verkleind, waarbij het bouwvlak in ieder geval ter plekke van de bestaande bedrijfswoning wordt gesitueerd, indien aanwezig;
    • 2. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven, of aan een goed woon- en leefklimaat van naast- en nabijgelegen woningen;
    • 3. toepassing kan worden gegeven aan het gestelde in de bestemming Wonen - 1 in artikel 22.6, sub b ten aanzien van splitsing;
    • 4. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 22 van overeenkomstige toepassing zijn.
  • b. Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten moeten aantoonbaar zijn beëindigd;
    • 2. er moet een reductie plaatsvinden in het aantal vierkante meters aanwezige voormalig (agrarische) bedrijfsgebouwen waarbij sloop van ontsierende bebouwing voorrang heeft;
    • 3. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven, of aan een goed woon- en leefklimaat van naast- en nabijgelegen woningen;
    • 4. er dient aan de hand van de nota Belvedère 'Staphorst een eigen wereld' een inrichtingsplan van het gehele nieuwe erf te worden opgesteld met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de functies en bebouwing, c.q. de inrichting van erf en tuin, ter behoud of versterking van het cultuurhistorische karakter van De Streek;
    • 5. burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijziging van het bestemmingsplan als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd.

Artikel 6 Bedrijf - Openbaar nut

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Openbaar nut' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare nutsvoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. water.
6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van het openbaar nut gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 3. er mogen geen dienstwoningen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen niet meer dan 3 m mag bedragen.

Artikel 7 Centrum

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. dienstverlenende bedrijven;
  • c. wonen;
  • d. horeca, categorie 1;
  • e. terrassen;
  • f. bestaand aantal bedrijfswoningen per bouwperceel;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. wonen op verdiepingen.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.

  • b. Voor het bouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 8 Detailhandel

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, met dien verstande dat indien de bestaande detailhandel een kringloopwinkel betreft, uitsluitend detailhandel overeenkomstig de bestaande vorm is toegestaan;
  • b. dienstverlenend bedrijf;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bestaand aantal dienstwoningen per bouwperceel;
  • e. bestaand aantal woningen op verdieping ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';

alsmede voor:

  • f. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met dien verstande dat:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 1' uitsluitend de bestaande of vergelijkbare detailhandelsactiviteiten mogen plaatsvinden.
8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte binnen het bouwvlak mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt.
    • 4. de dakhelling van gebouwen bedraagt minimaal 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 4 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter (het verlengde van) de naar een steeg gekeerde gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel overeenkomstig de bestaande situatie;
    • 3. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een bedrijfswoning niet meer bedragen dan:
      • bij een bedrijfswoning met een inhoud minder dan 750 m³: 75 m2 ;
      • bij een bedrijfswoning met een inhoud vanaf 750 m3 maar minder dan 1.000 m3 : 100 m2 ;
      • bij een bedrijfswoning met een inhoud vanaf 1.000 m3 maar minder dan 1.500 m3 : 150 m2 ;
      • bij een bedrijfswoning met een inhoud vanaf 1.500 m3 : 200 m2 ;

dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, waarbij geldt dat slechts legaal opgerichte bebouwing mag worden gesloopt en teruggebouwd naar exacte situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende bouwvergunning.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 8.2, sub a, lid 5 onder a sub b onder 1 :
    voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overige aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    • 2. voor het bouwen op 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen;
  • de verkeersveiligheid in de directe omgeving;
  • de woonsituatie van aangrenzende percelen;
  • de milieusituatie in de omgeving;

in de bestemming Dienstverlening, met dien verstande dat na wijziging de regels van Artikel 11 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 9 Detailhandel - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Detailhandel - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel;
  • b. dienstverlenend bedrijf;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. wonen op de verdieping(en), uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', waar mede het houden van een bed and breakfast en aan huis verbonden beroepen zijn toegestaan.
9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' of de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' mag de dakhelling niet minder dan 35º en niet meer dan 75º bedragen;
    • 5. voordat mag worden gebouwd zoals bedoeld in subleden 1 t/m 4 dient op de gronden aangeduid met 'geluidscherm' een geluidscherm te worden gerealiseerd en in stand gehouden, met dien verstande dat deze verplichting niet geldt voor bestaande bebouwing. Bij het bouwen van geluidschermen worden de bouwregels als genoemd in 9.2 sub b in acht genomen.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan de voor gebouwen geldende maximale bouwhoogte;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 9 m bedragen;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' dient een geluidscherm te worden gebouwd, waarbij de volgende bouwhoogtes in acht worden genomen:
      • indien het geluidscherm grenst aan het kadastrale perceel '2006', een bouwhoogte van 1 m;
      • indien het geluidscherm grenst aan het kadastrale perceel '877', een bouwhoogte van 2,2 m;
      • indien het geluidscherm grenst aan het kadastrale perceel '2804', '2805' en '2806', een bouwhoogte van 1,8 m;
    • 5. voordat de woningen op de verdieping(en) in gebruik worden genomen, dient ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - terrasscherm 1' en 'specifieke bouwaanduiding - terrasscherm 2' een terrasscherm te worden gerealiseerd en in stand gehouden, waarbij geldt dat de bouwhoogte - gemeten vanaf de verdiepingsvloer - 1,8 m, respectievelijk 1,4 m dient te bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 10 Detailhandel - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een supermarkt met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat het winkelvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 1.360 m2;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. wegen en paden;

met bijbehorende bebouwing en (on)bebouwde terreinen en overige voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
10.2.2 Winkelvoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van winkelvoorzieningen bij een supermarkt gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van bouwwerken voor winkelvoorzieningen buiten het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 200 m2;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken voor winkelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3 m.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
  • b. de bouwhoogte van luifels, licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag één reclameobject uitsluitend voor (het verlengde van) de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1, onder a, ten behoeve van een overschrijding van de bouwgrens met maximaal 1 m wat betreft de toevoeging van etalages en/of ingangen onder voorwaarden dat:

  • a. de afwijking noodzakelijk is met het oog op een doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.4.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het bepaalde in lid 10.1, onder a, voor zover het laden en lossen in periode van 19.00 uur tot 07.00 uur plaatsvindt.

10.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 10.1 opgenomen bestemmingsomschrijving:
    • 1. zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3  opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. indien wat betreft vormgeving, gevelaanzichten, beeldkwaliteit en externe veiligheid in zijn algemeenheid is gebouwd in afwijking van het in Bijlage 4 opgenomen bouwplan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 1 en 2 mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 10.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van zes maanden na het in gebruik nemen van de gronden en bouwwerken uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 3 opgenomen groenplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4.2, onder a, sub 1, indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 3, andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 3 opgenomen landschapsmaatregelen; en
  • b. voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor het in Bijlage 3 opgenomen inrichtingsplan is opgesteld.
10.6 Voorwaardelijke verplichting bouwplan

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4.2, onder a, sub 2, voor het bouwen in afwijking van het in Bijlage 4 opgenomen bouwplan, mits:

  • a. het betreft afwijkingen van ondergeschikte aard;
  • b. de nagestreefde beeldkwaliteit niet onevenredig wordt aangetast door de onder a genoemde afwijkingen;
  • c. een positief advies is verkregen van de Stadsbouwmeester.

Artikel 11 Dienstverlening

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlenende bedrijven, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aantal' maximaal twee bedrijven zijn toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', zijn uitsluitend parkeervoorzieningen en bijbehorende infrastructurele voorzieningen ten behoeve van de bestemming 'Dienstverlening' toegestaan, met dien verstande dat ondergeschikte groenvoorzieningen tevens zijn toegestaan;

met bijbehorende:

  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.
  • e. bestaand aantal dienstwoningen per bouwperceel;

alsmede voor:

  • f. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
11.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. de dakhelling bedraagt minimaal 30° dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 5. lid 2 en/of lid 3 zijn niet van toepassing indien ter plaatse afwijkende maximale goot- en/of bouwhoogte zijn aangeduid, in dat geval geldt de aangeduide maximale bouw- en/of goothoogte.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
11.3.1 Voorwaardelijke verplichting stedenbouwkundige inpassing
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 37' geldt dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend wordt het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 48 opgenomen erfinrichtingsplan teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na in gebruikname van de nieuwe gebouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 48 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.
11.4 Afwijken van de gebruiksregels
11.4.1 Afwijken voorwaardelijke verplichting stedenbouwkundige inpassing

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.3.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 48 andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 48 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de stedenbouwkundige waarden waarvoor de in Bijlage 48 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • d. vooraf positief advies van de Ervenconsulent is gegeven.

Artikel 12 Groen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bos;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. water;

met dien verstande dat:

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand' de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van het opgaand groen wordt nagestreefd.

In de bestemming is begrepen het behoud, herstel en ontwikkeling van de authentieke beplanting.

12.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 8 m bedragen , met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende hoogte' niet meer mag bedragen dan 1 m .
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - opgaand':
    • 1. het rooien en/of kappen van opgaande beplanting.

  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

  • c. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden.

Artikel 13 Horeca

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca, categorie 1, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 1';
  • b. horeca, categorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2';
  • c. horeca, categorie 1 tot en met 3, ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
  • d. zalencentrum en cateringbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - zalencentrum';

met bijbehorende:

  • e. terrassen;
  • f. groenvoorzieningen en water;
  • g. bestaand aantal bedrijfswoningen per bouwperceel;
  • h. bestaand aantal woningen op verdieping ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld';
  • i. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  • j. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
13.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. de dakhelling bedraagt minimaal 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';
  • c. bestaand aantal bedrijfswoningen, alsook ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat ter plaatse van deze aanduiding tevens een aan huis verbonden beroep dan wel een bedrijf als nevenactiviteit behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Bijlage 1 Staat van bedrijven zijn toegestaan;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • g. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

alsmede voor:

  • h. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
14.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen, met uitzondering van de bedrijfswoning en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende regeling' niet meer bedragen dan 2,7 m, met dien verstande dat bij afgeknotte daken, daken met baanderopeningen en wolfseinden de hoogte van de hoogste goot niet als goothoogte dient te worden aangemerkt;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt;
    • 5. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' bedraagt de dakhelling bedraagt niet minder dan 30°, met dien verstande dat bij daken met baanderopeningen, daken met platte tussenstukken en afgeknotte daken wordt het plat afgedekte gedeelte niet meegerekend bij de dakhelling.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:
    • 1. op het bouwperceel ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is het wonen ten behoeve van het bedrijf uitsluitend ter plaatse van deze aanduiding toegestaan;
    • 2. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 3,6 m, met dien verstande dat bij afgeknotte daken, daken met baanderopeningen en wolfseinden de hoogte van de hoogste goot niet als goothoogte dient te worden aangemerkt;
    • 3. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 6,5 m;
    • 4. de bedrijfswoning wordt voorzien van een afgeknot dak, waarvan de dakhelling niet minder dan 60° bedraagt, met dien verstande dat bij daken met baanderopeningen, daken met platte tussenstukken en afgeknotte daken wordt het plat afgedekte gedeelte niet meegerekend bij de dakhelling.

  • c. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:
    • 1. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen niet minder dan 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de beheerderswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 2. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de naar een steeg gekeerde gevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
    • 3. de afstand van een bijgebouw of overkapping tot het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien die meer dan 75 m² bedraagt;
    • 5. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat bij afgeknotte daken, daken met baanderopeningen en wolfseinden de hoogte van de hoogste goot niet als goothoogte dient te worden aangemerkt;
    • 6. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 6,6 m bedragen;
    • 7. de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet minder dan 30° bedragen, met dien verstande dat bij daken met baanderopeningen, daken met platte tussenstukken en afgeknotte daken wordt het plat afgedekte gedeelte niet meegerekend bij de dakhelling;
    • 8. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 14.2, sub c, onder 1:
    voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overige aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de bedrijfswoning, mits:
    • 1. de voorgevel van de bedrijfswoning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    • 2. voor het bouwen op 4 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is;
  • b. lid 14.2, sub c, onder 7:
    in die zin dat de dakhelling van een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt verkleind, dan wel dat een aan- of uitbouw of bijgebouw wordt voorzien van een plat dak.
14.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de onbebouwde gronden voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
  • c. het gebruik van de bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' in combinatie met een aan huisverbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet meer primair is gebleven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf niet inpandig worden verricht;
    • 3. meer dan 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 50 m² van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning niet meewerkt in het bedrijf;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit niet verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel plaatsvindt;
    • 7. het gebruik een nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - voorwaardelijke verplichting' voor maatschappelijke voorzieningen indien de ruimtelijke inpassing, zoals weergegeven in Bijlage 5, niet uiterlijk 27 september 2013 binnen een jaar na vaststelling van het bestemminsgplan Partiële herziening Bestemmingsplan De Streek met identificatie NL.IMRO.0180.PHDESTREEK-VS01 is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.4 onder d in die zin dat op ondergeschikte punten wordt afgeweken van de ruimtelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 5, mits wordt aangetoond dat de hoofdlijnen van de ruimtelijke inpassing niet worden aangetast.

Artikel 15 Maatschappelijk - 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen waaronder in elk geval wordt begrepen:
    • 1. een pastorie;
    • 2. fietsenstallingen ten behoeve van maatschappelijke voorziening;
  • b. inwoning;
  • c. wonen, met dien verstande dat tevens een aan huis verbonden beroep dan wel een bedrijf als nevenactiviteit behorende tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven zijn toegestaan;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  • g. het behoud van de karakteristieke voorgevel, dan wel uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,25 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt, met dien verstande dat bij afgeknotte daken, daken met baanderopeningen en wolfseinden de hoogte van de hoogste goot niet als goothoogte dient te worden aangemerkt;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 8,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw, indien deze meer bedraagt.
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de onbebouwde gronden voor bedrijfsmatige opslagdoeleinden;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;
  • c. het gebruik van de woning in combinatie met een aan huisverbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin niet meer primair is gebleven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf niet inpandig worden verricht;
    • 3. meer dan 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ten minste 50 m² van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning niet meewerkt in het bedrijf;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit niet verenigbaar zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel plaatsvindt;
    • 7. het gebruik een nadelige invloed heeft op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 8. ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
15.3.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 15.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 6 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 15  opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de inrichtingsmaatregelen conform het in Bijlage 6 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • c. onder erfinrichtingsplan wordt in deze planregels verstaan het in Bijlage 6 opgenomen erfinrichtingsplan.
15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 15.3.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 6 andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:

  • a. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 6 opgenomen inrichtingsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 6 genoemde inrichtingsmaatregelen zijn bepaald;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 16 Maatschappelijk - Begraafplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen.
16.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de begraafplaats gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 7 m.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor (het verlengde van) de voorgevel en voor een naar de steeg gekeerde gevel ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,5 m bedragen.

Artikel 17 Sport - Manege

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. voorzieningen ten behoeve van verzorging, stalling, dresseren en trainen van paarden;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de uitoefening van de ruitersport;
  • c. cultuurgrond;

met de daarbij behorende:

  • d. groenvoorzieningen en water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen.

Binnen de bestemming zijn geen bedrijfswoningen begrepen.

17.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor verzorging, stalling, dresseren en trainen van paarden en het beoefenen van de ruitersport gelden de volgende regels:
    • 1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
    • 4. de dakhelling mag niet minder dan 30° bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 18 Verkeer

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. bestaande terrassen en terrassen op een afstand van 100 m of minder van een bestemming 'Centrum' in dit bestemmingsplan of omliggende bestemmingsplannen ;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. standplaatsen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. parkeerterrein, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met dien verstande dat:

  • l. de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding in verband met een goede verkeersafwikkeling op of nabij de A28, niet in een zeer ingrijpende wijziging van het profiel van de wegen voorziet.
18.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regels:
    • 1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 10 m bedragen.

Artikel 19 Verkeer - Rail

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Rail' aangewezen gronden zijn bestemd voor spoorwegvoorzieningen, met dien verstande dat in de bestemming de bij het railverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals beheersgebouwtjes, wachtruimten, bermen, bermsloten en spoorwegovergangen zijn begrepen.

19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud mag niet meer dan 50 m³ bedragen;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van beheer en wachtruimten mag niet meer dan 5 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer niet meer dan 10 m mag bedragen.

Artikel 20 Water

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken.
20.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 1 m bedragen.

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. hobbymatige agrarische activiteiten;
    • 2. het houden van een bed and breakfast in een bestaand hoofdgebouw c.q. woning, in een voormalig inpandig bedrijfsgedeelte of in een bijgebouw;
    • 3. aan huis verbonden beroepen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. groenvoorzieningen, cultuurgrond en water;
  • d. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • g. de uitoefening van onder a genoemde nevenactiviteiten uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch-, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m² van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 3. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 5. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;

ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

  • h. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' aangegeven aantal.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldende de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen twee aaneen gebouwd te worden;
  • c. de breedte van de voor- en achtergevels van het hoofdgebouw dient tussen de 8 m en 15 m te bedragen, waarbij de lengte van het hoofdgebouw ten minste tweemaal de breedte bedraagt;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 2,5 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mag de goothoogte ter plaatse van baanderdeuren ten hoogste 3,5 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
  • g. de hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met een dakhelling van ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze meer bedraagt;
  • h. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • 1. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
    • 2. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
    • 3. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel de bestaande;
    • 4. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen;
    • 5. de dakhelling bedraagt ten minste 20°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 6. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud minder dan 750 m³: 75 m²;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m³ of meer, maar minder dan 1.000 m³: 100 m²;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m³ of meer, maar minder dan 1.500 m³: 150 m²;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m³ of meer: 200 m²;

met dien verstande dat in het geval meerdere woningen binnen het zelfde bouwvlak zijn gelegen deze als één hoofdgebouw worden aangemerkt.

21.2.2 Gebouwen ten behoeve van het openbaar nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:

  • a. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 3 m bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.2.1, sub a voor het vergroten van de woningen ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 75 m²;
    • 2. de uitbreiding uitsluitend is toegestaan aan de achterzijde van de woning;
  • b. lid 21.2.1, sub d ten behoeve van een grotere goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen;
  • c. lid 21.2.1, sub g ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld;
  • d. lid 21.2.1, sub h, onder 1 en 2 ten behoeve van een andere situering van een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing, met dien verstande dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd, indien:
    • 1. de voorgevel van de woning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    • 2. voor het bouwen op 1 m achter de voorgevel van de woning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is;
  • e. lid 21.2.1, sub h, onder 2 en 6 ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijke 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dien te worden aangetoond;
    • 8. door middel van een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • f. lid 21.2.1, sub h, onder 3 en 4 ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte van bijgebouwen indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing.
21.4 Specifieke gebruiksregels
21.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen voor bedrijven waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten, anders dan de in lid 21.1  toegelaten nevenactiviteiten;
  • e. het gebruiken van meer dan twee kamers van een bijgebouw ten behoeve van een bed and breakfast.
21.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 21.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de realisatie en instandhouding van de ruimtelijke kwaliteit, die beschreven is in Bijlage 7 teneinde te komen tot een goede ruimtelijke kwaliteit;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 21.1  opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen ten behoeve van de woningen achter de Welkoopwinkel uitvoering wordt gegeven aan de overeengekomen ruimtelijke kwaliteit en de instandhouding daarvan.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 21.1, en lid 21.4.1, sub d voor de vestiging van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, dan wel voor de vestiging van bedrijven die in de Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor deze gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m2 van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter en de cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
    • 6. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • 7. er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch milieu, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan;
    • 8. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 21.4.1 sub b voor het gebruik van een bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 3. er rekening dient te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • 4. aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn van beëindiging van de bewoning;
  • c. lid 21.4.1 sub c voor het gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. de inwoning wordt binnen het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd en het hoofdgebouw visueel één woning dient te blijven;
    • 2. de woning slechts één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal;
    • 3. er maximaal één meterkast aanwezig mag zijn;
    • 4. er geen extra bijgebouwen zijn toegestaan.

Artikel 22 Wonen - 1

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in de vorm van:
    • 1. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': sociale, culturele, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen zorgfuncties, expositieruimten, kinderboerderij, voor zover deze niet worden aangemerkt als geurgevoelig in de Wet geurhinder en veehouderij;
    • 2. hobbymatige agrarische activiteiten;
    • 3. het houden van een bed and breakfast in een bestaand hoofdgebouw c.q. woning of in een voormalig inpandig bedrijfsgedeelte of in een bijgebouw ;
    • 4. aan huis verbonden beroepen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. groenvoorzieningen, cultuurgrond en water;
  • d. verkeers- en verblijfsdoeleinden in de vorm van wegen met een functie voor intern verkeer, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;

alsmede voor:

  • g. het behoud van de uitwendige hoofdvorm van gebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • h. opslag, ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • i. grondverzetbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – grondverzetbedrijf';

met dien verstande dat:

  • j. de uitoefening van onder a genoemde nevenactiviteiten uitsluitend is toegestaan voorzover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch-, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m² van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 3. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    • 4. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 5. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse;
    • 8. ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • k. de uitoefening van het onder h i genoemde bedrijf is uitsluitend toegestaan indien de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 370 m2 bedraagt.
  • l. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse de aanduiding 'aantal wooneenheden' of 'aantal' aangeduide aantal.

Binnen de bestemming zijn uitsluitend het bestaande aantal woningen per bouwperceel toegestaan.

22.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd , met dien verstande dat:
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 36' pas mag worden gebouwd indien het bijgebouw dat op het in Bijlage 8 opgenomen Terreinplan (d.d. 12-01-2017 versie 03 behorende bij invulling open plek achter woning op perceel Oude Rijksweg 489 te Rouveen), is weergegeven als 'kapschuur bij achterhuis 489' is gebouwd;
      • het oprichten van woningen en andere geluidsgevoelige functies ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - dove gevel’ slechts is toegestaan indien de woning is voorzien van een dove gevel;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel 1' de gevel van het gebouw uitgevoerd dient te worden als dove gevel;
      • ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel 2' de gevel ter plaatse van de tweede bouwlaag uitgevoerd dient te worden als dove gevel ;
    • 2. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen, dan wel niet meer dan het ter plaatse aangeduide aantal, met dien verstande dat in het laatste geval   ter plaatse van de aanduiding 'aantal' dienen  de hoofdgebouwen overeenkomstig de bestaande situatie vrijstaand, dan wel tot het bestaande aantal aaneen gebouwd dienen te worden;
    • 3. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder 3 en 4 mogen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – afwijkende hoogte' niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte en mag ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' de goothoogte maximaal 4,4 m bedragen ;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 3 en 4 mogen de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte, maximum bouwhoogte (m) niet meer bedragen dan de daar aangegeven hoogtes;
    • 7. de hoofdgebouwen worden voorzien van een zadeldak met een dakhelling van ten minste 30°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
    • 8. voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
      • a. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen – uitgesloten' zijn geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan;
      • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1 m achter de voorgevel rooilijn van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;
      • c. de afstand tussen vrijstaande bijgebouwen of overkappingen en het dichtstbijzijnde punt van het hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen;
      • d. voorzover bouwvlakken in de bestemming voorzien zijn van een aanduiding 'relatie' dan wel bestemmingsvlakken zijn voorzien van een aanduiding 'bijgebouwen' of 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1'  mogen bijgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' of 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 1' worden gebouwd;
      • e. de goothoogte mag niet meer dan 3 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien die meer bedraagt;
      • f. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien die meer bedraagt;
      • g. de dakhelling bedraagt ten minste  30 20 °, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
      • h. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak mag bij een hoofdgebouw niet meer bedragen dan:
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud minder dan 750 m³: 75 m2 ;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 of meer, maar minder dan 1.000 m3: 100 m2 ;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m3 of meer, maar minder dan 1.500 m3: 150 m2 ;
      • bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m3 of meer: 200 m2 ;
      • dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, waarbij geldt dat slechts legaal opgerichte bebouwing mag worden gesloopt en teruggebouwd naar exacte situering, afmetingen ten aanzien van goot- en nokhoogten en dakhelling, een en ander conform de destijds verleende bouwvergunning;
      • en met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kapschuur' de oppervlakte mag worden uitgebreid met 72 m2;
      • en in afwijking van bovenstaande mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 29' mag de kapschuur zoals aangegeven in het als Bijlage 40 opgenomen 'inrichtingsplan' worden gebouwd;
    • 1. in afwijking van het gestelde onder 3, 4 en 8 onder e en f geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dat de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten bedragen;
    • 2. in afwijking van het bepaalde in vorengaande mag ter plaatse van de aanduidingen bijgebouwen zonder dat er een aanduiding 'relatie' is opgenomen en 'specifieke bouwaanduiding - bijgebouwen 2' per woning maximaal één tuinberging worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 12 m² en een maximale hoogte van 4 m;
    • 3. in aanvulling op het gestelde onder 8 mag een vrijstaand kookhuisje bij een hoofdgebouw voorzien ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' worden gebouwd, met dien verstande dat:
      • a. het kookhuisje achter de voorgevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd, tenzij kan worden aangetoond dat het oorspronkelijke kookhuisje voor de voorgevel heeft gestaan, voor de achtergevel van het hoofdgebouw en op maximaal 3 m afstand van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
      • b. de oppervlakte niet meer dan 12 m² mag bedragen;
      • c. de goothoogte niet meer dan 2 m en de bouwhoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;
      • d. de dakhelling niet minder dan 40° mag bedragen;
      • e. het kookhuisje dient te worden afgedekt met een ongeglazuurd pannendak of een rieten dak;
      • f. het kookhuisje moet worden voorzien van een schoorsteen;
      • g. het kookhuisje maximaal één deur van normale omvang mag bevatten;
      • h. het kookhuisje niet als verblijfsruimte mag worden gebruikt.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m bedragen deze hoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen ;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 3 m bedragen.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;

worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 22.2, sub a, onder 1:
    voor het vergroten van de woningen ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte buiten het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 75 m2 ;
    • 2. de uitbreiding uitsluitend is toegestaan aan de achterzijde van de woning;
  • b. lid 22.2, sub a, onder 3:
    ten behoeve van een grotere goothoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte ten hoogste 4,5 m mag bedragen , met dien verstande dat van deze afwijking geen gebruik kan worden gemaakt indien de goot is gesitueerd aan de zijde ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' ;
  • c. lid 22.2, sub a, onder 7 of lid 22.2, sub a, onder 8 sub g:
    ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld;
  • d. lid 22.2, sub a, onder 8 sub b en c:
    ten behoeve van een andere situering van een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping, mits de situering daarvan beter aansluit bij de omliggende bebouwing, met dien verstande dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend op een kleinere afstand tot of voor de voorgevel van de woning mogen worden gebouwd, indien:
    • 1. de voorgevel van de woning niet direct aan een openbare weg is gelegen;
    • 2. voor het bouwen op 1 m achter de voorgevel van de woning redelijkerwijs onvoldoende ruimte aanwezig is;
    • 3. voor het bouwen een noodzaak aanwezig is;
  • e. lid 17.2, sub a, onder 8 sub C en H:
    ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzonde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- enbouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijke 3 m en 6,6 m , met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. de behoefte dien te worden aangetoond;
    • 8. middels een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 9. redelijkerwijs dient te worden aangetoond dat er geen ruimte bestaat in het bestaande hoofdgebouw en bijgebouw(en);
    • 10. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woning;
    • 11. er een goede overgang moet plaatsvinden naar het achterliggende landschap;
    • 12. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • f. lid 22.2, sub a, onder 8 sub c en h:
    ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen voor het stallen van middelen voor landschapsonderhoud, dan wel het hobbymatig houden van vee, met dien verstande dat:
    • 1. de activiteiten niet vergunningplichtig of meldingsplichtig mogen zijn krachtens de milieuwetgeving;
    • 2. de afstand tussen de voorzijde van het bijgebouw en het dichtstbijzijnde punt van het achterste gebouw ten opzichte van de openbare weg niet meer dan 15 m mag bedragen;
    • 3. er maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 4. de oppervlakte van het bijgebouw maximaal 150 m2 mag bedragen;
    • 5. de lengte van het bijgebouw ten minste tweemaal de breedte dient te bedragen;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mogen bedragen dan respectievelijke 3 m en 6,6 m, met dien verstande dat een hogere goothoogte kan worden toegestaan in het geval in de vorm van een kapschuur wordt gebouwd;
    • 7. door middel van een erfinrichtingsplan dient te worden aangetoond hoe de kwaliteit van het gehele erf wordt verbeterd, dan wel in stand wordt gehouden;
    • 8. bij de situering van het bijgebouw moet worden aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving;
    • 9. de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend als de uitvoering van het inrichtingsplan is gegarandeerd;
  • g. lid 22.2, sub a, onder 8 sub e en f:
    ten behoeve van een grotere goot- en bouwhoogte van bijgebouwen indien daardoor de maatvoering beter aansluit bij de omliggende bebouwing;
  • h. lid 22.2, sub a, onder 8:
    voor het toestaan van een groter aantal vierkante meters dan in dat artikel genoemd, te realiseren via vervangende herbouw (saneringsregeling) van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. alle gebouwen moeten worden gesloopt, slechts met uitzondering van karakteristieke gebouwen enbestaande gebouwen die als passend worden geacht bij het hoofdgebouw;
    • 2. bij een hoofdgebouw met een inhoud van minder dan 750 m3 buiten het bouwvlak maximaal 75 m2  van de bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden teruggebouwd;
    • 3. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 750 m3 of meer, maar minder dan 1.000 m3 buiten het bouwvlak maximaal 100 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden teruggebouwd;
    • 4. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.000 m3 of meer, maar minder dan 1.500 m3 buiten het bouwvlak maximaal 150 m2 aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden teruggebouwd;
    • 5. bij een hoofdgebouw met een inhoud van 1.500 m3 of meer buiten het bouwvlak maximaal 200 m2  aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden teruggebouwd;
    • 6. de onder 2 tot en met 5 genoemde oppervlakten mogen worden vermeerderd met 50% van de totaal aanwezige bestaande oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen het oppervlak wat er meer stond dan de onder 2 tot en met 5 genoemde 75/100/150/200 m2 mag voor maximaal de helft worden teruggebouwd;
    • 7. de totaal bij het hoofdgebouw aanwezige oppervlakte bedraagt na toepassing van de saneringsregeling niet meer dan 350 m2 ;
    • 8. bij het saneringsplan moet een erfinrichtingsplan worden overgelegd welke voldoet aan de uitgangspunten van de nota Belvedère 'Staphorst, een eigen wereld' van 31 mei 2005.
      Er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken.
  • i. lid 22.2, sub a, onder 8:

voor het toestaan van het slopen en elders op het bouwperceel terugbouwen van bestaande en legaal opgerichte bouwwerken buiten het bouwvlak met behoud van dezelfde oppervlakte, met dien verstande dat:

    • 1. het dient te gaan om een bouwwerk met een maximale oppervlakte van 250 m2 ;
    • 2. er uitsluitend over wordt gegaan tot het verlenen van de omgevingsvergunning als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de te verlenen omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    • 3. deze afwijkingsmogelijkheid niet geldt ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • j. lid 22.2, sub a, onder 9 10 :
    voor het toestaan van hogere goothoogte in verband met de vereisten uit het Bouwbesluit.
  • k. lid 22.2, sub a:
    voor het oprichten van tijdelijke bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. lid 4.6, sub a, onder 3 onvoldoende mogelijkheden biedt;
    • 2. het gaat om een tijdelijk bouwwerk voor maximaal 15 jaar;
    • 3. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    • 4. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2  bedraagt;
    • 5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    • 6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    • 7. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg.
    • 8. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    • 9. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    • 10. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 11. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    • 12. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    • 13. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen;
  • l. lid 22.2, sub a:
    voor de bouw van bijbehorende bouwwerken met een oppervlakte groter dan in lid 22.2, sub a bepaald, indien op het perceel mantelzorg in bijbehorende bouwwerken plaatsvindt en de verwachting bestaat dat de mantelzorg langer dan 10 jaar zal voortduren, met dien verstande dat:
    • 1. lid 4.6, sub a, onder 3 onvoldoende mogelijkheden biedt;
    • 2. zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het tijdelijke bouwwerk;
    • 3. de oppervlakte van een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg maximaal 100 m2  bedraagt;
    • 4. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg niet voor de voorgevel van het eerste gebouw, bezien vanaf de Oude Rijksweg of Gemeenteweg, wordt gebouwd;
    • 5. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg mag niet op meer dan 15 m van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst;
    • 6. een tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg dient zoveel mogelijk op het zij- of achtererf van het bijbehorende hoofdgebouw worden geplaatst. Indien het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg op het achtererf wordt geplaatst, dan moet er minimaal 10 m worden aangehouden tussen de gevels van de het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg en de achtergelegen bijbehorende hoofdgebouw, gelegen aan dezelfde steeg;
    • 7. de nokinrichting van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg parallel dient te liggen aan de overheersende nokinrichting van de omliggende bebouwing;
    • 8. de dakhelling van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt minimaal 20°;
    • 9. de bouwhoogte van het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg bedraagt niet meer dan 5 m;
    • 10. aan- of uitbouwen bij het tijdelijke bijgebouw ten behoeve van mantelzorg zijn niet toegestaan;
    • 11. parkeren geschiedt op eigen terrein;
    • 12. bij de situering van het bouwwerk de criteria van het Beleid tijdelijke mantelzorgwoningen aan de Streek in acht worden genomen.
22.4 Specifieke gebruiksregels
22.4.1 Algemeen

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van onbebouwd blijvende gronden voor de opslag van goederen voor bedrijven waaronder mede begrepen voertuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en puin- en vuilstortingen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • b. het gebruik van bijgebouwen en gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'wonen – uitgesloten' voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van een woning ten behoeve van inwoning, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - inwoning';
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten, anders dan de in lid 3.1 22.1 toegelaten nevenactiviteiten en bestaande nevenactiviteiten.
22.4.2 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 1' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 9 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 9 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 2' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving indien de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 10 opgenomen erfinrichtingsplan niet binnen 24 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Oude Rijksweg-Gemeenteweg, partiële herziening Oude Rijksweg 217 zijn aangelegd en vervolgens in stand worden gehouden.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 3' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting 3' overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 11  opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking van het hiervoor bepaalde mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 11 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 4' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 van het hierboven genoemde bestemmingsplan opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 12 van de regels van dit plan opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 1. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a indien in plaats van de landschappelijke inpassing zoals opgenomen in het in Bijlage 12 andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
      • landschapsmaatregelen ten minste gelijk zijn aan de in Bijlage 12 opgenomen landschapsmaatregelen;
      • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.
  • e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 5' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 13 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 13 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 6' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 14, binnen zes maanden na het in gebruik nemen van de woning, waarbij het vrijstaand bijgebouw, zoals weergegeven op het erfinrichtingsplan, dient te worden gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
  • g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 7' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 15 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 15 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • h. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 8' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 16, binnen zes maanden na het in gebruik nemen van de woning en het niet in zijn algemeenheid uitvoeren van de gevelaanzichten van een hoofdgebouw zoals weergegeven in Bijlage 17.
  • i. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 9' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 18, binnen zes maanden na het in gebruik nemen van het hoofdgebouw.
  • j. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 10' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 19 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 19 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • k. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 11' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 20 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 20 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • l. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 12' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 21 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 21 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • m. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 13' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving:
    • 1. zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen de geluidwerende voorziening conform het in Bijlage 22 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan De Streek, partiële herziening Gemeenteweg 163 uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 22 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. zonder de sloop van de in Bijlage 22 aangeduide bouwwerken; in afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de nieuw te bouwen woning geheel uitvoering is gegeven aan de sloop van de in Bijlage 23 aangeduide bouwwerken.
  • n. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 14' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 24, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de nieuwe schuur.
  • o. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 15' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 25, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • p. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 16' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 26, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • q. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 17' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 27, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • r. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 18' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 28, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • s. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 19' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 29, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • t. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 20' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 30, binnen twee jaar na het vergroten van de woning.
  • u. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 21' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 31, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • v. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 22' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 32, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • w. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 23' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 33, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning. Hierbij dient de in Bijlage 34 in rood aangegeven bebouwing te worden verwijderd. De overige bijgebouwen mogen behouden blijven. Het erfinrichtingsplan is hierbij leidend.
  • x. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 24' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 35, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • y. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 25' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 36, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • z. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 26' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 37, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • aa. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 27' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 38, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • ab. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 28' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend:
    • 1. het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 39, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning;
    • 2. het in gebruik nemen van de tweede woning vóórdat het recht van overpad is geregeld, waarbij geldt dat:
      • de erfdienstbaarheid is vastgelegd in een notariële akte;
      • de erfdienstbaarheid is ingeschreven in de openbare registers blijkens kadastrale uittreksels en een kadastrale kaart;
      • het beoogde gebruik is eenduidig beschreven;
      • het beoogde gebruik komt overeen met de in de openbare registers ingeschreven erfdienstbaarheid blijkens een schriftelijke verklaring van de eigenaar/eigenaren van het dienende erf dan wel een uitspraak van de rechter.
  • ac. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 29' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend:
    • 1. het niet realiseren van de hooiberg zoals aangeduid in het als Bijlage 40 opgenomen 'inrichtingsplan' voor de bouw van de kapschuur dan binnen een aansluitende periode van zes maanden na aanvang bouw;
    • 2. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 40 opgenomen 'inrichtingsplan', teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het als Bijlage 40 opgenomen erfinrichtingsplan.
  • ad. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 30' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 41, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning, waarbij:
    • 1. maximaal één oprit per woning is toegestaan zoals weergegeven op het erfinrichtingsplan;
    • 2. de in het erfinrichtingsplan niet opgenomen bestaande bebouwing dient te worden verwijderd.
  • ae. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 31' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 42, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning, waarbij:
    • 1. maximaal één oprit per woning is toegestaan zoals weergegeven op het erfinrichtingsplan;
    • 2. de in het erfinrichtingsplan niet opgenomen bestaande bebouwing binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan De Streek, wijzigingsplan Oude Rijksweg 136 dient te worden verwijderd.
  • af. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 32' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het niet uitvoeren van het erfinrichtingsplan, zoals weergegeven in Bijlage 43, binnen twee jaar na het in gebruik nemen van de extra woning.
  • ag. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 33' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving:
    • 1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 33' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een nieuwe woning zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 44 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. In afwijking hiervan mogen nieuwe woningen worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na ingebruikneming van de nieuwe woning uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 44 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
    • 2. zonder de sloop van de in Bijlage 45 aangeduide bouwwerken. In afwijking hiervan mogen de gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen één jaar na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de sloop van de in Bijlage 45  aangeduide bouwwerken;
  • ah. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 34' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 46 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 46 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • ai. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 35' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 47 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hieronder wordt ook verstaan het in acht nemen van de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van erfafscheidingen. In afwijking hiervan mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 22.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 24 maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 47 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • aj. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voorwaardelijke verplichting 37' wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een nieuwe gebouwen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 48 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen nieuwe gebouwen worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na in gebruikname van de nieuwe gebouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 48 opgenomen erfinrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.
22.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond;
  • de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen gronden en gebouwen;

worden afgeweken van het bepaalde in:

voor de vestiging van bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van bedrijven, dan wel voor de vestiging van bedrijven die in de Staat van bedrijven niet zijn genoemd onder de voor deze gronden van toepassing zijnde categorieën, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd, met dien verstande dat:

    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 50% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor nevenactiviteiten, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien dat meer is, met dien verstande dat ten minste 100 m2 van de woning uitsluitend is bestemd voor het wonen;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning meewerkt in het bedrijf;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter en de cultuurhistorische kwaliteiten van de omringende omgeving;
    • 6. ter plaatse van het bedrijf een acceptabel verblijfsklimaat is te garanderen;
    • 7. er geen ernstige hinder of afbreuk aan het omliggend agrarisch milieu, bedrijfs- of woonmilieu wordt gedaan;
    • 8. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met de nevenactiviteit, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 9. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
  • b. lid 22.4.1, sub b en c voor het gebruik van een bestaand bijgebouw voor zelfstandige bewoning in het kader van mantelzorg door ofwel de zorgbehoevende of de zorgverlener , met dien verstande dat:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze omgevingsvergunning schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. de geluidsbelasting op de woning niet meer mag bedragen dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 3. er rekening dient te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • 4. aan de omgevingsvergunning voorwaarden kunnen worden verbonden ten aanzien van de termijn van beëindiging van de bewoning;
  • c. lid 22.4.1, sub c voor het gebruiken van een woning ten behoeve van inwoning, met dien verstande dat:
    • 1. de inwoning wordt binnen het hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd en het hoofdgebouw visueel één woning dient te blijven;
    • 2. de woning slechts één voordeur heeft die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal;
    • 3. er maximaal één meterkast aanwezig mag zijn;
    • 4. er geen extra bijgebouwen zijn toegestaan;
  • d. lid 22.4.2 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in de erfinrichtingsplannen in de bijlagen andere landschapsmaatregelen wordt getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in de bijlagen opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in de bijlagen genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
22.6 Wijzigingsbevoegdheid
22.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat:

  • a. een bouwvlak vergroot wordt, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwvlak met maximaal éénderde van het bestaande bouwvlak mag uitbreiden;
    • 2. uitbreiding van gemeentelijke of rijksmonumenten en karakteristieke panden die direct zijn gesitueerd langs de dwarswegen op de Oude Rijksweg/Gemeenteweg is niet toegestaan;
    • 3. de uitbreiding moet harmoniëren met de directe omgeving;
    • 4. de uitbreiding mag maximaal de helft van de lengte van de bestaande woning of boerderij bedragen, met dien verstande dat dit een kwart bedraagt voor karakteristieke panden;
    • 5. de uitbreiding dient voldoende ruimte over te laten tot omliggende bebouwing en erven waaronder begrepen de ontsluiting van deze percelen;
    • 6. bestaande karakteristieke waarden dienen te worden behouden en indien mogelijk versterkt;
    • 7. de uitbreiding mag geen realisering van een nieuwe woning tot gevolg hebben;
    • 8. via een erfinrichtingsplan dient de kwaliteit van het gehele erf te worden verbeterd;
    • 9. ter plekke dient een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen worden gegarandeerd;
    • 10. de uitbreiding mag omliggende bedrijvigheid niet onevenredig benadelen in de bedrijfsvoering;
  • b. meerdere woningen in een bestaand hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits;
    • 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 250 m³ bedraagt;
    • 2. geen nieuwe inritten worden gerealiseerd;
    • 3. voor het berekenen van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen de gesplitste woning als één hoofdgebouw wordt aangemerkt;
    • 4. de geluidsbelasting op de nieuwe woning(en) niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 5. er rekening wordt gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • 6. er een reductie plaatsvindt van eventueel op het perceel voorkomende landschapsontsierende bebouwing;
    • 7. er in en om de nieuwe woning(en) een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;
    • 8. een verzoek om wijziging gepaard gaat met:
      • een erfinrichtingsplan welke voldoet aan de uitgangspunten van de nota Belvedère 'Staphorst, een eigen wereld' van 31 mei 2005;
      • een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    • 9. de bestaande karakteristiek behouden dient te blijven;
    • 10. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 11. de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Bij de wijziging kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken, waarbij ten aanzien van dit laatste punt de parkeernorm van de gemeente wordt gehanteerd;

22.6.2 Wetgevingszone - wijzigingsgebied

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in de zin dat een bouwvlak vergroot wordt zodat ter plaatse twee woningen aaneengebouwd kunnen worden gerealiseerd met dien verstande dat:

  • a. de nokrichting van de woningen evenwijdig aan de Akkerweg dient te zijn gesitueerd;
  • b. de uitbreiding moet harmoniëren met de directe omgeving;
  • c. de uitbreiding dient voldoende ruimte over te laten tot omliggende bebouwing en erven waaronder begrepen de ontsluiting van deze percelen;
  • d. ter plekke dient een acceptabel woon- en leefklimaat te kunnen worden gegarandeerd;

22.6.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1

Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' kunnen burgemeester en wethouders de bestemmingen wijzigen ten behoeve van een woningbouwontwikkeling, met dien verstande dat:

  • a. meerdere woningen in het voormalig agrarisch hoofdgebouw worden gerealiseerd (woningsplitsing) mits:
    • 1. de inhoud van iedere woning niet minder dan 250 m³ bedraagt;
    • 2. het aantal woningen maximaal vier bedraagt;
    • 3. minimaal 2 starterswoningen met een prijs van maximaal € 175.000 worden gerealiseerd;
    • 4. voor het berekenen van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen de gesplitste woning als één hoofdgebouw wordt aangemerkt;
    • 5. de geluidsbelasting op de nieuwe woningen niet meer bedraagt dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde of een hoger verkregen grenswaarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;
    • 6. er rekening wordt gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij;
    • 7. er een reductie plaatsvindt van op het perceel voorkomende landschapsontsierende bebouwing, indien dit nog niet heeft plaatsgevonden;
    • 8. er in en om de nieuwe woning(en) een acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is;
    • 9. een verzoek om wijziging gepaard gaat met:
      • een plan welke voldoet aan het in Bijlage 49 opgenomen erfinrichtingsplan welke het richtinggevende kader vormt voor de inrichting van het erf; en
      • een voorstel tot deling van het perceel en de bijbehorende vrijstaande bijgebouwen en overkappingen;
    • 10. de bestaande karakteristiek behouden dient te blijven;
    • 11. wat betreft bouw- en gebruiksregels voor het overige wordt aangesloten bij het bepaalde in Artikel 22 Wonen - 1 ;
    • 12. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 13. de uitvoering van het erfinrichtingsplan, waaronder in ieder geval wordt verstaan de aanleg en instandhouding van de beplanting conform het in Bijlage 49 opgenomen erfinrichtingsplan, is gegarandeerd. Bij de wijziging kunnen voorwaarden worden gesteld ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken, waarbij ten aanzien van dit laatste punt de parkeernorm van de gemeente wordt gehanteerd.
  • b. achter het bestaande hoofdgebouw maximaal één twee-onder-een-kap woning mag worden gerealiseerd mits:
    • 1. het aantal woningen maximaal twee bedraagt;
    • 2. voldaan wordt aan het bepaalde onder a sub 5, 6, 8, 9, 11, 12 en 13;
    • 3. er een reductie plaatsvindt van op het perceel voorkomende landschapsontsierende bebouwing, indien dit nog niet heeft plaatsgevonden;
  • c. bouwvlakken en aanduidingen kunnen worden toegevoegd of verwijderd.

Artikel 23 Wonen - 2

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. water;

en tevens voor:

  • g. bed and breakfast binnen het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen;
    met dien verstande dat de uitoefening van een aan huis verbonden beroep uitsluitend is toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
    • 1. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
    • 3. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep met een maximum van 30 m²;
    • 4. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
    • 5. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
    • 6. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
    • 7. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

met dien verstande dat:

  • h. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwperceel bedragen.

In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen op grond van de Wet geluidhinder en risicovolle inrichtingen niet begrepen.

23.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

2. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwperceel bedragen;

    • 1. de woningen worden vrijstaand, dan wel twee aaneen gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' de woningen tot maximaal het bestaande aantal aaneengebouwd mogen worden;
    • 2. de goothoogte van hoofdgebouwen en daarvan deel uitmakende aan- of uitbouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel niet meer dan de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van hoofdgebouwen en daarvan deel uitmakende aan- of uitbouwen mag niet meer dan 10 m bedragen, dan wel niet meer dan de bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt , met dien verstande dat de goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' niet meer dan de daar aangegeven hoogte bedraagt ;
    • 4. de afstand van een hoofdgebouw en daarvan deel uitmakende aan- of uitbouwen tot de zijdelingse grens van een bouwperceel mag niet minder dan 3 m bedragen, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw tot die perceelgrens indien deze minder bedraagt;
    • 5. de afstand tussen de voor- en achtergevel van een hoofdgebouw en daarvan deel uitmakende aan- of uitbouwen bedraagt niet meer dan 15 m, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel en de achterste perceelgrens niet minder dan 8 m bedraagt;
    • 6. voor bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
    • a. deze bouwwerken mogen niet minder dan 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel niet minder dan de afstand van de bestaande aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;
    • b. de goothoogte mag niet meer dan 3,3 m bedragen;
    • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,6 m bedragen;
    • d. deze bouwwerken mogen uitsluitend op de perceelgrens of op minimaal 1 m uit de perceelgrens worden gebouwd;
    • e. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 75 m², dan wel niet meer dan de bestaande bebouwingsoppervlakte indien deze meer is, bedragen;
    • f. in afwijking van het gestelde onder d en e mogen aan- en uitbouwen ook dichter op de zijdelingse en achterste perceelgrens worden gebouwd onder de voorwaarden dat deze aan- en uitbouwen dan voldoen aan het gestelde onder a tot en met d  e;
    • 1. van een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel niet meer dan het bestaande percentage indien dat meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen geldt de volgende regel:
    • 1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (niet zijnde overkappingen), gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw en de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke niet evenwijdig aan de zijgevel lopen ten hoogste 1,4 m  bedragen deze bouwhoogte niet meer dan 1,5 m bedraagt in de gebieden die aanwezig zijn vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg grenzende voorste bebouwing, zijnde hoofdgebouwen .
23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en de bouwhoogte van gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van het behoud van de karakteristieke of monumentale verschijningsvorm van gebouwen in de omgeving;
  • b. de plaats van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;
  • c. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen die zijn gelegen binnen een afstand van 3 m uit de perceelgrens;
  • d. de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen.
23.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de verschijningsvorm van monumentale en karakteristieke panden;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 23.2, sub a, onder 1 en 8 sub a:

voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde gevel en voor maximaal 50% van de breedte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;

  • b. lid 23.2, sub a, onder 1 en 8 sub a:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen of overkappingen op niet minder dan 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel;

  • c. lid 23.2, sub a, onder 1 en 8 sub a:

voor de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoekwoningen, mits:

    • 1. de afstand tot de grenzen van het bouwperceel minimaal 3 m bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 1 m bedraagt;
    • 3. het stedenbouwkundige beeld c.q. het straatbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
23.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten uitsluitend indien aan navolgende criteria wordt voldaan:
    • 1. de woonfunctie moet in overwegende mate blijven gehandhaafd. Dit betekent dat:
      • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
      • b. de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
      • c. maximaal 30% van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het bedrijf met een maximum van 30 m²;
      • d. degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden bedrijf uitoefent;
    • 1. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren, dan wel mag geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt. Dit betekent dat:
      • a. de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving;
      • b. bedrijfsactiviteiten bovendien uitsluitend zijn toegestaan indien deze voorkomen in, of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in Bijlage 1 Staat van bedrijven;
      • c. behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden bedrijf, geen detailhandel mag plaatsvinden;
      • d. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.

  • b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het gebruik ten behoeve van bed and breakfast faciliteiten in vrijstaande bijgebouwen indien aan navolgende criteria wordt voldaan:
    • 1. de woonfunctie van het totale perceel in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
    • 2. de activiteiten plaatsvinden in bestaande bijgebouwen en beperkt blijven tot een oppervlakte van ten hoogste 30 m²;
    • 3. het bijgebouw en bij de bed and breakfast behorende terrassen ten minste 10 m van de perceelgrens van andere woonpercelen zijn gesitueerd.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bestaande hoofdgastransportleidingen en de instandhouding van ondergrondse hogedrukhoofdgastransportleidingen;

met daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voorrangsbepaling

Waar een enkelbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van deze dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de enkelbestemming zijn in dat geval uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

24.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd.

24.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 24.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
24.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object, (beperkt) kwetsbaar object.
24.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 24.4, sub b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als beperkt kwetsbaar risicogevoelig object, mits:

  • a. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • c. het groepsrisico voldoende kan worden gemotiveerd.
24.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het aanbrengen/rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. het permanent opslaan van goederen;
    • 6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten vormen.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder, de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van (bovengrondse) nutsleidingen. Het advies van de betreffende leidingbeheerder betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 3

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

25.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 50 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 100 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 100 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
25.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 25.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
25.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 4

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van hoge archeologische verwachtingswaarden.

26.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 2.500 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
26.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.2 mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het graven van sleuven breder dan 40 cm en dieper dan 40 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meerdere van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • c. Indien het voornemen bestaat om aan de vergunning voorwaarden te verbinden, wordt de archeologisch deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de vergunning niet verleend.

  • d. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in elk geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
26.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met hoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 27 Waarde - Archeologie 5

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van middelhoge archeologische verwachtingswaarden.

27.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 3.000 m² wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 3.000 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.
27.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 27.2, mits:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
      • een verplichting tot het (laten) uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
27.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5 (gebied van archeologische verwachtingswaarde met middelhoge trefkans) te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische verwachtingswaarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt de regioarcheoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 28 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek) zoals dat is verwoord in de aanwijzing dorpsgezicht d.d. 18 oktober 1993 (Bijlage 50) en het document 'Staphorst een eigen wereld' van 31 mei 2005 en dat met name wordt gekenmerkt door:

  • a. het verkavelingspatroon van de percelen, waaronder mede begrepen het water- en wegenpatroon en de groenstructuur in de vorm van singelbeplanting;
  • b. de stegen (erfontsluitingswegen) bestraat met klinkers;
  • c. de architectuur van gebouwen, zoals de forse Staphorsterboerderij (type Hallehuis) en nieuwere bebouwing die qua schaal, situering en bouwstijl past in het historische bebouwingsbeeld;
  • d. de plaatsing van gebouwen op de percelen achter elkaar, op wisselende afstanden en bijna altijd met de nok in het verlengde van aanliggende steeg;
  • e. de verspringingen in de rooilijn van de voorgevels van boerderijen die zijn gericht op de Gemeenteweg en de Oude Rijksweg;
  • f. de groenstructuur voor de rooilijn en de daartussen liggende open groengebieden, alsmede de beplanting op en rondom erven die bijdraagt aan het besloten karakter van het dorp en de afgrenzing naar het buitengebied.
28.2 Bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de perceelinrichting (groen-/tuinkarakter);
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, in die zin dat dient te worden aangesloten bij de goot- en bouwhoogte van omliggende karakteristieke panden;
  • b. de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen zodat het bouwvolume aansluit bij de omgeving;
  • c. de plaats van bebouwing gelegen in de nabijheid van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  • d. de plaats van bijgebouwen en aan- of uitbouwen;
  • e. de plaats en (nok)richting van gebouwen op het bouwperceel.
28.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het creëren van een nieuwe in/uitrit ten behoeve van het hoofdgebouw naar de openbare weg, anders dan op de steeg of bestaande ontsluitingen op de openbare weg, dan wel het verleggen of verbreden van de bestaande steeg of de bestaande in/uitrit;
  • b. het in aanbrengen van verharding vóór de voorgevel van een hoofdgebouw op een erf, anders dan het verharden van een oppervlakte kleiner dan 75 m2 ;
  • c. het fysiek afsluiten van de steeg;
  • d. het asfalteren van de steeg, behoudens het opnieuw asfalteren van een bestaande geasfalteerde steeg.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het rooien en/of kappen van singel- of laanbeplanting;
    • 2. het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten en/of het verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen en verwijderen van dammen en stuwen;
    • 3. het verleggen of het nieuw aanleggen van een steeg, dan wel het verleggen of het nieuw aanleggen van andere vormen van ontsluitingen.

  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

  • c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
  • d. De sub a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de waarden als genoemd in lid 28.1.

  • e. De sub a, onder 2 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige waarden.

  • f. De in sub a, onder 3 bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.

Artikel 29 Waarde - Boom

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van monumentale bomen.

29.2 Bouwregels

Het is verboden binnen deze bestemming te bouwen.

29.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 29.2 voor de bouw van (delen van) gebouwen en andere bouwwerken indien is aangetoond dat dit het behoud van de boom niet in gevaar brengt en de landschappelijke waarde van de boom niet aantast. Dit dient te worden aangetoond door middel van een bomen effect analyse.

29.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het behoud van de monumentale boom nadere eisen stellen aan de plek en de hoogte van bebouwing binnen een zone van 25 m van deze bestemming. Voor het stellen van de nadere eisen kan ter zake van een ingediende aanvraag omgevingsvergunning een bomen effect analyse worden geëist.

29.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
    • 1. het kappen van monumentale bomen.

  • b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

  • c. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de monumentale waarde van de boom niet langer aanwezig is en deze niet zonder ingrijpende maatregelen aan de boom kan worden hersteld, of de monumentale waarde in redelijkheid niet meer is te handhaven, of de boom zich in een zodanige staat bevindt, dat de veiligheid van gebruikers van het omliggende terrein in gevaar wordt gebracht.

Artikel 30 Waarde - Steeg

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Steeg' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor verkeers- en verblijfsdoeleinden ten behoeve van de ontsluiting van aanliggende erven.

30.2 Bouwregels

Het is verboden te bouwen binnen deze bestemming.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verbreden van de verharding.

  • b. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

  • c. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist voor:
    • 1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
    • 3. het in beperkte mate verleggen van een steeg tot een maximum van 1 m waarbij de karakteristieke ligging van de steeg wordt behouden.

  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld. Met het oog hierop wordt voor iedere aanvraag een inrichtingsplan opgesteld met een voorstel tot aanleg van verharding of verandering van het profiel van stegen ter versterking van het landschappelijk karakter; er wordt uitsluitend overgegaan tot het verlenen van de vergunning als de overtuiging bestaat dat de aanvraag als totaal niet leidt tot verslechtering van het dorpsgezicht en de uitvoering hiervan is gegarandeerd.

  • e. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 31 Waterstaat - Waterkering

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. waterkering en doeleinden ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. verkeersvoorzieningen.
31.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op de op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m worden gebouwd ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de waterkering.

31.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 31.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de bebouwing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het waterkerende vermogen van de waterkering;
  • 2. burgemeester en wethouders dienen schriftelijk advies in te winnen bij de beheerder van de waterkering.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
    • 2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
    • 3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
    • 5. diepploegen;
    • 6. het aanleggen van kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies;
    • 7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

  • b. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

  • c. De werken of werkzaamheden als bedoeld onder a zijn slechts toelaatbaar voor zover het belang van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

  • d. Voordat wordt beslist omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 32 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of laten gebruiken van gronden en/of gebouwen voor een seksinrichting.

Onder toegestaan gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik of laten gebruiken van gronden:

  • a. ten behoeve van de opslag van grond dat vrijkomt bij werken en werkzaamheden in directe nabijheid van deze werken en/of werkzaamheden met een duur van maximaal een half jaar. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  • b. ten behoeve van de opslag van grond aangrenzend aan een bouwperceel van een grondverzetbedrijf met een duur van maximaal een half jaar. Per kadastraal perceel mag maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvinden. De inhoud van de opslag bedraagt niet meer dan 5.000 m3 en de oppervlakte niet meer dan 1,250 m2. De hoogte van de opslag bedraagt maximaal 4 m. Indien de opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning dient de opslag te worden afgedekt;
  • c. ten behoeve van standplaatsen, met uitzondering van de voor 'Verkeer' aangewezen gronden.

Artikel 34 Algemene aanduidingsregels

34.1 Vrijwaringszone - Laagvliegroute

Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - laagvliegroute' geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, hoger dan 40 m in verband met de laagvliegroute worden gebouwd.

Artikel 35 Algemene afwijkingsregels

35.1 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
  • b. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan voor de bouw van erf- of perceelafscheidingen tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • d. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, telefooncellen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat de tijdelijke opslag van grond in het houtsingellandschap De Streek en het jonge ontginningenlandschap met een duur van maximaal een half jaar plaatsvindt, met dien verstande dat:
    • 1. de opslag van grond landschappelijk gezien verantwoord is;
    • 2. per kadastraal perceel maximaal een per twee kalenderjaren tijdelijke opslag plaatsvindt;
    • 3. de inhoud van de opslag bedraagt niet meer bedraagt dan 5.000 m3;
    • 4. de oppervlakte van de opslag bedraagt niet meer dan 1.250 m2;
    • 5. de hoogte van de opslag bedraagt niet meer dan 4 m;
    • 6. indien opslag plaatsvindt binnen 10 m van een woning, dan dient de opslag te worden afgedekt;
  • f. het bepaalde in het plan en terrassen worden toegestaan.
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat een bestaande tweede bedrijfswoning wordt gebruikt als plattelandswoning, met dien verstande dat:
    • 1. bij het agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfswoning deel uit maakte in de toekomst geen nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd;
    • 2. het behoud van de ruimtelijke uitstraling wordt gegarandeerd, hetgeen aangetoond wordt door middel van een erfinrichtingsplan;
    • 3. de bouwregels voor bedrijfswoningen van overeenkomstige toepassing blijven;
    • 4. sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat;
  • h. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bergingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 12 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
    • 3. slechts één berging per (bedrijfs)woning is toegestaan;
    • 4. het gebruik niet bedrijfsmatig van aard is;
    • 5. het bouwen slechts is toegestaan in open gebiedjes van minimaal enige omvang zonder reeds aanwezige bebouwing;
    • 6. bergingen niet gebouwd mogen worden in gebieden vóór de aan de Gemeenteweg of Oude Rijksweg gesitueerde en reeds aanwezige voorste bebouwing;
    • 7. bergingen niet mogen grenzen aan een steeg of andere vorm van perceelontsluiting.

35. 23 De onder 35.1 en 35.2  bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.

35 .3 Bij omgevingsvergunning kan, met het oog op behoud, herstel en versterking van het karakteristieke dorpsgezicht (De Streek), alsmede het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld en het behoud van de culturele en landschappelijke waarden van de aangrenzende gronden;
  • de stedenbouwkundige waarden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;

worden afgeweken van het bepaalde in het plan ten behoeve van een andere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het bebouwingsbeeld.

Artikel 36 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:
    • 1. een transformatorstation, gasdruk- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m;
    • 2. de situering van een bouwvlak binnen een bestemming wordt gewijzigd, dan wel het bouwvlak wordt vergroot met ten hoogste 20%;
    • 3. de aanduiding 'karakteristiek' wordt aangebracht, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien door verbeteringswerkzaamheden, dan wel veranderde inzichten een niet als karakteristiek aangeduid pand (weer) karakteristiek wordt, dan wel wordt aangewezen als monument;
    • 4. de aanduiding 'karakteristiek' wordt verwijderd, mits deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien blijkt dat een karakteristieke hoofdvorm niet is te handhaven in relatie tot de functie die het pand moet vervullen, dan wel de monumentale status vervalt;
    • 5. de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' elders op het perceel wordt teruggebouwd, mits recht gedaan wordt aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
    • 6. de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – volwaardig', dan wel de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch – middelgroot' wordt gewijzigd in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – kleinschalig' indien de vergunning voor het in werking hebben van de inrichting wordt gewijzigd in de zin dat maximaal 40 nge is toegestaan;
    • 7. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming Verkeer:
      • a. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen en dergelijke van wegen en paden;
      • b. na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de regels behorende bij de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
      • c. een bouwvlak verkleind wordt;
    • a. per open plek mag maximaal 1 woongebouw per aanvraag worden gebouwd in de vorm van een Staphorsterboerderij;
    • b. de breedte van het woongebouw bedraagt tussen 8 en 15 m en de lengte van het pand is minimaal tweemaal de breedte;
    • c. ter plekke van de nieuwbouw moet sprake zijn van een voldoende acceptabel woon- en leefklimaat;
    • d. de hoofdgebouwen worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    • e. de bestemming Wonen - 1 van toepassing wordt verklaard;
    • f. de nieuwbouw is uitsluitend toegestaan indien de nieuwbouw en het erf landschappelijk en stedenbouwkundig kunnen worden ingepast in de omgeving, bij de inpassing wordt rekening gehouden met de beleidsnotitie 'Open plekken Staphorst, vijfde wijziging';
    • g. Burgemeester en wethouders gaan uitsluitend over tot wijzigen als de uitvoering van het erfinrichtingsplan is gegarandeerd. Aan de wijziging kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van sloop, erfinrichting, beplanting en realisatie parkeerplekken;
    • h. wijziging is uitsluitend mogelijk indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan omliggende bestemmingen en de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van naast- en nabijgelegen (agrarische) bedrijven.

  • b. De onder a bedoelde wijzigingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de milieusituatie, waarbij de milieutechnische uitvoerbaarheid en toelaatbaarheid dient te worden aangetoond.

Artikel 37 Algemene procedureregels

Procedure nadere eisen

Met betrekking tot de voorbereiding van het stellen van een nadere eis, is Afdeling 3.4 (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 38 Overige regels

38.1 Algemeen

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een wijzigingsbevoegdheid of de bevoegdheid van het stellen van nadere eisen, kan het bevoegd gezag een onafhankelijke instantie, ter zake kundig op gebied van ruimtelijke kwaliteit, om advies vragen over de ruimtelijke kwaliteit van het verzoek tot afwijking, bouwen of wijziging.

38.2 Parkeer-, laad- en losruimte
38.2.1 Parkeerruimte

Indien de omvang of de bestemming van een gebouw en/of het terrein daartoe aanleiding geeft, dient ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen, of andere voertuigen in voldoende mate ruimte aanwezig te zijn of aangebracht te worden in, op of onder de bij dat gebouw of terrein behorende gronden of bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. daarbij voor alle functies uitgegaan wordt van de parkeernormen zoals opgenomen in de door de gemeenteraad op 27 november 2018 vastgestelde nota parkeerkengetallen gemeente Staphorst of zo deze naderhand zijn of worden gewijzigd.

De in 38.2.1 sub a genoemde regeling doet zich in ieder geval voor in het geval van:

  • a. een feitelijke gebruiksverandering;
  • b. het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen;
  • c. het verlenen van een omgevingsvergunning voor de in dit plan opgenomen afwijkingen;
  • d. het toepassen van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden.
38.2.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

38.2.3 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 38.2.1  en 38.2.2 indien:

  • a. het voldoen aan die bepalingen op overwegende bezwaren stuit;
  • b. voor zover op andere redelijke wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
38.2.4 Strijdig gebruik

Ruimte(n) voor het bepaalde onder 38.2.1 en 38.2.2 dient, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze regels nodig is, beschikbaar te blijven. Ander gebruik, niet zijnde bestaand gebruik, wordt aangemerkt als strijdig gebruik met de bestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
39.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Veegplan De Streek.