Plan: | Emmen, Delftlanden 3.0 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0114.2023029-B701 |
In de naoorlogse jaren is de gemeente Emmen snel gegroeid. Tijdens deze groei heeft de kwaliteit van het wonen altijd een hoge prioriteit gehad. In het structuurplan uit 1980 is Delftlanden aangemerkt als zesde woonwijk van de kern Emmen. Daarin vormt deze wijk samen met de wijken Bargeres en Rietlanden het stadsdeel zuidwest. In 1971 is met de realisering van stadsdeel zuidwest een begin gemaakt, met de realisering van Bargeres. In 1983 gevolgd door de wijk Rietlanden. Om te kunnen blijven voldoen aan de vraag naar kwalitatief goede woningen heeft de raad van de gemeente Emmen toen opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk met in totaal circa 3.650 woningen in het gebied Delftlanden.
De bedoeling was om Delftlanden in 3 fases te realiseren. In 2005 is een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheid ex. artikel 11 WRO vastgesteld voor Delftlanden-I. In deze 1e fase zouden ruim 1.560 woningen in de periode tot circa 2010 gerealiseerd moeten worden. Door veranderende marktomstandigheden is de realisatie nooit echt goed van de grond gekomen. Ruim 10 jaar na de vaststelling van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden-I zijn dan ook in deze fase 1 maar 266 woningen van de 1.560 mogelijke woningen gebouwd. Eind 2011 heeft de raad dan ook besloten dat de deelplannen Delftlanden-II en Delftlanden-III (fase 2 en 3) niet in ontwikkeling worden gebracht, met uitzondering van het gebied rond het station Emmen-Zuid.
Het lag niet meer in de verwachting dat de wijk Delftlanden ooit gerealiseerd zou worden zoals oorspronkelijk bedacht. Mede door de ladder van duurzame verstedelijking moest de gemeente Emmen haar totale woningbouwcapaciteit tegen het licht houden. In dat kader was ook een heroverweging van de oorspronkelijke plannen van Delftlanden vereist. Dit heeft geleidt tot een deprogrammering van het aantal woningen en daardoor aanpassing van het stedenbouwkundig plan. Op 30 maart 2017 is de structuurvisie Emmen, Delftlanden 2.0 vastgesteld die voorzag in de deprogrammering van de ontwikkelingsruimte in Delftlanden. In deze structuurvisie is antwoord gegeven op de vraag hoe de wijk Delftlanden met (veel) minder woningen dan oorspronkelijk bedoeld, stedenbouwkundig afgerond kon worden tot een kwalitatief hoogwaardig woonmilieu. Het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden", zoals vastgesteld op 30 januari 2020, voorzag daarbij in de juridisch-planologische deprogrammering van de wijk. Dit betekende een deprogrammering van 1560 woningen, die reeds planologisch mogelijk waren op basis van de beheersverordening, naar een nieuwe regeling waarbinnen 804 woningen gerealiseerd konden worden.
De huidige situatie van de woningmarkt vraagt echter weer om uitbreiding van de woningvoorraad van de gemeente Emmen. Op basis van het woningmarktonderzoek 2020 blijkt dat het aantal huishoudens in Emmen tot 2030 met circa 1500 huishoudens zal groeien. Daarbij speelt de zogenoemde huishoudensverdunning een rol waarbij huishoudens kleiner worden vanwege vergrijzing en de groei van 1- en 2-persoonshuishoudens. Op grond van de nieuwe Woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen 2022-2030' wil de gemeente groei van de woningvoorraad verder stimuleren. Naast de groei van ongeveer 1500 huishoudens, zet de gemeente ook een politieke ambitie neer van 2500 woningen.
Ten behoeve van deze uitbreiding van de woningvoorraad is voor de wijk Delftlanden een aangepast stedenbouwkundig plan vervaardigd. Dit plan heeft de basis gevormd voor onderhavig bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt het toevoegen van maximaal 328 woningen planologisch mogelijk gemaakt, waarvan 248 grondgebonden woningen en maximaal 80 appartementen in het Centrum-voorzieningen gebied. Op flexibele wijze worden diverse woningtypes met verschillende oppervlaktes toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Deze woningtypen betreffen zowel vrijstaande als twee-onder-één-kap en aaneengebouwde woningen en gestapelde woningen. Hierdoor kan gebouwd worden aan een toekomstbestendige woningvoorraad, waarbij de doorstromings- en startersmogelijkheden binnen de gemeente Emmen gestimuleerd worden. Met de situering van deze nieuwe woningen wordt voortgebouwd op de uitgangspunten van de Structuurvisie 2.0 voor de wijk. Het definitieve aantal woningen is uiteindelijk afhankelijk van de specifieke vraag naar de te realiseren woningtypen.
Figuur 1-2: Stedenbouwkundig plan 3.0 met de Woontypes (de nieuwe bouwvlakken). Bron: Team ROW gemeente Emmen, juni 2024.
Figuur 1-3: Stedenbouwkundig plan 3.0 met verkaveling. Bron: Team ROW gemeente Emmen, juni 2024.
Bovendien vindt met onderhavig bestemmingsplan naast de nieuw toe te voegen woonbestemmingsvlakken een actualisatie plaats van het vigerende bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden", zoals vastgesteld op 30 januari 2020. Hieronder valt een aantal aanpassingen en reparaties conform de gerealiseerde situatie ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming. Als gevolg van gevoerde ruimtelijke procedures conform artikel 26 van het vigerende bestemmingsplan is de bestemming en het aantal woningen op enkele plaatsen gewijzigd. Daarnaast is het bestemmingsplan geactualiseerd naar wat gerealiseerd is. Binnen bestaande bestemmingen zijn zodoende op diverse plaatsen de maximale goot- en/of bouwhoogte, het toegestane type woningen, het aantal wooneenheden per bouwvlak, het type dakopbouw en de gevellijn gewijzigd. Tevens is op een aantal kopse kanten van woonstraten het realiseren van parkeerplaatsen mogelijk gemaakt om te kunnen voorzien in een grotere parkeerbehoefte.
Het plangebied ligt ten zuidwesten van de kern Emmen. Het plangebied wordt in het noorden begrensd door het Noordbargerbos en de Rondweg, aan de oostzijde door de Nieuw-Amsterdamsestraat en het bedrijvenpark Waanderveld en in het westen door de Sleenerstroom. In het zuiden vormt Delftlanden een overgang naar het open landbouwgebied in het beekdal van de Sleenerstroom.
Figuur 1-4: Globale ligging van het plangebied in de gemeente Emmen. De rode contour toont de ligging van Delftlanden.
Figuur 1-5: Luchtfoto van het plangebied in 2023.
Voor het plangebied is op 30 januari 2020 het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden" vastgesteld. Dit bestemmingsplan verving de beheersverordening "Emmen, Delftlanden" en voorzag door veranderende marktomstandigheden in een deprogrammering van het oorspronkelijke aantal woningen dat voor de wijk Delftlanden voorzien werd.
Het voorliggende bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden 3.0" vervangt op haar beurt weer het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden", op basis van het aangepaste stedenbouwkundig plan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de keuzes die in het plan gemaakt zijn.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden 3.0" zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in deze toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden" is vooral het thema 'wonen' van belang.
Door aantrekkelijke woonmilieus te realiseren, willen mensen van elders in Emmen komen wonen. Voor de periode na 2010 is uitbreiding van het woningaanbod minder nodig voor de autonome bevolkingsontwikkeling. De autonome vraag wordt vooral in de bestaande kernen gerealiseerd. De ontwikkeling van nieuwe woonmilieus vindt gespreid over de gemeente plaats, waarbij de meeste nieuwe woonmilieus nabij één of enkele kernen gelegen zijn. Binnen de kern Emmen is Delftlanden aangewezen als locatie voor stedelijke uitleg en een aanzienlijk deel van de nieuwbouw zal dan ook gerealiseerd moeten worden in Delftlanden.
Door veranderende marktomstandigheden is de realisatie van Delftlanden nooit goed van de grond gekomen. Ruim 10 jaar na de vaststelling van het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden-I" waren maar 266 woningen van de 1.560 mogelijke woningen gebouwd. Het lag ook niet meer in de verwachting dat de wijk Delftlanden ooit nog gerealiseerd zou worden zoals oorspronkelijk bedacht. Mede door de introductie van de verplichte 'ladder van duurzame verstedelijking' moest de gemeente Emmen haar totale woningbouwcapaciteit tegen het licht houden. In dat kader was ook een heroverweging van de oorspronkelijke plannen van Delftlanden vereist. In de op 30 maart 2017 vastgestelde structuurvisie "Emmen, Delftlanden 2.0" werd dan ook een stedenbouwkundige afronding van de wijk Delftlanden voorgesteld met in achtneming van een forse deprogrammering van woningbouwaantallen.
Voor de stedenbouwkundige afronding van Delftlanden werd aangesloten bij de bestaande structuren, zoals de al aanwezige infrastructuur en de reeds gerealiseerde woningen. Daarvan uitgaande was er voor gekozen een groot aantal bouwblokken te laten vervallen. In de overblijvende bouwblokken was daarnaast voor verdunning gekozen. Dit resulteerde destijds in ongeveer een halvering van de woningbouwcapaciteit (van maximaal 1.560 woningen naar maximaal 804 woningen).
De uitgangspunten van de structuurvisie "Emmen, Delftlanden 2.0" met betrekking tot het aantal woningen zijn inmiddels achterhaald. Op basis van het woningmarktonderzoek 2020 blijkt dat het aantal huishoudens in Emmen tot 2030 met circa 1.500 huishoudens zal groeien. De huidige situatie op de woningmarkt vraagt weer om uitbreiding van de woningvoorraad. De focus is daarmee weer verschoven van deprogrammering naar een toename van het aantal woningen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt zodoende binnen de wijk Delftlanden het toevoegen van maximaal 328 woningen, waarvan 248 grondgebonden woningen en maximaal 80 appartementen in het Centrum-voorzieningen gebied, planologisch mogelijk gemaakt om in deze behoefte te kunnen voorzien. Met het planvoornemen worden op flexibele wijze diverse woningtypes toegevoegd aan de woningvoorraad, waardoor gebouwd kan worden aan een toekomstbestendige woningvoorraad. Met de situering van deze nieuwe woningen wordt daarbij voortgebouwd op de eerdere visie voor de wijk.
De Woonvisie 2022-2030 "BuitengeWoon Thuis in Emmen" is op 27 oktober 2022 vastgesteld door de raad. Deze nieuwe woonvisie vormt het startsein voor een periode van groei in aantal en kwaliteit van het woningvoorraad. Hiermee wordt een koerswijziging gemaakt ten opzichte van de vorige woonvisie uit 2017, "Thuis in Emmen: Snoeien doet Bloeien 2018-2023". De gemeente Emmen is geen krimpregio meer en sluit de woningmarkt aan bij de actuele woonwensen. De ambitie is om te bouwen aan een divers woningaanbod, herstructurering op te starten in meerdere gebieden, te focussen op het toevoegen van senior- en starterswoningen en om 4.000 woningen te bouwen in de periode van 2022-2030. Daarbij wordt gefocust op leefbaarheid, beschikbaarheid, betaalbaarheid, wonen & zorg, en duurzaamheid van de woningvoorraad en woonomgeving.
Het woningmarktonderzoek 2020, reeds uitgezet in kader van de herijkte woonvisie 2018-2023 “Snoeien doet bloeien”, laat zien hoe de bevolking van Emmen zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Het aantal huishoudens groeit op basis van het onderzoek tot 2030 met bijna 1500 huishoudens. Daarnaast verkleinen de huishoudens in personen. Op grond van de Woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen 2022-2030' wil de gemeente groei van de woningvoorraad stimuleren. Naast de groei van ongeveer 1500 huishoudens, zet de gemeente ook een politieke ambitie neer van 2500 woningen. Dit is gebaseerd op verwachte economische ontwikkelingen op het gebied van arbeid, onderwijs en zorg. De gemeente ambieert met de woonvisie naar nieuwbouw dat een bijdrage levert aan een gevarieerd en kwalitatief gewenst woningaanbod. Daarnaast wil de gemeente diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen ontwikkelen, en herstructurering van oude woonbuurten stimuleren. Woningen die toegevoegd worden aan de woningvoorraad moeten passend zijn bij de woonbehoeftes van de inwoners van het gebied en de gemeente. Als uitwerking van de woonvisie heeft de gemeente de structuurvisie 'Herprogrammering Woningbouw 2018-2028' ingetrokken. De gemeente is niet meer gefocust op deprogrammering, maar biedt ruimte voor een groei in de woningvoorraad.
Delftlanden is één van de wijken van Emmen waar de woonvisie een bandbreedte van 150-200 woningen aan heeft toegewezen. De ambitie voor de stad Emmen ligt op 2.300 woningen. De verdeeldheid van de aantallen ligt niet vast en zijn een indicatie voor de gebieden. Wanneer het aantal van Delftlanden boven de 200 gaan uitkomen, zal dit mogelijk uit andere wijken van de stad gaan of vanuit andere gebieden in de gemeente. Aangezien het een visie is geeft het een richting, een ambitie aan, en kan deze met uiteindelijke programma's afwijken. De uitvoering van onderhavig plan waarbij maximaal 328 woningen planologisch mogelijk worden gemaakt ligt uiteindelijk aan de initiatieven die binnen komen voor het gebied. De woonvisie geeft aan dat er flexibiliteit is in de aantallen die in de verschillende gebieden, dorpen en wijken terecht komen. Delftlanden biedt een flexibiliteit voor verschillende woonvormen en bouwmogelijkheden. Door een groot aantal woningen hier toe te voegen, wordt de kans vergroot op een supermarkt en andere voorzieningen. De woonvisie beschrijft dit plan als: “om te zetten van 'groen' terug naar 'wonen', zoals in het oorspronkelijk plan'. Overige gronden in Delftlanden blijven groenbestemming behouden en worden ingericht als groen of park. Zoals beschreven in de woonvisie: het streven is om in Delftlanden meer variatie in woningen aan te brengen, waaronder nieuwe woonvormen.
Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) ( december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.
Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.
Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht de betekenis van bus en trein in de totale mobiliteit te vergroten. Eén van de aandachtspunten de komende tijd zal zijn om de treinverbinding met Zwolle verder te optimaliseren. Daarbij wordt onder meer ingezet op gedeeltelijke verdubbeling van het spoor.
De capaciteitsuitbreiding spoorlijn Emmen - Zwolle is al sinds 2003 opgenomen in de verschillende bestuursprogramma's van de gemeente Emmen. In eerste instantie werd ingezet op een integrale verdubbeling, later op een capaciteitsuitbreiding sec. In de beleidsbetroting 2013 is dit streven omgezet in de doelstelling om de provincie Drenthe te ondersteunen bij haar inzet naar derden om de knelpunten op deze spoorlijn met voorrang op te lossen zodat zo spoedig mogelijk ook voor Emmen een 4 treinen per uur dienstregeling in de spits mogelijk wordt.
Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) willen wij met minimaal 10% laten doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen willen wij verder stimuleren door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen. Het autogebruik daarentegen willen wij verder ontmoedigen door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen.
Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Binnen de zogenaamde centrumruit willen wij het autoverkeer richting het centrum zoveel mogelijk ontmoedigen.
In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale Parkeervisie Gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.
De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.
Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald. In paragraaf 3.2.5 wordt onderhavig plan getoetst aan de geldende parkeernormen.
De Ruimtelijke Waardenkaart (vastgesteld september 2011) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie en monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de ruimtelijke waardenkaart zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld, maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.
Delftlanden ligt in het esdorpenlandschap van de zandgronden. De bewoningsgeschiedenis voert terug tot ver voor de jaartelling. Al in het neolitihicum is dit gebied bewoond. Sindsdien heeft de mens het landschap van de zandgronden voortdurend aan de wensen en mogelijkheden van zijn tijd aangepast, echter zonder het voorgaande geheel uit te wissen. Het resultaat is een uitzonderlijk gelaagd landschap, samengesteld uit een complex en intrigerend samenspel van elementen, patronen en structuren uit verschillende perioden. Het landschap van de zandgronden is uitgesproken kleinschalig. Op een relatief kleine afstand treft men een grote mate van afwisseling aan. Het landschap is rijk aan kleine landschapselementen; wegbeplantingen, houtwallen en bosschages.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor het oorspronkelijke bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden-I" is rekening gehouden met de ruimtelijke waarden van het plangebied. In de structuurvisie is ook zoveel als mogelijk vastgehouden aan de uitgangspunten van het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan en daarmee met de ruimtelijke waarden. Daar waar waarden beschermd waren, bijvoorbeeld door het opnemen van een dubbelbestemming, is ook in onderhavig bestemmingsplan een passende bescherming opgenomen.
De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”. De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld, waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn – niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Dit zijn voornamelijk de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.
Voor nieuwe uitbreidingen van de dorpen en andere ontwikkelingen wordt soms een beeldkwaliteitplan opgesteld. Het welstandsbeleid gaat immers uit van inpassing in een bestaande omgeving, terwijl in een beeldkwaliteitplan meer wordt gestuurd op een nieuwe identiteit voor een gebied. Het welstandsbeleid is dan niet bruikbaar. Een beeldkwaliteitplan heeft een wettelijke status als basis voor welstandsbeleid vanaf het moment dat het door de gemeenteraad is vastgesteld, als onderdeel van de welstandsnota. Het vervangt dan de eisen volgend uit de welstandsnota. De herijking van het welstandsbeleid is aanleiding geweest om enkele tientallen bestaande beeldkwaliteitplannen tegen het licht te houden. Van de oorspronkelijke 32 beeldkwaliteitplannen zijn onder het nieuwe welstandsbeleid 11 plannen gehandhaafd.
Voor het (gehele) plangebied waren de volgende drie beeldkwaliteitplannen van kracht:
Onderstaand zijn de oorspronkelijke beeldkwaliteitplannen per deelgebied weergegeven op kaart.
Naast de herziening van het voorgaande bestemmingsplan zijn ook de vigerende beeldkwaliteitplannen geactualiseerd en samengevoegd tot één beeldkwaliteitplan (d.d. 19 juni 2019). Bij het opstellen van dit geactualiseerde beeldkwaliteitplan zijn de in de oorspronkelijke beeldkwaliteitplannen vastgelegde stedenbouwkundige uitgangspunten leidend gebleven.
Ten behoeve van onderhavige uitbreiding van de woningvoorraad is dit beeldkwaliteitplan wederom geactualiseerd, ook met behoud van deze stedenbouwkundige uitgangspunten. Dit beeldkwaliteitplan is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Een nadere toelichting op het beeldkwaliteitplan is terug te vinden in paragraaf 3.3 van deze toelichting.
Op 27 oktober 2022 is de Detailhandelsstructuurvisie 2030 vastgesteld. Deze visie vormt het beleidskader op het gebied van winkels en winkelcentra in Emmen. Het wordt gebruikt bij het opstellen van een bestemmings- of omgevingsplan en vormt het kader bij nieuwe initiatieven of ontwikkelingsplannen. Ook beschikt het, in de vorm van het uitvoeringsprogramma, over een set van maatregelen om deze visie tot uitvoering te brengen. Als uitgangspunt geldt dat het beleid bijdraagt aan vitale en aantrekkelijke winkelgebieden, een gespreid voorzieningenniveau en een goed woon- verblijfs- en ondernemingsklimaat.
Delftlanden wordt in de Detailhandelsstructuurvisie 2030 genoemd als mogelijk toekomstig ondersteunend winkelcentrum voor de dagelijkse aankopen. Dit type winkelgebied is gericht op een goede spreiding in de gemeente van dagelijks detailhandelsaanbod ondersteund door niet-dagelijks aanbod, en aangevuld met overige functies. De centra vormen een belangrijk ontmoetingsgebied voor inwoners van de gemeente Emmen.
Voor de ondersteunende winkelcentra gelden de volgende uitgangspunten:
Op basis van de Detailhandelsstructuurvisie 2030 geldt voor Delftlanden het volgende toekomstperspectief:
De wijk heeft anno 1-1-2022 1.882 inwoners en groeit langzaam. Een eigen (eerst tijdelijke) boodschappenvoorziening is pas haalbaar vanaf 3.000 - 4.000 inwoners. En die krijgt te maken met ingesleten koopgedrag naar andere boodschappenbestemmingen dat herwonnen moet worden. Haar verzorgingsfunctie dient beperkt te blijven tot de eigen wijk zodat de supermarkt niet te groot mag worden (volgens bestemmingsplan maximaal 1.500 m2).
Op basis van voorgaand bestemmingsplan voor de wijk Delftlanden was het realiseren van wijkcentrumvoorzieningen planologisch gezien reeds mogelijk. Met onderhavig bestemmingsplan wordt het wonen boven deze centrumvoorzieningen mogelijk gemaakt.
Binnen Delftlanden zijn ter plaatse van de bestemming 'Centrum' terrassen bij de horecafunctie toegestaan. In de gemeente Emmen hebben horecaondernemers geen terrasvergunning nodig. De terrassen kunnen in overleg met de gemeente worden bepaald. Tijdens de coronapandemie verruimde de gemeente Emmen tijdelijk haar terrassen. De gemeente kwam hiermee tegemoet aan de wensen van de horecaondernemers en inwoners. Nu de coronamaatregelen achter de rug zijn, is er bij zowel de eigenaren als bij de gemeente behoefte aan meer duidelijkheid over het vervolg. Vanuit deze wens en omdat er vanuit het verleden geen afspraken waren, heeft het college van burgemeester en wethouders nieuw terrassenbeleid vastgesteld. Het nieuwe terrassenbeleid is tot stand gekomen in samenwerking met Koninklijke Horeca Nederland en de horecaondernemers.
Per 1 mei 2023 zijn deze 'Nadere regels terrassen Emmen' in werking getreden. Deze nadere regels hebben tot doel terrassen in de gemeente Emmen te reguleren. Regulering van terrassen is nodig en wenselijk in belang van de leefbaarheid, toegankelijkheid, veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. In het terrassenbeleid zijn regels gesteld ten aanzien van onder meer openingstijden, afmetingen, terrasmeubilair, gebruiksregels en veiligheid.
Binnen Delftlanden worden ter plaatse van het centrumvoorzieningengebied één standplaats en ter plaatse van het parkeerterrein één standplaats planologisch mogelijk gemaakt. Artikel 5:12 (Standplaatsen) van de APV vormt het juridisch kader voor het gemeentelijk standplaatsenbeleid. Het wettelijk juridisch kader voor standplaatsen is echter breder dan de APV en het vastgestelde gemeentelijk beleid; ook de Warenwet, Winkeltijdenwet, wet Milieubeheer, Drank- en horecawet en de Woningwet zijn erop van toepassing.
Het standplaatsenbeleid van de gemeente Emmen heeft betrekking op vaste standplaatsen, seizoenstandplaatsen, tijdelijke standplaatsen, vergunningvrije standplaatsen en venten. Het beleid is niet van toepassing op (jaar)markten, een standplaats op een evenement of een snuffelmarkt of op het aan huis afleveren van goederen door of vanwege de exploitant van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet. Het is wenselijk dat ook nieuw beleid ontwikkeld wordt voor het venten om een goed en duidelijk onderscheid aan te brengen tussen wat onder standplaatsen en wat onder venten valt. Het college heeft in het belang van de openbare orde wel de mogelijkheid plaatsen aan te wijzen waar het venten verboden is. Ook het venten is meegenomen in dit beleidskader. Als uitgangspunt voor het beleidskader is gekozen voor een vergunningplichtig standplaatsenbeleid in het kerngebied en een vergunningvrij standplaatsenbeleid in het buitengebied.
Op 28 september 2022 is de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 vastgesteld. De teksten van de Omgevingsvisie zijn in lijn gebracht met de Omgevingswet. Zo lang de Omgevingswet nog niet van kracht is, valt de Omgevingsvisie onder de werkingssfeer van de Wet ruimtelijke ordening (provinciale structuurvisie), Wet milieubeheer (provinciaal milieubeleidsplan), Planwet verkeer en vervoer (provinciaal verkeers- en vervoersplan) en het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving. Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, wordt deze Omgevingsvisie van rechtswege aangemerkt als omgevingsvisie in de zin van de Omgevingswet. Dit volgt uit artikel 4.10, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over 'lange termijn', betreft het de periode na 2030.
De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op de kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:
Landschap
Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Van provinciaal belang is de kenmerkende open ruimte veelal omgeven met esrandbeplanting rondom de essen en het onbebouwde beekdalengebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.
Cultuurhistorie
Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het esdorpenlandschap. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen.
Archeologie
De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.
Aardkundige waarden
Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Ten opzichte van de oorspronkelijke visie voor Delftlanden wordt met onderhavig bestemmingsplan geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie, archeologie en de aardkundige waarden binnen het plangebied. Gelet op de nadere invulling van de woningbouwopgave op een locatie die reeds eerder geschikt bevonden is voor woningbouwontwikkeling, wordt met onderhavig plan geen afbreuk gedaan aan de kernmerken van het esdorpenlandschap en eventuele aanwezige aardkundige waarden. Archeologische waarden binnen het plangebied zijn tot slot beschermd door middel van archeologische dubbelbestemmingen.
Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In deze omgevingsverordening is het plangebied gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie vervangt integraal de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Tegelijkertijd met het vervallen van de SVIR vervalt ook het Nationaal Milieubeleidsplan. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Figuur 2-1: Ligging van het plangebied (aangeduid met rode marker) binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Twente. Bron: Ruimtelijkeplannen.nl, 2023. |
Voorliggend plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied van radarstation Twente. Rondom dit radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In het radarverstoringsgebied van Twente is ter plaatse van het plangebied de maximale hoogte van bouwwerken gesteld op 136 meter ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt boven de genoemde hoogte. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor het radarstation.
Voor het overige zijn er ten aanzien van het onderhavige plangebied geen regels uit het Barro en het Rarro van toepassing, aangezien er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen of nationaal aangewezen gebieden zijn gemoeid. Concluderend is onderhavige ontwikkeling passend binnen de regels zoals gesteld in het Barro en de Rarro.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het heeft een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit op 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Artikel 3.1.6 lid 2 bro legt de Ladder als volgt uit:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur van Waterstaat voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid betekent dat de minister zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken om zorgvuldig ruimte te benutten. Het faciliteren van groei, het anticiperen op woonwensen en het toevoegen van diverse woonvormen in een eenzijdige woningvoorraad valt allemaal onder zorgvuldig ruimtegebruik.
De Ladder is alleen van toepassing op een plan dat een “nieuwe stedelijke ontwikkeling” mogelijk maakt. Is dit het geval, dan is er een beschrijving van de behoefte nodig. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is er een uitgebreidere motivering vereist waarin wordt ingegaan op de vraag waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Ad 1. Is er sprake van een stedelijk ontwikkeling?
Als er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling', dan is een plan Ladderplichtig. Een stedelijke ontwikkeling wordt in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als een:
“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Uit de 'overzichtsuitspraak van de ABRvS blijkt dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 328 woningen mogelijk. Gelet op de omvang is het plan daarmee aan te merken als 'stedelijke ontwikkeling'. De 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet derhalve verder worden doorlopen.
Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Ladder is alleen van toepassing als de stedelijke ontwikkeling nieuw is. Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijke besluit, in vergelijking met het voorgaande planologische regime, blijkt dat sprake is van een functiewijziging en dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt. Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan “Delftlanden” (vastgesteld 30 januari 2020). Met onderhavig bestemmingsplan wordt een toename van maximaal 328 woningen mogelijk gemaakt. Naast een toevoeging van bebouwing verandert ook de aard en omvang van het gebied doormiddel van een functiewijziging. De vigerende bestemming is enkelbestemming 'groen-structuurgroen' en enkelbestemming 'bos'. De voor 'groen-structuurgroen' en 'bos' aangewezen gronden zijn niet bestemd voor wonen, en er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Dit betekent dat ter plaatse wordt voorzien in een functiewijziging en in een grotere planologisch beslag op de ruimte wordt gelegd. Oftewel, de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet verder worden doorlopen.
Ad 3. Wat is het ruimtelijke verzorgingsgebied?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte van de ontwikkeling gemotiveerd worden. De behoefte moet bepaald worden binnen het ruimtelijke verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Het ruimtelijke verzorgingsgebied van het onderhavig plan beperkt zich tot de gemeente Emmen. De woningen zullen voornamelijk bewoond worden door inwoners uit de gemeente.
Het gros van de verhuisbewegingen vindt binnen de gemeentegrenzen plaats. Uit CBS-cijfers blijkt dat Emmenaren sterk georiënteerd zijn op de eigen gemeente. Een vergelijking tussen de drie gemeenten Emmen, Coevorden en Borger-Odoorn in de regio Zuidoost-Drenthe laat het volgende zien: in 2019 verhuisden binnen de gemeente Emmen 5.310 personen (3.220 personen tussen wijken, 2.090 personen binnen wijken). Daartegenover verhuisden 185 personen van Emmen naar Borger-Odoorn en 305 personen die van Emmen naar Coevorden verhuisden. Van Borger-Odoorn en Coevorden verhuisden respectievelijk 200 en 350 personen naar Emmen. De voorgaande jaren laten een zelfde verhouding zien. Het woningmarktonderzoek 2020 laat zien dat het gemiddeld aantal verhuisde personen in de gemeente Emmen vooral Emmenaren zijn (73%) (zie tabel hieronder). Het aantal verhuisde personen vanuit Coevorden, Borger-Odoorn, rest van Drenthe, rest van Noord-Nederland en de rest van Nederland zijn aanzienlijk lager.
Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Uit de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat, indien sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling in het ruimtelijk besluit dient te worden beschreven. Het kan hierbij zowel gaan om een kwantitatieve behoefte als een kwalitatieve behoefte. De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.
De behoefte van de nieuwe stedelijke ontwikkeling moet beschreven worden. Er wordt gekeken naar de aantoonbare vraag van de voorgenomen ontwikkeling met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Het woningmarktonderzoek 2020 laat zien hoe de bevolking van Emmen zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Het woningmarktonderzoek is uitgezet in kader van de herijkte woonvisie 2018-2023 “Snoeien doet bloeien”. Het aantal huishoudens groeit op basis van het onderzoek tot 2030 met bijna 1500 huishoudens. Daarnaast verkleinen de huishoudens in personen. Op grond van de Woonvisie 'BuitengeWoon Thuis in Emmen 2022-2030' (vastgesteld op 27 oktober 2022) wil de gemeente groei van de woningvoorraad stimuleren. Naast de groei van ongeveer 1500 huishoudens, zet de gemeente ook een politieke ambitie neer van 2500 woningen. Dit is gebaseerd op verwachte economische ontwikkelingen op het gebied van arbeid, onderwijs en zorg. De gemeente ambieert met de woonvisie naar nieuwbouw dat een bijdrage levert aan een gevarieerd en kwalitatief gewenst woningaanbod. Daarnaast wil de gemeente diverse seniorgeschikte woningen en starterswoningen ontwikkelen, en herstructurering van oude woonbuurten stimuleren. Woningen die toegevoegd worden aan de woningvoorraad moeten passend zijn bij de woonbehoeftes van de inwoners van het gebied en de gemeente. Als uitwerking van de woonvisie heeft de gemeente de structuurvisie 'Herprogrammering Woningbouw 2018-2028' ingetrokken. De gemeente is niet meer gefocust op deprogrammering, maar biedt ruimte voor een groei in de woningvoorraad.
Toevoeging van diversiteit aan de huidige woningvoorraad
Delftlanden is één van de wijken van Emmen waar de woonvisie een bandbreedte van 150-200 woningen aan heeft toegewezen. De ambitie voor de stad Emmen ligt op 2.300 woningen. De verdeeldheid van de aantallen ligt niet vast en zijn een indicatie voor de gebieden. Wanneer het aantal van de Delftlanden boven de 200 gaan uitkomen, zal dit mogelijk andere wijken van de stad gaan of vanuit andere gebieden in de gemeente. Aangezien het een visie is geeft het een richting, een ambitie aan, en kan deze met uiteindelijke programma's afwijken. Het plan met maximaal 328 woningen ligt uiteindelijk aan de initiatieven die binnen komen voor het gebied. De woonvisie geeft aan dat er flexibiliteit is in de aantallen die in de verschillende gebieden, dorpen en wijken terecht komen. De Delftlanden biedt een flexibiliteit voor verschillende woonvormen en bouwmogelijkheden. Door een groot aantal woningen hier toe te voegen, vergroten we de kans op een supermarkt en andere voorzieningen te vestigen. De woonvisie beschrijft dit plan al: “om te zetten van 'groen' terug naar 'wonen', zoals in het oorspronkelijk plan'. Overige gronden in de Delftlanden blijven groenbestemming behouden en worden ingericht als groen of park. Zoals beschreven in de woonvisie: het streven is om in de Delftlanden meer variatie in woningen aan te brengen, waaronder nieuwe woonvormen. Er zijn nu vooral veel grote eengezinswoningen.
Ontwikkeling bevolking
Het woningmarktonderzoek 2020 laat zien dat Delftlanden vooral uit gezinnen met kinderen (alle leeftijden)(44%) en een- en tweepersoonshuishoudens bestaat van 55-74 jaar (27%) en 30-54 jaar (15%). Dit is terug te zien in de leeftijdsopbouw van de inwoners. De leeftijdsgroepen die bovengemiddeld hoog zijn in verhouding tot de gemeente Emmen zijn kinderen tot 18 jaar. Aan de andere kant zijn er in vergelijking met de gemeente minder 55+ jarigen inwoners aanwezig en vooral relatief weinig 75+ jarigen.
Trends die invloed hebben op de bevolking van de gemeente Emmen zijn volgens de woningmarktonderzoek 2020 vooral vergrijzing en de groei van steeds meer 1- en 2-persoonshuishoudens. Het plan voor de Delftlanden geeft de ruimte voor de ontwikkeling van kleinere en betaalbare woningen, en levensloopbestendige woningen voor ouderen. Hierdoor zal de wijk meer kansen bieden voor ouderen en kleinere huishoudens. Woningtypes zoals rijwoningen, appartementen, bungalows en geschakeld wonen bieden hier de mogelijkheid voor. Maximaal 80 appartementen worden gebouwd in het centrum van de Delftlanden. In het centrum is er ook ruimte voor een supermarkt. Dit is wenselijk voor seniorgeschikte appartementen. De appartementen kunnen levensloopbestendig gebouwd worden, waardoor ze woongeschikt zijn voor verschillende fases in het leven. Hierdoor kunnen ze ingezet worden voor ouderen en huishoudens.
Aangezien de afgelopen jaren steeds meer woningen worden ontwikkelt in de Delftlanden, neemt het aantal inwoners toe. Hierdoor ligt de verhuisgeneigdheid (binnen 2 jaar) erg laag. Het woningmarktonderzoek 2020 beargumenteert dat 85% van de inwoners van de Delftlanden en Emmen-Zuid aan heeft gegeven waarschijnlijk niet, of zeker niet te verhuizen de aankomende jaren. Inwoners wonen graag in de wijk door de woonomgeving (27%). De antwoorden gegeven als verhuisredenen zijn vooral omdat woningen te klein zijn (18%), te groot zijn (10%) of omdat de woningen niet levensloopbestendig zijn (16%). Deze redenen geven een signaal om levensloopbestendige woningen te faciliteren. Daarnaast moeten de toegevoegde woningen verschillen in groottes. Hierdoor worden de verschillende wensen gefaciliteerd. In het huidige plan worden verschillende woningtypes, met verschillende oppervlaktes toegevoegd tot de Delftlanden. Hierdoor wordt er een wooncarrière in de wijk gefaciliteerd.
Toetsingskader woningbouw
Om ervoor te zorgen dat nieuwe bouwplannen aansluiten bij de (toekomstige) woningbehoefte hanteert de gemeente Emmen een afwegingskader woningbouw. Potentiële woningbouwlocaties worden beoordeelt op kwantitatieve en kwalitatieve kaders. In de woonvisie 2018-2023 was deze strategie al opgenomen, in de woonvisie 2022-2030 is hij geactualiseerd.
Het plan past in eerdere visies van de toevoeging van Delftlanden als wijk aan de stad Emmen. Het bestemmingsplan (vastgesteld 30 januari 2020) deprogrammeerde de huidige beschreven plannen en gebieden voor woningbouw. De huidige situatie van de woningmarkt vraagt om uitbreiding van de woningvoorraad van de gemeente Emmen. De Delftlanden biedt deze ruimte. Het plan beantwoordt de vraag naar verschillende woontypes: vrijstaand, vrijstaand-bungalows, appartementen, twee-onder-een kappers en rijwoningen. Daarnaast is er ruimte voor initiatieven rondom alternatieve woonvormen: zoals CPO's en hofjes. Het plan heeft een flexibiliteit in aanwezige woningtypes. Dit creëert een toekomstbestendige woningvoorraad.
Het plan is een inbreidingsplan in bestaand stedelijk gebied. De infrastructuur en nutsvoorzieningen zijn al aanwezig op de locatie.
De woningtypes in het plan geven ruimte voor een mix van bewoners. Dit zorgt voor een leefbare woonomgeving, waarin bewoners met verschillende levensfases elkaar kunnen ontmoeten. In de woonvisie 2022-2030 worden senioren, jongeren en starters, en kleinere huishoudens benoemd als aandachtsgroepen. De beschreven woningtypes: vrijstaand, bungalows, appartementen, twee-onder-een kappers en rijwoningen biedt een mix van woningaanbod voor deze groepen. Daarnaast zal er ook sociale huur gestimuleerd worden in het gebied. Dit is op dit moment niet aanwezig in de Delftlanden, maar is wel wenselijk voor vergroting van de mix van het woningaanbod en het creëren van voldoende betaalbaar woningaanbod.
Het plan speelt in op de vraag naar een kwantitatieve toevoeging van woningen aan de stad Emmen. Daarnaast voegt het verschillende woningtypes aan de Delftlanden toe, met de mogelijkheid tot andere woningtypes zoals CPO's en hofjes. Het plan ontwikkelt variërende woonmilieus in het plan zoals het boswonen.
Het project versterkt de ruimtelijke kwaliteit van het huidige gebied. Het plan betreft een groot aantal woningen, waar de infrastructuur al aanwezig is. Realisatie hiervan zal niet leiden tot knelpunten elders, in infrastructuur of bouwprojecten.
Met het nieuwbouwproject in de Delftlanden wordt kortom een kwaliteit- en kwantiteitslag gemaakt voor de wijk. Ongebruikte kavels aan de zijkant en in het midden van de woonwijk worden gebruikt om de behoefte van inwoners te faciliteren. De verschillende nieuwe woningen sluiten aan naar de vraag naar levensloopbestendige en kleinere woningen voor senioren, starters en kleine huishoudens. Daarnaast biedt het ook woningen voor gezinnen en grotere huishoudens. De mogelijkheid van het toevoegen van alternatieve woonvormen, op basis van inkomende initiatieven, geeft de mogelijkheid om de veranderende bevolking van de Delftlanden te faciliteren. Met de situering van de nieuwe woningen wordt er gebouwd op eerdere visies voor de wijk. Het project stimuleert doorstromings- en startersmogelijkheden in de woningvoorraad van de gemeente Emmen.
Aanvullend is door Sweco in juni 2024 zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte onderzocht en verwoord in een separate ladderonderbouwing. Deze onderbouwing is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen. Hieruit volgt dat de 328 beoogde woningen passen binnen zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.
Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Uit de wetstekst en de 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt dat indien de 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' buiten 'bestaand stedelijk gebied' is gelegen, de verantwoording in het ruimtelijke besluit een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In artikel 1.1.1 onder lid h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen 2011, Veegplan' (vastgesteld 29 juni 2022) laat zien dat het plangebied niet in buitengebied ligt. Het plangebied ligt in de wijk Delftlanden en is deels omringd door andere woningen. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd kan worden dat het project voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het project voorziet in de woonbehoefte in Delftlanden en in Emmen. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied is gesitueerd in het zuidwesten van de kern Emmen, op de gradiënt van de Drentse Hondsrug en het op de westelijke flank daarvan gelegen stroomgebied van de Sleenerstroom. Het gebied bevindt zich op de overgang van een bebost stuifzandgebied naar een open landbouwgebied in het beekdal van de Sleenerstroom (van dicht naar open) en in het overgangsgebied tussen het Drentse esdorpenlandschap en het veenkoloniale landschap (droog naar nat en van hoog naar laag).
Figuur 3-1: Topografie plangebied begin 20e eeuw
Via ruilverkaveling is in de jaren 60 van de 20e eeuw de Zandzoom aangelegd. De Zandzoom is van oorsprong een landbouwweg met beplantingssingels. Gelijktijdig met de aanleg van de Zandzoom is een nieuwe waterloop gegraven, de Sleenerstroom. Ten noorden van de Zandzoom was hoofdzakelijk sprake van akkerbouw. In dit gebied zijn ook nog een aantal van de oorspronkelijke houtwallen aanwezig. Ten zuidwesten van de Zandzoom en ten westen van de Sleenerstroom was het land in het algemeen in gebruik als weidegrond. De bebouwing was beperkt en bestond uit een paar landbouwbedrijven aan de Zandzoom. Later is de Rondweg aangelegd en heeft het ten noorden van het plangebied gelegen Noordbargerbos deels doorsneden (zie figuur 3-2).
Figuur 3-2: Topografie plangebied jaren '90
In de terreinhoogtes en zanddieptes is nog iets van het oorspronkelijke landschap te herkennen, zoals het langzaam aflopen van het terrein naar de Sleenerstroom. Ook van de loop van de oorspronkelijke zijstroompjes is vooral die van de Oude Delft in de hoogtelijnenkaart te herkennen. De zanddieptes corresponderen hiermee in grote lijnen: de grootste zanddieptes liggen in of nabij de oude beddingen van de Oude en Nieuwe Delft.
Landschappelijke compartimentering en richtingen
In Delftlanden is de (bestaande) groenstructuur een belangrijke drager voor de verder zorgvuldig vormgegeven woonmilieus. Het gebied bestaat uit een compartimentering die ingegeven is door de landschappelijke onderlegger. Het landschapsvenster (oost-west georiënteerd) fungeert als overgang tussen de zuidrand van Delftlanden en het agrarische gebied en speelt een rol in de recreatieve sfeer, natuurontwikkkeling en in de waterhuishouding.
In het plangebied blijft de oorspronkelijke noord-zuid richting nog duidelijk herkenbaar middels noord-zuid gerichte houtwallen. De overgang van het bebouwde gebied naar het landschapsvenster wordt gevormd door een nieuw ingerichte groene rand met fietspad.
De uitloper van het Noordbargerbos, de bestaande houtwallen, de Sleenerstroom, de nieuwe zuidelijke rand, de groene scheggen en het geïntroduceerde landschapsvenster compartimenteren en structureren de Delftlanden. Op een lager schaalniveau compartimenteren bestaande en nieuwe noord-zuid gerichte houtwallen in groene scheggen het gebied. Tussen de verschillende groene scheggen komen de woonvelden te liggen die elk een eigen invulling en beeld krijgen.
Figuur 3-3: Fietsroute in groenzone met houtwallen aan westzijde woonveld Tuindorp
Volgens de Emmense traditie kennen alle woonwijken in hoofdlijnen een noord-zuid en/of oost-west verkavelingsrichting. Ook in Delftlanden is dit belangrijk stedenbouwkundig principe doorgevoerd. Dit komt overeen met de noord-zuid gerichtheid van het voormalige Slagenlandschap dat het gebied kenmerkte. De oriëntatie en vorm van de woonvelden ten oosten van de Zandzoom lenen zich ook goed voor een dergelijke richting. Daarnaast biedt het goede mogelijkheden voor een duurzame verkaveling op de zon. De overgang met het buitengebied wordt ontleend aan de loop van de Sleenerstroom. Door de bebouwingsclusters in het woonveld Landelijk haaks op de Sleenerstroom te oriënteren is het belang van deze stroom als structurerende lijn en beëindiging/begin van het plangebied benadrukt.
Woonvelden
Per woonveld wordt een eigen identiteit nagestreefd met bijbehorende dichtheid. Elk woonveld wordt volgens één stedenbouwkundig principe met bijbehorend architectuurthema vormgegeven om de gehele identiteit per woonveld te versterken. Dit architectuurthema is uitgewerkt in het beeldkwaliteitsplan. De woonvelden hebben een naam gekregen, gerelateerd aan het karakter van de thema's. Het betreffen de woonmilieus Stedelijk, Tuindorp, Centrum, Bos, Landelijk en Terpen (zie figuur 3-4).
Figuur 3-4: Woonvelden
Het meest oostelijk gelegen woonveld aan de Nieuw-Amsterdamsestraat en de Rondweg, het woonveld Stedelijk, heeft een relatief hoge dichtheid. Mede reden hiervoor is de situering aan de twee (bovenwijkse) hoofdontsluitingswegen. Kenmerkend woningtype voor dit woonveld zijn 2-onder-1-kap woningen, rijwoningen en appartementen, met een eigentijdse uitstraling.
Figuur 3-5: Rijwoningen in woonveld Stedelijk (zicht vanaf wijkontsluitingsweg Oude Delft)
Het woonveld Tuindorp heeft een lagere dichtheid. De situering van dit woonveld, gelegen tussen twee andere woonvelden, met uitsluitend een woonfunctie, geeft geen aanleiding om af te wijken van de standaard dichtheid. Vrijstaande - en 2-onder-1-kap woningen op grotere kavels geven het geheel een (tuin)dorps karakter.
Figuur 3-6: Woningen en houtwal in woonveld Tuindorp
Het woonveld waar het wijkcentrum ten zuiden van ligt, het woonveld Centrum, heeft gezien deze ligging ten opzichte van de wijkvoorzieningen een hogere dichtheid en een eigentijdse uitstraling. Hier is ruimte gecreëerd om op korte afstand van de voorzieningen te wonen in 2-onder-1-kap woningen of geschakelde woningen, rijwoningen en in beperkte mate vrijstaande woningen.
Figuur 3-7: Woningen met eigentijdse uitstraling in woonveld Centrum
Het gebied dat het bos ten zuiden van de Rondweg verbindt met het landschapsvenster maakt onderdeel uit van een groene verbindingszone. Deze noord-zuid georiënteerde strook zal worden vormgegeven middels een bosachtige invulling. In deze strook is boswonen gepland in vrijstaande-, 2-onder-1-kap - en rijwoningen. Uitgangspunt hierbij is dat bos het vormgevende principe blijft. Dit woonveld Bos vormt de overgang tussen het landelijke milieu en het centrum. En krijgt door de ligging in een bosrijke omgeving een landelijke uitstraling.
De twee meest westelijke woonvelden (Landelijk en Terpen), grenzen zowel aan het buitengebied als aan een bosachtig gebied. Een open transparante verkaveling, door middel van clusters of terpen, biedt de meeste mogelijkheden om de overgang met het buitengebied vorm te geven.
Het woonveld Landelijk vormt de overgang naar het (noordelijk en oostelijk gelegen) bos. Er is dan ook sprake van wonen aan en in het bos. Vrijstaande - en 2-onder-1-kap woningen met een landelijk karakter en uitstraling sluiten het beste aan op dit landschapstype. De bebouwingsstrook in elk cluster, grenzend aan de bosrand/Zandzoom, wordt gevormd door vrijstaande levensloopwoningen (in figuur 3-15 'Stedenbouwkundig plan Woontypes' aangegeven als bungalows) en hebben een eigentijdse of landelijke uitstraling.
Het woonveld Terpen komt ruim in het open landschap tussen de Sleenerstroom en de boog (weg) op de overgang naar het woonveld Landelijk te liggen. Vrijstaande woningen met een landelijk karakter en uitstraling op grote kavels worden ingezet om deze karakteristiek gestalte te geven. In dit woonveld zal dan ook sprake zijn van een lage dichtheid.
Figuur 3-8: Open landschap rond bebouwing
Op het schaalniveau van heel Delftlanden hebben de woonvelden duidelijk relatie met elkaar. De verschillende niveaus zijn in het beeldkwaliteitplan nader beschreven.
Elk woonveld kent één of meerdere karakteristieke plekken, de zogenaamde groenpleinen en -zones. Deze dienen als oriëntatiepunt en verblijfsplek van de buurt welke door hun inrichting en/of verschijningsvorm een duidelijke uitstraling hebben. Woningen zijn met hun voorkanten op deze pleinen gericht. Op de hoeken hebben woningen een tweezijdige oriëntatie. Samen met de randen langs de ontsluitingsweg en de groene scheggen bepalen de groenpleinen en -zones voor een groot deel de identiteit per woonveld.
Figuur 3-9: Groenplein in woonveld Tuindorp
Wijkvoorzieningen
Het wijkcentrum zal een levendig karakter hebben. Met dit plan wordt een grote diversiteit aan functies mogelijk gemaakt, waaronder een kindcentrum (scholen en kinderdagverblijf) met bijbehorende speelpleinen, een gymzaal, detailhandel met onder andere een supermarkt, (kleinschalige) horeca, medische functies en andere voorzieningen passend in het centrum van een wijk, om die levendigheid te kunnen laten ontstaan. Het centrum zal zich zowel met een gezicht naar het landschapsvenster als naar de woonvelden presenteren.
Ontsluitingsweg Oude Delft en pleinen
De ontsluitingsweg Oude Delft is een structurerende drager, vormgegeven als 50 km/uur weg met uitzondering van de verkeerspleintjes waarvoor 30 km/ uur geldt. De weg verbindt alle woonvelden met elkaar en heeft een ontsluitingsfunctie waardoor er niet op geparkeerd mag worden. Op de ontsluitingsweg bevinden zich verkeerspleintjes bestraat met elementenverharding die de inleiding en de toegang tot de woonvelden vormen.
Het verkeersplein in Tuindorp is omgeven door een groter plein, een verblijfsplein omringd door voorkanten van woningen (zie foto). Dit plein versterkt de eigen identiteit van deze buurt.
Figuur 3-10: Verblijfsplein in woonveld Tuindorp
Randen en geluidswal
Op een aantal verschillende schaalniveaus zijn randen te onderscheiden. Het betreffen randen van het plangebied en de randen van de woonvelden. Deze randen zijn allen op een zorgvuldige wijze vormgegeven en geven een eigen identiteit aan het betreffende woonveld.
Langs het westelijk gelegen open landschap van Delftlanden wordt middels een open transparante verkaveling een zachte overgang gecreëerd. Aan de oostzijde vormt de wijk een hard stenig front naar de Nieuw-Amsterdamsestraat, met een geluidswering. De noordzijde van het plangebied wordt begrensd door een groene geluidswal die evenwijdig gesitueerd is aan de Rondweg, langs de delen waarbij te weinig ruimte is om een geluidswal te realiseren is een geluidsscherm geplaatst. Vanaf de Rondweg bepaald deze geluidswal dan ook het beeld. De brede strook tussen de geluidswal en de woningen blijft een groenzone. De zuidzijde van het (deels nog) te bebouwen gebied in Delftlanden wordt begrensd door het landschapsvenster en de deels verlegde Zandzoom met haar groene uitstraling.
Binnen Delftlanden hebben de verschillende woonvelden randen richting de groene scheggen en de ontsluitingsweg. Richting de groene scheggen zijn voorkanten van woningen gesitueerd om een representatieve uitstraling naar buiten te bewerkstelligen en gebruik te maken van de kwaliteit “wonen aan het groen”. Omdat de ontsluitingsweg als belangrijke hoofddrager zeer beeldbepalend is, worden hier ook de voorzijden van de woningen op de weg georiënteerd, zodat de wijk zich op een representatieve manier presenteert naar deze ontsluitingsweg.
Figuur 3-11: Groenzone tussen noordrand Tuindorp en geluidswal
De uitgangspunten voor de bebouwing in het huidig stedenbouwkundig plan, en zoals vastgelegd in het vigerend beeldkwaliteitplan, blijven ook in het aangepaste stedenbouwkundig plan leidend. De belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten zijn:
Binnen de bouwvlakken wordt veelal flexibiliteit geboden. Deze flexibiliteit is afhankelijk van het woonmilieu en de situering en komt tot uiting in de volgende aspecten:
Ten behoeve van de uitbreiding van de woningvoorraad is een aangepast stedenbouwkundig plan vervaardigd. Dit plan heeft de basis gevormd voor onderhavig bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt het toevoegen van maximaal 328 woningen planologisch mogelijk gemaakt, waarvan 248 grondgebonden woningen (rij, tweekapper, vrijstaand) en maximaal 80 appartementen in het Centrum-voorzieningen gebied. Het toevoegen van maximaal 328 woningen aan de 804 woningen geschiedt binnen dezelfde stedenbouwkundige structuur als het stedenbouwkundig plan van fase 1 dat ruimte bood aan ruim 1.500 woningen en het plan met 804 woningen. De invulling sluit aan bij de stedenbouwkundige hoofdopzet die gevormd wordt door de karakteristieke landschappelijke onderlegger tussen en in de woonmilieus. Deze landschappelijke onderlegger bestaat uit de bestaande houtwallen en bomenrijen in de groene scheggen, de groen vormgegeven noord-zuidlijnen en de hierop gebaseerde samenhang in bebouwing langs de lijnen, randen en ontsluitingswegen. Door het toevoegen van woningen wordt de ruimtelijke hoofdopzet versterkt en de wijk verder en op een samenhangende wijze afgerond. Navolgend zijn zowel het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan met 1500 woningen, het stedenbouwkundig plan met 804 woningen uit het vigerende bestemmingsplan en het aangepaste stedenbouwkundig plan met toevoeging van 328 (waarvan 248 grondgebonden) woningen afgebeeld. Tevens worden de belangrijkste wijzigingen van het plan met 804 naar het plan met toevoeging 328 woningen toegelicht.
Figuur 3-12: Het oorspronkelijke Stedenbouwkundig plan met ruim 1500 woningen (febr 2017). Bron: Visie 2.0.
Figuur 3-13: Het stedenbouwkundig plan met 804 woningen (Visie 2.0, juni 2019 en vigerend bestemmingsplan).
Figuur 3-14: Het aangepaste stedenbouwkundig plan (max. 1132 woningen) tbv onderhavig bestemmingsplan.
Figuur 3-15: Stedenbouwkundig plan: Woontypes.
Figuur 3-16: Stedenbouwkundig plan: Woonmilieus.
Figuur 3-17: Stedenbouwkundig plan: Analyse ruimtelijke structuur.
Hieronder zijn de belangrijkste toevoegingen per woonmilieu aangegeven. De huidige wegenstructuur binnen het plangebied is hierbij gehandhaafd. Enkele woonclusters zijn in de nieuwe situatie (figuur 3-14) weer toegevoegd ten opzichte van het stedenbouwkundig plan met 804 woningen (figuur 3-13), binnen alle stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals beschreven in paragraaf 3.2.2. Voor alle woonmilieus zijn de beeldkwaliteitplan uitgangspunten gehandhaafd. Tot slot zijn ook in enkele woonmilieus rijwoningen toegevoegd, deze liggen in de clusters en niet aan de randen (zie figuur 3-15 en 3-16).
Woonmilieu 'Tuindorp'
Met het toevoegen van woningen wordt binnen dit woonmilieu aan de zuidoostzijde het groene hofje aan de zuidzijde afgerond met bebouwing, passend binnen de noordzuid gerichte groenstructuur. Daarnaast wordt de zuidrand van de wijk, gelegen op de overgang naar het landschapsvenster, op een samenhangende wijze afgerond door deze af te stemmen op de bestaande rand.
Woonmilieu 'Centrum'
Aan de noordoostzijde wordt een bebouwingscluster toegevoegd binnen de kenmerkende noordzuid gerichte groenstructuur. Naast het begeleiden van de kenmerkende groenstructuur wordt binnen in het bebouwingscluster een klein pleintje met rijwoningen gesitueerd.
Woonmilieu 'Boswonen'
In het oorspronkelijke stedenbouwkundig plan met ruim 1500 woningen was dit woonveld al ingevuld met 'boswonen'. In de geest van dit plan worden vier bebouwingsclusters gerealiseerd die georiënteerd worden op drie groene pleinen. De randen van dit woonveld worden vormgegeven door bos. Parkeren geschiedt op eigen terrein in combinatie met een situering op de koppen van de bebouwingsclusters.
Woonmilieu 'Landelijk'
In het woonmilieu landelijk worden aan de noordwestzijde twee bebouwingsclusters toegevoegd die een vergelijkbare ruimtelijke hoofdopzet hebben als de drie bestaande bebouwingsclusters. Binnen de bebouwingsclusters zijn de woningen gericht op een groene brink en aan de buitenzijde op de groene scheggen.
Woonmilieu 'Terpen'
In aansluiting op de bestaande twee terpen wordt aan de noordwestzijde een laatste terp toegevoegd met een vergelijkbare opzet als de bestaande zuidelijke terp.
Centrumvoorzieningen
Direct ten zuiden van het woonmilieu 'Centrum' is de aanwezige voorzieningenstrook bedoeld voor wijk- en centrumvoorzieningen (zoals een school, supermarkt, overige detailhandel, horeca, gymzaal en medische voorzieningen). Deze strook vormt de overgang naar het landschapsvenster. Naast deze centrumvoorzieningen is binnen deze strook ook één bouwvlak bedoeld voor een woonzorgcomplex. Regulier wonen wordt enkel toegestaan binnen de bestemming 'Centrum' vanaf de eerste verdieping. Ten noorden van de Zandstroom wordt ruimte geboden voor parkeren ten behoeve van de centrumvoorzieningen.
De gymzaal zal niet alleen door de scholen gebruikt gaan worden. Ook andere verenigingen kunnen hier gebruik van maken. Er zal ook een aparte ingang komen, zodat de rest van het kindcentrum afgesloten kan worden. De gerealiseerde afmetingen van de gymzaal zullen uiteindelijk bepalend zijn voor welke sporten er uitgeoefend kunnen worden.
Vrijwel het gehele plangebied (met uitzondering van het meest westelijke Landelijke cluster) is reeds in het kader van het voorgaande bestemmingsplan bouwrijp gemaakt en de infrastructuur zoals riolering, wegen, verlichting en beplanting al grotendeels aangelegd. De bestaande wegen zijn behouden en maken onderdeel uit van de nieuwe ontwikkelingen in het gebied. Enkel ten behoeve van fietsaansluitingen vanuit Boswonen naar de Zandzoom en de aansluitingen vanuit de Landelijke clusters naar de Zandzoom zijn aanpassingen gedaan. Voor het overige zijn voor de bestaande verkeersstructuur geen aanpassingen voorzien.
Fietspaden binnen het plangebied zullen, gelet op de bereikbaarheid van de buurten, ook voor de hulpdiensten toegankelijk zijn en blijven. Voor de hulpdiensten is immers wenselijk dat er een 2e route bij elke afzonderlijke buurt aanwezig is.
Qua parkeerbehoefte dient minimaal voldaan te worden aan de gemeentelijke parkeernorm op basis van de "Integrale Parkeervisie Gemeente Emmen, juli 2017" en het "Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen", zoals vastgesteld op 26 april 2018. Bij vrijstaande woningen en twee-onder-één kap/ geschakelde woningen dienen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Bij rijwoningen dient maatwerk geleverd te worden en kan, naast parkeren op eigen terrein in combinatie met parkeren in de openbare ruimte, ook gedacht worden aan centraal gesitueerde parkeerkoffers binnen de woonbestemming.
Voor vrijstaande woningen en twee-onder-één kapwoningen geldt dat indien de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens 6 meter of meer bedraagt (twee autoopstelplaatsen naast elkaar, dus minimaal tweemaal 5 meter bij 3 meter) het bijbehorend bouwwerk minimaal op 6 meter achter de erfgrens gerealiseerd mag worden. Dit betekent dat het bijbehorend bouwwerk in een dergelijke situatie minimaal 1 meter uit de gevellijn gerealiseerd moet worden.
Per woning mag één in- / uitrit gerealiseerd worden. Daarnaast geldt voor alle woningtypen dat er voldoende opstelruimte tbv de auto(‘s) voor bijbehorende bouwwerken gerealiseerd dient te worden.
Binnen de strook met centrumvoorzieningen dient het parkeren voor de appartementen in/op/onder het gebouw (dus niet op maaiveldniveau) plaats te vinden. Het parkeren ten behoeve van het woon-zorgcomplex mag ook op maaiveld plaatsvinden, echter binnen het bestemmingsvlak en niet op het tegenover gelegen parkeerterrein. De parkeernormen conform het geldende parapluplan parkeernormen dienen in acht genomen te worden. Ten behoeve van de voorzieningen kan gebruik gemaakt worden van het ten noorden gelegen parkeerterrein.
In Delftlanden is de groen- en waterstructuur een belangrijke drager, een zorgvuldig vormgegeven woonmilieu vormt de invulling. Het gebied bestaat uit een compartimentering die ingegeven is door de landschappelijke onderlegger. In onderhavig bestemmingsplan zijn meerdere groenbestemmingen opgenomen, te weten de bestemming 'Groen', de bestemming 'Groen-Structuurgroen', de bestemming 'Natuur' en de dubbelbestemming 'Waarde - Landschappelijke waarde'. De bestemming 'Groen-Structuurgroen' is opgenomen voor de groenelementen en waterelementen die de landschappelijke structuur vormen van de wijk. De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de kleinere groenzones, zoals aanwezig in de bebouwingsstructuur van de wijk. De bestemming 'Natuur' is opgenomen ten behoeve van het natuurontwikkelingsgebied en het instand houden, herstellen en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de gronden. Openheid van het gebied wordt nagestreefd. De dubbelbestemming 'Waarde - Landschappelijke waarde' is opgenomen ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de houtwallen en boombeplanting.
In het plangebied blijft de oorspronkelijke noord-zuid richting nog duidelijk herkenbaar middels noord-zuid gerichte houtwallen met landschappelijke waarde. De groene invulling kan bestaan uit lage en/of opgaande beplanting (bomen). Binnen die groenbestemming zijn mogelijkheden voor onder andere wandelpaden en speelvoorzieningen. Door op meerdere plekken in de wijk extra speelvoorzieningen, naast de bestaande, toe te voegen krijgen de bewoners op korte afstand van hun woning de mogelijkheid om gebruik te maken van speelvoorzieningen en daarnaast kan gevarieerd worden in soorten speelvoorzieningen voor diverse leeftijdsgroepen.
Bij het oorspronkelijke bestemmingsplan Delftlanden-I is het beeldkwaliteitplan woongebied Delftlanden-I opgesteld met daarbij een stedenbouwkundige plan. Dat beeldkwaliteitplan is daarna bij elk uitwerkingsplan nader uitgewerkt voor de binnen dat uitwerkingsplan behandelde woonmilieus en opgenomen in de ‘Welstandsnota Gemeente Emmen 2016’. Hierdoor hebben de beeldkwaliteitplannen rechtskracht en toetsingswaarde. Ten behoeve van de voorgaande herziening van het bestemmingsplan zijn de destijds vigerende beeldkwaliteitplannen geactualiseerd en samengevoegd tot één beeldkwaliteitplan. In dit beeldkwaliteitplan bleven de in de oorspronkelijke beeldkwaliteitplannen vastgelegde stedenbouwkundige uitgangspunten leidend.
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is eveneens een geactualiseerd beeldkwaliteitplan opgesteld, met behoud van de stedenbouwkundige randvoorwaarden uit de Visie 2.0 en het huidige beeldkwaliteitplan. Dit beeldkwaliteitplan is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting. In het beeldkwaliteitplan zijn, naast een algemene beschrijving van de stedenbouwkundige opzet, concrete criteria opgenomen voor de nadere architectonische uitwerking. Deze criteria worden door de welstandscommissie gehanteerd bij de beoordeling van de bouwplannen. Het beeldkwaliteitplan kan daardoor, na vaststelling door de gemeenteraad, als onderdeel van de welstandsnota worden beschouwd. Het beeldkwaliteitplan geeft inzicht in de gewenste identiteit van de wijk en de vertaling ervan in de uitstraling van de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Dit is verwoord en verbeeld in een set spelregels. Deze spelregels gaan onder andere over stedenbouwkundige aspecten, bebouwingstypologie, architectonische uitstraling, kapvorm, rooilijn, bouwhoogte, positionering en oriëntatie van de bebouwing, kleurstelling, materiaalgebruik en erfafscheidingen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting vastgelegd om bij ruimtelijke plannen rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Onder de term cultuurhistorie wordt verstaan:
Dit is het materiele erfgoed. Daarnaast vertegenwoordigen "Tradities en plekken met verhalen" het immateriële erfgoed.
De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.
De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:
De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).
'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:
Ten slotte is de maatregel 'Respecteren en rekening mee houden' geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.
De beleidskeuze voor het onderhavige wordt hieronder nader toegelicht.
Hunebedden, die de nationale Canon van de Nederlandse Geschiedenis aanvoeren, grafheuvels, celtic fields, veenwegen en veenlijken behoren tot de oudste getuigen van menselijke aanwezigheid in Emmen. Gehuld in raadselen en vaak omgeven door mythische verhalen, behoort deze vroegste historie van Emmen tot de meest tot de verbeelding sprekende tijdvakken. Maar er zijn meer, veel meer zeer aansprekende getuigen(issen) van de bijzondere geschiedenis waaraan Emmen zijn identiteit, trots en waardigheid ontleent.
Het plangebied wordt op de Erfgoedkaart van de gemeente Emmen in het kader van historische stede-bouwkunde aangeduid als stadswijk uit de periode na 1940. Ter plaatse zijn bovendien diverse historische groenstructuren aanwezig uit de periode 1850-1940. In het kader van historische geografie zijn meerdere houtwallen aanwezig binnen het plangebied. Voor bovenstaande aanduidingen is de maatregel Herkenbaar houden van toepassing. Tot slot zijn in het plangebied bomen aanwezig, als onderdeel van waardevolle boomstructuren. Hiervoor geldt de maatregel Beschermen.
Figuur 4-1: Uitsnede Erfgoedkaart. Bron: gemeente Emmen, 2023.
De beoogde ontwikkelingen sluiten aan bij de bestaande stedenbouwkundige hoofdopzet die gevormd wordt door de karakteristieke landschappelijke onderlegger zoals beschreven in paragraaf 3.2. De structuren van hoge cultuurhistorische waarde worden daarmee herkenbaar gehouden. Met onderhavig bestemmingsplan wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan de cultuurhistorisch waardevolle elementen binnen het plangebied.
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. Ten aanzien van het aspect 'archeologie' is in art. 9.1, lid 1 van de Erfgoedwet, welk artikel een deel van het overgangsrecht regelt, bepaalt dat tot het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt onder meer Hoofdstuk V, paragraaf 1 van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988 van toepassing blijft. In Hoofdstuk V, paragraaf 1 is vastgelegd dat een gemeente in de ruimtelijke besluitvorming (waaronder bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken) rekening dient te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artt. 38a t/m 41 Monw 1988). Daartoe kan de gemeente in dat besluit regels stellen, bijvoorbeeld tot het doen van archeologisch onderzoek. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie (ECLI:NL:RVS:2011:BU7102, r.o. 2.9.7). Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop archeologische verwachtingswaarden zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
De gemeente Emmen heeft archeologiebeleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologiebeleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld, zijn in de gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën 'Waarde - Archeologie'. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Tabel 2 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte | Diepte | Drainage |
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod |
Waarde - Archeologie 1 | Zeer hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 2 | (zeer) (hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1.000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1.000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel: Onderverdeling van archeologische waarden |
Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen. Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.
Binnen het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden" diverse gronden aanwezig voorzien van archeologische dubbelbestemmingen. Ten aanzien van onderhavig planvoornemen is relevant dat in het zuidoosten van het plangebied een perceel aanwezig is met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Onder 'Waarde - Archeologie 1' zijn terreinen geschaard met een - uit eerder onderzoek - bekende archeologische waarde. Het betreft terreinen die door het rijk en de provincie zijn gekwalificeerd als (zeer) hoog archeologisch waardevol: vele grafheuvels, een enkele nederzetting en één veenweg. Met name de grafheuvels zijn door hun geringe omvang – meestal minder dan 100 m2 - zeer kwetsbaar voor bodemingrepen. Voor 'Waarde - Archeologie 1' is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Objecten met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn bijvoorbeeld alle AMK-terreinen met uitzondering van de historische kernen.
Met het realiseren van woningen binnen het plangebied zullen deze gestelde maatvoeringen worden overschreden. In het kader van onderhavig planvoornemen is derhalve in november 2022 door Econsultancy een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Navolgend worden de resultaten hiervan samenvattend weergegeven. Het volledige rapport is als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting.
Het bureauonderzoek heeft aangetoond dat er zich mogelijk archeologische waarden uit de periode Paleolithicum – Neolithicum in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de verwachte ligging direct naast een pingo-ruïne de kans hierop. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is vastgesteld dat de bodem verstoord is tot in de C-horizont. Deze bestaat uit zeer fijn zand, vermoedelijk van de Formatie van Peelo. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een pingo binnen het plangebied waargenomen. Op basis van deze resultaten kan de archeologische verwachting worden bijgesteld naar laag. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt derhalve geadviseerd om het plangebied vrij te geven. Als het plangebied nu of in de toekomst door de gemeente Emmen wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' ter plaatse van het onderzochte perceel is komen te vervallen. Binnen de overige gronden voorzien van archeologische dubbelbestemmingen zijn met onderhavig planvoornemen geen wijzigingen voorzien, waardoor deze dubbelbestemmingen met onderhavig bestemmingsplan gehandhaafd blijven.
Op basis van voorgaand archeologisch onderzoek is overigens gebleken dat binnen het plangebied tevens twee archeologisch waardevolle pingoruïnes gelegen zijn. In het vigerende bestemminsplan waren deze twee pingoruïnes niet geheel juist aangeduid op de plankaart en hebben derhalve geen verdere bescherming gekregen. In onderhavig bestemmingsplan wordt aan deze gronden door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Pingoruïne' bescherming geboden. Ter plaatse geldt dat bij graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter dient er sprake te zijn van archeologische begeleiding door een daartoe bevoegd persoon of erkend archeologisch onderzoeksbureau.
In het plangebied bevinden zich geen monumenten.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.
Gebiedsbescherming
In het kader van onderhavig bestemmingsplan is in juli 2022 door milieukundig adviesbureau Eco Reest een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Een quickscan Wet natuurbescherming heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen.
Ten aanzien van gebiedsbescherming volgen uit deze quickscan de volgende conclusies:
Stikstof
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitats betreft ‘Bargerveen’. Aangetoond dient te worden dat met zekerheid geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden als gevolg van onderhavige ontwikkeling. Alleen indien geen sprake is van een significant negatief effect kan een project doorgang vinden. Voor een groot aantal potentiële effecten kan worden beredeneerd dat geen sprake is van een significant negatief effect. Voor het aspect stikstofdepositie kan dit echter niet op voorhand worden gesteld. Derhalve dient aan de hand van een berekening met het programma AERIUS de exacte mate van stikstofdepositie te worden bepaald.
In maart 2023 is door De Roever Omgevingsadvies voor onderhavige ontwikkeling een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (en in juli 2024 geactualiseerd conform de meest recente versie van de AERIUS-calculator ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan). Rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is daarmee geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.
Soortenbescherming
Ten aanzien van soortenbescherming volgen uit de uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming de volgende conclusies:
Om te bepalen of er vaste rust- en verblijfplaatsen van veldsplitsmuis binnen perceelnummer 4 aanwezig zijn, is derhalve aanvullend onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in november 2022 uitgevoerd door milieukundig adviesbureau Eco Reest. Rapportage hiervan is opgenomen als Bijlage 6. Tijdens dit onderzoek is de veldspitsmuis niet vastgesteld. Essentieel leefgebied van de soort binnen het plangebied kan dan ook worden uitgesloten. Er is daarom geen ontheffing van de Wet Natuurbescherming nodig. Opgemerkt wordt dat de huisspitsmuis, veldmuis en wezel zijn gevangen tijdens het onderzoek. Er wordt daarom geadviseerd om tijdens de werkzaamheden met zorg voor deze grondgebonden soorten te werk te gaan. Dit kan door bijvoorbeeld één richting op te werken om de dieren niet in te sluiten, standaard rijroutes te gebruiken om zo min mogelijk vegetatie te beschadigen, stapvoets te rijden om verkeersslachtoffers te voorkomen en uitsluitend overdag te werken.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
Houtopstanden
Aangezien met onderhavig planvoornemen geen bomen worden gekapt, is het aspect beschermde houtopstanden niet relevant.
Op basis van de uitgevoerde ecologische onderzoeken en de AERIUS-berekening wordt geconcludeerd dat dat negatieve effecten op beschermde soorten kunnen worden uitgesloten. Onderhavig initiatief voldoet aan de vereisten van de Wet natuurbescherming. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor soorten is niet nodig.
De rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte en zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt. In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader opgenomen bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze Beleidsnota externe veiligheid.
Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is door de RUD Drenthe een advies externe veiligheid uitgebracht. Externe veiligheid is voor de wijk Delftlanden in Emmen relevant vanwege de ligging van een hogedruk aardgastransportleiding aan de noordzijde binnen het plangebied. Binnen het invloedsgebied neemt de populatie toe doordat een aantal nieuwe woningen binnen het invloedsgebied zijn geprojecteerd. Er zijn ook een aantal woningen binnen de 100% letaliteitszone geprojecteerd.
Als het scenario zich voordoet dat een breuk in de buisleiding ontstaat en er direct een fakkelbrand ter hoogte van de 122 woningen ontstaat, is er vanwege de hoge hittestraling zowel binnen- als buitenshuis geen of nauwelijks een overlevingskans aanwezig voor de bewoners die zich binnen de 100% letaliteitszone bevinden. Bewoners buiten de 100% letaliteitszone hebben alleen een kans op overleven als deze binnenshuis kunnen schuilen.
Het groepsrisico gerekend over de gehele lengte van het doorgerekende tracé verandert niet door de toename van de woningen. Het groepsrisico ter hoogte van de 122 nieuwe woningen in het westelijk deel van het plangebied, hieronder aangegeven met locatie B, neemt met circa 0,05% ten opzichte van de oriëntatiewaarde toe.
Op basis van het advies van de RUD Drenthe blijkt dat sprake is van een beperkte verantwoordingsplicht voor wat betreft de buisleiding in nabijheid van het plangebied. De Veiligheidsregio heeft om die reden eveneens advies gegeven. Dit advies is opgenomen als Bijlage 7.
Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Hieruit blijkt dat binnen het plangebied geen Bevi inrichtingen aanwezig zijn en ook niet mogelijk worden gemaakt. Dit levert derhalve geen beperkingen op.
Het plangebied ligt ruim buiten invloedsgebieden van omliggende Bevi-inrichtingen die (in)direct invloed kunnen uitoefenen op de Delftlanden. Derhalve levert dit aspect geen beperkingen op.
In het noordelijk deel en ten noorden van het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie met kenmerk N-522-60. Deze buisleiding is in gebruik onder een maximale werkdruk van 40 bar en heeft een diameter van 406,40 mm. De hogedruk aardgastransportleiding valt onder de bepalingen van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast dat de hogedruk aardgastransportleiding gedeeltelijk binnen het plangebied ligt, ligt het plangebied op haar beurt ook gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van deze buisleiding, wat inhoudt dat op grond van het Bevb het PR10-6 per jaar, de belemmeringenstrook en het groepsrisico moeten worden beoordeeld.
Voor de hoge druk aardgastransportleiding N-522-60 met een maximale werkdruk van 40 bar geldt op grond van het Bevb een belemmeringenstrook van 4 meter, gemeten uit het hart, aan weerszijden van de leiding. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Daar waar de belemmeringenstrook binnen het plangebied ligt, moet de belemmeringenstrook als dubbelbestemming in het bestemmingplan worden vastgelegd en moet op de verbeelding worden weergeven. In de regels van het bestemmingsplan moeten voorschriften worden opgenomen, waarmee wordt voorkomen dat kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook kunnen worden gerealiseerd.
Het invloedsgebied van de hoge druk aardgastransportleiding N-522-60 bedraagt 170 meter. De 100% letaliteitszone ligt op 80 meter vanaf de buisleiding. De planlocatie ligt gedeeltelijk binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Zie afbeelding hieronder:
Om de hoogte van het huidige groepsrisico en de toename van het groepsrisico in beeld te brengen is het groepsrisico in de QRA berekend. De risicoanalyse is opgenomen in het rapport in Bijlage 8 van deze toelichting. Uit de verantwoording komt naar voren dat het plan voldoet aan de grens-richtwaarden voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De berekening van het groepsrisico levert de volgende resultaten op:
De maximale overschrijdingsfactor van deze kilometer leiding (N-522-60) bedraagt voor de bestaande situatie 27 slachtoffers met een frequentie van 1E-08. Het hoogst berekende groepsrisico bedraagt 0,073% van de oriëntatiewaarde. Ten gevolge van de toename van 122 en 37 woningen op respectievelijk de locaties B en A neemt de maximale overschrijdingsfactor over het berekende leidingtracé niet toe.
Ter hoogte van locatie B is op een bepaald punt van de buisleiding wel een toename van het groepsrisico te zien en bedraagt circa 0,05% van de oriëntatiewaarde. Ter hoogte van locatie A is overigens geen verandering van het groepsrisico aangetoond.
Op grond van het Bevb moet het groepsrisico worden verantwoord als een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied plaatsvindt. De hoogte van het groepsrisico wordt door deze ruimtelijke ontwikkeling in geringe mate beïnvloed vanwege de toename van de populatie binnen de 100% letaliteitszone van de hoge druk aardgastransportleiding N-522-60. De hoogte van het totale groepsrisico van het doorgerekende leidingtracé is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico en bedraagt 0,07% van de oriëntatiewaarde.
Als gevolg van de toename met 122 en 37 nieuwe woningen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding neemt het groepsrisico voor het doorgerekende tracé niet toe. Ter hoogte van de locatie waar 122 nieuwe woningen zijn geprojecteerd neemt het groepsrisico met circa 0,05% van de oriëntatiewaarde toe op één punt op de hogedruk aardgastransportleiding. Doordat het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde en het groepsrisico minder dan 10% toeneemt kan in deze situatie worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Een beperkte verantwoording houdt in dat geen onderzoek noodzakelijk is om alternatieven te onderzoeken die zouden kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Ook onderzoek naar maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico zijn niet noodzakelijk. In de verantwoording van het groepsrisico dient daarentegen wel te worden ingegaan op ten minste de bestrijdbaarheid en beperking van de calamiteit door de hulpdiensten en zelfredzaamheid van aanwezige personen om zichzelf in veiligheid te brengen.
Zelfredzaamheid
In principe zijn de inwoners van de wijk Delftlanden op de locaties A en B zelfredzaam. In beginsel is men dan ook in staat, wanneer men bij een scenario snel wordt gewaarschuwd, om te vluchten. Gezien de wegenstructuur is het zeker mogelijk om van het incident af te vluchten. Binnen de 100% letaliteit is het zaak om zo snel mogelijk te vluchten en/of dekking te zoeken achter een brand- of hittewerende constructie. Echter, bij een ontsteking zullen binnen de 100% letaliteitscontour, vanwege de hoge hittestraling, zowel binnen- als buitenshuis de overlevingskansen nagenoeg nihil zijn voor de aanwezigen in die zone.
Tussen de 100% en 1% letaliteit is schuilen en dekking zoeken een optie mits ook hier brand- of hittewerende maatregelen zijn getroffen. Bij een ontsteking zal binnen de 1% letaliteitscontour sprake zijn van een overlevingskans, omdat de afstand tot de bron groter is dan 80 meter waardoor de hittestraling iets lager zal zijn.
Indien men zich buiten de 1% letaliteit bevindt, is het alsnog zaak om te vluchten van de bron af. Echter zijn de overlevingskansen buiten het invloedsgebied bij een ontsteking als normaal te beschouwen.
Bestrijdbaarheid /beheersbaarheid
Bij een calamiteit is het zaak hulpdiensten snel te alarmeren waardoor er nog kans is om in beginsel reddend op te kunnen treden. Bronbestrijding kan niet gedaan worden door de brandweer, zoals bij ontsnapping van een grote gaswolk of een ontstane fakkelbrand. De leidingbeheerder zal de buisleiding moeten blokken waardoor na verloop van uren de druk afneemt en de buisleiding van nature leegstroomt. De mensen in het invloedsgebied zijn aangewezen op hun eigen zelfredzaamheid en een goede inrichting van hun omgeving.
De uitgangspunten ten aanzien van bestrijdbaarheid en beheersbaarheid zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.4.3.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de wet- en regelgeving m.b.t. groepsrisico. Daarnaast vindt risicobeperking plaats door middel van het plaatsen van een hekwerk op de scheiding van de woonpercelen en de belemmeringenstrook.
Ten westen van het plangebied ligt de N34, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De N34 maakt geen onderdeeluit van het Basisnet Weg. In het Bevt is gesteld dat wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter ligt vanaf een route, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, het groepsrisico dient te worden beoordeeld. Het plangebied ligt echter slechts voor circa 45 meter binnen de zone van 200 meter vanaf de N33. Bovendien wordt het invloedsgebied in hoofdzaak bepaald op het transport van LPG en propaan, waarvoor een invloedsgebied geldt van ongeveer 355 meter vanaf de N34. Binnen dit invloedsgebied zijn binnen het bestemmingsplan geen functies geprojecteerd met objecten of terreinen waar personen kunnen verblijven. Het uitvoeren van een risicoanalyse voor de N34 is dan ook niet noodzakelijk.
Circa 550 meter ten zuidoosten van het plangebied loopt de spoorlijn Zwolle - Emmen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied bij zeer brandbare vloeistoffen is dusdanig klein, waardoor er geen sprake is van een groepsrisico. Het transport van gevaarlijke stoffen via het spoor heeft dan ook geen consequenties voor het plangebied.
Ten aanzien van weg, N34, en de in 2007 door de Gemeente Emmen vastgestelde routering gevaarlijke stoffen leveren geen relevante risico's op die normoverschrijdend zijn.
Precies over de westelijke punt van het plangebied lopen hoogspanningslijnen (zie onderstaande afbeelding). Het betreft een combilijn van 110 en 380 kV die in beheer is van TenneT. De rijksoverheid adviseert om bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig in objecten verblijven binnen een zone rond bovengrondse hoogspanningsleidingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtezla. Voor de hoogspanningslijnen door het plangebied geldt een magneetveldzone van 125 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijnen.
Gezien de afstand van de hoogspanningslijnen tot de dichtsbijzijnde mogelijkheid tot woningbouw in het plangebied, levert de magneetveldzone geen belemmeringen op voor het plangebied. De hoogspanningverbinding is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' die is opgenomen ter plaatse van de bovengrondse hoogspanningverbinding. Deze dubbelbestemming is opgenomen ten behoeve van het beheer en de instandhouding van de verbinding en de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
Figuur 3-5: Ligging plangebied ten opzichte van hoogspanningslijnen (bron: RIVM Netkaart)
Er zijn twee laagvliegroutes in Nederland, één van het zuiden naar het noorden via Almelo en Sleen (laagvliegroute 10) en één van het noorden naar het zuiden via Zwolle en Deventer (laagvliegroute 10A). Onder deze laagvliegroutes mogen geen gebouwen en bouwwerken hoger dan 40 meter gerealiseerd worden. De dichtsbijzijnde laagvliegroute ligt circa 1.400 meter ten noordwesten van het plangebied en heeft daarmee geen consequenties voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting in ontwikkeling van het gebied. Hierbij zijn de volgende zaken van belang:
In beginsel neemt de brandweer haar eigen bluswatervoorziening mee om een beginnende brand te kunnen blussen. Hierbij maakt men tevens gebruik van een pendelsysteem met waterwagens om water uit de omgeving op te halen mocht er onverhoopt een tekort ontstaan. Tot voor kort kon er gebruik gemaakt worden van de open watervoorziening aan de slenerstroom nabij de Ermerweg/Oude Rijksweg. Door de realisatie van de nieuwe fly-over viaduct dient er om gereden te worden om hier bij te komen. Het is in die optiek wenselijk dat er nader onderzocht wordt welke andere mogelijkheden er nog zijn qua bluswatervoorziening of dat er bijv. een geboorde put met pompvoorziening aangelegd wordt.
Bij nadere inrichting van het gebied dient ter dekking van het Waarschuwingsalarmeringsstelsel in overleg met de AOV-er van de Gemeente Emmen een extra sirenelocatie te worden gerealiseerd.
Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijk wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten.
De Delftladen ansich is goed bereikbaar. Maar, de wijken binnen de Delftlanden zijn veelal via 1 weg toegankelijk. Voor de hulpdiensten is het wenselijk dat er ook een 2e route bij elke afzonderlijke wijk aanwezig is. Dit mag uitgevoerd zijn als een vorm van calamiteitenroute of dat een fietspad berijdbaar is voor een brandweervoertuig.
Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen:
Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op een BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van niet-zelfredzame personen achter die scheiding.
Gezien de opkomsttijd van het plangebied minder dan 15 minuten is, en daar een gemiddelde inzettijd van 5 minuten bovenop komt, is de brandweer in beginsel in staat een brandscheiding van 30 minuten te houden en brandoverslag te voorkomen. Denk hierbij aan de BIObiz factoren:
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke onder andere de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.
In onderhavige situatie is sprake van nieuwbouw van woningen. Dit betreft geen activiteit die voorkomt op de C-lijst. Het bouwen van woningen komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie D11.2, 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De grenswaarde betreft hier gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op onder andere een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van maximaal 328 woningen en blijft daarmee ruimschoots onder de gestelde drempelwaarde uit de D-lijst, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Geconcludeerd kan worden dat het plan derhalve niet kaderstellend is voor een m.e.r.-(beoordelings)plichtig besluit. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER.
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat de effecten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die via het herzien van een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld moeten worden gebracht. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld, op basis waarvan beoordeeld wordt of het noodzakelijk is een milieueffectrapportage op te stellen.
Op basis van een aanmeldnotitie heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Deze aanmeldnotitie is opgenomen als Bijlage 9. Hieruit zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen gebleken, waaruit bovendien geconcludeerd kan worden dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een MER.
Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op Natura-2000 gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.
Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Provinciale Omgevingsverordening. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.
Op 20 november 2023 heeft het College besloten geen milieueffectrapport op te stellen voor onderhavig bestemmingsplan. Het M.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen als Bijlage 10.
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige, functies. Binnen het plangebied is sprake van nieuw te realiseren woningen. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden. Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen: rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied. Het plangebied ligt (behalve het centrumvoorzieningengebied) in een gebied dat kan worden gekenmerkt als rustige woonwijk. Richtafstanden gelden daarom onverkort. Onderhavig bestemmingsplan maakt de toevoeging van woningen mogelijk, waardoor ter plaatse gevoelige functies worden toegevoegd. Bij de beoordeling van een project voor de realisatie van een milieugevoelige functie moet enerzijds beoordeeld worden of de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende inrichtingen. Anderzijds moet getoetst worden of ten aanzien van de milieubelasting van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich bedrijvenpark Waanderveld. De dichtsbijzijnde bedrijvigheid (maximaal milieucategorie 2) op dit bedrijvenpark bevindt zich op minimaal 100 meter van de woonbebouwing in de wijk Delftlanden (en op circa 300 meter van de met onderhavig bestemmingsplan toegevoegde woonbestemmingen). Bedrijvigheid van maximaal milieucategorie 3.1 bevindt zich op minimaal 200 meter (en circa 400 meter van de toegevoegde woonbestemmingen). Volgens de VNG-handreiking voor bedrijven- en milieuzonering kennen milieucategorie 2 en 3.1 richtafstanden op het gebied van geur, stof, geluid en gevaar van maximaal resp. 30 en 50 meter. Er is dan ook geen hinder te verwachten vanuit de bedrijven naar de woningen en ook niet vanuit de woningen naar de bedrijven.
Binnen het centrumvoorzieningengebied is gelet op de planologisch toegestane bedrijvigheid maximaal sprake van milieucategorie 2. Gelet op de ligging (enkel van dit deel van het plangebied) binnen gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van maximaal 10 meter. Aan deze richtafstand kan, gelet op de situering van de bouwvlakken ten opzichte van de beoogde woningen, voldaan worden.
Binnen het plangebied liggen geen in werking zijnde agrarische bedrijven. Het dichtsbijzijnde agrarisch bedrijf ligt op circa 750 meter van de woonbebouwing in Delftlanden. De adviesafstand tussen agrarische bedrijven (niet intensief) en geconcentreerde woningbouw is 100 meter.
Concluderend is binnen het plangebied met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat verzekerd. Onderhavig initiatief belemmert omliggende inrichtingen eveneens niet in hun bedrijfsvoering.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.
Op basis van art. 3.1.6, lid 1 onder f Bro geldt dat in een toelichting op een ruimtelijk besluit de inzichten over de uitvoerbaarheid van dat besluit worden neergelegd. Ten aanzien van het aspect bodemkwaliteit staat, op basis van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS), voorop dat de vaststelling van de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures. Dat doet er niet aan af dat het bevoegd gezag het ruimtelijk besluit pas kan nemen indien, voor zover redelijkerwijs valt in te zien, een eventuele bodemverontreiniging niet aan de uitvoerbaarheid in de weg staat (22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8297, r.o. 2.18.4; 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9569, r.o. 2.10.3). Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bodem in principe geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico vormen voor de gebruikers van de bodem.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (kunnen) verblijven. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is daarom noodzakelijk. In het verleden zijn reeds diverse bodemonderzoeken ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is derhalve door Econsultancy in januari 2023 een actualiserend/verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Rapportage van dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 11 bij deze toelichting.
Uit het verkennend bodemonderzoek volgt dat in algemene zin gesteld kan worden dat de grond niet verontreinigd is. Het grondwater is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium, cadmium, kobalt, koper, kwik, zink en/of benzeen en minerale olie. Gelet op het regionale karakter van de metalenverontreiniging en gezien de diepte van het grondwater en de beoogde werkzaamheden vormen deze verontreinigingen geen milieuhygiënische belemmering voor de beoogde nieuwbouw.
Er zijn op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Een onderzoek asbest in bodem/puin conform de NEN 5707/5897 wordt derhalve niet noodzakelijk geacht.
Geconcludeerd wordt dat de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geen aanleiding vormen voor het uitvoeren van een nader onderzoek. De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoeklocatie is geschikt voor de beoogde gebruiksfunctie.
Bij de bouwwerkzaamheden komt mogelijk grond vrij. Bij het hergebruiken hiervan zijn de voorwaarden van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Mogelijk moet de milieuhygiënische kwaliteit van vrijkomend materiaal worden onderzocht voordat dit opnieuw mag worden toegepast. Voor meer informatie hierover kan de aanvrager contact opnemen met een toezichthouder Bodem van de RUD Drenthe.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Industrie
Direct ten oosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Waanderveld. Dit terrein geeft geen geluidhinder in het plangebied.
Spoorwegverkeer
De spoorlijn ten zuidoosten van het plangebied kent een geluidzone op grond van de geluidplafondkaart. Deze zone ligt echter ruim buiten het plangebied en heeft dan ook geen invloed op geluidsgevoelige bestemmingen in het plangebied.
Wegverkeer
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De wegen in en nabij het plangebied zijn gelegen in stedelijk én buitenstedelijk gebied. Hiervoor gelden de volgende zonebreedtes (conform art. 74 lid 1 Wgh):
(de afstanden zoals weergegeven worden aan weerszijden van de weg gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook).
Bij de realisatie van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen burgemeester en wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Indien met maatregelen niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan voor woningen in binnenstedelijk gebied een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 63 dB.
Voor onderhavig bestemmingsplan geldt dat het plangebied gelegen is binnen de geluidszones van de Nieuw Amsterdamsestraat, Oude Delft, N34, N391 (Rondweg) en Waanderweg. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Griendzoom, Guldenroedetuin, Heriktuin, Horstenzoom, Hulstwal, Langhietszoom, Spitaalzoom en Vlierwal) in het onderzoek betrokken. Om de geluidsbelasting op de te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van het wegverkeer inzichtelijk te maken en te toetsen aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder is door Econsultancy een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen.
Uit het onderzoek volgt dat de geluidsbelasting als gevolg van de gezoneerde N34 en N391 een overschrijding optreedt van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De niet-gezoneerde Langhietszoom en Vlierwal leiden tevens tot een geluidsbelasting van meer dan 48 dB en de hoogst berekende waarde van deze niet-gezoneerde wegen bedraagt minder dan 63 dB.
Aangezien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zijn in het onderzoek bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen overwogen. Hieruit volgt dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig wordt beschouwd. Derhalve dient voor een aantal secties vanwege de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als gevolg van de N34 en N391 een hogere waarde te worden aangevraagd. Het besluit HGW is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen. Voor de woningen dient bovendien het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de woningen is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.
In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht. De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In het besluit NIBM zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van 'niet in betekenende mate'. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een NIBM-project. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 328 woningen mogelijk en blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm. Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen op de bouw van 1500 woningen, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. Omdat ook verder geen significante ontwikkelingen rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. De luchtkwaliteit zal derhalve geen belemmering opleveren voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Tevens dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Ten behoeve van de waterparagraaf voor onderhavig bestemmingsplan is in maart 2023 door Aveco de Bondt een watertoets uitgevoerd. Op basis van deze watertoets volgt hoe binnen het project met de waterhuishoudkundige aspecten dient te worden omgegaan. Hiervoor zijn de watergerelateerde beleidskaders in beeld gebracht en de planspecifieke uitgangspunten waarop het ontwerp wordt gebaseerd afgestemd met de gemeente en het waterschap. Rapportage van deze watertoets is als Bijlage 14 opgenomen. Navolgend worden de resultaten samenvattend weergegeven.
Op rijksniveau en Europees niveau zijn meerdere plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan. Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het waterbeheer in het plangebied is in handen van Waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma (2022-2027). Als het gaat over normen en criteria, dan zijn de Keur en de Legger van het waterschap belangrijke uitgangspunten voor de waterhuishouding. In de Keur staan onder andere gebodsbepalingen en verbodsbepalingen en regels voor functies en activiteiten langs watergangen en waterkeringen. De beleidsmatige invulling van de gemeentelijke watertaken zijn vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan ("GRP 2018-2023"). De gemeente volgt daarbij het advies van het waterschap betreft het compenseren van verhardingstoename in infiltratievoorzieningen en oppervlaktewateren. Het beleid van waterschap Vechtstromen is voor onderhavig plan maatgevend voor de wateropgave, omdat de gemeente de eisen van het waterschap overneemt. Dit houdt in dat 80 mm waterberging over de toename van het verhard oppervlak binnen het plangebied moet worden gerealiseerd.
Uit de watertoets volgt dat er reeds voldoende waterberging in het plangebied aanwezig blijkt te zijn om de toename aan hemelwater in het plangebied te kunnen bergen. Om aan deze waterbergingscapaciteit te komen dient de compartimenteringskering (tevens verhoogde wandelpad) die is aangelegd rondom de overstromingsvlakte aan de noordzijde ervan te worden aangesloten op de bestaande maaiveldhoogte van minimaal +15,0 m NAP. Hierdoor is er geen direct contact tussen de waterberging en de Sleenerstroom tot aan de benodigde bergingshoogte. Een (duiker)verbinding hiertussen kan voorzien in een vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater. De inpassing hiervan dient bij de nadere uitwerking te worden afgestemd met het waterschap.
In het plan bestaan voorts mogelijkheden om de waterbergingscapaciteit verder uit te breiden en water vertraagd af te voeren en te infiltreren. Dit kan door de inpassing van het bestaande deel door te trekken naar het te realiseren deel aan de westzijde door middel van de aanleg van wadi’s. Tevens kan de overstromingsvlakte van de westelijk gelegen terp worden afgerond t.b.v. extra waterberging en om een eenduidig beeld te creëren. Gebaseerd op de beschikbare gegevens is de verwachting dat de gebouwen op een voldoende hoog niveau gebouwd kunnen worden om de gewenste ontwateringsdiepte te behalen en (grond)wateroverlast te voorkomen. Vanuit het waterschap wordt geadviseerd om het plan zo in te richten dat drainage niet nodig is.
Om de lokale grondwaterstanden in het plangebied beter inzichtelijk te maken is het aan te raden om aanvullende grondwaterstandmetingen en doorlatendheidsmetingen in het plangebied uit te voeren. Deze zijn benodigd voor de verdere onderbouwing en uitwerking van de ruimtelijke aanpassingen. De vuilwaterafvoer moet worden aangesloten op het bestaande gescheiden rioolstelsel onder de Griendzoom. Het huidige rioolstelsel is reeds ontworpen op de toename van Delftlanden 3.0.
Concluderend volgt uit de watertoets dat vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen worden verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. Om tot slot verdere invulling te geven aan een duurzaam waterbeheer, kan tijdens de uitvoerfase rekening gehouden worden met duurzaam bouwen. In de Nationale Pakketten Duurzaam Bouwen: Woningbouw nieuwbouw, Woningbouw beheer en Utiliteitsbouw is een tweetal maatregelen (S/U237 en S/U444) opgenomen die onder meer betrekking hebben op het verminderen van de emissie van milieubelastende stoffen naar het van daken afgevoerde hemelwater. Bij nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van niet-uitloogbare bouwmaterialen in verband met de waterkwaliteit. Dit houdt in dat toepassing van materialen voor daken, dakgoten en hemelafvoeren zoals zink, koper, lood etc. wordt afgeraden, tenzij de materialen zijn voorzien van een coating.
Het waterschap Vechtstromen is tijdig ingelicht over de planvorming en betrokken geweest bij het opstellen van de watertoets. Het waterschap heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven dat de ruimtelijk relevante wateraspecten in de watertoets voldoende zijn belicht en beschreven. Het Waterschap Vechtstromen heeft geen bezwaar tegen het plan. Daarmee is een positief wateradvies verkregen. Indien verder volgens de Waterwet werkzaamheden vergunningplichting zijn, dan dient er bij het waterschap een watervergunning aangevraagd te worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om de gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden 3.0" dient rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar te zijn voor de gebruiker. Met de indeling van het bestemmingsplan, zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Bovendien vindt met onderhavig bestemmingsplan naast de nieuw toe te voegen woonbestemmingsvlakken een actualisatie plaats van het vigerende bestemmingsplan "Emmen, Delftlanden", zoals vastgesteld op 30 januari 2020. Hieronder valt een aantal aanpassingen en reparaties conform de gerealiseerde situatie ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming. Als gevolg van gevoerde ruimtelijke procedures conform artikel 26 van het vigerende bestemmingsplan is de bestemming en het aantal woningen op enkele plaatsen gewijzigd. Daarnaast is het bestemmingsplan geactualiseerd naar wat gerealiseerd is. Binnen bestaande bestemmingen zijn zodoende op diverse plaatsen de maximale goot- en/of bouwhoogte, het toegestane type woningen, het aantal wooneenheden per bouwvlak, het type dakopbouw en de gevellijn gewijzigd. Tevens is op een aantal kopse kanten van woonstraten het realiseren van parkeerplaatsen mogelijk gemaakt om te kunnen voorzien in een grotere parkeerbehoefte.
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing, bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning.
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden: iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1.000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; iv. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Bescherming van waarden
Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische en archeologische waarden te beschermen is in de volgende regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen: 'Bos', 'Leiding - Gas', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie Pingoruïne'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Binnen het plangebied zijn enkele gronden bestemd voor nutsvoorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' mag bovendien een zend- of ontvangstinstallatie gerealiseerd worden.
In het plangebied is een bos gelegen en wordt bos aangelegd. Voor deze gronden is de bestemming 'Bos' opgenomen. De (toekomstige) bosgronden zijn mede bestemd voor recreatief medegebruik. Binnen de bestemming bos mogen geen gebouwen worden opgericht. Binnen deze bestemming is voor het uitvoeren van werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig behalve voor de aanleg van geluidswerende voorzieningen, fiets- en voetpaden en wijkontsluitingswegen, en werkzaamheden die plaatsvinden binnen het kader van het normale onderhoud, noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond of het al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
De bestemming 'Centrum' is gelegen op het geconcentreerde wijkcentrumgebied van Delftlanden. Aan deze bestemming liggen verschillende functies ten grondslag. Zo is het binnen deze bestemming toegestaan om de gronden op de begane grond en eerste verdieping onder andere te gebruiken voor detailhandel, een supermarkt, dienstverlening, horeca categorie 1 en medische voorzieningen. Wonen is uitsluitend vanaf de eerste verdieping toegestaan. Binnen de bestemming dienen de gebouwen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Ook zijn parkeervoorzieningen zowel ondergronds als bovengronds op/in de bebouwing mogelijk.
De op de verbeelding voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorzieningen, multifunctionele sport en spelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Via een specifieke gebruiksregel wordt het beoefenen van lawaaisporten uitgesloten.
Artikel 7 Groen - Structuurgroen
De op de verbeelding voor 'Groen - Structuurgroen' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor groenvoorzieningen met een overwegend open en structurerend karakter. Daarnaast is de functieaanduiding 'geluidwal' opgenomen ten behoeve van geluidswerende voorzieningen en de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' om multifunctionele sport en spelvoorzieningen mogelijk te maken.
De bestemming 'Maatschappelijk' is gelegen binnen het geconcentreerde wijkcentrumgebied van Delftlanden. Binnen deze bestemming is het toegestaan om de gronden op de begane grond onder andere te gebruiken voor maatschappelijke voorzieningen, wijkcentrumvoorzieningen en een kindcentrum ten behoeve van twee basisscholen en voor- en naschoolse opvang. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgcentrum' is een woon/zorg-centrum toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gymzaal' is een gymzaal toegestaan. Binnen de bestemming dienen de gebouwen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden.
De bestemming 'Natuur' is opgenomen ten behoeve van het natuurontwikkelingsgebied en het instand houden, herstellen en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de gronden. Ter plaatse wordt openheid nagestreefd in combinatie met de Slenerstroom. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de aanwezige landschappelijke en de natuurlijke waarden is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Omgevingsvergunningen zullen uitsluitend worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten voor hoofdzakelijk het doorgaande verkeer. Binnen deze bestemmingen zijn ook fiets- en voetpaden, informatiesystemen, signaleringsborden en voorzieningen voor het openbaar vervoer toegestaan. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel is het mogelijk dat andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht.
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming mogelijk.
Artikel 12 t/m 18 Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen.
Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw en de bijbehorende
bouwwerken in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Daar waar binnen de specifieke bestemming 'Wonen' nog een onderscheidt gemaakt moet worden, wordt gebruik gemaakt van specifieke woonbestemmingen per woontypologie.
Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels. Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd.
Binnen de specifieke gebruiksregels bestaat binnen de diverse woonbestemmingen de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis uit te voeren, mits aan de genoemde voorwaarden kan worden voldaan.
In geval van twee-aaneengebouwde en vrijstaande woningen dient op eigen terrein voorzien te worden in voldoende ruimte voor minimaal twee parkeerplaatsen per woning.
Artikel 12 Wonen - Aaneengebouwd
Bij 'Wonen - Aaneengebouwd' gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen). Voor 'Wonen - Aaneengebouwd' geldt dat maximaal 35 m² aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd wordt.
Artikel 13 Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen
Binnen de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen' zijn aaneengebouwde en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan. Voor aaneengebouwde woningen geldt dat maximaal 35 m² aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken gebouwd mag worden. Voor beide gevallen geldt dat maximaal 50% van het achtererfgebied bebouwd mag worden.
Artikel 14 Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen - Vrijstaand
Bij 'Wonen - Aaneengebouwd -Twee-aaneen - Vrijstaand' zijn zowel aaneengebouwde, twee-aaneengebouwde als vrijstaande woningen mogelijk. Voor aaneengebouwde woningen geldt dat maximaal 35 m² aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken gebouwd mag worden en voor vrijstaande woningen geldt dat 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden. Voor alle gevallen geldt dat maximaal 50% van het achtererfgebied bebouwd mag worden.
Gestapelde woningen zijn toegestaan binnen de bestemming 'Wonen - Gestapeld'. Bijgebouwen zijn niet toegestaan. Het bouwperceel mag voor maximaal 50% worden bebouwd.
Artikel 16 Wonen - Twee-aaneen
Bij 'Wonen - Twee aaneen' gaat het om grondgebonden twee- onder- één kapwoningen, dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn. Voor 'Wonen - Twee aaneen' geldt dat maximaal 50 m² aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd wordt.
Artikel 17 Wonen - Twee-aaneen - Vrijstaand
Binnen de bestemming 'Wonen - Twee-aaneen - Vrijstaand' zijn zowel twee-aaneengebouwde als vrijstaande woningen toegestaan. Bij twee-aaneengebouwde woningen geldt dat maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden gerealiseerd, bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken mag worden gerealiseerd. Voor beide gevallen geldt dat maximaal 50% van het achtererfgebied bebouwd mag worden.
Binnen de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 75 m² aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied wordt bebouwd.
Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor de dubbelbestemming is opgenomen.
Het plangebied "Emmen, Delftlanden 3.0" kent de volgende dubbelbestemmingen:
In het plangebied ligt een buisleiding ten behoeve van gasvoorzieningen. De bestemming 'Leiding - Gas' is opgenomen vanwege de gasleiding die het plangebied ligt. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Binnen de in de planregels aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Het bestemmingsplan kan gewijzigd worden voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming. Daarbij wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Aan de westkant van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. Daarvoor is de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen, geldt dus zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals gesteld in de dubbelbestemming. De regeling voorziet in de aanwezigheid van de leidingen en in de bescherming ervan. Binnen de in de planregels aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Het bestemmingsplan kan gewijzigd worden voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming. Daarbij wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.
Artikel 21 Waarde - Archeologie 1
Voor gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geldt dat met de gemeente overleg moeten plaatsvinden omdat het uitgangspunt bij terreinen met een archeologische waarde is om deze in de bodem te behouden. Voor "Waarde - Archeologie 1" is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 0 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. Tevens geldt een drainageverbod.
Artikel 22 Waarde - Archeologie 4
Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen "Waarde - Archeologie 4" is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1.000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe).
Voor de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.
Artikel 23 Waarde - Archeologie Pingoruïne
De voor 'Waarde - Archeologie Pingoruïne' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de reeds vastgestelde archeologisch waardevolle pingoruïne. Bij graafwerkzaamheden dieper dan 1 meter dient er sprake te zijn van archeologische begeleiding door een daartoe bevoegd persoon of erkend archeologisch onderzoeksbureau.
Artikel 24 Waarde - Landschappelijke waarde
De dubbelbestemming 'Waarde - Landschappelijke waarde' is opgenomen ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de houtwallen en boombeplanting. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Artikel 25 Anti-dubbeltelregel
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
Artikel 26 Algemene bouwregels
In artikel 26 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 27 Algemene gebruiksregels
Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dat maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is. In dit artikel is het strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 28 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 29 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. Bij toepassing van de in artikel 29.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad.
Dit hoofdstuk bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 31 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 32 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden 3.0".
In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.
Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.
Omgevingsdialoog
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het project maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader heeft een omgevingsdialoog plaatsgevonden in de vorm van diverse communicatie richting omwonenden en andere belanghebbenden:
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om een voorontwerp van het bestemmingsplan ter inzage te leggen voor een inspraakperiode van zes weken. Dit inspraakmoment maakt geen onderdeel uit van de 'formele' procedure uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het voorontwerp is voor vooroverleg naar de volgende betrokken partners verstuurd: Veiligheidsregio Drenthe, TenneT, GasUnie, Provincie Drenthe, Waterschap Vechtstromen en Megahome NPB. Onderstaand zijn de ontvangen reacties beknopt weergegeven. De vooroverlegreacties zijn bovendien (geanonimiseerd) integraal opgenomen in Bijlage 15.
Zienswijzen
De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp bestemmingsplan heeft in dit kader, tezamen met het ontwerp Beeldkwaliteitsplan en het ontwerpbesluit hogere grenswaarde geluid van 28 december 2023 tot en met 7 februari 2024 ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid gesteld is een zienswijze kenbaar te maken tegen het plan. Er zijn in totaal 13 zienswijzen ingediend. De ingebrachte zienswijzen zijn behandeld in een zienswijzenota, opgenomen als Bijlage 16 bij deze toelichting. De nota van ambtshalve wijzigingen is als Bijlage 17 opgenomen. De provincie Drenthe heeft tot slot per brief (zie Bijlage 18) te kennen gegeven in te kunnen stemmen met het ontwerp bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.
De gemeente Emmen is initiatiefnemer voor onderhavige ontwikkeling. De gronden binnen het plangebied zijn deels in eigendom van de gemeente Emmen zelf en deels in beheer van een curator. Gemaakte kosten ten behoeve van de grondexploitatie zullen worden verdisconteerd in de uitgifteprijs van de bouwkavels en daarmee dekkend worden gemaakt. Voor de gronden van de curator is een planschaderisico-analyse uitgevoerd. De mogelijke kosten die hier verder uit voortvloeien zijn voor rekening van de gemeente Emmen. De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.