direct naar inhoud van Regels
Plan: Emmen, Delftlanden 3.0
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0114.2023029-B701

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Emmen, Delftlanden 3.0 met identificatienummer NL.IMRO.0114.2023029-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfsvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 achtererfscheiding:

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 achtergevel:

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 afvalinzamelsysteem:

geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen bouwwerken/ voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.10 agrarische gronden/ agrarisch grondgebruik:

gronden welke gebruikt worden voor het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren en het begrazen door dieren;

1.11 agrarisch medegebruik:

agrarische medegebruik gebruik van gronden ondergeschikt aan de functie van de bestemming;

1.12 ander(e) bouwwerk(en):

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.13 andere geluidsgevoelige gebouwen:

andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.14 andere werk(en):

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.15 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.16 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.17 archeologisch waardevol gebied:

een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;

1.18 archeologische verwachting:

verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;

1.19 archeologische waarde:

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.20 bebouwing:

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.21 bebouwingsgrens:

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.22 bed and breakfast:

het gebruik van een ruimte met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.23 begane grond:

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.24 beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.25 bestaand:

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.26 bestaande bebouwing:

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.30 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.31 bodemingreep:

werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;

1.32 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.33 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.34 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder;

1.35 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.39 bovenverdieping

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.40 cultuurhistorische waarden:

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.41 dakopbouw:

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal 70% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt, tenzij anders in de regels aangeduid;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt;

1.43 dienstverlenend beroep:

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.44 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.45 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.46 educatief medegebruik:

medegebruik gericht op (de overdracht van) kennis ondergeschikt aan de functie van de bestemming;

1.47 eindwoning

een aaneengebouwde woning op het begin of aan het einde van een reeks aaneengebouwde woningen, niet grenzend aan de openbare ruimte;

1.48 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.49 erker:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.50 garage:

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.51 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.52 geluidswerende voorzieningen:

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidwallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.53 geometrische plaatsbepaling:

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.54 gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.55 gevellijn:

de fysieke, dan wel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.56 groenvoorziening:

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.57 gymzaal:

een binnensportruimte die geschikt is om diverse (zaal)sporten in te beoefenen;

1.58 hoekwoning

een aaneengebouwde woning die onderdeel uitmaakt van een reeks aaneengebouwde woningen en waar twee zijden van het hoofdgebouw grenzen aan de openbare ruimte;

1.59 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.60 horecabedrijf:

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.61 horeca-1:

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken, ijssalons en daarmee vergelijkbare horecabedrijven evenals een sportkantine;

1.62 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres en vergaderaccommodatie;

1.63 karakteristieke objecten:

objecten, welke wordt bepaald door de hoofdvorm en de bouwstijl, waarbij de relatie tussen hoofdvorm (nokhoogte, goothoogte en dakvorm), voormalige functie en situering kenmerkend is voor de streek of een tijdsperiode;

1.64 kindcentrum:

een gebouw ten dienste van een netwerk van samenwerkende scholen en instellingen met als doel het vergroten van ontwikkelingskansen van kinderen waarbij de koppeling aan buitenschoolse opvang en verlengde schoolduur met allerlei activiteiten inbegrepen is zoals, sport en spel verenigingen, cultuur, kinderdagopvang, naschoolse opvang, jeugdzorg en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen en activiteiten;

1.65 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geologisch, geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetisch, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang);

1.66 lawaaisporten:

de autosport, de motorsport, de (model-)vliegsport, karting en soortgelijk geluidproducerende sporten;

1.67 luifel:

een andere bouwwerk bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond;

1.68 manmade afscheiding:

door de mens gemaakte afscheiding in de vorm van een aardenwal, schanskorfmuur of gelijkwaardige voorziening die bescherming biedt tegen verkeerslawaai door middel van een geluidwal;

1.69 medische voorzieningen:

voorzieningen voor medische hulpverlening en medische hulpmiddelen, zoals een huisartsenpost, medische groepspraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, apotheek of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.70 multifunctionele sport- en spelvoorzieningen:

terreinen die voor meerdere sport- en spelvoorzieningen ingericht en gebruikt kunnen worden, waaronder een grote klimpiramide, voetbaldoellen, kabelbaan, pannakooi en een skatebaan;

1.71 natuurontwikkelingsgebied:

gebied dat zijn waarde ontleent aan de bijzondere geschiktheid voor het ontwikkelen van nieuwe natuur en verhogen van de kwaliteit van bestaande natuur;

1.72 nutsvoorzieningen of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.73 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.74 overkapping:

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.75 overstek:

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.76 perceelsgrens:

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.77 recreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.78 serre:

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.79 speelgelegenheden:

in de openbare ruimte gelegen voorzieningen om te kunnen spelen, zoals speeltoestellen en speelattributen;

1.80 standplaats:

het vanaf een aangewezen openbare en in de openlucht gelegen plaats tijdelijk te koop aanbieden, verkopen of het anderszins aanbieden van goederen en diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Een standplaats is geen kiosk of een ander bouwwerk dat aard- en nagelvast is en waarvoor een bouwvergunning nodig is;

1.81 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.82 volledige zelfstandige bewoning:

zelfstandige bewoning zonder zorgvraag ofwel zorgbehoefte;

1.83 voorerf:

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.84 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.85 waterbergingsgebied:

een gebied dat dient om (tijdelijk) water te bergen teneinde overstromingen of andere wateroverlast te voorkomen en tegelijk watertekorten tegen te gaan;

1.86 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.87 waterlopen:

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.88 wijk- en buurtvoorzieningen:

wijkgeoriënteerde voorzieningen zoals een wijkvereniging, kinderopvang, huisarts, fysiotherapeut, consultatiebureau of hiermee gelijk te stellen voorzieningen alsmede daaraan ondergeschikt ondersteunende functies, zoals kantoorvoorzieningen en horeca, op passend schaalniveau van de wijk;

1.89 wonen aaneengebouwd (rijwoning):

wonen in een grondgebonden woning, de woning staat met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.90 wonen geschakeld:

wonen in een grondgebonden woning welke geschakeld is doordat (niet vrijstaande) bijbehorende bouwwerken aan elkaar zijn gebouwd. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.91 wonen gestapeld

wonen in een woongebouw, met meerdere zelfstandige wooneenheden/woningen;

1.92 wonen twee-aaneen

wonen in een grondgebonden woning, de woning is aan één kant tegen een andere woning aangebouwd en slechts op 1 zijde gesitueerd op de zijdelingse perceelsgrens, waaronder ook begrepen geschakelde woningen. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.93 wonen vrijstaand

wonen in een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouw en uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.94 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.95 wooneenheid:

zelfstandige bewoonbaar gedeelte (woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.96 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden /woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.97 woonzorgcentrum:

een wooncomplex waar jong en oud meer of minder zelfstandig kunnen wonen, waar zij naar behoefte (24 uurs-)verzorging en verpleging krijgen, en waar verschillende zorgfuncties en zorggerelateerde functies alsmede ondersteunende functies, zoals kantoorvoorzieningen, horeca en detailhandel, ondergeschikt aan het woonzorgcentrum, een plek hebben;

1.98 zijerf:

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.99 zijerfscheiding:

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

1.100 zorgwoning:

een woning voor de huisvestiging van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van volledige zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 de bebouwing op de verbeelding:

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 het peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': een zend- of ontvangstinstallatie;

met bijbehorende:

  • c. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding bebouwd oppervlak (m2) staat per bouwvlak het maximale aantal m2 aangegeven dat gebouwd mag worden, indien geen maximum is aangegeven mag het bouwvlak volledig bebouwd worden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding bouwhoogte mag de bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven, danwel de bestaande bouwhoogte indien geen of een andere dan de bestaande bebouwing is aangegeven.

3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2,5 meter mag bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'zend/ontvangstinstallatie' geldt als maximum hoogte de bestaande hoogte.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'geluidwal';
  • c. recreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;

met bijbehorende:

  • f. kunstwerken en waterwerken;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. kunstwerken van artistieke aard;
  • i. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.;
  • j. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen en maximaal 15 m2 vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van geluidswerende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. diepploegen;
  • b. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transportenergie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanleggen van picknickplaatsen;
  • e. het aanleggen of verharden van paden;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • g. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • h. het oprichten van bouwwerken;
  • i. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • j. het vellen of rooien van houtopstand;.
  • k. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • l. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • m. het wijzigen van het bodemprofiel.

4.3.2 Toegestane werkzaamheden

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de aanleg van geluidswerende voorzieningen, respectievelijk taluds ten behoeve van fiets-en voetpaden en de wijkontsluitingswegen;
  • c. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • d. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.

4.3.3 Weigering

De in artikel 4.3.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • b. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;
  • c. het verwijderen of vernielen van beeldbepalende bomen, groen of lanen;
  • d. het verwijderen van de manmade afscheiding ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal'.

 

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  • b. in afwijking van sub a mag een supermarkt uitsluitend op de begane grond met uitzondering van kantoorruimte en een kantine voor het personeel;
  • c. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  • d. horeca categorie 1, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  • e. medische voorzieningen, uitsluitend op de begane grond en eerste verdieping;
  • f. maximaal één standplaats, waartoe op grond van de APV een vergunning is verleend;
  • g. wonen, uitsluitend vanaf de eerste verdieping, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - wonen centrumgebied' het totaal aantal woningen en zorgwoningen samen maximaal 80 mag bedragen;

met bijbehorende:

  • h. parkeervoorzieningen, zowel ondergronds als bovengronds op/in gebouwen;
  • i. sport- en speelgelegenheden;
  • j. fiets- en voetpaden;
  • k. toegangswegen en in- en uitritten;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • n. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het maximum bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan het aangegeven percentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  • d. gebouwen moeten plat afgedekt worden.

5.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen;
    • 2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 3. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 5. een luifel aan het hoofdgebouw mag maximaal 1,5 meter uit steken;
    • 6. de hoogte van kunstwerken van artistieke aard mag 15 meter bedragen met een maximaal vloeroppervlak van 6 m2.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. evenementen en manifestaties;
  • b. het oprichten van een garagebedrijf, tuincentrum, bouwmarkt.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.4 en toestaan dat gronden of bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van evenementen en manifestaties (zoals kermissen, (jaar-)markten, concerten of theater) met een maximum van 3 per jaar per locatie en een duur van ten hoogste 3 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

5.5.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de in artikel 5.5.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de cultuurhistorie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de (sociale) veiligheid;
  • f. brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. water;
  • c. multifunctionele sport en spelvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen';
  • d. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met bijbehorende:

  • e. andere bouwwerken;
  • f. speelgelegenheden;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. toegangswegen en in- en uitritten.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van andere bouwwerken mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 4 meter bedragen uitgezonderd de hoogte van erf- en terreinafscheidingen deze mag maximaal 1 meter bedragen;
  • c. de oppervlakte aan sport en spelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' mag maximaal 1.000 m2 bedragen;
  • d. de bouwhoogte van sport en spelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' mag maximaal 5 meter bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • b. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het verwijderen of vernielen van beeldbepalende bomen, groen of lanen;
  • e. het gebruik van gronden voor het beoefenen van lawaaisporten.

Artikel 7 Groen - Structuurgroen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Structuurgroen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen en groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. multifunctionele sport en spelvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen';
  • d. recreatief en educatief medegebruik;
  • e. agrarisch medegebruik;
  • f. geluidswerende voorzieningen ter plaatse van de functieaanduiding 'geluidwal';

met bijbehorende:

  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. kunstwerken van artistieke aard;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. sport- en speelgelegenheden;
  • k. (toegangs)wegen en in- en uitritten;
  • l. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

7.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
  • b. de hoogte van bouwwerken ten behoeve van openbaar nut mogen maximaal 3 meter bedragen en maximaal 15 m2 vloeroppervlak beslaan;
  • c. de hoogte van kunstwerken van artistieke aard mag 15 meter bedragen met een maximaal vloeroppervlak van 6 m2;
  • d. de hoogte van geluidswerende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen;
  • e. de hoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • f. de oppervlakte aan sport en spelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' mag maximaal 400 m2 bedragen;
  • g. de bouwhoogte van sport en spelvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - multifunctionele sport en spelvoorzieningen' mag maximaal 5 meter bedragen.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 2 meter mag bedragen.

7.3.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de in artikel 7.3.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de cultuurhistorie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de (sociale) veiligheid;
  • f. brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • b. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied;
  • c. het verwijderen of vernielen van beeldbepalende bomen, groen of lanen;
  • d. het verwijderen van de manmade afscheiding ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal'.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wijk- en buurtvoorzieningen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgcentrum' een woonzorgcentrum, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - wonen centrumgebied' het totaal aantal woningen en zorgwoningen samen maximaal 80 mag bedragen;
  • c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gymzaal' een gymzaal;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kindcentrum' een kindcentrum met samenhangende voorzieningen;

met bijbehorende:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. sport- en speelgelegenheden;
  • g. fiets- en voetpaden;
  • h. toegangswegen en in- en uitritten;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' bedraagt het maximum bebouwingspercentage van het bouwvlak niet meer dan het aangegeven percentage;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  • d. gebouwen moeten plat afgedekt worden.

8.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen;
    • 2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 3. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 5. een luifel aan het hoofdgebouw mag maximaal 1,5 meter uit steken;
    • 6. de hoogte van kunstwerken van artistieke aard mag 15 meter bedragen met een maximaal vloeroppervlak van 6 m2.

8.3 Nadere eisen
8.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. volledige zelfstandige bewoning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - woonzorgcentrum'.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurontwikkelingsgebied;
  • b. het instand houden, herstellen en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de gronden;
  • c. water;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. brandgangen en brandwegen;
  • f. educatief medegebruik.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

9.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen andere bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van:
    • 1. een erf- en terreinafscheiding, deze mag een maximale hoogte van 1 meter bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het oprichten van lichtmasten;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik;
  • d. het egaliseren en diepploegen van gronden;
  • e. het aanleggen van drainage;
  • f. het dempen van sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • h. het aanplanten van bomen en/of houtgewas.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen van gronden;
  • b. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
  • c. het graven en dempen van wijken, sloten waterpartijen en waterlopen;
  • d. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het aanleggen van houtopstanden en (lijnvormige) beplanting;
  • f. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden.

9.4.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 9.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en natuurbeheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.

9.4.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en de natuurlijke waarden. Voor de in artikel 9.4.2 onder a tot en met d genoemde activiteiten zullen uitsluitend omgevingsvergunningen worden verleend als de activiteiten worden uitgevoerd in het kader van natuurbeheer.

9.4.4 Afwegingen

De in artikel 9.4.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerkzijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. informatiesystemen;
  • d. signaleringsborden;
  • e. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

met bijbehorende

  • f. bruggen, tunnels, viaducten of aanverwante bouwwerken;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. in- en uitritten;
  • i. kunstwerken van artistieke aard;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. toegangswegen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
10.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, informatiesystemen, signaleringsborden en vlaggenmasten mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • d. overkappingen mogen niet worden opgericht.
10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen van reclameuitingen;
  • b. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  • c. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar gebied.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van aangrenzende percelen;
  • b. erven en pleinen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een onderdoorgang;
  • e. halteringsplaats voor het openbaar vervoer;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats' maximaal één standplaats;

met bijbehorende:

  • h. bermen;
  • i. kunstwerken van artistieke aard;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. pleinen;
  • l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouw, met uitzondering van bouwwerken tot 10 m2 ten behoeve van een halteringsplaats voor het openbaar vervoer.
11.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van kunstwerken van artistieke aard, lichtmasten, informatiesystemen en signaleringsborden mag maximaal 10 meter bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken mag maximaal 50 m2 bedragen;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter bedragen;
  • e. overkappingen mogen niet worden opgericht.
11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor parkeren in openbaar groen.

Artikel 12 Wonen - Aaneengebouwd

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneengebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een aaneengebouwde woning (rijwoning);
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 135 m2;
  • c. van de in artikel 12.2.1 sub b genoemde 135 m2 mag maximaal 35 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
12.2.2 Hoofdgebouw

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  • b. ter plaats van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)/maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat, dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)/maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • e. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • f. bij een eindwoning dient de afstand van een niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter te bedragen;
  • g. de voorgevel van het hoofdgebouw dient minimaal 1 meter achter de gevellijn te worden gebouwd, tenzij bestaand dan geldt de bestaande situering;
  • h. in afwijking van het bepaalde in sub g dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - trapsgewijze gevellijn' de voorgevel van de woningen haaks op de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden, waarbij één hoek van het hoofdgebouw in de gevellijn gesitueerd dient te worden;
  • i. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een kap of met een dakopbouw, waarvoor de volgende uitgangspunten gelden:
    • 1. indien sprake is van een dakopbouw geldt dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 70% mag bedragen van het basisoppervlak van het hoofdgebouw, waarbij in afwijking van artikel 12.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
  • j. in afwijking van artikel 12.2.2 sub i dient ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' het hoofdgebouw afgerond te worden met een plat dak.
12.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van de woning te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • b. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • f. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak of dakopbouw, dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • g. erkers of entreeportalen dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd, met uitzondering ter plaatse van een hoekwoning waar aan de zijkant van de woning een erker of entreeportaal 1 meter buiten het bouwvlak mag worden opgericht over maximaal 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw.
12.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
    • 2. in afwijking van het gestelde in artikel 12.2.4 sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter.
12.3 Nadere eisen
12.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
12.4 Specifieke gebruiksregels
12.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep binnen de woonstraat voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn.
12.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 12.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone.

Artikel 13 Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een
    • 1. twee-aaneengebouwde woning;
    • 2. aaneengebouwde woning (rijwoning);
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. voor aaneengebouwde woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 135 m2;
    • 2. van de in artikel 13.2.1 sub b onder 1 genoemde 135 m2 mag maximaal 35 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt;
  • c. voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 150 m2;
    • 2. van de in artikel 13.2.1 sub c onder 1 genoemde 150 m2 mag maximaal 50 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
13.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)/maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘minimum bouwhoogte (m)/ maximum bouwhoogte (m)’ bedraagt de bouwhoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • e. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden gebouwd;
    • 1. in afwijking van het bepaalde in sub f dient indien sprake is van een aaneengebouwde woning minimaal 1 meter achter de gevellijn te worden gebouwd, tenzij bestaand dan geldt de bestaande situering;
  • g. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning bedraagt de afstand van een niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter;
  • h. indien sprake is van een aaneengebouwde woning dient bij een eindwoning de afstand van een niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter te bedragen;
  • i. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een plat dak, een kap of met een dakopbouw, waarvoor de volgende uitgangspunten gelden:
    • 1. indien sprake is van een dakopbouw geldt dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 70% mag bedragen van het basisoppervlak van het hoofdgebouw, waarbij in afwijking van artikel 13.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
    • 2. een plat dak is uitsluitend toegestaan bij een woning met twee bouwlagen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dient het hoofdgebouw afgerond te worden met een plat dak.
13.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning geldt dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken in of minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht;
  • c. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak of een dakopbouw, dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. voor twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen geldt dat erkers of entreeportalen tot 1 meter buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden met een maximale breedte van 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de erker of het entreeportaal aan de zijkant van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt deze niet aan de zijde van het bijbehorend bouwwerk gerealiseerd mag worden;
  • i. voor aaneengebouwde hoofdgebouwen dienen erkers of entreeportalen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd, met uitzondering ter plaatse van een hoekwoning waar aan de zijkant van de woning een erker of entreeportaal 1 meter buiten het bouwvlak mag worden opgericht over maximaal 70% van de gevelbreedte van de woning.
13.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
    • 2. in afwijking van het gestelde in artikel 13.2.4 sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter.
13.3 Nadere eisen
13.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
13.4 Specifieke gebruiksregels
13.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep bij een twee-aaneengebonden woning minimaal 1 parkeerplaats op eigen erf extra aanwezig te zijn boven het gestelde in artikel 30;
  • i. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep bij een aaneengebouwde woning binnen de woonstraat voldoende parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
13.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 13.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone.

Artikel 14 Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen - Vrijstaand

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Aaneengebouwd - Twee-aaneen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een
    • 1. vrijstaande woning;
    • 2. twee-aaneengebouwde woning;
    • 3. aaneengebouwde woning (rijwoning);
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. voor aaneengebouwde woningen en woonhuizen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 135 m2;
    • 2. van de in artikel 14.2.1sub b onder 1 genoemde 135 m2 mag maximaal 35 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt;
  • c. voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal 50% worden bebouwd tot een maximum van 150 m2;
    • 2. van de in artikel 14.2.1sub c onder 1 genoemde 150 m2 mag maximaal 50 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt;
  • d. voor vrijstaande woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal 50% worden bebouwd tot een maximum van 200 m2;
    • 2. van de in artikel 14.2.1sub d onder 1 genoemde 200 m2 mag maximaal 75 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
14.2.2 Hoofgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande, twee-aaneengebouwde of aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)/maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  • d. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. indien sprake is van een vrijstaande woning bedraagt de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter;
  • f. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning bedraagt de afstand van een niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter, tenzij bestaand dan geldt de bestaande afstand;
  • g. indien sprake is van een aaneengebouwde woning dient bij een eindwoning de afstand van een niet aangebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter te bedragen;
  • h. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, tenzij bestaand dan geldt de bestaande situering;
    • 1. in afwijking van het bepaalde in sub h dient indien sprake is van een aaneengebouwde woning minimaal 1 meter achter de gevellijn te worden gebouwd, tenzij bestaand dan geldt de bestaande situering;
  • i. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een plat dak, een kap of met een dakopbouw, waarvoor de volgende uitgangspunten gelden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'kap' dient het hoofdgebouw te worden afgerond met een kap waarvan de dakhelling minimaal 35° bedraagt;
    • 2. indien sprake is van een dakopbouw geldt dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 70% mag bedragen van het basisoppervlak van het hoofdgebouw, waarbij in afwijking van artikel 14.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
    • 3. een plat dak is uitsluitend toegestaan bij een hoofdgebouw bestaande uit twee bouwlagen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'plat dak', daar mag een hoofdgebouw met één bouwlaag plat worden afgedekt.
14.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning geldt dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken in of op minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak of een dakopbouw dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. voor vrijstaande of twee-aaneengebouwde hoofdgebouwen geldt dat erkers of entreeportalen tot 1 meter buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden met een maximale breedte van 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de erker of het entreeportaal aan de zijkant van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt deze niet aan de zijde van het bijbehorend bouwwerk gerealiseerd mag worden;
  • i. voor aaneengebouwde hoofdgebouwen dienen erkers of entreeportalen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd, met uitzondering ter plaatse van een hoekwoning waar aan de zijkant van de woning een erker of entreeportaal 1 meter buiten het bouwvlak mag worden opgericht over maximaal 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw.
14.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
    • 2. in afwijking van het gestelde in artikel 14.2.4 sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter.
14.3 Nadere eisen
14.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
14.4 Specifieke gebruiksregels
14.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep bij een vrijstaande of twee-aaneengebonden woning minimaal 1 parkeerplaats op eigen erf extra aanwezig te zijn boven het gestelde in artikel 30;
  • i. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep bij een aaneengebouwde woning binnen de woonstraat voldoende parkeergelegenheid aanwezig te zijn.
14.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 14.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone.

Artikel 15 Wonen - Gestapeld

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een gestapelde woning;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het gebouw(en) dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. als hoofdgebouw mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • c. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' bedraagt het maximum bebouwingspercentage niet meer dan het aangegeven percentage;
  • f. bijgebouwen dienen inpandig te worden gerealiseerd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m) maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet minder of niet meer dan de aangegeven maat;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' moet een (onder)doorgang worden gerealiseerd. Indien sprake is van een onderdoorgang dient de doorrijhoogte van de onderdoorgang minimaal 4,2 meter en een minimale breedte van 5 meter te bedragen;
  • i. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met een plat dak.
15.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m2 bedragen;
    • 2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    • 3. de maximale bouwhoogte van een erf- of terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
    • 4. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    • 5. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter mag uitsteken.
15.3 Nadere eisen
15.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
15.4 Specifieke gebruiksregels
15.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.
15.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 15.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone.

Artikel 16 Wonen - Twee-aaneen

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee-aaneen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een twee-aaneengebouwde woning;
  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. in- en uitritten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. sport- en speelgelegenheden;
  • i. toegangswegen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 150 m2;
  • c. van de in artikel 16.2.1 in sub b genoemde 150 m2 mag maximaal 50 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
16.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een twee-aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)/maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • d. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  • f. in afwijking van het bepaalde in artikel 16.2.2 sub e dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - trapsgewijze gevellijn' de voorgevel van de woningen haaks op de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden, waarbij één hoek van het hoofdgebouw in de gevellijn gesitueerd dient te worden;
  • g. de afstand van een niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • h. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een plat dak, een kap of met een dakopbouw, waarvoor de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'kap' dient het hoofdgebouw te worden afgerond met een kap waarvan de dakhelling minimaal 35° bedraagt;
    • 2. indien een hoofdgebouw wordt afgedekt met een dakopbouw geldt dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 70% mag bedragen van het basisoppervlak van het hoofdgebouw, waarbij in afwijking van artikel 16.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
    • 3. een plat dak is uitsluitend toegestaan bij een hoofdgebouw bestaande uit twee bouwlagen.
16.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen in of op minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak of een dakopbouw, dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • h. erkers of entreeportalen mogen tot 1 meter buiten het bouwvlak gerealiseerd worden met een maximale breedte van 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de erker of het entreeportaal aan de zijkant van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt deze niet aan de zijde van het bijbehorend bouwwerk gerealiseerd mag worden;
16.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
    • 2. in afwijking van het gestelde in artikel 16.2.4 sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter.
16.3 Nadere eisen
16.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
16.4 Specifieke gebruiksregels
16.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep minimaal 1 parkeerplaats op eigen erf extra aanwezig te zijn boven het gestelde in artikel 30.
16.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 16.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone.

Artikel 17 Wonen - Twee-aaneen - Vrijstaand

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Twee-aaneen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een
    • 1. vrijstaande woning;
    • 2. twee-aaneengebouwde woning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal': tevens een geluidwal;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. in- en uitritten;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. sport- en speelgelegenheden;
  • j. toegangswegen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. voor twee-aaneengebouwde woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 150 m2;
    • 2. van de in artikel 17.2.1 sub b onder 1 genoemde 150 m2 mag maximaal 50 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt;
  • c. voor vrijstaande woningen geldt dat:
    • 1. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 200 m2;
    • 2. van de in artikel 17.2.1 sub c onder 1 genoemde 200 m2 mag maximaal 75 m2 bijbehorende bouwwerken gebouwd worden mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
17.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande of twee-aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m)/maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat, dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • d. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. indien sprake is van een vrijstaande woning bedraagt de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • f. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning bedraagt de afstand van een niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • g. in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.2 sub e en f mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwen in perceelsgrens toegestaan' de zijde van het hoofdgebouw, grenzende aan de openbare ruimte, in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • h. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, tenzij bestaand dan geldt de bestaande situering;
  • i. in afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.2 sub h dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - trapsgewijze gevellijn' de voorgevel van de woningen haaks op de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden, waarbij één hoek van het hoofdgebouw in de gevellijn gesitueerd dient te worden;
  • j. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een plat dak, een kap of met een dakopbouw, waarvoor de volgende voorwaarden gelden:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'kap' dient het hoofdgebouw te worden afgerond met een kap waarvan de dakhelling minimaal 35° bedraagt;
    • 2. indien een hoofdgebouw wordt afgedekt met een dakopbouw geldt dat de oppervlakte van de dakopbouw maximaal 70% mag bedragen van het basisoppervlak van het hoofdgebouw, behalve ter plaatse van de aanduiding 'max. percentage dakopbouw %' hiervoor geldt een bebouwingspercentage van de dakopbouw van maximaal 50%, waarbij in afwijking van artikel 17.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
    • 3. een plat dak is uitsluitend toegestaan bij een hoofdgebouw bestaande uit twee bouwlagen, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage dakopbouw %' daar mag de woning plat afgedekt worden tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' dient de woning plat afgedekt te worden tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter.
17.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. indien sprake is van een twee-aaneengebouwde woning geldt dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken in de zijdelingse perceelsgrens of minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens dienen te worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht, dan wel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  • c. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een plat dak of een dakopbouw, dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken op te richten mits:
    • 1. de technische structuur/constructie van de geluidwal niet wordt aangetast;
    • 2. de hoogte van het bijbehorend bouwwerk niet boven de geluidwal uit komt
  • f. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • i. erkers of entreeportalen mogen tot 1 meter buiten het bouwvlak gerealiseerd worden met een maximale breedte van 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de erker of het entreeportaal aan de zijkant van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt deze niet aan de zijde van het bijbehorend bouwwerk gerealiseerd mag worden.
17.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
    • 2. in afwijking van het gestelde in artikel 17.2.4 sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
  • c. de hoogte van geluidswerende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen;
  • d. indien andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' worden gerealiseerd dan dient:
    • 1. de technische structuur/constructie van de geluidwal niet te worden aangetast;
    • 2. de hoogte van het andere bouwwerk niet boven de geluidwal uit te komen.
17.3 Nadere eisen
17.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep minimaal 1 parkeerplaats op eigen erf extra aanwezig te zijn boven het gestelde in artikel 30.
17.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 17.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone;
  • d. het verwijderen van de manmade afscheiding ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal'.

Artikel 18 Wonen - Vrijstaand

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in een vrijstaande woning;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal': tevens een geluidwal;
  • c. bijbehorende bouwwerken;
  • d. tuinen en erven;

met bijbehorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. in- en uitritten;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. sport- en speelgelegenheden;
  • j. toegangswegen;
  • k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • l. andere bouwwerken en voorzieningen ten dienste van de bestemming.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden;
  • b. het bouwperceel mag maximaal voor 50% bebouwd worden tot een maximum van 200 m2;
  • c. van de in artikel 18.2.1 in sub b genoemde 200 m2 mag maximaal 75 m2 bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het achtererfgebied bebouwd wordt.
18.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'minimum goothoogte (m) maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet minder en niet meer dan de aangegeven maat dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat, dan wel indien bestaand de bestaande maat;
  • d. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  • g. in afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.2 sub f dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - trapsgewijze gevellijn' de voorgevel van de woningen haaks op de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd te worden, waarbij één hoek van het hoofdgebouw in de gevellijn gesitueerd dient te worden;
  • h. het hoofdgebouw dient te worden afgerond met een kap met een minimale dakhelling van 35°;
  • i. in afwijking van het bepaalde in artikel 18.2.2 sub h mag het hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' ook afgerond worden met een dakopbouw of plat dak.
    • 1. Indien gebruik wordt gemaakt van een dakopbouw dient het bebouwingspercentage zoals aangegeven met de aanduiding 'max. percentage dakopbouw %' aangehouden te worden, waarbij in afwijking van artikel 18.2.2 sub b de maximale goothoogte van de dakopbouw niet meer mag bedragen dan de maximale bouwhoogte;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' mag de woning plat afgedekt worden tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter.
18.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw te worden opgericht, uitgezonderd de woningen met huisadres aan de Wolferinghaar, Lunekehaar en Edderinghaar hier mogen de bijgebouwen in de gevellijn worden geplaatst;
  • b. alleen vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen op de zijdelingse perceelsgrens worden gesitueerd. Aangebouwde bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 2 meter uit de zijdelingse perceelsgrens te worden gebouwd, tenzij bestaand dan geldt de bestaande afstand;
  • c. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een dakopbouw of plat dak, dienen bijbehorende bouwwerken eveneens voorzien te worden van een plat dak;
  • d. bij twee naar de weg gekeerde gevels (hoeksituatie) van het hoofdgebouw dienen bijbehorende bouwwerken achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' is het toegestaan om bijbehorende bouwwerken op te richten mits:
    • 1. de technische structuur/constructie van de geluidwal niet wordt aangetast;
    • 2. de hoogte van het bijbehorend bouwwerk niet boven de geluidwal uit komt;
  • f. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  • h. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • i. erkers of entreeportalen mogen tot 1 meter buiten het bouwvlak gerealiseerd worden met een maximale breedte van 70% van de gevelbreedte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat indien de erker of het entreeportaal aan de zijkant van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt deze niet aan de zijde van het bijbehorend bouwwerk gerealiseerd mag worden.
18.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. andere bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden, uitgezonderd erf- en terreinafscheidingen, deze mogen op/in de erfgrens gerealiseerd worden;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 25 m2 bedragen mits niet meer dan 50% van het achtererfgebied bebouwd is;
  • c. in afwijking van het gestelde in sub a en b mag de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding voor de gevellijn maximaal 1 meter bedragen en achter de gevellijn maximaal 2 meter;
  • d. de hoogte van geluidswerende voorzieningen mag maximaal 10 meter bedragen;
  • e. indien andere bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' worden gerealiseerd dan dient:
    • 1. de technische structuur/constructie van de geluidwal niet te worden aangetast;
    • 2. de hoogte van het andere bouwwerk niet boven de geluidwal uit te komen.
18.3 Nadere eisen
18.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. cultuurhistorie;
  • d. verkeersveiligheid;
  • e. sociale veiligheid;
  • f. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
18.4 Specifieke gebruiksregels
18.4.1 Aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit

De uitoefening van een aan huis verbonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteit is toegestaan in een deel van de woning en in een (vrijstaand) bijgebouw, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  • a. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  • b. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  • d. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  • e. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • f. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  • g. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m2 bij of aan de woning worden geplaatst;
  • h. er dient ten behoeve van het aan huis gebonden beroep minimaal 1 parkeerplaats op eigen erf extra aanwezig te zijn boven het gestelde in artikel 30.
18.4.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, behoudens het bepaalde in artikel 18.4.1 sub f;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf en/of tippelzone;
  • d. het verwijderen van de manmade afscheiding ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal'.

Artikel 19 Leiding - Gas

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor beheer en de instandhouding van de ondergrondse aardgastransportleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'Leiding - Gas' mag, in afwijking van het bepaalde elders in deze regels, niet worden gebouwd, uitgezonderd gebouwen ten dienste van de leiding;
  • b. bebouwing ten dienste van de leiding mag een maximale oppervlakte van 25 m² beslaan
  • c. de maximale bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de leiding bedraagt 3 meter.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op het tracé van de aardgastransportleiding mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de gasvoorziening of openbaar nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    • 1. de maximale te bebouwen oppervlakte ten behoeve van openbaar nut 25 m² mag bedragen;
    • 2. de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding maximaal 2 meter mag bedragen.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 19.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de andere bestemmingen, als blijkt dat de veiligheid van de gasleiding en leidingstrook niet wordt geschaad en het geen omgevingsvergunning voor het realiseren van een kwetsbare object betreft. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.

19.3.2 Afwegingskader

Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 19.3.1 kan worden verleend, dient een schriftelijk advies ingewonnen te worden van de beheersinstantie van de bedoelde leiding. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de veiligheid van de gasleiding, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de op de verbeelding aangeduide 'hartlijn leiding - gas', uitgezonderd bebouwing ten dienste van de leiding;
  • b. het opslaan van goederen zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid;
  • b. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  • d. het aanbrengen, vellen en/of rooien van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  • h. drainage van de gronden;
  • i. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem.

19.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 19.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. het rooien of vellen van bestaand houtgewas in het kader van normale verzorging en onderhoud;
  • c. werken of werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

19.5.3 Afwegingskader
  • a. de in artikel 19.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding;
  • b. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.5.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de leiding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld;

19.5.4 Afwegingskader

De in artikel 19.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

19.6 Wijzigingsbevoegdheid
19.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de voor deze bestemming aangewezen gronden wijzigen:

  • a. de wijziging kan inhouden dat deze dubbelbestemming op de verbeelding wordt aangepast (vergroot, verkleind of verwijderd), mits regelgeving daartoe aanleiding geeft dan wel de betreffende leiding ter plaatse is gewijzigd of gesaneerd.

19.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de in lid 19.6.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de cultuurhistorie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de (sociale) veiligheid;
  • f. brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 20 Leiding - Hoogspanningsverbinding

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 380 kV en 110 kV;
  • b. beheer en de instandhouding van de verbinding (en) met de daarbij behorende belemmerende strook;
  • c. masten en (veiligheids)voorzieningen;
  • d. de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van het andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in de in dit artikel bedoelde gronden zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen;
  • b. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd;
  • c. de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken ten dienste van de bestemming bedraagt 3 meter, uitgezonderd de bouwhoogte van de hoogspanningsmasten waarvan de maximale bouwhoogte 60 meter bedraagt;
  • d. indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet wordt vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestanade fundering.
20.3 Afwijken van de bouwregels
20.3.1 Bevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 20.2 ten behoeve van bebouwing als toegestaan ingevolge de andere bestemmingen, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de leidingenstrook;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de bedoelde leiding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
20.3.2 Afweging

De toepassing van de in artikel 20.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

20.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het beplanten van de belemmerende strook, 25 meter ter weerszijden van de hoogspanningsleiding van 110 kV en 35 meter ter weerszijden van de hoogspanningsleiding van 380 kV, met bomen en struiken.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.5.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting en bomen;
  • b. het aanbrengen en/of slopen van bovengrondse constructies, installaties, opstallen of apparatuur;
  • c. het ophogen, egaliseren, bodemverlagen of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • d. het aanleggen van wegen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • g. het opslaan van goederen of materialen;
  • h. het opslaan van (zeer) brandbare stoffen en/of materialen;
  • i. het aanleggen van zonneparken.
20.5.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 20.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn bij het van kracht worden van het plan;
  • b. het normale onderhoud ten aanzien van de verbinding en belemmerende strook betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
20.5.3 Combinaties

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

20.5.4 Afwegingskader
  • a. De in artikel 20.5.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid schade veroorzaakt of kan veroorzaken aan de bedrijfsveiligheid van de betreffende leiding;
  • b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 20.5.1 wordt slechts verleend, nadat ter zake advies is ingewonnen van de beheersinstantie van de hoogspanningsverbinding. De beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, wordt aan de beheersinstantie medegedeeld.
20.5.5 Afwegingen

De in artikel 20.5.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid
20.6.1 Bevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de voor deze bestemming aangewezen gronden wijzigen.

  • a. De wijziging kan inhouden dat deze dubbelbestemming op de verbeelding wordt aangepast (vergroot, verkleind of verwijderd), mits regelgeving daartoe aanleiding geeft dan wel de betreffende leiding ter plaatse is gewijzigd of gesaneerd.
20.6.2 Afwegingen

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van zeer hoge archeologische waarden;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Voor het bebouwen van de in artikel 21.1 genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. drainage van de gronden;
    • 2. bodemingrepen dieper dan 30 cm;
  • b. het verbod als bedoeld in artikel 21.3 sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • 3. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag (tezamen met artikel 21.3 sub b het 30 cm + 10 cm principe);
    • 4. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 1', legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan de archeoloog in dienst van de gemeente, of hiermee gelijk te stellen archeologische deskundige, advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek. Indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is, vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 21.3 sub a;
  • e. burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld artikel 21.3 sub b genoegzaam blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de aanlegvergunning verbonden voorschriften;
    • 4. de archeologische deskundige burgemeester en wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • f. in de situatie als bedoeld in artikel 21.3 sub e, onder 3, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • g. indien artikel 21.3 sub f, onder 3 van toepassing is, wordt in de voorwaarden van de vergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid
21.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 21.3 te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  • b. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden, met dien verstande dat de bestemming niet geldt voor het gebied dat is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'.
22.2 Bouwregels
  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die betrekking heeft op gronden, die op de plankaart zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4, legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 22.2 sub a genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen- of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
  • c. in de situatie als bedoeld in het artikel 22.2 sub b onder 2, kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. artikel 22.2 sub a is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
    • 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1.000 m², waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
    • 3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. indien artikel 22.2 sub d onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden;
  • f. op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in artikel 22.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in het artikel 22.2 sub c, is artikel 22.2 sub d onder 2 en 3 niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 22.2 sub b, sub c en sub e zijn van overeenkomstige toepassing.
22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 op een grotere diepte dan 30 cm, ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4';
  • b. Het verbod als bedoeld in artikel 22.3 sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. drainage betreffen;
    • 2. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. bodemingrepen tot ten hoogste 30 cm;
    • 4. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag (tezamen met artikel 22.3 sub b het 30 cm + 10 cm principe);
    • 5. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 6. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
    • 7. oppervlakte beslaan van ten hoogste 1.000 m2;
    • 8. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  • d. de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.3 sub a, die betrekking heeft op gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde -, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan de archeoloog in dienst van de gemeente, een provinciaal archeoloog of hiermee gelijk te stellen archeologisch deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek. Indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is vervalt de verplichting tot onderzoek zoals gesteld in artikel 22.3 sub a;
  • e. Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in artikel 22.3 sub d genoegzaam blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
    • 4. de archeologische deskundige aan B&W positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • f. in de situatie als bedoeld in artikel 22.3 sub e kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de aanlegvergunning verbinden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • g. indien artikel 22.3 sub f onder 3 van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid
22.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. aan gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1, 'Waarde - Archeologie 3' of 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  • c. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 22.2 en 22.3 te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding op te nemen, indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 23 Waarde - Archeologie Pingoruïne

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Pingoruïne' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologisch waardevolle pingoruïne.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Voor het bebouwen van de in artikel 23.2 genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. bij graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter dient er sprake te zijn van archeologische begeleiding door een daartoe bevoegd persoon of erkend archeologisch onderzoeksbureau.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden om op of in de gronden, die op de verbeelding zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie Pingoruïne', zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
    • 1. drainage van de gronden;
    • 2. bodemingrepen dieper dan 50 cm;
  • b. het verbod als bedoeld in artikel 23.3 sub a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. normaal onderhoud en beheer betreffen;
    • 2. bodemingrepen tot ten hoogste 50 cm;
    • 3. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 cm onder de bouwvoor betreffen, de zogenaamde woellaag (tezamen met artikel 23.3 sub b het 50 cm + 10 cm principe);
    • 4. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning,
    • 6. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  • c. voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

23.4 Wijzigingsbevoegdheid
23.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie Pingoruïne' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  • b. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 23.3 te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 24 Waarde - Landschappelijke waarde

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschappelijke waarde' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. bescherming en veiligstelling van de houtwallen en boombeplanting.
24.2 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Verboden werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden voor de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen en diepploegen van gronden;
  • b. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
  • c. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
  • d. het graven en dempen van wijken, sloten waterpartijen en waterlopen;
  • e. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen en het zoeken naar delfstoffen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanleggen van houtopstanden en (lijnvormige) beplanting;
  • g. het beplanten en/of bebossen van gronden met houtopstanden, erfbeplanting uitgezonderd.
24.3.2 Toegestane werkzaamheden

Het verbod als bedoeld in artikel 24.3.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en natuurbeheer betreffen, waaronder normaal spit- en ploegwerk, anders dan diepploegen;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning.
24.3.3 Afwegingskader

De in artikel 24.3.1  bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 26 Algemene bouwregels

26.1 Ondergeschikte bouwonderdelen
  • a. bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, mee ontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en installaties ten behoeve van duurzame energie- en watervoorzieningen buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  • b. vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  • c. dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

27.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. een gebruik van gronden of bouwwerken als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone; voor het doen exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitvoeren van) (raam)prostitutie;
  • e. een gebruik van bouwwerken voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de detailhandelsbestemming, normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
  • f. het gebruik van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  • g. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens.

Artikel 28 Algemene afwijkingsregels

28.1 Bevoegdheid

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • c. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte maximaal 50 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 5 meter mag bedragen;
  • d. de regels voor het overschrijden van de gevellijn door:
    • 1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter over de gehele breedte van de oorspronkelijke voorgevel;
    • 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen;
  • e. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  • f. het laten gebruiken van een deel van de woning of een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk voor Bed en Breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    • 1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    • 2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    • 3. parkeren ten behoeve van de Bed en Breakfast moet op eigen terrein;
  • g. de regels met betrekking tot het bouwen van het hoofdgebouw in of achter de gevellijn;
  • h. de regels met betrekking tot het bouwen van bijbehorende bouwwerken minder dan 5 meter achter de gevellijn tot minimaal 1 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk niet voor de voorgevel van een hoofdgebouw mag staan.

28.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de in artikel 28.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de cultuurhistorie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de (sociale) veiligheid;
  • f. brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 29 Algemene wijzigingsregels

29.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

29.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de in artikel 29.1 genoemde afwijking dient het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet te worden geschaad. Bij het bepalen voor het verlenen van de omgevingsvergunning dienen in ieder geval de volgende waarden in acht te worden genomen:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de cultuurhistorie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de (sociale) veiligheid;
  • f. brandveiligheid/externe veiligheid en rampenbestrijding;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 30 Overige regels

30.1 Van toepassingverklaring
  • a. Ongeacht het bepaalde in deze regels blijft het Parapluplan Parkeernormen met planIdn: NL.IMRO.0114.2017025-P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  • b. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

31.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

31.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 32 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Emmen, Delftlanden 3.0'.