Plan: | Drachten - Tussendiepen Vaartzijde |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0090.BP2023BHA010-0301 |
De gemeente Smallingerland en de eigenaren van de bedrijven die aan de waterzijde van de Tussendiepen zijn gevestigd (verenigd in de Coöperatieve Vereniging BéVé Tussendiepen) hebben het plan opgevat om de ruimtelijke kwaliteit van de bedrijfspercelen aan de zuidzijde van de Tussendiepen te verbeteren. Het doel van dit plan is om de bedrijfslocaties ruimtelijk/stedenbouwkundig als gebruikstechnisch aantrekkelijker te maken. Nu de Drachtster Feart tot in het centrum van Drachten bevaarbaar is gemaakt en op de zuidoever woningen zijn en worden gebouwd, wordt de ruimtelijke kwaliteit van de achterzijde van de op de noordoever gevestigde bedrijven belangrijker. Het realiseren van bedrijfswoningen bij de op de noordoever gevestigde bedrijven, kunnen een bijdrage leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Met de mogelijkheid om bedrijfswoningen op deze bedrijfspercelen te kunnen bouwen, wordt ook het ondernemen op deze percelen attractiever. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van het realiseren van de woningen, maar ook insteekhavens, schiphuizen en scheepshellingen planologisch mogelijk.
Tussendiepen is het oudste na-oorlogse bedrijventerrein ten westen van de Noorderhogeweg in Drachten, ontwikkeld eind 60'er jaren van de vorige eeuw in het kader van een stimuleringsbeleid van het rijk. De vestiging van Philips in de gemeente moest de lokale economie een impuls geven, wat de facto ook lukte: Tussendiepen groeide uit. In vervolg daarop ook het gebied ten noorden daarvan, dat inmiddels provinciaal is uitgegroeid tot de grootste zone waar zwaardere en havenindustrie is gevestigd.
Tussendiepen blijft in het gemeentelijk beleid een bedrijvengebied, zij het met mogelijk een andere potentie dan in 1969 werd voorzien. In het verlengde van het gemeentelijk centrum, als landtong richting de Friese meren, kan het gebied de plek worden voor kennisconcentratie, voor experimenten van het nieuwe werken en voor het verbinden van bedrijvigheid met recreatieve wateractiviteiten. Tussendiepen kan meer toegankelijk worden gemaakt voor de gemeenschap van Smallingerland: een overgangszone tussen de zware industrie van het gebied De Haven en de ontwikkelde woningbouw op De Luwte.
In het inspiratiedocument voor Tussendiepen (2013) wordt het gebied ‘het “Lab” van Drachten’ genoemd (‘een proeftuin voor pioniers en ondernemers met lef’). De gemeente ziet er mogelijkheden voor een gevarieerde ontwikkeling van gemengde functies en nieuwe – innovatieve – combinaties. De ruwheid en directheid van het gebied worden aangehaald als kansen voor die combinaties. Nu de Drachtster Feart vanuit het Friese merengebied is doorgetrokken naar het centrum van Drachten kan de ontwikkeling van de daaraan gelegen bedrijfsstrip op Tussendiepen een eerste aanzet geven tot een geleidelijke transformatie van het gehele gebied. Deze gedachtegang is verder uitgewerkt in de Waterfrontvisie (2016). Daarin wordt gewezen op het veranderende karakter van de strip door de toename van bewegingen en watergerelateerde activiteiten waarop ondernemers kunnen inspelen. Ontwikkelen van de strip kan Tussendiepen in aanblik en functioneel sterker verbinden met zowel het Friese merengebied in het westen als met centrum- en recreatieve activiteiten.
Omdat de kwaliteit en het gebruik van de vaart is veranderd heeft de strip aan de zuidzijde feitelijk een nieuwe, tweede ‘voorzijde’ gekregen. Een voorzijde tegenover de woonwijk aan de overzijde van het water: westelijk De Luwte 2, oostelijk de in te richten woonwijk De Luwte 1. Deze ‘voorzijde’ kan een nieuw uiterlijk krijgen door van voormalige rommelige achterkanten van bedrijven, voorkanten te maken met toevoeging van bedrijfswoningen en water gerelateerde faciliteiten.
Het plangebied heeft betrekking op de bestaande bedrijfspercelen aan het waterfront langs de Tussendiepen (oneven nummers). De ligging en begrenzing van het plangebied blijken uit de verbeelding van dit bestemmingsplan en uit onderstaand figuur 1.
Figuur 1. Plangebied
Het plangebied is circa 1 km lang. De percelen zijn circa 70 m diep. De panden aan de Tussendiepen bestaan o.a. uit bedrijfsruimtes, kantoorpanden, loodsen en autogarages. De achterzijden van de percelen grenzen aan de Drachtster Feart. Kenmerkend van de panden is dat ze grotendeels een plat dak hebben en de erven vrijwel geheel verhard zijn.
Langs de oever van de vaart groeien op sommige plekken bomen en struiken, op andere plekken bestaat de oever uit gras.
De bedrijfspercelen zijn privé-eigendom; de oever en het water van de Drachtster Feart zijn eigendom van de gemeente Smallingerland.
In het plangebied zijn diverse bestemmingsplannen van toepassing, te weten:
Het uitgewerkte planvoornemen in het masterplan is niet passend in bovengenoemde bestemmingsplannen omdat niet alle gewenste functies zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan moet de gewenste functies mogelijk maken. Er wordt aangesloten bij de uniforme regeling uit de plansystematiek van de gemeente Smallingerland.
Het bestemmingsplan is globaal van opzet zonder dat dit ten koste gaat van de rechtszekerheid van de omgeving. Het globale karakter is gewenst om in te kunnen spelen op actuele behoeftes en omdat sommige delen van het plan nog niet in detail zijn uitgewerkt.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder enkele bijlagen opgenomen waarnaar in deze toelichting wordt verwezen.
Twee fronten: waterfront en bedrijfsfront
De transformatie van de strip langs de Drachtster Feart biedt de mogelijkheid om de erin gelegen kavels van twee voorkanten te voorzien: een bedrijvenfront aan Tussendiepen en een waterfront.
De straatzijde Tussendiepen blijft het bedrijfsfront van het bedrijvengebied. Maar het toevoegen van bedrijfswoningen, scheepvaartfaciliteiten, watergerelateerde detailhandel, mogelijk ook horeca, veroorzaakt een wezenlijke verandering van het bedrijvenkarakter in dat deel van Tussendiepen.
De transformatie op de kavels aan de waterzijde levert over de gehele linie een nieuw aanzicht op. Deze zijde ligt tegenover de woonwijk De Luwte 1 en 2. Toegevoegd worden bedrijfswoningen, havens en havenfaciliteiten en botenhuizen. Dit, gecombineerd met de bedrijvigheid op de kavels, zorgt voor verlevendiging van deze achterkanten en een prettiger beeld vanaf het water en vanuit de woningen aan de zuidzijde.
Ecologie
Door transformatie van de bedrijvenstrip langs de Drachtster Feart kan ook meer aandacht worden gevestigd op versterking van ecologische aspecten. Wat dat betreft gaat het dan vooral om het versterken en toevoegen van de groeninrichting. Daaronder is ook gevel- en eventueel dakgroen begrepen, goed voor nestgelegenheid, afvang van fijnstof en een vertraagde waterafvoer. Dit wordt via het Beeldkwaliteitsplan gerealiseerd.
Aan het bedrijfsfront, de wegzijde, zal per kavel worden beoordeeld in hoeverre meer of betere groenvoorzieningen kunnen worden ingepast. Aan het waterfront, Drachtster Feartzijde, ligt nu over de gehele linie een groene oever buiten de perceelgrenzen. Zoals hiervoor al is aangegeven is deze strook eigendom van en in beheer bij de gemeente. Deze groene zone is nu en in de toekomst een goede afscherming van de verschillende bedrijfshallen en eventueel opgeslagen goederen. De groene oever biedt de mogelijkheid tot rietgroei, planten en bomen, soorten die van natte voeten houden en de daarbij behorende biodiversiteit.
In het nieuwe bestemmingsplan is een juridische regeling opgenomen voor de wijze waarop gronden mogen worden gebruikt en in welke mate ze mogen worden bebouwd. Het beeldkwaliteitsplan (BKP, zie ook Bijlage 1 bij deze toelichting) geeft het beoordelingskader voor de welstandstoetsing en inspiratie voor de wijze waarop gebiedseigen kwaliteiten qua bebouwing en inrichting versterkt kunnen worden. Het beeldkwaliteitsplan vormt daarmee een nadere invulling van hetgeen in het voorliggende bestemmingsplan ruimtelijk mogelijk wordt gemaakt.
Het beeldkwaliteitsplan wordt tezamen met het bestemmingsplan door de gemeenteraad van Smallingerland vastgesteld en daarmee onderdeel worden van het gemeentelijk welstandsbeleid. Vanaf dat moment geldt de van het beeldkwaliteitsplan afgeleide welstandscriteria (zie Bijlage 2 bij deze toelichting) als welstandstoetsingskader bij vergunningaanvragen voor het uitvoeren van plannen. Om het gewenste ambitieniveau te kunnen realiseren is het van belang dat niet alleen van de gemeente, maar ook van ontwikkelende partijen inspanning wordt gevraagd om de beeldkwaliteit te waarborgen.
Met het oog op de totstandkoming van dit plan hebben een aantal bedrijven geparticipeerd in het planologisch onderzoek op basis waarvan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is aangetoond. Verschillende bedrijven hebben ervoor gekozen om niet te participeren. Daarom is in de verdere uitwerking van het plan op basis van dit gegeven onderscheid gemaakt. Dit onderscheid komt met name in de regels en de planverbeelding tot uitdrukking.
Het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente geeft uitgangspunten voor bestemmingsplannen. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van het relevante beleid voor het planvoornemen.
Het rijk heeft het beleid inzake de ruimtelijke inrichting en het mobiliteitsbeleid van Nederland tot 2040 vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze visie is vastgesteld op 13 maart 2012.
De regering maakt ruimte voor groei en beweging en kiest ervoor de invulling van het ruimtelijk beleid voor een belangrijk deel over te laten aan provincies en gemeenten. Daardoor kan het Rijk zich richten op het behartigen van belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. De minister vermindert stevig het aantal procedures en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. De ruimtelijke ordening wordt zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat gebracht (burgers en bedrijven) en er wordt meer overgelaten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. De gemeente is de overheid die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkomgeving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, economie en wonen worden afgewogen. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028) en verbindt hier dertien nationale belangen aan.
De drie hoofddoelstellingen van het Rijk zijn:
Voor wat betreft nationale belangen ligt de nadruk op het verbeteren van milieukwaliteit en bereikbaarheid om zo de drie hoofddoelstellingen te dienen. De nationale belangen verzetten zich niet tegen het planvoornemen.
"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"
Vanaf 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarvan het definitieve beleidsdocument op 11 september 2020 voor behandeling naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het planvoornemen maakt niet meer bebouwing mogelijk dan in het geldende bestemmingsplan 'Industrieterrein De Haven' is toegestaan (het plangebied heeft de bestemming 'bedrijventerrein', met bebouwingsmogelijkheden). Er is geen sprake van een nieuw ruimtebeslag en daarom wordt de Ladder niet verder doorlopen.
"De Romte Diele"
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.
De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:
Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Daarvan is sprake met het oog op voorliggend planvoornemen voor invulling van een gemengde woon- en werkomgeving met toevoeging van ten hoogste evenveel bedrijfswoningen als gevestigde bedrijven.
In de aanstaande Omgevingsverordening Fryslân staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.
Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.
Het ontwerp van de Omgevingsverordening Fryslân is op 16 februari 2021 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en heeft inmiddels ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Als resultaat hiervan vinden zo nodig nog aanpassingen op onderdelen plaats. De Omgevingsverordening Fryslân treedt tegelijkertijd in werking met de beoogde Omgevingswet (per 1 januari 2024). De Friese gemeenten op hun beurt verwerken de uiteindelijk regels van de provinciale omgevingsverordening in de eigen omgevingsplannen.
Er is sprake van een ontgronding als het maaiveld wordt verlaagd. De bodem wordt dan door afgraving ontdaan van een grondlaag. Bij ontgronden dient te worden beschikt over een ontgrondingenvergunning van de provincie Fryslân, tenzij er een vrijstellingscategorie van toepassing is. Voorliggend planvoornemen maakt het mogelijk om insteekhavens en scheepshellingen te realiseren, en daar kan dus een ontgrondingsvergunning voor nodig zijn.
De Ontgrondingenverordening Friesland (1997) komt bij inwerkingtreding van de Omgevingswet te vervallen. De regeling omtrent ontgrondingsactiviteiten staan dan in hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening Fryslân. Het kan dan in bepaalde ontgrondingsgevallen zo zijn dat niet de provincie maar de gemeente bevoegd gezag is.
De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode. Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Daarnaast wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen ingezet op optimaal gebruik van het bestaande stedelijke gebied voorop, zoals behoud en van versterking van onder andere zorgvoorzieningen. Met betrekking tot het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is de pijler 'wonen' relevant.
De gemeente zet in op het behoud van de eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen. Waar mogelijk wordt deze identiteit versterkt. Zorg binnen de wijk vormt een hierbij specifiek aandachtspunt. De gemeente vindt het belangrijk dat iedereen oud kan worden in zijn of haar eigen wijk of dorp. Daarnaast wordt ingezet op milieuvriendelijk of energieneutraal wonen.
Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouwontwikkelingen dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een aanvulling op het bestaande.
Begin 2022 is de Omgevingsvisie Smallingerland 2040 vastgesteld. Deze gemeentelijke visie bevat het integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. Het geeft richting aan de manier waarop de gemeente in samenspraak met inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties de leefomgeving wil beheren, inrichten en ontwikkelen, waarbij de ontstaansgeschiedenis niet uit het oog wordt verloren.
De visie geeft inzicht in de opgaven die er voor de toekomst liggen, op het gebied van leefbaarheid, economie en cultuur. De doelen voor 2040 zijn samen te vatten in vier begrippen, te weten: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. De opgaven zijn concreet geformuleerd als het versterken van:
Leidende principes in de realisatie van deze opgaven om de doelen te bereiken zijn duurzaam, inclusief en identiteit. Deze leidende principes worden door de gemeente toegepast op de eigen plannen maar ook van private partijen die worden ontwikkeld en betekent dat wordt vastgehouden aan het karakter van het gebied en dat er versterkt en vernieuwd wordt passend bij Smallingerland.
In de omgevingsvisie is opwaardering van het industrieterrein De Haven, waaronder het waterfront van de Tussendiepen, specifiek genoemd bij opgave 1. Het industrieterrein moet een aantrekkelijke en moderne werklocatie worden voor gemengd gebruik met stedelijke allure. De komende 10 jaar moeten de waterkanten van Tussendiepen flink zijn opgewaardeerd. Goed ontworpen bedrijfslocaties moeten de ‘wateretalage’ van de stad vormen, met onder andere woon- en werklocaties. En er wordt meer ruimte gemaakt voor water-/havengebonden bedrijvigheid.
Het voorliggende plan, in combinatie met een beeldkwaliteitsplan, sluit goed aan bij de opgaven genoemd in de omgevingsvisie Smallingerland.
De gemeente Smallingerland wil de volgende generaties prettig laten wonen, leven, werken en recreëren. De afgelopen jaren is de woningmarkt sterk veranderd. Duurzaamheid en omgevingsgericht werken zijn steeds belangrijker. Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland in dat kader haar nieuwe omgevingsgerichte woonvisie met woningbouwprogramma vastgesteld. Met de woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven met betrekking tot de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente Smallingerland.
Het woonbeleid van de gemeente is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Dit doet de gemeente door gericht aan het werk te gaan met vijf concrete ambities:
Met betrekking tot het planvoornemen van dit bestemmingsplan is vooral de eerstgenoemde ambitie relevant om 1.000 woningen er in vijf jaar tijd bij te bouwen. Deze ambitie is als volgt omschreven.
"Smallingerland heeft een centrale ligging in Noord-Nederland en de gemeente heeft de ambitie om een uitvalsbasis te zijn voor mensen die werken in het noorden. Dit zijn mensen die actief zijn op de noordelijke arbeidsmarkt (met opleidingsniveau HBO+), een hogere woon-werkafstand accepteren en op zoek zijn naar een geschikte woning in het hart van het Noorden.
De gemeente wil de woningvoorraad voortvarend uitbreiden, rekening houdend met de toekomstige vraag en woonwensen. Drachten vervult een regionale functie met een aantrekkelijk centrum voor bewoners en bezoekers. Het aantal huishoudens neemt de aankomende jaren toe. Vooral de groep seniorenhuishoudens zal in omvang toenemen. Behalve senioren gaat het om mensen in andere levensfasen die vaker en langer alleen wonen dan voorheen. De gemeente gaat de komende jaren extra woningen realiseren die nodig zijn voor het toenemende aantal kleine huishoudens. Deze extra woningen worden deels in het centrum gerealiseerd. Een goed functionerend centrum voor Drachten vraagt om minder winkelmeters en biedt ruimte voor herontwikkeling en transformatie. Daarmee kan tegemoet gekomen worden aan de wens van bewoners om in het centrum te wonen. Daarnaast wordt hiermee de doorstroming gestimuleerd. Mensen die verhuizen naar een appartement, patiowoning of aanleuningwoning in of nabij het centrum laten doorgaans een woning achter. Hiermee wordt de doorstroming gestimuleerd en komen er (gezins)woningen beschikbaar die interessant zijn voor starters, jonge stellen en gezinnen.
Ook ontwikkelt de gemeente voor deze doelgroepen aantrekkelijke, groene en ruim opgezette uitbreidingswijken. Hierbij kan worden gedacht aan de verdere uitbreiding van de wijken Vrijburgh en Drachtster Feart in Drachten en Middelgeast in Boornbergum, maar ook aan andere locaties in de dorpen. Hier wordt ingezet op een aantrekkelijke mix van woningtypen. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn daarbij sleutelbegrippen om te werken aan de diversiteit van de woningvoorraad. Om hoogopgeleiden, waaronder ook studenten, expats en flexwerkers, te behouden en aan te trekken, is het van belang dat het woon- en leefklimaat aantrekkelijk is."
Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:
Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet. De onderstaande principes worden, indien van toepassing, voor het onderhavige plan gehanteerd.
Wegenstructuur
Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).
In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.
Langzaam verkeer
Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoegangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.
Parkeren
In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de gemeentelijke parkeernormennota (zie paragraaf 3.3.5).
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage voor de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes ‘busvriendelijk’ ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.
De gemeente Smallingerland heeft op 17 februari 2015 de "Parkeernormennota 2015" vastgesteld. Hierin heeft de gemeente ervoor gekozen om de CROW-normen te volgen door deze door te vertalen in het gemeentelijk parkeerbeleid, als vastgesteld in de parkeernormennota. In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Uit de nota blijkt dat het parkeren zoveel mogelijk op eigen erf moet plaatsvinden. Voor alle bedrijfspercelen binnen dit plan geldt dat de betreffende bedrijven voldoende ruimte hebben om op eigen terrein in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Daarmee kan worden voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.
Iedere vier jaar wordt het waterbeleid in de gemeente Smallingerland geactualiseerd. Dit gebeurt in samenwerking tussen de Gemeente Smallingerland en Wetterskip Fryslân en wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Het waterplan is in 2016 en 2017 opgesteld en in de periode 2016-2017 bestuurlijk vastgesteld door de besturen van de gemeente en het waterschap. De doelstellingen van het waterplan zijn:
Het waterplan heeft geen directe gevolgen voor het plangebied. Daarmee zijn er ook geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De gemeente Smallingerland beschikt over de Welstand- en reclamenota 2018. In deze nota zijn voor verschillende typen gebied criteria vastgesteld omtrent plaatsen, hoofdvorm, aanzichten, opmaak en diversen. Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om in alle openheid een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.
In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Smallingerland. Zoals in Hoofdstuk 2 met betrekking tot de planbeschrijving is uitgewerkt, is voor de voorgenomen nieuwbouw een beeldkwaliteitsplan met eigen toetsingskader opgesteld. Dit beeldkwaliteitskader vormt, samen met het voorliggende bestemmingsplan, na de uiteindelijke vaststelling door de gemeenteraad, de basis voor de aan te vragen (eventueel collectieve) omgevingsvergunning(en) voor het bouwen. Het beeldkwaliteitskader doorloopt een eigen procedure en wordt apart van het bestemmingsplan vastgesteld. De te realiseren woningen dienen aan het opgestelde beeldkwaliteitsplan te voldoen.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het planvoornemen. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.
Bij elk ruimtelijk plan dient op grond van de bepalingen in de Wet natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Daarom moet bij de voorbereiding van het bestemmingsplan worden onderzocht of als gevolg van de uitvoering van het plan sprake is van effecten op wettelijk beschermde soorten flora en fauna, op wettelijk beschermde natuurgebieden (Natura 2000), op basis van provinciaal beleid beschermd natuurgebied en op houtopstanden. Om hierin inzicht te krijgen is een inventarisatie van natuurwaarden (natuurtoets) uitgevoerd. De natuurtoets is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.
Het natuuronderzoek is voor het onderdeel soortenonderzoek als inventariserend onderzoek uitgevoerd voor een aantal specifieke adressen aan de Tussendiepen. Het betreft de bedrijven die hebben besloten om te investeren in de totstandkoming van dit bestemmingsplan. Het gaat om Tussendiepen 15a, 19, 23, 25, 25a, 31, 43, 45, 49, 51, 53, 55, 57, 63, 65 en 71. Het natuuronderzoek is dan ook niet helemaal van toepassing op het complete plangebied, maar met de beoordeling van de onderzochte adressen (het grootste deel van het plangebied) is een beeld naar voren gekomen waarvan kan worden gesteld dat het in redelijkheid een beeld van de ecologische situatie van het gehele plangebied geeft omdat de bedrijfserven van de bedrijven die niet zijn onderzocht qua opzet van de bebouwing en de inrichting van het erf vergelijkbaar zijn.
Uit de natuurtoets blijken de volgende conclusies en consequenties.
Beschermde soorten
Voor dit plan is op 3 november 2021 een veldbezoek uitgevoerd bij een aantal adressen die specifiek in het onderzoeksrapport zijn genoemd, en daarnaast zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de NDFF-databank geraadpleegd. Op basis van het veldbezoek en de verspreidingsgegevens is een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden in het gebied verkregen om de toetsing aan de Wnb op te baseren.
Uit de toetsing komt naar voren dat als gevolg van de plannen mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen, jaarrond beschermde nesten van huismus en leefgebied van kleine marters verloren gaat en een vliegroute van vleermuizen verstoord wordt.
Voor een aantal adressen is nader onderzoek nodig naar:
Op basis van de resultaten van dit onderzoek moet worden bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Op voorhand is duidelijk dat eventuele maatregelen die voortvloeien uit de ontheffing kunnen worden uitgevoerd. Daarmee is ook zeker dat dit bestemmingsplan uitvoerbaar is voor het aspect ecologie.
Verder is van belang bij de uitvoering van het plan dat bij de werkzaamheden rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels (maart - september).
Beschermde gebieden
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. De uitgevoerde AERIUS-berekening (zie ook Bijlage 4 en Bijlage 5 bij deze toelichting) heeft uitgewezen dat wanneer alle bedrijfswoningen die in het kader van dit plan gebouwd zijn en in gebruik zijn, de stikstofdepositie als gevolg van dat gebruik niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomt.
Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Houtopstanden
Er is geen sprake van een effect op houtopstanden als gevolg van het plan. Daarmee is het plan ook op dit punt niet in strijd met de Wnb.
Natuurinclusief bouwen
Natuurinclusief bouwen is een charmante wijze om waar mogelijk maatregelen tijdens de bouw te nemen ten faveure van met name de fauna. Er bestaan diverse checklist aan de hand waarvan kan worden bevorderd dat dergelijke maatregelen worden genomen, zoals de Checklist Groen Bouwen https://www.checklistgroenbouwen.nl/. Er bestaat geen wettelijke grond om dergelijke maatregelen af te dwingen. Toch vindt gemeente Smallingerland het wenselijk dat er tijdens de bouw maatregelen worden genomen die de fauna ten goede komen.
Conclusies
Wettelijk kader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het noodzakelijk dat voldoende afstand wordt gewaarborgd tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de normen uit de Wet milieubeheer. Om te voorkomen dat bij voorbaat uitgebreid onderzoek moet worden uitgevoerd, is in dit plan in eerste instantie gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend. Wanneer de aanbevolen richtafstand wordt aangehouden kan redelijkerwijs worden uitgesloten dat de normen uit de Wet milieubeheer worden overschreden.
Als aan de gestelde richtafstanden kan worden voldaan, is op het punt van de bedrijfshinder sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan in dat geval de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind. De afstand wordt dan kleiner, want op grond van de Wet milieubeheer kan in zo'n geval een grotere hinder worden geaccepteerd.
Toetsing
De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten.
Het doel van dit bestemmingsplan is om (onder meer) mogelijk te maken dat nieuwe bedrijfswoningen op een bestaand bedrijventerrein kunnen worden gerealiseerd. Aan de juridisch-planologische mogelijkheden voor de aanwezige bedrijvigheid wijzigt voorliggend bestemmingsplan niets. Met het planvoornemen worden echter wel bedrijfswoningen juridisch-planologisch bij ieder van deze bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Het planvoornemen voorziet daarmee in de toevoeging van gevoelige functies.
In het kader van de toevoeging van de gevoelige functies is het relevant na te gaan welke bedrijvigheid in het plangebied maar ook daar buiten planologisch-juridisch mogelijk is en wat de effecten zijn op het planvoornemen en visa versa.
In acht moet worden genomen dat de richtafstanden die in de publicatie van de VNG zijn opgenomen niet zonder meer kunnen worden toegepast wanneer gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. Het gaat om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein zijn gesitueerd. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstanden. Hier kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard.
Voor deze gevoelige functies is niettemin een minimaal beschermingsniveau noodzakelijk. Tegelijkertijd dient te worden voorkomen dat naburige bedrijven in het milieuvergunningenspoor onevenredig worden belemmerd door de aanwezigheid van een gevoelige functie. De richtafstanden kunnen daarmee wel als basis voor de afweging worden gebruikt.
Bestemmingsplan Industrieterrein De Haven
Het plangebied en omgeving is gelegen in het bestemmingsplan 'Industrieterrein De Haven'. Een groot deel van dit industrie-/bedrijventerrein betreft een gezoneerd industrieterrein. Het oostelijk en zuidelijk deel van het industrie-/bedrijventerrein valt buiten het gezoneerde industrieterrein en is te beschouwen als regulier bedrijventerrein. Op dit deel wordt gewerkt met milieucategorieën. Hier zijn bedrijven in de milieucategorieën tot en met 5.2 toegestaan.
Het plangebied valt eveneens buiten het gezoneerde deel, maar ligt wel in de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein. Bedrijvigheid in het plangebied is toegestaan tot en met milieucategorie 3.1. Daarnaast zijn een aantal bedrijven aanwezig in een zwaardere bedrijfscategorie die specifiek zijn aangeduid.
Voor goede ruimtelijke ordening is de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” min of meer de standaard om een scheiding te maken tussen bedrijven en wonen. De eerste stap is de toetsing op minimaal geldende richtafstanden op basis hiervan.
Bij de maximale milieucategorie 3.1 behoort een richtafstand van 50 m tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied. Bij milieucategorie 5.2 behoort een richtafstand van 700 m. Voor een gemengd gebied mag de afstand met één stap worden verlaagd naar respectievelijk 30 (milieucategorie 3.1) en 500 m (milieucategorie 5.2). Deze richtafstanden gelden voor zowel voor de aspecten geur als geluid.
Indien binnen de richtafstand woningen liggen, is een nader onderzoek noodzakelijk. In dit geval zullen de nieuw te realiseren bedrijfswoningen worden gesitueerd binnen de genoemde richtafstanden.
Geluid
Omdat de nieuwe bedrijfswoningen zijn geprojecteerd binnen de genoemde afstanden is in dat kader een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de te verwachten geluidsbelasting op de woningen. Omdat de woningen ook in de geluidszone van het naastgelegen gezoneerde industrieterrein komen te liggen, is één akoestisch onderzoek uitgevoerd waarin alle omliggende bedrijvigheid is betrokken. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 7 van deze bestemmingsplantoelichting.
Uit de resultaten blijkt dat bij alle bedrijfswoningen op alle zuidgevels kan worden voldaan aan de grenswaarde van 55 dB(A). Hierbij is een ligging op 3 m afstand van de kavelgrens noodzakelijk. Wel moeten in veel gevallen één, twee of zelfs drie gevels doof worden uitgevoerd. Dit speelt vooral bij de relatief smalle percelen, en met name op de percelen Tussendiepen 53, 57 en 65. Deze percelen zijn smal, zodat een dove gevel aan de noord-, oost- en westzijde noodzakelijk is op zowel de begane grond als op de verdieping. In de berekeningen is er voor gekozen om gevels waarbij de geluidbelasting hoger is dan 55 dB(A) uit te voeren als dove gevels. Dit betekent dat deze gevels niet beoordeeld hoeven te worden in het kader van de Wet geluidhinder en het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan kan ook gesteld worden dat de naastgelegen inrichtingen hierdoor niet beperkt worden in hun geluidruimte. De dove gevels zijn zowel in de regels als op de verbeelding van dit plan geborgd.
Geur
Naast geluid is geur een aspect dat de grootste aan te houden richtafstand weergeeft. Het is niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk te maken binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. In de feitelijke situatie is geen bedrijvigheid op het bedrijventerrein aanwezig die een geuremmissie heeft. In dit geval dient dan ook alleen de mogelijkheid tot het nieuw vestigen van bedrijvigheid met een geuremissie in de afweging meegenomen te worden .
Dergelijke bedrijvigheid die zich op het bedrijventerrein zal vestigen, betreft bedrijvigheid waarvoor een milieuvergunning noodzakelijk is. In het kader van de milieuvergunning wordt getoetst aan het Activiteitenbesluit. Voor activiteiten van bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit zijn specifieke geurvoorschriften opgenomen in de zin van te treffen voorzieningen of geurbelasting. Het bevoegde gezag kan daarnaast in een maatwerkbesluit aanvullende eisen stellen aan geur als geen sprake is van een aanvaardbaar hinderniveau. Wat het aanvaardbaar hinderniveau is, bepaald het bevoegd gezag zelf.
Conclusie
Gelet op het uitgevoerde onderzoek naar bedrijfslawaai en het type bedrijven dat binnen de maximale richtafstand mogelijk is, kan worden gesteld dat het plan wat betreft bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar is.
Wet- en regelgeving
Naast de beoordeling van geluidhinder in het kader van bedrijfshinder op basis van de normstelling uit de Wet milieubeheer, bestaat ook het wettelijk kader op basis van de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet is erop gericht om de geluidhinder op gevoelige objecten, zoals woningen, vanwege onder andere spoorweglawaai (binnen dit plangebied niet aan de orde) en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bevat ook regels in verband met het industrielawaai van bedrijven waarvoor een zoneringsplicht geldt (het lawaai van grote 'lawaaimakers').
De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. Voor wegverkeer is deze norm 48 dB. Voor industrielawaai is dat 50 dB tijdens de dagperiode, 45 dB tijdens de avondperiode en 40 dB tijdens de nachtperiode.
Wanneer binnen een geluidzone langs wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh kan worden voldaan. Daarom wordt hierna op het wegverkeerslawaai en het industrielawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. De te realiseren bedrijfswoningen liggen binnen de onderzoekszone van de Tussendiepen.
Industrielawaai
Verder liggen de te realiseren bedrijfswoningen ook binnen de geluidszone die rond de grote 'lawaaimakers' op het Industrieterrein De Haven geldt. Deze geluidzone zorgt ervoor dat de geluidgevoelige objecten buiten de zone worden beschermd tegen een te hoge geluidbelasting vanwege deze bedrijven. Tegelijkertijd zorgt de zone er ook voor dat alle geluidgevoelige objecten binnen de zone de bedrijven niet in hun activiteiten kunnen beperken (uiteraard voor zover de bedrijven activiteiten ontplooien die binnen het bestemmingsplan zijn toegestaan).
Toetsing
Wegverkeerslawaai
Op de Tussendiepen is een maximumsnelheid van 50 km/uur van toepassing. De beoogde bedrijfswoningen in het plangebied liggen binnen de geluidzone van deze weg. Om deze reden is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 6 bij deze toelichting). Uit dat onderzoek blijkt dat bij het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen binnen de onderzochte vlakken waarbinnen de woningen mogen worden gebouwd, geen sprake is van een overschrijding van de geluidsbelasting van 48 dB. De bouw van de woningen wordt dan ook niet beperkt door het wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Rondom industrieterrein De Haven is, vanwege de aanwezigheid van geluidszoneringsplichtige inrichtingen op het terrein, een geluidzone ex artikel 41 van de Wet geluidhinder vastgesteld. De geluidszoneringsplichtige bedrijven staan uitsluitend binnen het gebied dat op onderstaand kaartje met een gele kleur is aangegeven. Daarbuiten mogen deze bedrijven niet worden gerealiseerd. De grens van de geluidszone is aangegeven door middel van een rode contour rond het bedrijventerrein.
Figuur 2. Ligging van het gebied voor geluidszoneringsplichtige bedrijven en contour geluidzone
Het bouwen van nieuwe bedrijfswoningen binnen de geluidszone wordt door de Wet geluidhinder niet beperkt. Voor deze bedrijfswoningen geldt net als bij 'gewone' woningen dat zij als geluidgevoelig worden aangemerkt, maar de Wet geluidhinder beschermt de woningen binnen de zone niet. Deze woningen kunnen 'onbeperkt' worden gebouwd mits de geluidzoneplichtige bedrijven niet in hun acitiviteiten worden beperkt. Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 7 bij deze toelichting) blijkt dat de nieuwe bedrijfswoningen (voor zover zij binnen de onderzochte vlakken achter op hun perceel worden gebouwd) niet leiden tot een beperking van de activiteiten van deze bedrijven. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de bouw van bedrijfswoningen op dit punt niet in strijd is met de Wet geluidhinder.
Cumulatie van geluid
In de vorige paragraaf 4.2 is aangegeven dat er geen sprake is van een te hoge geluidsbelasting in de te bouwen bedrijfswoningen, mits aan de in die paragraaf genoemde voorwaarden is voldaan. Op het punt van het bedrijfslawaai kan worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet milieubeheer. Uit deze paragraaf 4.3 blijkt dat ook kan worden voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder met betrekking tot het industrielawaai. Ten slotte is uit het onderzoek naar wegverkeerslawaai gebleken dat de bedrijfswoningen kunnen worden gebouwd binnen de kaders van de Wet geluidhinder. Een en ander betekent dat aan alle normen voor de geluidsbelasting afkomstig van verschillende bronnen kan worden voldaan. Of er dan ook sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu is de vraag. De Wet ruimtelijke ordening zegt dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent dat er ook het geluid afkomstig van de gezamenlijke bronnen moet worden beoordeeld. Het geluid moet als het ware worden 'opgeteld' (gecumuleerd), om te bezien of de totale hoeveelheid lawaai niet de norm van de 33 dB in de woning overschrijdt. In het onderzoek van NAA is ook dat aspect onderzocht. Daaruit blijkt dat het geluid niet gecumuleerd hoeft te worden, omdat het bedrijfslawaai het wegverkeerslawaai zodanig overstemt dat het wegverkeerslawaai als het ware wegvalt. Op grond hiervan valt cumulatie dus buiten de beoordeling van de geluidsbelasting.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat de bouw van de bedrijfswoningen op de percelen Tussendiepen 15a, 19, 23, 25, 25a, 31, 43, 45, 49, 51, 53, 55, 57, 63, 65 en 71 uitvoerbaar is, mits zij worden gebouwd in de vlakken mits de maatregelen (dove gevels) zoals die in 4.2 zijn uitgewerkt, zijn uitgevoerd.
Toetsingskader
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. Een belangrijk onderdeel van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Door Steunpunt Monumentenzorg Fryslân is omwille van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan een beoordeling archeologie opgesteld, naar aanleiding van een ingekomen overlegreactie van provincie Fryslân op dit onderdeel. In onderstaande is de conclusie van de beoordeling door het steunpunt uiteengezet. Het advies is in zijn geheel terug te vinden als Bijlage 8 van deze bestemmingsplantoelichting.
Ondanks de grootte van de voorgenomen ingrepen van het planvoornemen van het bestemmingsplan en het gespecificeerd verwachting model gebaseerd op de twee beleidskaarten van de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE), is uit recente archeologische onderzoeken nabij het plangebied gebleken dat tijdens de Steentijd de bodem niet voldoende lang droog is geweest voor menselijke bewoning, aangezien er voornamelijk beekdalafzettingen op keileem zijn aangetroffen. Bovendien zijn geen cultuurlagen of archeologische indicatoren waargenomen in de omgeving van het plangebied. Daarom kan de kans op archeologische sporen uit de Steentijd als klein worden beschouwd.
Ook zijn tijdens de veldonderzoeken in de nabijheid van het plangebied geen archeologische indicatoren uit latere periodes aangetroffen en zijn geen aanwijzingen gevonden voor zogenaamde wierdelagen en/of archeologisch relevante cultuurlagen uit de periode IJzertijd tot Middeleeuwen. Ook in de diepere ondergrond zijn verder geen afzettingen aangetroffen die in het (verre) verleden geschikt waren voor bewoning. Gezien de resultaten van de archeologische onderzoeken in het onderzoeksgebied is de kans op archeologische resten uit de Steentijd-Middeleeuwen binnen het plangebied laag.
Op historisch kaartmateriaal is gebleken dat het plangebied onbebouwd is tot 1927. Sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw is het plangebied gebouwd geraakt en ontwikkelt tot bedrijventerrein. In de jaren ’80 van de vorige eeuw zijn meer panden toegevoegd aan het bedrijventerrein. Gezien het ontbreken van bebouwing op de vroege historische kaarten is de kans op archeologische resten uit de Late Middeleeuwen- Nieuwe Tijd laag. Bovendien hebben de recenter gebouwde bedrijfspanden de ondergrond van het plangebied vermoedelijk verstoord en daarmee ook de eventueel aanwezige archeologische waarden.
Op basis van de hiervoor beschreven conclusies van deze quickscan is de gemeente Smallingerland door het steunpunt geadviseerd het plangebied vrij te geven. De voorgenomen ingrepen kunnen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
De archeologische verwachting voor het plangebied kan naar beneden worden bijgesteld. De gemeente is geadviseerd om geen dubbelbestemming archeologie op te nemen voor het plangebied op basis de verwachtingswaarde op de FAMKE De voorgenomen ingrepen vanwege voorliggend bestemmingsplan kunnen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Verder archeologisch vooronderzoek voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden is derhalve niet noodzakelijk.
Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister (in de praktijk de gemeente Smallingerland als bevoegd gezag).
Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over cultuurhistorische waarden is beschikbaar middels de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân.
Uit de CHK2 blijkt dat binnen het plangebied geen elementen of structuren van cultuurhistorisch belang aanwezig zijn. Er bestaat geen aanleiding om een regeling op te nemen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect cultuurhistorie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Gemeentelijk Waterplan Smallingerland 2017-2020
De gemeente actualiseert iedere vier jaar in samenwerking met Wetterskip Fryslân het eigen waterbeleid dat wordt vastgelegd in het Gemeentelijk Waterplan. Thans is nog het waterplan voor de periode 2017-2020 van toepassing. Dit waterplan vormt geen verplicht plankader, maar geeft handvatten voor het integraal met water ontwikkelen van plannen en daarmee direct samenhangende zaken, met het oog op bijvoorbeeld ecologie en leefbaarheid. Ook vormt het een kader voor beheer en onderhoud.
Toetsing
Het bestemmingsplan kan leiden tot een toename van de bebouwing, maar dit zal geen effect hebben op de mate van verharding van het plangebied. De percelen waar de bedrijfswoningen kunnen worden gerealiseerd nadat hiervoor een afwijkingsvergunning is verleend, zijn behoudens een enkele uitzondering vrijwel geheel verhard. Ter plaatse van de te bouwen bedrijfswoning zal de aanwezige verharding worden verwijderd ten gunste van de bouw van de woning. Dit leidt niet of nauwelijks tot een toename van de verharding.
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 18-01-2022 plaatsgevonden maar heeft niet geleid tot een wateradvies, ook niet nadat deze op 11-10-2022 is herhaald.
Conclusie
Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Nota bene
Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit).
De volgende normen worden onderscheiden:
Toetsing
In het kader van het voorbereiden van dit bestemmingsplan heeft AVIV onderzoek verricht naar het externe veiligheidsrisico voor de realisatiemogelijkheid van de bedrijfswoningen (zie ook Bijlage 9 bij deze toelichting). Uit het onderzoek blijkt dat er drie risicobronnen relevant zijn:
De conclusies zijn als volgt:
Renewi
Transportroute Noorderhogeweg
Hogedrukaardgasleiding
Verantwoording groepsrisico aardgasleiding
Naar aanleiding van de hierboven genoemde verplichting om het groepsrisico in verband met de hogedrukgasleiding te verantwoorden, moet worden ingegaan op de volgende aspecten:
Personendichtheid in het invloedsgebied: deze bedraagt in dit gebied 5 personen binnen een vlak van 50 x 50 m.
De hoogte van het groepsrisico: deze bedraagt in de huidige situatie 0.0001 keer de oriëntatiewaarde. Met het toevoegen van 1 woning binnen het invloedsgebied zal het risico niet boven de 0,1 keer de oriëntatiewaarde uitstijgen.
Conclusies
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het toevoegen van bedrijfswoningen leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan omdat onder voorwaarden bij recht ten hoogste 16 bedrijfswoningen worden gerealiseerd.
Verkeersgeneratie op basis van kengetallen en vuistregels CROW:
Aantal | Norm per woning | Aantal ritten | ||
Vrijstaande woning, koop | 16 | 8,2 | 131,2 |
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
Wettelijk kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals Wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Toetsing
Het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geeft voor het plangebied een divers beeld weer. Er hebben in het verleden diverse bodemonderzoeken en bodemsaneringen plaatsgevonden. Op het navolgend fragment uit het bodemloket in fig. 8 is de onderzoekssituatie weergegeven. Voor een aantal van die onderzoeken is de status onbekend, maar voor de meeste percelen is de bodem voldoende onderzocht dan wel voldoende gesaneerd. Voor een aantal percelen moet de bodem nader worden onderzocht omdat niet geheel duidelijk is of de bodem voldoende kwaliteit heeft voor de woonfunctie.
Figuur 3. Fragment uit het Bodemloket
In het kader van dit bestemmingsplan is het beeld uit het bodemloket voldoende. Daaruit blijkt dat voor een aantal percelen de situatie voldoende is onderzocht en mogelijk ook gesaneerd. Dat geldt niet voor alle. Bovendien is voor de percelen die wel zijn onderzocht niet zeker of sinds het bodemonderzoek nog activiteiten hebben plaatsgevonden die belastend zijn voor de bodemkwaliteit. Gezien de aard van het gebied is het daarom van belang dat direct voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning door middel van bodemonderzoek wordt vastgesteld wat de bodemkwaliteit is en of eventuele sanering noodzakelijk is. Het is kostbaar om het onderzoek ten tijde van de voorbereiding van dit bestemmingsplan voor het gehele plangebied uit te voeren, terwijl niet zeker is of de mogelijk geachte bedrijfswoningen worden gebouwd. De bedrijfswoningen worden in dit bestemmingsplan onder voorwaarden bij recht mogelijk gemaakt. Een van die voorwaarden is het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek. Daaruit moet de financiële uitvoerbaarheid en geschiktheid van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem afdoende blijken om uiteindelijk tot vergunningverlening voor een bedrijfswoning over te kunnen gaan.
Conclusie
Op voorhand is er van uitgegaan dat het plangebied met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vooralsnog geen belangrijke beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan betekent. Om definitieve zekerheid te krijgen moet bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het mogelijk maken van de bouw van een bedrijfswoning een bodemonderzoeksrapport worden overlegd, waaruit moet blijken dat de bodem geschikt is of geschikt gemaakt kan worden (door middel van sanering) voor het beoogde gebruik.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing
Halverwege de Tussendiepen loopt een hoogspanningsverbinding. De hoogspanningsverbinding loopt in noord-zuid richting over de woonwijk De Drait en het Industrieterrein de Haven. Daarmee loopt de verbinding ook over het plangebied.
In het kader van het bestemmingsplan 'Drachtstervaart - In de Luwte 1 (Eiland 1, 2 en 3 en Parkzoom)' heeft de gemeente onderzoek gedaan naar de effecten van magnetische straling bij de hoogspanningsverbinding. Uit het onderzoek blijkt dat de effecten tot een afstand van 35 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding reiken. Hier is in het bestemmingsplan 'Drachtstervaart - In de Luwte 1 (Eiland 1, 2 en 3 en Parkzoom)' daarom sprake van een "milieuzone - magneetveldzone".
De aanduiding "milieuzone - magneetveldzone" is in het voorliggende bestemmingsplan ook van toepassing aan weerszijden van de hoogspanningsleiding. Hier is het niet toegestaan om gebouwen zoals woningen te bouwen. Mits er is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gezondheid van personen, kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning hiervan afwijken.
Gezien dit beleid kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat binnen een zone van 35 m ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding bedrijfswoningen moeten worden uitgesloten, maar er bestaat ook geen zekerheid dat deze kunnen worden gerealiseerd. Daarom is er in dit plan van uitgegaan dat deze woningen niet kunnen worden gebouwd.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door de aanwezigheid van leidingen.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de verplichting voor een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Daarom dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld, dan wel dient een afweging in het kader van het bestemmingsplan te worden gemaakt.
Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Dat is met voorliggend bestemmingsplan het geval. In dat verband is de inhoud van dit hoofdstuk 4 opgenomen in de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Tussendiepen-Vaartzijde, die vooruitlopend op de bestemmingsplanprocedure aan het bevoegd gezag (i.c. het college van burgemeester en wethouders) voorgelegd ter beoordeling. Het bevoegd gezag dient op basis daarvan te besluiten in hoeverre een uitgebreide m.e.r.-procedure voor het planvoornemen aan de orde is.
Dit bestemmingsplan vormt een partiële herziening van het bestemmingsplan Industrieterrein De Haven, vastgesteld 2012-08-03, het moederplan. Het plan bevat de bestemmingen 'Bedrijventerrein' en 'Water' en maakt het naast alle mogelijkheden die het geldend bestemmingsplan al biedt, ook mogelijk om bedrijfswoningen, haven(tje)s en scheepshellingen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' te realiseren. De bestemming 'Water' is onveranderd; ook de andere bepalingen in het hoofdstuk 'Algemene regels' zijn onveranderd. Regels die in de betreffende bestemmingen of algemene regels van het geldende plan aanwezig zijn, maar niet relevant zijn voor het onderhavige plan voor de Tussendiepen - Vaartzijde, zijn verwijderd.
Ten slotte zijn conform de uitgangspunten in het beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 1 bij de toelichting) regels opgenomen met betrekking tot het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor:
De hoogspanningsverbinding in het plangebied is onder de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' gebracht, met een bebouwingsvrije afstanden aan weerszijden daarvan. Op de hiervoor bestemde gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Afwijkende werkzaamheden mogen alleen worden uitgevoerd op grond van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders. Ook de gebiedsaanduiding "milieuzone - magneetveldzone" is opgenomen voor het tegengaan van een te hoge magnetische straling, veroorzaakt door de hoogspanningsverbinding. Er kan alleen met een omgevingsvergunning worden gebouwd, waarbij moet worden getoetst of er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gezondheid van personen. Er zijn regels opgenomen, zodat ter plaatse van de percelen met deze dubbelbestemming of gebiedsaanduiding alleen een bedrijfswoning mag worden gerealiseerd als de volksgezondheid niet onevenredig wordt geschaad en de hoogspanningsbeheerder ermee in kan stemmen.
De opzet van de regels is voor het overige in overeenstemming met het moederplan.
Uit de Wro en het Bro volgen een aantal wettelijke regels voor de procedure omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan. De fasen die men hierin kan onderscheiden, betreffen:
Voorbereidingsfase
In de voorbereidingsfase wordt het voorontwerpbestemmingsplan opgesteld. Ter voldoening aan de verplichtingen voortvloeiend uit artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit plan ter advisering voorgelegd aan de overlegpartners. Hun reacties zijn in dit ontwerpbestemmingsplan verwerkt.
Terinzageleggingsfase
Vervolgens wordt dit ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan een ieder een zienswijze kenbaar maken.
Vaststellingsfase
De gemeenteraad beslist binnen 12 weken na de terinzagelegging over de vaststelling van het bestemmingsplan. Gelijktijdig neemt de raad ook een beslissing op de eventuele zienswijzen.
Beroepsfase
Na vaststelling van het bestemmingsplan wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een dag na afloop van de beroepstermijn treedt het bestemmingsplan in werking, tenzij tijdens de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is gevraagd en toegekend.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemers. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemers worden gedragen.
Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding en voor de kosten die voortvloeien uit de voorbereiding van en de uitvoering van een omgevingsvergunningsprocedure in het kader van dit plan. Hiervoor wordt met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst moet zijn gesloten voordat het plan kan worden vastgesteld.
Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer deze boven de 5% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. Deze kosten zullen op de initiatiefnemers worden verhaald.
Kostenverhaal
De gemeente zal met de initiatiefnemers een overeenkomst sluiten voorafgaand aan de vaststelling van het plan die ertoe leidt dat de gemeente de kosten die door de planprocedure en de uitvoering van het plan door de gemeente worden gemaakt, op de initiatiefnemers kan verhalen. De gemeente zal daarom geen exploitatieplan vaststellen.
Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemers. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een planschade-overeenkomst wordt gesloten voorafgaand aan de vaststelling van dit plan. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Dit bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij vindt in eerste instantie overleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaats. De resultaten ervan worden in het bestemmingsplan verwerkt.
De coöperatieve vereniging BéVé Tussendiepen heeft het plan aan alle betrokken leden toegestuurd ter informatie. De gemeente Smallingerland heeft het plan voor het wettelijk verplichte overleg (ex artikel 3.1.1 Bro) aan de overlegpartners toegestuurd. Gemeente Smallingerland heeft geen inspraak op het plan gehouden, maar legt na het wettelijke overleg het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage voor zienswijzen (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening). Eventueel ingekomen zienswijzen worden waar nodig verwerkt in het bestemmingsplan.
Na de zienswijzenperiode besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is op het besluit van de raad beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het kader van bestuurlijk overleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. In onderstaande volgt het resultaat van dit vooroverleg.
Provincie Fryslân heeft in het kader van het overleg advies over het plan gegeven (zie Bijlage 10 bij deze toelichting). Het advies spitst zich toe op vijf aspecten die als volgt in het plan zijn verwerkt:
Brandweer Fryslân heeft het eveneens haar overlegadvies gegeven (zie ook Bijlage 11 bij deze toelichting), waaruit blijkt dat de brandweer zich in het plan kan vinden. Verder is in het advies aandacht besteed aan de externe veiligheid. De brandweer adviseert om op basis van artikel 13 van het Bevi een verantwoording van het groepsrisico uit te laten voeren en de paragraaf externe veiligheid in de toelichting van het bestemmingsplan aan te passen. Beide adviezen zijn uitgevoerd door aanpassing van paragraaf 4.6 van de toelichting. De overige adviezen hebben betrekking op enkele uitvoeringsaspecten die voor de opzet en onderbouwing van het plan niet van belang zijn. Deze adviezen komen bij de uitvoering van het plan wel aan de orde.
Door initiatiefnemers is in samenwerking met de gemeente een inloopbijeenkomst voor bewoners van De Luwte en ondernemers op Tussendiepen georganiseerd op 12 juli 2023. Aanwezigen op de bijeenkomst hebben reactie op de plannen achtergelaten. In Bijlage 12 is hiervan verslag gedaan. Het document bevat een overzicht van die reacties en het voorlopig antwoord dat daarop gegeven is door gemeente en initiatiefnemers. Door de gemeenteraad zal de verslaglegging van de inloopbijeenkomst worden meegewogen bij de formele besluitvorming rondom voorliggend bestemmingsplan.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het bestemmingsplan geeft de gemeente iedereen de mogelijkheid om kennis te kunnen nemen van het plan en eventueel te reageren op de inhoud ervan. Er wordt geacht dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.