direct naar inhoud van Regels
Plan: Drachten - Tussendiepen Vaartzijde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2023BHA010-0301

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Drachten - Tussendiepen Vaartzijde met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2023BHA010-0301 van de gemeente Smallingerland;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar op basis van de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.6 archeologische waarden:

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.9 bedrijfswonen:

het wonen in een bedrijfswoning;

1.10 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.11 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor werk aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.13 bestaand(e) (situatie):
  • a. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van dit plan;
  • b. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw die qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, vliering en zolder;

1.20 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop op basis van de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.22 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar op basis van de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.24 café:

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.25 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 dienstverlening:

met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven;

1.28 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, die gericht is op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.30 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.32 geldend akoestisch onderzoeksrapport

het akoestisch onderzoeksrapport dat als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;

1.33 geldend inventariserend ecologisch onderzoeksrapport:

het ecologisch onderzoek dat als Bijlage 2 bij deze regels is gevoegd, waarvan de publicatiedatum 1 maart 2022 is en dat op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen niet ouder is dan drie jaar;

1.34 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.35 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.36 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen die dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.37 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke op basis van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.38 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.39 huishouden:

één of twee personen, al dan niet met hun biologische, geadopteerde, pleeg- en/of eigen kinderen en/of kleinkinderen, die gebruik maken van één (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, de functie en de bouwmassa als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.42 hotel:

een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;

1.43 jachthaven:

haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren of afgemeerd houden van recreatie- of pleziervaartuigen;

1.44 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, en geen bouwwerk is waarvoor op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist;

1.45 kantine:

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

1.46 kantoor:

een gebouw dat door indeling en inrichting kennelijk is bestemd te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.47 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.48 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.49 kwetsbaar object:

een object waarvoor op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.50 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

1.51 logiesverstrekking:

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

1.52 maatvoering:

de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;

1.53 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.54 mensa:

een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;

1.55 milieuafstand:

de grootste voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand ten opzichte van een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.56 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.57 natuurwaarden:

geologische, bodemkundige en biologische waarden;

1.58 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.59 peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.60 pergola:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde van een poortachtige constructie, primair bestemd om er beplanting langs te laten groeien, alsmede een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.61 perifere detailhandel:

detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen en de detailhandel in auto's, boten, caravans, tuincentra, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede wooninrichting waaronder meubels, die vanwege de omvang en aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling;

1.62 permanente bewoning:

het gebruik van een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw als vaste woonplaats;

1.63 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.65 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.66 recreatief vaartuig:

een vaartuig dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

1.67 religieuze voorziening:

een voorziening ten dienste van de uitoefening van een godsdienst;

1.68 restauratieve voorziening:

voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;

1.69 risicovolle inrichting:

een inrichting, waarbij op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.70 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.71 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.72 tuincentrum:

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;

1.73 vaste woonplaats:

woonplaats voor degene die op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, het adres waar de post wordt bezorgd en waarbij tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar centrale levensplaats fungeert;

1.74 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.75 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.76 volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

1.77 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.78 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat is gericht op de vervaardiging en/of assemblage van vuurwerk en/of de (detail)handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, dan wel de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.79 wonen:

het huisvesten van één (afzonderlijk) huishouden in een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of in een woning van een woongebouw, waarbij een (bedrijfs- of tussen)woning, woonhuis of een woning in een woongebouw uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning;

1.80 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.81 woonhuis:

een woning van ten hoogste drie bouwlagen, die qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.82 woonschip:

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

1.83 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de bebouwde oppervlakte:

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 m boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.3 de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;

2.4 de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Meetverschillen:

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

2.10 Uitzonderingsregel:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 m buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 onder de categorieën 1, 2 en 3.1,

evenals voor:

  • b. een diervoederfabriek, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - diervoederfabriek";
  • c. een standbouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - standbouw";
  • d. een timmerbedrijf, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - timmerbedrijf";
  • e. bedrijven met watersportgebonden bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - watersport";
  • f. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en/of ruimtebehoevende hobby's, met uitzondering van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • g. het bedrijfswonen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1", "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" en "specifieke vorm van wonen - wonen-werken";
  • h. de bestaande hoogspanningsverbinding,

en voor de daarbij behorende:

  • i. restauratieve voorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen en water;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. wegen, straten en paden;
  • m. openbare nutsvoorzieningen;
  • n. kunstobjecten;
  • o. tuinen en erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 3.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten dienste van de bestemming zoals bedrijfsgebouwen en een aan een bedrijf gerelateerde kantoorruimte alsmede voor bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1" en ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2";
  • b. andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen en kunstobjecten.
3.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken met dien verstande dat schiphuizen ook buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd mits:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
    • 2. de breedte langs het water maximaal 4 m bedraagt;
    • 3. een omgevingsvergunning voor een bedrijfswoning op het betreffende bouwperceel is verleend en onherroepelijk is geworden;
  • b. bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijgebouwen mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1", met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijf maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
    • 2. de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag zijn;
    • 3. de goothoogte van een bedrijfswoning maximaal 6 m mag zijn;
  • c. bedrijfswoningen en de daarbij behorende bijgebouwen mogen alleen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" - voor zover deze aanduiding niet samenvalt met de aanduiding 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en/of de aanduiding "milieuzone - magneetveldzone" - met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijf maximaal één bedrijfswoning mag worden gebouwd;
    • 2. de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag zijn;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning maximaal 12 m mag zijn;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dove gevel" en op de bouwlaag zoals aangegeven op p. 14-16 in het akoestisch onderzoek in Bijlage 3, dient de gevel van het hoofdgebouw als dove gevel te worden gebouwd, tenzij uit nader akoestisch onderzoek blijkt dat een dove gevel geheel of gedeeltelijk niet noodzakelijk is;
  • d. de afstand van een gebouw of overkapping tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 m zijn, tenzij de bestaande afstand kleiner is waarbij in dat geval de bestaande afstand van toepassing blijft;
  • e. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en overkappingen mag maximaal 15 m zijn;
  • f. het bebouwingspercentage van een bouwperceel mag maximaal 80% zijn.
3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen en pergola's mogen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 m zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel en/of buiten een strook van 10 m grenzend aan de ter hoogte van de Drachtster Feart gelegen perceelgrens wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 m zijn;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 m zijn;
  • d. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 m zijn;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag, met uitzondering van de bestaande hoogspanningsmasten, maximaal 20 m zijn.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingsbevoegdheid bouwen bedrijfswoningen

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de regel van lid 3.2.2 sub c en toestaan dat bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd buiten de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" en "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1" maar binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - wonen-werken" mits:
    • 1. per bedrijf maximaal één bedrijfswoning wordt gebouwd;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
    • 3. de afstand tot de voorste (aan de wegzijde gelegen) perceelgrens ten minste 40 m bedraagt;
    • 4. de inhoud van een bedrijfswoning maximaal 750 m³ bedraagt;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning maximaal 12 m bedragen;
    • 6. uit onderzoek blijkt dat de milieukundige bodemkwaliteit van het bouwperceel geschikt is voor de functie bedrijfswonen;
    • 7. uit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van beperking van de gebruiksmogelijkheden van bedrijven in de omgeving;
    • 8. uit onderzoek blijkt dat bij realisatie van een bedrijfswoning wordt voldaan aan de wettelijk geldende grenzen voor het geluidsniveau binnen de geluidsgevoelige ruimten van een woning (binnenwaarde);
    • 9. uit ecologisch onderzoek blijkt dat voor het betreffend perceel de op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten en gebieden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. de regel van lid 3.2.2 sub c en toestaan dat bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd binnen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" en tevens binnen de aanduiding 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' en/of de aanduiding milieuzone - magneetveldzone", mits uit onderzoek blijkt dat de volksgezondheid niet onevenredig wordt geschaad en de hoogspanningsbeheerder instemt met de realisatie van de bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de regel van lid 3.2.2 sub c en toestaan dat bedrijfswoningen en daarbij behorende bijgebouwen worden gebouwd buiten de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" maar binnen de aanduiding 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', mits:
    • 1. de goot- en bouwhoogte van een bedrijfswoning maximaal 12 m bedragen;
    • 2. uit onderzoek blijkt dat de milieukundige bodemkwaliteit van het bouwperceel geschikt is voor de functie bedrijfswonen;
    • 3. uit onderzoek blijkt dat er geen sprake is van beperking van de gebruiksmogelijkheden van bedrijven in de omgeving;
    • 4. uit onderzoek blijkt dat bij realisatie van een bedrijfswoning wordt voldaan aan de wettelijk geldende grenzen voor het geluidsniveau binnen de geluidsgevoelige ruimten van een woning (binnenwaarde);
    • 5. uit ecologisch onderzoek blijkt dat voor het betreffend perceel de op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten en gebieden niet onevenredig worden geschaad;
    • 6. uit onderzoek blijkt dat de volksgezondheid niet onevenredig wordt geschaad.
3.3.2 Andere afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de regel van lid 3.2.2 sub c en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind dan wel een gebouw op de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
  • b. de regel van lid 3.2.2 sub e en toestaan dat de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw wordt vergroot tot maximaal 30 m;
  • c. de regel van lid 3.2.2 sub f en toestaan dat het bebouwingspercentage per bouwperceel wordt vergroot tot maximaal 90%, mits in voldoende mate op eigen terrein in parkeerbehoefte kan worden voorzien;
  • d. de regel van lid 3.2.3 sub a en toestaan dat erf- en terreinafscheidingen buiten de aangegeven bouwvlakken worden gebouwd;
  • e. de regel van lid 3.2.3 sub c en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt vergroot tot maximaal 2 m;
  • f. de regel van lid 3.2.3 sub f en toestaan dat de bouwhoogte van overige andere bouwwerken wordt vergroot tot maximaal 40 m;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning alleen kan worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de woonsituatie;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan:
    • 1. productiegebonden detailhandel;
    • 2. detailhandel in watersportgebonden artikelen bij bedrijven met watersportgebonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte per watersportgebonden bedrijf maximaal 75 m² mag zijn;
    • 3. detailhandel in watersportgebonden volumineuze goederen bij bedrijven met watersportgebonden bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat de verkoopvloeroppervlakte minimaal 300 m² per watersportgebonden bedrijf moet zijn;
    • 4. de in Bijlage 1 genoemde vormen van detailhandel behorende bij de bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd onder de categorieën 1 en 2;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • e. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden als jachthaven;
  • g. het bouwrijp maken van de gronden en het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 3.1 sub k opgenomen bestemmingsomschrijving en de in lid 3.2.2 sub c opgenomen bouwregel zonder dat:
    • 1. uit onderzoek blijkt dat de milieukundige bodemkwaliteit van het bouwperceel geschikt is voor de functie bedrijfswonen;
    • 2. geheel kan worden voldaan aan de eisen die het geldend akoestisch onderzoeksrapport aan een bedrijfswoning voor het betreffende perceel stelt;
    • 3. uit het geldend inventariserend ecologisch onderzoeksrapport in Bijlage 2 blijkt dat voor het betreffende perceel:
      • geen aanvullend ecologisch onderzoek noodzakelijk is;
      • dan wel dat het in dat rapport noodzakelijk geachte aanvullend ecologisch onderzoek is uitgevoerd en dat een eventueel daaruit voortvloeiende ontheffing Wet natuurbescherming voor beschermde soorten is verkregen;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. bêd en brochje buiten een bedrijfswoning plaatsvindt;
    • 2. het aantal kamers voor bêd en brochje per adres meer dan 2 bedraagt;
    • 3. de activiteiten worden uitgeoefend door een ander dan de hoofdbewoner van het perceel;
    • 4. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
  • i. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het innemen van een ligplaats in een schiphuis, indien ter plaatse niet gewoond wordt in een bedrijfswoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de regel van lid 3.1 onder a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die niet zijn genoemd in Bijlage 1 maar die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven in de categorie die op grond van de planregels is toegestaan op voorwaarde dat het geen risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
  • b. de regel van lid 3.4 onder b en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik voor ondergeschikte detailhandel bij groothandelsbedrijven waarbij maximaal 25% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag worden gebruikt met een maximum van 100 m² en er geen wezenlijke concurrentie ontstaat met de detailhandelsvoorzieningen in het kernwinkelgebied.
3.5.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het afgraven van gronden voor het realiseren van ligplaatsen ten behoeve van bedrijven met watersportgebonden bedrijfsactiviteiten;
  • b. het afgraven van gronden voor het realiseren van een insteekhaven ten behoeve van bedrijven met watersportgebonden en/of watergerelateerde bedrijfsactiviteiten;
  • c. het afgraven van gronden voor het realiseren van een insteekhaven met ligplaatsen ten behoeve van het bedrijfswonen;
  • d. het afgraven van gronden voor het realiseren van een scheepshelling;
  • e. het aanbrengen van oeverbescherming.
3.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 3.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
3.6.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1, sub a is toelaatbaar voor een strook langs de oever op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - watersport" tot ten hoogste de helft van de oeverlengte van het desbetreffende bouwperceel, met dien verstande dat:
    • 1. de lengte langs het water maximaal 50 m mag zijn;
    • 2. de natuurlijke oever zoveel mogelijk in stand dient te blijven met oog op het handhaven van het bestaande beeld van de Drachtster Feart,

en kan alleen worden verleend wanneer:

    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen;
    • 2. het volume van de te ontgraven grond voor de te realiseren insteekhaven tezamen met het volume van de al ontgraven grond van de inmiddels op grond van dit plan gerealiseerde insteekhavens minder dan 10.000 m3 bedraagt;
    • 3. hierover advies is gevraagd aan het waterschap.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1, sub b kan alleen worden verleend als:
    • 1. de insteekhaven strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het desbetreffende bedrijf dan wel dat inmiddels een omgevingsvergunning voor een bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel is verleend en onherroepelijk is geworden, met dien verstande dat indien ter plaatse de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geldt een omgevingsvergunning voor een bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel niet vereist is;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen;
    • 3. het volume van de te ontgraven grond voor de te realiseren insteekhaven tezamen met het volume van de al ontgraven grond van de inmiddels op grond van dit plan gerealiseerde insteekhavens minder dan 10.000 m3 bedraagt;
    • 4. hierover advies is gevraagd aan het waterschap,

met dien verstande dat:

    • 1. per bouwperceel maximaal de helft van de oever mag worden uitgegraven, met een maximale breedte (diepte) van 30 m;
    • 2. het overige deel van de oever dient een natuurlijke oever te zijn, met uitzondering van de gronden gelegen langs de grote insteekhaven (die gelegen is langs De Lier).
  • c. Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1, sub c is toelaatbaar voor een strook langs de oever tot ten hoogste de helft van de oeverlengte van het desbetreffende bouwperceel, met dien verstande dat:
    • 1. de lengte van de haven langs het water maximaal 50 m mag zijn;
    • 2. de diepte van de haven van maximaal 30 m mag zijn gerekend vanuit de perceelgrens aan de zijde van de Drachtster Feart;
    • 3. de natuurlijke oever zoveel mogelijk in stand dient te blijven met oog op het handhaven van het bestaande beeld van de Drachtster Feart,

en kan alleen worden verleend als:

    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen;
    • 2. het volume van de te ontgraven grond voor de te realiseren insteekhaven tezamen met het volume van de al ontgraven grond van de inmiddels op grond van dit plan gerealiseerde insteekhavens minder dan 10.000 m3 bedraagt;
    • 3. hierover advies is gevraagd aan het waterschap;
    • 4. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning is verleend en de bedrijfswoning gereed is gemeld bij de gemeente.
  • d. Een vergunning als bedoeld in lid 3.6.1 sub d is toelaatbaar voor een strook langs de oever tot ten hoogste de helft van de oeverlengte van het desbetreffende bouwperceel, met dien verstande dat:
    • 1. de lengte van de haven langs het water maximaal 50 m mag zijn;
    • 2. de diepte van de haven van maximaal 30 m mag zijn gerekend vanuit de perceelgrens aan de zijde van de Drachtster Feart;
    • 3. de natuurlijke oever zoveel mogelijk in stand dient te blijven met oog op het handhaven van het bestaande beeld van de Drachtster Feart,

en kan alleen worden verleend als:

    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen;
    • 2. hierover advies is gevraagd aan het waterschap;
    • 3. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning is verleend en de bedrijfswoning gereed is gemeld bij de gemeente.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheden
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door:
    • 1. het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - standbouw", als de betreffende functie is beëindigd;
    • 2. het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - timmerbedrijf", als de betreffende functie is beëindigd;
  • b. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen door het toekennen van de mogelijkheid om een bedrijfswoning te bouwen buiten de bouwpercelen met de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 1", "specifieke vorm van wonen - bedrijfswoning 2" en "specifieke vorm van wonen - wonen-werken".
3.7.2 Beoordelingscriteria
  • a. De in lid 3.7.1 onder a genoemde wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast mits:
    • 1. er geen wezenlijke concurrentie ontstaat met de detailhandelsvoorzieningen in het kernwinkelgebied;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte van een bedrijf minimaal 1.500 m² is;
  • b. De in lid 3.7.1 onder b genoemde wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast, mits:
    • 1. op het bouwperceel van het bedrijf nog geen bedrijfswoning aanwezig is;
    • 2. voor het bouwen de regels als bedoeld in lid 3.2.2 sub c worden toegepast, en daarnaast de volgende bouwregels:
      • de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrens ten minste 3 m bedraagt;
      • de afstand tot de voorste (aan de wegzijde gelegen) perceelgrens ten minste 40 m bedraagt;
    • 3. uit onderzoek blijkt dat de milieusituatie niet onevenredig wordt geschaad, waarbij in ieder geval aan de volgende voorwaarden moet zijn voldaan:
      • er mag geen sprake zijn van beperking van de gebruiksmogelijkheden van bedrijven in de omgeving;
      • bij realisatie van een bedrijfswoning moet kunnen worden voldaan aan de wettelijk geldende grenzen voor het geluidsniveau binnen de geluidsgevoelige ruimten van een woning (binnenwaarde);
    • 4. uit ecologisch onderzoek blijkt dat:
      • voor het betreffend perceel de op grond van de Wet natuurbescherming beschermde soorten en gebieden niet worden geschaad.

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterlopen en waterpartijen;
  • b. scheepvaartverkeer;
  • c. bermen en beplantingen,

evenals voor de daarbij behorende:

  • d. aanleggelegenheid;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. kunstobjecten;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. de bestaande hoogspanningsverbinding.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 4.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen;
  • b. andere bouwwerken, zoals kunstobjecten en kunstwerken.
4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een gebouw mag maximaal 75 m³ zijn;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 4 m zijn.
4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 m zijn;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, waaronder kunstwerken, mag maximaal 5 m zijn.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • het vergraven, dempen, ondertunnelen of overkluizen van watergangen en waterpartijen.
4.3.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 4.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
4.3.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen of de belangen van de scheepvaart;
  • b. hierover advies is gevraagd aan het waterschap.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als jachthaven;
  • b. het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen;
  • c. het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen;
  • d. het gebruik van de gronden langer dan zes weken achtereen als liggelegenheid voor beroepsvaartuigen;
  • e. het gebruik van de gronden voor het aanleggen van vaartuigen langer dan drie achtereenvolgende werkdagen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van lid 4.4 en toestaan dat gronden gebruikt worden als liggelegenheid voor rondvaartboten.

4.5.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Leiding - Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met een belemmeringenstrook ter breedte van 20 m aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.

5.2 Voorrangsbepaling

De belangen van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.3 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 5.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
  • b. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van hoogspanningsverbindingen mag maximaal 40 m zijn.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 5.3 en toestaan dat in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken tóch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de hoogspanningsverbinding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de hoogspanningsverbindingbeheerder.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het planten van bomen.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. prostitutiedoeleinden en seksinrichtingen, behalve als dit duidelijk is toegestaan in de bestemmingsregels;
  • b. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • c. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • d. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  • e. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, waaronder kampeermiddelen.
7.2 Uitzonderingen

Lid 7.1 geldt niet voor:

  • a. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  • c. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  • d. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden en de watergangen.
7.3 Afwijken van de gebruiksregels
7.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in Artikel 1, lid 1.39 en toestaan dat een ander type huishouden zich vestigt, mits is voldaan aan hetgeen is gesteld in de door de raad vastgestelde beleidsnota 'Verruimen begrip huishouden', dan wel diens rechtsopvolger.

7.3.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • de woonsituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 milieuzone - magneetveldzone
8.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - magneetveldzone" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge magnetische straling, veroorzaakt door de hoogspanningsverbinding.

8.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) mogen ter plaatse van de gebiedsaanduiding "milieuzone - magneetveldzone" op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd.

8.1.3 Afwijken van de bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - magneetveldzone" kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van lid 8.1.2 in die zin dat gebouwen worden gebouwd, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gezondheid van personen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 m.
9.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming van gronden worden gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 m, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;
  • b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn;
  • c. de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd.
10.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in artikel 10.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

“Regels van het bestemmingsplan "Drachten - Tussendiepen Vaartzijde "