direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden Buitengebied - Rijksweg 194 Jirnsum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Rijksweg 194 te Jirnsum bevindt zich een agrarisch bedrijf waarvan de agrarische activiteiten zijn gestopt. De initiatiefnemer wil de bestaande agrarische opstallen slopen en hiervoor op dezelfde plaats een reguliere woning bouwen door gebruik te maken van de ruimte-voor-ruimte-regeling.

De bestaande bedrijfswoning blijft behouden, maar wordt gesplitst in twee reguliere woningen. In de toekomstige situatie wil initiatiefnemer de mogelijkheid hebben tot drie reguliere woningen in het plangebied, waarvan één twee-onder-één-kapper (dit wordt gerealiseerd in de bestaande boerderijwoning) en één vrijstaande woning.

De initiatiefnemer heeft een principeverzoek ingediend bij de gemeente Leeuwarden en deze heeft positief gereageerd op het plan. De gemeente heeft twee voorwaarden gesteld:

  • Voor verkeer en vervoer is het advies gegeven om de inrit niet aan te sluiten op de Terprane, maar op de bestaande aansluiting op het fietspad langs de Rijksweg.
  • Het plan voldoet aan artikel 1.6.1. van de Verordening Romte. Voor de kwaliteitsverbetering is een landschappelijk inpassingsplan verplicht.

De huidige ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit voorliggende document voorziet hierin

1.2 Begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke rand van Jirnsum in het buitengebied. Aan de oostzijde ligt het industrieterrein It String. Aan de zuid- en westzijde bevinden zich landerijen.

Het plangebied wordt begrensd door het kadastrale perceel bekend als gemeente Grouw, sectie L, nummer 936. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Luchtfoto van het plangebied (bron: cyclomedia.nl)

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan, Buitengebied 2008, dat is vastgesteld op 22 december 2010 door de voormalige gemeenteraad Boarnsterhim. In dit bestemmingsplan is het plangebied aangewezen als 'Agrarisch gebied'. Op de plankaart is een bouwgrens/bebouwingsrichting opgenomen. In figuur 1.3 is een uitsnede van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Plankaart van het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Het bouwen en het in gebruik nemen van de gronden ten behoeve van reguliere bewoning is niet toegestaan. Het initiatief is daarom in strijd met het bestemmingsplan.

Naast het bestemmingsplan zijn meerdere herzieningen en paraplubestemmingsplannen die gelden in het plangebied. Het gaat om de volgende plannen:

  • Bestemmingsplan Buitengebied 2008 Tweede partiële herziening
  • Leeuwarden - Kamerverhuur
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening parkeren
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Plan voor de zon
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Woningsplitsing en woonzorgfuncties
  • Leeuwarden - Partiële herziening kleine windturbines

De relevante parapluplannen en herzieningen zijn hieronder nader toegelicht:

  • Partiële herziening Archeologie

De gemeente Leeuwarden heeft op 29 maart 2022 het paraplubestemmingplan Partiële herziening Archeologie vastgesteld. Dit ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Voor onderhavig plangebied gelden op grond van de 'Partiële herziening Archeologie' de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. In paragraaf 4.7 wordt ander ingegaan op het aspect archeologie.

  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiele herziening parkeren

In deze partiële herziening is een regel opgenomen met betrekking tot parkeren. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. In paragraaf 2.3 wordt nader ingegaan op parkeren.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In het plangebied bevindt zich, op ruime afstand van de Rijksweg, nabij het dorp Jirnsum een voormalig agrarisch pand. Op het perceel zijn een bedrijfswoning, kuilvoerplaten en een kleine stal aanwezig. De voormalige grote ligboxenstal en mestsilo zijn al gesloopt. Langs de zuidwestzijde van de Rijksweg bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven, terwijl aan de overkant van de Rijksweg een gezoneerd industrieterrein ligt. Het plangebied beschikte oorspronkelijk over ongeveer 1.300 m2 aan agrarische opstallen, inclusief de gesloopte schuur en mestsilo. In figuur 2.1 en 2.2 zijn luchtfoto's opgenomen waarin de invulling van het plangebied wordt geïllustreerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0004.jpeg"

Figuur 2.1. Plangebied met luchtfoto bestaande situatie (bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2. Luchtfoto van het plangebied in 2019 (bron: Cyclomedia.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om de (voormalige) bedrijfswoning te gaan gebruiken als reguliere woning en deze bedrijfswoning op te splitsen zodat twee woningen ontstaan. Daarnaast wordt in ruil voor het slopen van de agrarische opstallen een nieuwe vrijstaande woning met bijgebouw gerealiseerd. In figuur 2.3 is de toekomstige inrichting van het plangebied weergegeven. De toekomstige woning het bijgebouw worden gerealiseerd achter op het perceel ter hoogte van de voormalige kleine schuur.

Om het voornemen mogelijk te maken moet op het perceel circa 1.300 m2 aan agrarische opstallen worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.3. Toekomstige situatie (bron: Ontwerpburo Wietze Dijkstra)

In de toekomstige situatie wordt een vrijstaande woning met bijgebouw mogelijk gemaakt. De vrijstaande woning heeft één verdieping en heeft een zadeldak. De woning heeft het uiterlijk van een moderne boerderijschuur en is daarmee passen in het landschap. Het bijgebouw bestaat uit één bouwlaag met zadeldak. In figuur 2.4 is de toekomstige woning en bijgebouw weergegeven. In bijlage 1 staat de voorlopige ontwerptekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.4 (Voorlopige) voorgevel van de toekomstige bebouwing (bron: Ontwerpburo Wietze Dijkstra)

Landschappelijke en ruimtelijke inpassing

In de huidige situatie is een groot deel van plangebied omgeven door een bomenwal aan de noord-, oost- en zuidzijde. De nieuwe woning ligt echter 'kaal' in het landschap en daarom is het noodzakelijk de bomensingel door te trekken en aan te laten sluiten op de bestaande bomensingel. Voor deze ontwikkeling wordt een landschappelijk inpassingplan opgesteld. Deze is als bijlage 1 bij de regels gevoegd en in figuur 2.5 weergegeven. Het landschappelijk inpassingplan is opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0008.png"

Figuur 2.5 Landschappelijke inpassing met toevoeging bomen (bron: Rho adviseurs)

Waterrobuust bouwen

In het kader van waterrobuust bouwen wordt rekening gehouden met het NAP. Het plangebied ligt circa op - 1,0 en -0,5 m NAP. In het kader van het tegengaan van (toekomstig) wateroverlast wordt de nieuwe woning verhoogd aangelegd tot minimaal 0 NAP.

2.3 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Daartoe wordt de parkeerbehoefte getoetst aan de hand van berekeningen op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. De kencijfers van het CROW zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Specifiek voor de parkeernormen wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid.

Parkeren

Bij nieuwbouwprojecten moeten de parkeernormen worden gehanteerd, zoals vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Leeuwarden 2014'. De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden opgelost.

Het plangebied ligt in het gebiedstype 'buitengebied' en de ontwikkeling voorziet in de realisatie van drie woningen. Alle woningen hebben een oppervlakte van 120 m2 of meer.

Tabel 1: Parkeerbehoefte

Type woning   Buitengebied   Aandeel bezoekers   Aantal woningen   Parkeerbehoefte  
Woning met
gebruiksoppervlakte >120 m2  
2,0   0,3   3   6,9  

Op het eigen erf is voldoende ruimte om de 7 parkeerplaatsen te realiseren. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels. Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast in de omgeving, omdat het plangebied voorziet in zijn eigen parkeerbehoefte.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 381 Toekomstbestendig parkeren). Voor de verkeersgeneratie dient rekening gehouden te worden met de categorie 'Koop, huis, vrijstaand' voor de vrijstaande woningen en 'koop, huis, tussen/hoek' voor de twee-onder-een-kap met 'Koop, huis, twee-onder-een-kap'. De locatie ligt in 'buitengebied' in een 'sterk stedelijke' gemeente. Voor de verkeersgeneratie is uitgegaan van een gemiddelde bandbreedte.

Tabel 2: Verkeersgeneratie

Type woning   Aantal   Kengetal   Verkeersgeneratie mvt/etmaal  
Koop, huis, vrijstaand   1   8,2   9  
Koop, huis, twee-onder-een-kap   2   7,8   16  
Totaal   3     25  

In de toekomstige situatie wordt een verkeersgeneratie van 24 mvt/etmaal verwacht.

Gelet op het feit dat in het plangebied een vrijstaande woning aanwezig is en de agrarische activiteiten stoppen, zal de verkeersgeneratie zeer gering toenemen. Het plangebied is gelegen aan de Rijksweg. Deze weg, met ter plaatse een maximale snelheid van 60 km/u, ontsluit het plangebied in zuidelijke richting naar Akkrum. Het verkeer kan, via noordelijke richting, naar de Grousterdyk rijden die vervolgens richting de A32 gaat. Deze wegen zijn voldoende uitgerust om de zeer geringe verkeersgeneratie af te wikkelen.

Conclusie

Door de ontwikkeling in het plangebied neemt de verkeersintensiteit op de ontsluitingswegen zeer beperkt toe en zal niet voor problemen zorgen. De toekomstige parkeerbehoefte wordt opgevangen in het plangebied zelf. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Friesland is nog niet aangewezen als NOVI-gebied.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI zijn twee instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    Voor Noord-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Fryslân onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied:bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen

In de ladder is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

Voor de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij een 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).

In het beoogde plan wordt planologisch gezien twee woningen toegevoegd. In de bestaande situatie is namelijk al een bedrijfswoning aanwezig. Momenteel is in jurisprudentie de lijn aanwezig dat een woningbouwproject van twaalf woningen of meer wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling blijft onder de gestelde grens en daarom is het niet noodzakelijk de ontwikkeling te toetsen aan de Ladder.

Op dit moment is het plangebied aan drie zijden omringd met een groene bomenstrook en is het aan één zijde open naar het landschap. Dit is in overeenstemming met de gestelde eisen voor de bebouwingsrichting in de toekomstige situatie. In de toekomstige situatie blijft de groenstrook behouden en wordt de bestaande bebouwingsrichting gehandhaafd. Er is dus sprake van een goede ruimtelijke inpassing.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele.

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van zuinig ruimtegebruik, omdat een bestaand bebouwd perceel opnieuw wordt ingevuld door de in onbruik geraakte agrarische opstallen ter plaatse te slopen en te vervangen door woningen. Hierdoor neemt het totale aantal vierkante meters aan bebouwing binnen het plangebied af. De vrijstaande woning en bijgebouw nemen minder ruimte in dan de huidige bebouwing. Daarnaast wordt er een nieuwe invulling gegeven aan de agrarische bedrijfswoning, waardoor het karakteristieke pand behouden blijft. Gezien deze aspecten is het voornemen passend binnen de Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele, die streeft naar een verstandige en efficiënte benutting van de ruimte.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld, deze is daarna een aantal keren partieel herzien. In de verordening zijn regels opgenomen die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals uitbreidingen bij bestaande bedrijven, toegevoegd worden.

In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid kunnen nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Waarbij wonen is toegestaan in de voormalige bedrijfswoning. Daarnaast kan in afwijking van artikel 1.1.1. maximaal één nieuwe woning in het landelijk gebied worden toegestaan op een bestaand solitair bouwperceel, mits minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf in het landelijk gebied wordt gesloopt. Hiervoor dient in de plantoelichting onderbouwd te worden dat de ruimtelijke kwaliteit op en rond het perceel aanzienlijk zal verbeteren en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving, en de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m².

Artikel 3.1.1 van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Van het bepaalde in lid 1 van artikel 3.1.1 kan worden afgeweken als het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat binnen het bestaand stedelijk gebied.

Artikel 7.2.2 stelt dat een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelbieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan.

Het voornemen voorziet in het hergebruik van de agrarische bedrijfswoning en hierin twee reguliere woningen realiseren en het slopen van de agrarische opstallen ten behoeve van een nieuwe vrijstaande woning. In totaal wordt 1.233 m2 aan agrarische opstallen gesloopt en komt en de oppervlakte van de nieuwe woning met bijgebouw is 300 m2. Hiermee wordt voldaan aan artikel 1.1.1.

Het plan is niet opgenomen in het woonplan, maar omdat er minder dan 11 woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied is deze toetsing niet aan de orde. Met het voorliggend plan wordt slechts één woning mogelijk gemaakt buiten bestaand stedelijk gebied, waardoor voldaan wordt aan artikel 3.1.1 (zie ook paragraaf 3.1). Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

Het plangebied is gesitueerd in weidevogelkansgebied. Er is geen sprake van extra verstoring op grond van artikel 7.2.2 Verordening Romte als de nieuwe ontwikkeling binnen het bestaande bouwperceel blijft. De ontwikkeling blijft binnen het bestaande bouwperceel en hiermee wordt voldaan aan artikel 7.2.2.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het beoogde plan niet strijdig is met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2015 geactualiseerd en is vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Het karakter van de groei is meer alleenstaanden, minder jongeren en meer ouderen. Met alle regio's in de provincie Fryslân zijn in 2013 woningbouwafspraken gemaakt. Hierbij is, vanwege een achterblijvende woningmarktontwikkeling in de daaraan voorafgegane jaren, overeengekomen om de woningbouwruimte voor de periode 2016-2025 op te rekken tot 2026.

Met dit beleidskader legt de gemeente voor de komende vijf en 10 jaar de volgende keuzes vast:

  • 1. Voor de dorpen zien we een behoefte van 250 woningen in tien jaar.

Het plan draagt op zeer geringe manier bij aan de behoefte van de 250 nieuwe woningen in dorpen. De eigenaar blijft zelf wonen in het plangebied, waardoor slechts twee woningen beschikbaar komen op de markt.

  • 2. De gemeente werkt alleen mee aan woningbouw buiten het gewenste concentratiegebied voor woningbouw wanneer dit de leefbaarheid in het gebied vergroot, er sprake is van herstructureringsopgave of gewenste herbestemming overige bebouwing.

Het gebied valt buiten het gewenste concentratiegebied. De agrarische activiteiten zijn gestopt en daarom is het gewenst de gronden een nieuwe bestemming te geven. In voorliggend plan worden de gronden herbestemd met 'Wonen'. Tevens zorgt het slopen van agrarische opstallen en het opknappen van de bestaande bebouwing voor het verhogen van de leefbaarheid in het buitengebied.

  • 3. De gemeente verleent in beginsel geen medewerking aan nieuwe woonbestemmingen op onbebouwde grond in en buiten bestaand stedelijk gebied.

Het planvoornemen voorziet geen woonbestemming op onbebouwde grond. Derhalve is dit uitgangspunt niet van toepassing op het planvoornemen.

  • 4. Er is een overaanbod aan kleine, regulier woningen. De gemeente werkt alleen mee aan woningbouwplannen voor woningen boven 65 m².

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van twee extra woningen met een groter oppervlak dan 65 m2 en voldoet hiermee aan gestelde eis.

Het planvoornemen past daarmee binnen het Afwegingskader woningbouw.

3.3.2 Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld.

Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.

Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.

Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt dit nader toegelicht in het bouwplan.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling sluit aan bij het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening.


Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behalve wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Onderzoek

Wegverkeerslawaai

De Rijksweg heeft ter hoogte van het plangebied een maximale toegestane snelheid van 60 km/uur. Voor het aspect wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek verricht en dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat ter hoogte van de woningen de geluidsbelasting onder de 48 dB blijft. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidszone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone mag de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet worden overschreden. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

Het plangebied ligt net buiten een geluidzone van het geluidgezoneerde industrieterrein. Binnen de gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' is het niet toegestaan geluidsgevoelige gebouwen te realiseren. Buiten deze gebiedsaanduiding vormt het realiseren van een geluidsgevoelig object geen probleem. De voormalige bedrijfswoning en toekomstige woning liggen niet in de gebiedsaanduiding. Een nader onderzoek naar dit aspect is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.2 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Onderzoek

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Op voorhand kan worden gesteld dat dit plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien valt het plan, met de bouw van 1 woning en de splitsing van een bestaand gebouw, onder de NIBM-regeling.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek (conform NEN5740 en NEN5725) uitgevoerd en dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn er vanuit milieuhygiënisch oogpunt aandachtspunten betreffende de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Uit het verkennend onderzoek is gebleken dat mogelijk op de onderzoekslocatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (criterium omvang sterke verontreiniging > 25 m3). Voor het bepalen van de omvang en verspreiding van de verontreiniging met zware metalen en PAK moet, voorafgaand aan eventuele grondwerkzaamheden, een nader bodemonderzoek (conform de NTA 5755) worden verricht. Er is een vervolgonderzoek gedaan en dit rapport is opgenomen in bijlage 4. Het onderzoek heeft aangetoond dat:

  • Ter plaatse van boring 6 (VO) is de sterke verontreiniging met zware metalen en PAK zowel horizontaal als verticaal afgeperkt. De sterke verontreiniging ter plaatse van boring 6 (0-80 cm -mv) is verder niet reproduceerbaar gebleken.
  • Ter plaatse van de aangetroffen puinresten (VO) zijn geen verhoogde gehalten aan asbest aangetroffen. Dit betekent dat de aanwezige puinresten in de bodem asbestvrij zijn.

Conclusie

De bodem is van voldoende kwaliteit voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleiding en (Bevb).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0009.jpg"

Figuur 4.1 Risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)

Onderzoek

Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd, zie figuur 4.1. Hieruit is naar voren gekomen dat het plangebied niet gelegen is binnen een invloedszone van een risicovolle inrichting, transportroute of buisleiding. Voor wat betreft het aspect externe veiligheid gelden daarom geen beperkingen voor dit bestemmingsplan.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het project op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Op het plan is de korte watertoetsprocedure van toepassing (bijlage 5) In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Voldoende

Klimaatadaptie: In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Met dit aspect is rekening gehouden door het plangebied een zo groen mogelijke inrichting te geven.

In het kader van waterrobuust bouwen wordt de toekomstige woning verhoogd aangelegd tot minimaal 0 NAP. Om de gronden te verhogen wordt gebruik gemaakt van grond uit de te graven sloot.

Toename verharding: Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat bij een toename van meer dan 2.500 m2 aan verhard oppervlak in het landelijk gebied 10% van deze toename wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Met de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is sprake van een afname aan verhard oppervlakte ten opzichte van de huidige situatie. Ten opzichte van de huidige situatie heeft het plan geen versnelde afvoer van hemelwater tot gevolg. Het is daarom niet nodig om compenserende maatregelen te nemen.

Hoewel het in beginsel niet nodig is om compenserende maatregelen te treffen, is de initiatiefnemer betrokken bij een nieuw te graven watergang. De watergang krijgt een minimale lengte van 200 meter en een minimale breedte van 1,5 meter, gemeten op de waterlijn bij een vast peil van – 1,55 meter NAP. in figuur 4.2 staat de ontwikkeling weergegeven. Deze watergang ligt buiten het plangebied, maar draagt bij aan een goede afwatering van de omgeving. Het Wetterskip heeft voor de aanleg van deze watergang al een watervergunning verleend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0010.png"

Figuur 4.2. Nieuw aan te leggen watergangen

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem: Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater afgevoerd op de bestaande rioleringsaansluiting. Hemelwater wordt aangesloten op de bestaande voorzieningen.

Waterkwaliteit: De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal. Met de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met dit uitgangspunt.

Veilig

Vrij voor de boezem: Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Het Wetterskip adviseert om voldoende hoog te bouwen, om zo toekomstige wateroverlast tegen te gaan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de droogleggingsnorm. Met de realisatie van de nieuwe woning en bijgebouw wordt rekening gehouden met de droogleggingsnorm. Bovendien ligt het vloerpeil van de nieuwe bebouwing boven het maatgevend boezempeil.

Conclusie

Het aspect water is voldoende geborgd in het plan.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek wordt als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. De aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.

4.6.1 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een buitenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden, namelijk op 1 km van het NNN en op 3,5 km van het Natura 2000-gebied Sneekermeergebied. Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Uit het stikstofonderzoek, zie bijlage 6, komt een depositiebijdrage van 0,00 mol/ha/jaar. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.3. Plangebied ten opzichte van het NNN (bron: Omgevingsverordening Fryslân)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.4. Plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied (bron:Natura2000.nl)

Soortenbescherming

Voor de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 7. Het plangebied is mogelijk wel geschikt voor diverse beschermde diersoorten. Dit staat hieronder beschreven:

  • Algemeen voorkomende vogelsoorten
    In het gebied zijn meerdere algemeen voorkomende vogelsoorten aanwezig. De werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden of kan voorafgaand aan werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd.
  • Huismussen en gierzwaluw
    Voor de renovatie van de woonboerderij dient, voorafgaand aan de werkzaamheden, nader onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van huismussen en gierzwaluwen.
  • Kerkuil
    In de schuur zijn meerdere braakballen aangetroffen van de kerkuil. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet nader onderzoek uitgevoerd worden naar de aanwezigheid van kerkuilen in de schuur.
  • Vleermuis
    Ter plaatse van de woonboerderij zijn speleten aangetroffen waar vleermuizen gebruik van kunnen maken. Het is daarom noodzakelijk nader onderzoek te verrichten.

Er is nader onderzoek uitgevoerd (bijlage 8) wat is aangevuld met een toelichting (bijlage 9). Hieruit blijkt dat de kerkuil een verblijfplaats heeft in het plangebied. De initiatiefnemer heeft de geadviseerde mitigerende maatregelen (het plaatsen van nestkasten) getroffen. Daarom zal voor de kerkuil een omgevingsvergunning voor natuuractiviteiten worden aangevraagd bij de provincie Friesland.

Voor de Spreeuw en de Kauw geldt de Algemene zorgplicht. Als mitigatie dienen alternatieve nestlocaties worden aangeboden in de nabijheid. Voor de spreeuw gaat het om 12 gestelde broedparen en dient binnen 100 meter 1 nieuwe nestlocatie te worden gerealiseerd. Voor de Kauw gaat het om 3 getelde broedparen en geldt hetzelfde advies. De initiatiefnemer heeft reeds twee nieuwe nestlocaties aangelegd binnen 100 meter vanaf de bestaande nestlocaties.

Hoewel de in de stallen geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen zijn in de opstallen, heeft de initiatiefnemer toch gekozen om enkele vleermuizenkasten te plaatsen.

Voor de overige diersoorten is het niet noodzakelijk om eventuele mitigerende maatregelen te treffen en/of een omgevingsvergunning voor natuuractiviteiten aan te vragen.

Conclusie

Er is een ontheffing noodzakelijk voor de kerkuil. Omdat de sloop/ verbouw van de bestaande bebouwing niet op korte termijn zal gebeuren en een ontheffing beperkt geldig is, zal deze voorafgaand aan de werkzaamheden bij de provincie worden aangevraagd. Doordat er wel maatregelen zijn getroffen om alternatieve verblijfplaatsen voor de beschermde soorten te realiseren, staat dit de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Partiële herziening Archeologie

De gemeente heeft het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' vastgesteld. Voor het plangebied geldt dat de gronden deels zijn gelegen in 'Waarde Archeologie - 3'. en in 'Waarde - Archeologie 5'. In figuur 4.5 is een uitsnede van de archeologische kaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01011BP00-VG01_0013.jpeg"

Figuur 4.5. Plangebied met de contouren Archeologische waarden van de part. herz. Archeologie

Toetsing

De bestaande woning ligt in een gebied waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt. Op deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij bouwwerken groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 m beneden het maaiveld. De bestemming verandert hier weliswaar, maar omdat de huidige boerderij wordt opgesplitst in twee woningen, waarbij de huidige bebouwing blijft bestaan, is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling waarbij de grond wordt geroerd.

De nieuwe woning wordt gerealiseerd op gronden waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geldt. Voor de gronden met de aanduiding 'Waarde - Archeologie 5' is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen die groter zijn dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 meter. In het geval van de nieuwe woning en bijgebouw op deze gronden bedraagt de gezamenlijke oppervlakte 300 m2, waarmee ze onder de vrijstellingsgrens van 2.500 m2 vallen. Daarom is archeologisch onderzoek niet vereist. Mocht er echter onverhoopt toch sprake zijn van archeologische vondsten binnen de vrijgegeven gebieden, dan moeten eventuele vondsten gemeld worden bij de provinciaal archeoloog. Om ervoor te zorgen dat de archeologische waarden binnen het plangebied toch goed beschermd worden, zijn beide archeologische dubbelbestemmingen opgenomen in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Onderzoek

Volgens de Cultuurhistorische kaart zijn er cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied. Ter hoogte van de bestaande boerderijwoning wordt het plangebied aangemerkt als 'Boerderijplaatsen'. De kenmerkende onderdelen van de boerderijplaats zijn:

  • het erf met de boerderij, de bijgebouwen, de omgrachting, de groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende (kleine) terreinen: boomgaard, moestuin en kalverenweide. De opbouw van het erf geeft informatie over de vorm en structuur van de plaats en zijn ontwikkeling in de tijd
  • de bodem waarop het erf gelegen is. Ze vormt het archeologische archief en biedt kennis over de geschiedenis van de boerderijplaatsen
  • de ligging van de boerderijplaats. Deze die is ontstaan in een nauwe relatie met de omliggende verkaveling en infrastructuur in de ruimtelijke omgeving en verschaft ons kennis over de ontwikkeling van het cultuurlandschap.

Met de beoogde ontwikkeling wordt er rekening gehouden met de situering van de gebouwen op het erf. Deze zijn compact gesitueerd en worden afgeschermd met de kenmerkende groensingel.

Met deze ontwikkeling wordt, zoals beschreven in paragraaf 4.7, geen afbreuk gedaan aan het archeologisch archief in de bodem. De ligging en verkaveling van de boerderijplaats in de ruimtelijke omgeving blijft met de ontwikkeling ongewijzigd.

De oude boerderijwoning, afkomstig uit 1885, zal worden gesplitst. Tijdens de renovatie en de woningsplitsing blijft de buitenkant intact.

In het plangebied wordt de bestaande, beeldverstorende, agrarische opstallen gesloopt en hiervoor op de plaats komt een moderne boerderijwoning. Dit komt ten goede van de uitstraling van het gebied en het boerenerf. Bij de uitvoering van de werkzaamheden worden de aanwezige cultuurhistorische waarden behouden.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie heeft dan ook geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.9 Bedrijven- en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand.

De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een "rustige woonwijk" of een "gemengd gebied".

Een "rustige woonwijk" is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype "rustige woonwijk".

Een "gemengd gebied" is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Tabel 4.1 Milieucategorieën met bijbehorende richtafstand per omgevingstype (bron: VNG)

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Aan de hand van het toetsingskader dient onderzoek verricht te worden naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Onderzoek

Het plangebied is gelegen in een gemengd gebied. In de nabije omgeving ligt een woonwijk, bedrijventerrein en agrarische bedrijven. Er is sprake van een sterke functiemenging.

  • Externe werking

Wonen wordt door de VNG Bedrijven- en milieuzonering niet aangemerkt als milieubelastende activiteit. Ook worden bedrijven in de nabije omgeving niet gehinderd door het plan.

  • Interne werking

Voor het plangebied geldt dat het zich in de nabijheid bevindt van een industrieterrein. De geluidszonering van dit industrieterrein valt echter buiten het plangebied. Dit betekent dat het plangebied zelf niet binnen de geluidszonering valt en niet direct wordt beïnvloed door de geluidsbelasting van het industrieterrein.

Op het bedrijventerrein zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan. Aan de Rijksweg 157 en 163 zijn twee bedrijven toegestaan met milieucategorie 3.2. Het gaat om een groothandel minerale olieproducten (excl. brandstof) gelegen aan nummer 157 en suikerwerkenfabriek: zonder suiker branden, p.o.>200 m2 gelegen aan nummer 163. Het bouwvlak van beide bedrijven ligt op een afstand van 158 meter tot aan de gevel van de voormalige bedrijfswoning. De maximale richtafstand van beide bedrijven bedraagt 50 meter en er wordt voldaan aan deze richtafstand.

Nabij het plangebied zijn er geen andere milieubelastende activiteiten aanwezig.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de bedrijvigheid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Ter hoogte van de woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.10 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het gebied.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 2 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden.

Voor deze ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld en deze is opgenomen in bijlage 10. Uit de beoordeling blijkt het plan geen negatieve effecten te hebben op de omgeving.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied 2008'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

In deze paragraaf wordt de bestemming, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Wonen

De voor 'Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonhuizen. Hierbij is het bestaande toegestaan en wordt er ook nieuwe een woning mogelijk gemaakt

Waarde - Archeologie 3

Over het plangebied ligt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' en is bedoeld om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen tegen te grote bodemingrepen die deze waarden kunnen verstoren. Deze bestemming ligt alleen over noordoostelijk deel deze bestemming.

Waarde - Archeologie 5

Over een deel van het plangebied ligt ook de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 5. Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' en is bedoeld om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen tegen te grote bodemingrepen die deze waarden kunnen verstoren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het bestemmingsplan is toegezonden aan de betrokken instanties, zoals de provincie, het waterschap en overige relevante diensten en instanties.

De brandweer heeft geen bezwaar ten aanzien van het plan. Het bestemmingsplan is naar aanleiding van de reacties van het Wetterskip en de provincie Fryslân aangepast en aangevuld. In bijlage 11 zijn de vooroverlegreacties opgenomen.

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening Bro) voorgelegd aan de overlegpartners. Hierop zijn reacties gekomen van de provincie, de brandweer en het waterschap.

Provincie Fryslân

De provincie Fryslân heeft een overlegreactie ingediend die gaan op de aspecten landschap, cultuurhistorie, waterrobuust bouwen en ecologie.

Landschap

Het advies is om de nieuwe woning dichterbij de oorspronkelijke boerderij te plaatsen, zodat het deel blijft uitbaken van het boerenerf. Daarnaast is de suggestie om het bijgebouw te integreren in de woning om één volume te creëren. Tenslotte adviseren de provincie ten aanzien van de landschappelijke inpassing om het plan naar aanleiding van voorgaande nog nader uit te werken.

De nieuwe woning is dichterbij de boerderijwoning gesitueerd. Het landschappelijk inpassingplan is naar aanleiding hiervan aangepast.

Cultuurhistorie

Op de CHK is binnen voorliggend plan de boerderijplaats aangeduid en de provincie wil dit graag dat dit in de toelichting wordt benoemd. Dit gegeven kan worden meegewogen in de inrichting van het geheel.

De tekst over de aanwezigheid van de boerderijplaats is opgenomen en toegelicht bij het aspect cultuurhistorie.

Waterrobuust bouwen

De gronden liggen op enkele punten < 0,00 m NAP. De provincie Fryslân adviseert om in de toelichting te motiveren op welke wijze het plan rekening houdt met het risico op wateroverlast of op overstroming en af te wegen of de aanleghoogte van de woning voldoende is.

In de toelichting van het bestemmingsplan zijn teksten opgenomen met betrekking tot waterrobuust bouwen. In het kader van waterrobuust bouwen wordt de toekomstige woning verhoogd aangelegd tot minimaal 0 NAP. Om de gronden te verhogen wordt gebruik gemaakt van grond uit de te graven sloot.

Soorten

De provincie heeft meerdere vragen gesteld over het vervolgonderzoek. Deze vragen zijn beantwoord door een ecoloog in het aanvullend ecologisch onderzoek.

Brandweer Fryslân

De brandweer Fryslân adviseert het volgende:

  • De initiatiefnemer informeren over het aandachtspunt in de bereikbaarheid. Mocht de initiatiefnemer willen investeren in een verbetering, dan zal de weg op zijn perceel verbreed moeten worden tot 4,5 meter en doorlopend moeten worden gemaakt.
  • De eigenaar van de woning te informeren over het bluswaterprobleem en het te verwachten brandscenario;
  • De situatie ten aanzien van het bluswater te laten verbeteren. Dit kan door het openwater bij de nieuw te bouwen woning bereikbaar te laten maken. Bij de boerderij zou bij de gronddam een mogelijkheid voor openwater kunnen zijn.
  • De brandweer te betrekken bij de uitwerking van de keuze met betrekking tot bluswater.

Bij verdere uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de bluswatervoorziening. De reactie van de brandweer leidt niet tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Wetterskip Fryslân

Het Wetterskip Fryslân vraag een minimaal vloerpeil aan te geven dat boven het maatgevend boezempeil ligt en dit te borgen in het plan.

Dit advies is opgenomen bij het aspect water. In deze paragraaf wordt aangegeven dat het vloerpeil boven het maatgevend boezempeil ligt.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 24 april 2024 ongewijzigd vastgesteld. Na publicatie van het besluit tot vaststelling ligt het bestemmingsplan zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.3 Grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De particulier kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' aangemerkt waarvoor in beginsel een grondexploitatieplan dient te worden opgesteld. Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld, waarmee de kosten anderszins zijn verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.