direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt, Landgoederenbuurt en Polderpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht.

Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) schrijft voor dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Zodra deze periode afloopt, moet de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening hebben vastgesteld (actualisatieplicht). Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen, zodat de geldigheidsduur met tien jaar wordt verlengd. Dit kan alleen, indien het bestemmingsplan nog voldoende actueel is.

In het kader van de wettelijk voorgeschreven actualiseringsplicht voor bestemmingsplannen moeten de bestemmingsplannen van de Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt, Landgoederenbuurt en het Polderpark worden herzien. Omdat er in het plan een aantal kleinschalige, maar wel nieuwe ontwikkelingen (mede als gevolg van het overnemen van nieuw beleid en nieuwe wet- en regelgeving) is verwerkt, is het niet mogelijk een beheersverordening in plaats van een bestemmingsplan op te stellen.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied voor dit bestemmingsplan ligt in Almere Buiten. Het plangebied wordt begrensd door:

  • aan de noordzijde de Buitenring en bedrijventerrein Poldervlak;
  • aan de oostzijde door bedrijventerrein Poldervlak, de Fluittocht en winkelgebied DoeMere;
  • aan de zuidzijde door de Flevolijn;
  • aan de westzijde door de Lage Vaart

De uitloper van bedrijventerrein Poldervlak tussen Molenbuurt en de Polderdreef valt niet binnen het plangebied.

In onderstaande figuur is de begrenzing van het nieuwe bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0002.jpg"

figuur: plangebied (in blauw)

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden op dit moment zeven bestemmingsplannen. Deze plannen vervallen gedeeltelijk of geheel.

  Bestemmingsplan   Belangrijkste bestemmingen   Datum inwerking   Vervalt na inwerkingtreding nieuw bestemmingsplan  
1   BP3B01 Molenbuurt   Wonen   26-11-2002   geheel  
2   BP3C02 Bouwmeesterbuurt   Wonen   26-11-2002   geheel  
3   BP3C01 Bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt (3C9)   Bedrijven   19-11-2002   geheel  
4   BP3DF02 Landgoederenbuurt, Almere-Buiten   Wonen   22-05-2001   geheel  
5   BP3F01 Polderpark   Groen   27-07-1999   geheel  
6   BPalg01 Hoofdwegen   Verkeer   22-11-1983   gedeeltelijk
 
7   BPalg02 Hoofdwegen, 1e partiële herziening   Verkeer   08-06-2010   gedeeltelijk  
8   BP Geluidzonering De Vaart   Geluidzonering   29-11-2005   gedeeltelijk
 
9   BP3A03 Centrum Almere Buiten   Centrum   14-08-2007   geheel  
10   BP3A04 Centrum Almere Buiten, 1e partiële herziening   Centrum   08-12-2009   geheel  
11   BP3E02 Poldervlak 2011   Groen   28-11-2012   gedeeltelijk  

figuur: overzicht geldende bestemmingsplannen

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende beleidskader ( hoofdstuk 4) en de omgevingstoets (hoofdstuk 5). In hoofdstuk 6 Implementatie wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

2.1.1 Algemeen

Het gebied bevat de eerste drie woonwijken en het tussen de wijken liggende park van Almere Buiten, ontworpen en aangelegd door de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP). De visie van de RIJP was nieuw voor die tijd. Het ontwerp wordt gekenmerkt door overwegend eengezinswoningen met een tuin. De verdeling van het grootschalig openbaar groen is anders dan in de eerdere kernen van Almere. Naast het centraal gelegen Polderpark is het groen geconcentreerd in een brede band die de woonwijken omsluit. Deze liggen hierdoor ingebed in het groen. Dit wordt nog versterkt, doordat het doorgaand verkeer buiten de woonwijken wordt afgewikkeld via de eveneens in brede groenstroken gelegen Polderdreef. De woonwijken kennen alleen bestemmingsverkeer. Het motto voor Almere Buiten was 'buiten wonen en toch in de stad'.

De wijken Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt en Landgoederenbuurt behoren tot de oudere woonwijken van Buiten. Ze bestaan vooral uit rijtjeswoningen, maar iedere wijk heeft een buurtje met vrijstaande woningen. In de Molenbuurt langs de grens met Doemere, in de Bouwmeesterbuurt aan het C. van Eesterenplein en in Landgoederenbuurt aan de Middachtenlaan staan appartementengebouwen. Het Polderpark is het oudste park van Almere Buiten.

Bijzonder was dat hier, nog voor de bouw van de eerste woningen werd gestart, al begonnen is met de bouw van het eerste deel van het winkelcentrum (aan het Noordeinde) en de aanleg van het Polderpark dat direct als volwaardig park moest functioneren. In de eerdere kernen van Almere kwamen eerst de bewoners en pas veel later de voorzieningen. Op 10 mei 1983 ging de eerste paal voor het eerste deel van het winkelcentrum de grond in. In het winkelcentrum waren winkels voor alle dagelijkse levensbehoeften waaronder een supermarkt, een politiepost, bibliotheek, postkantoor, café en een tijdelijk jongerencentrum voorzien. Een maand later ging de bouw van de eerste woningen in de Molenbuurt van start. De eerste bewoners kwamen in de loop van 1984. Al in 1980 was begonnen met de inplant van de brede groenzones die zo kenmerkend zijn voor het ontwerp van Almere Buiten. Deze voor-inplant was een nieuwe ontwikkeling die later overal in de stad Almere is toegepast.

2.1.2 Polderpark

Ligging

Het park is tussen 1983 en 1989 in fasen aangelegd. Het Polderpark beslaat een oppervlakte van ongeveer 35 hectare en ligt centraal tussen de woonbuurten Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt en Landgoederenbuurt. Met een breedte van west naar oost variërend tussen 300 en 120 meter en een lengte van bijna 2 kilometer van Lage Vaart tot Fluittocht vormt het één van de hoofdgroenzones in Almere Buiten. Het park wordt in het noorden begrensd door de Bouwmeesterbuurt (P. de Swartstraat, M.J. Granpré Molièrestraat) en de Molenbuurt (Dwangmolenstraat), in het zuiden door de Landgoederenbuurt (Sportlaan) en het oudste deel van het centrum van Almere Buiten (Torontoweg, Berlijnstraat). In het westen grenst het aan de Lage Vaart en sluit het in noordelijke richting aan op het Bouwmeesterpark en in zuidelijke richting op de brede groene zone langs de Lage Vaart. In het Oosten sluit het park aan op het Bosrandpark en Meridiaanpark. Het park wordt in noord-zuid richting doorsneden door de Polderdreef.

Functies

Het Polderpark dat het groene centrum van het gebied vormt heeft een dubbele functie. Ten eerste vormt het Polderpark als centrale verbinding van de groene en blauwe assen van Almere Buiten een belangrijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur van Buiten. Het verbindt het Bosrandpark/Meridiaanpark in het Oosten met het Bouwmeesterpark en de brede groene zone langs de Lage Vaart in het westen. Als hoofdgroenzone verbindt het Polderpark de aanliggende parken en de brede groenstrook rondom de drie woonbuurten met elkaar. En het strekt met groene tentakels en waterlopen en buurtontsluitingswegen ver de buurten in. Fraai voorbeeld hiervan is de met groen omzoomde waterloop langs de in het park gelegen Daniel Stalpaertstraat die zich in noordelijke richting voortzet in de Bouwmeesterbuurt tot aan het groene deel van het Van Eesterenplein, en in zuidelijke richting langs de Rechterenstraat in de Landgoederenbuurt. Een ander voorbeeld wordt gevormd door de bijna 2 km lange, met een lange rij populieren omzoomde, gracht die vanaf het Bosrandpark/Meridiaanpark langs de zuidelijke rand van het park door de Molenbuurt en de Landgoederenbuurt loopt tot aan de Lage Vaart. De dwarsrelaties tussen de woonbuurten en de groenstructuur zijn van groot belang in de hele opbouw van Almere Buiten. Ze worden gelegd door de doorlopende lijnen die zoveel mogelijk begeleid worden door de diverse functies die in het park hun plek hebben. De randen van het park en de woonbuurten hebben hierin een belangrijke rol. Vooral in de open-park situaties zijn de openbare voorkanten van woningen gericht naar het park, in veel gevallen gecombineerd met de buurtontsluitingswegen.

Daarnaast is een geïntegreerd park, niet alleen waar het de ligging midden in de drie woonbuurten betreft, maar ook in de betekenis dat al in het ontwerp alle voorzieningen voor de aanliggende woonbuurten zijn opgenomen. In het park vonden zo naast groen, water, wandel- en fietspaden ook de terreinen van voetbalvereniging sportclub Buitenboys, een kinderboerderij, vlindertuin, scholengemeenschap het Oostvaarderscollege met een sporthal, een tennisvereniging, diverse speelobjecten en een jongerenontmoetingsplaats, een basisschool en buurthuis De Wieken hun plek. Door zijn centrale ligging en vele functies fungeert het als een klassiek centraal park voor de drie buurten en vervult een belangrijke rol voor de bewoners van omliggende woonbuurten. Dat wordt nog versterkt, doordat het open polderlandschap met zijn kenmerkende structuur en vegetatie de stad in haalt. Het Polderpark staat daarmee in een lange traditie die in de jaren veertig van de negentiende eeuw begint met het eerste openbare park in Birkenhead bij Liverpool en het Central Park in New York.

Ontwerp

Van meet af aan heeft het Polderpark een eigen identiteit meegekregen in de planvorming van Almere Buiten. Die identiteit wordt bepaald door het open karakter en een geraamte van houtwallen die een sterk lineaire structuur bewerkstelligen. Dit wordt voortgezet in een duidelijke ruimtelijke begrenzing met populierenrijen, de stadsgracht en de buurtontsluitingswegen. In opdracht van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders heeft landschapsarchitect Hein van Delft het park ontworpen met de bedoeling het open polderlandschap de stad in te halen. Van oorsprong wordt het beeld van het park zodoende bepaald door typische polderkarakteristieken in de sfeer van het open gras- en akkerland met langgerekte rechte bomenrijen en sloten, tot de bos- en moeraspoelen. Grofweg is het park op te delen in drie delen. In het westen van het park is een boslandschap. Dit loopt langzaam over in een open landschap en in het oostelijke deel van het park is een moeraslandschap. Aan de buitenranden is het park meer open, naar de binnenste delen meer verdicht. Op deze manier wordt de nadruk gelegd op de natuurbeleving in het park. Voor de verschillende functies en bestemmingen is binnen deze landschappelijke structuur gebruik gemaakt van laagblijvende bosschages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0003.png"

Figuur: luchtfoto Polderpark

Naast alle genoemde structuurbepalende elementen is ook de infrastructurele indeling van het park bepalend. Door en langs het park lopen lange lanen met dwarsverbindingen. Ook dit zijn structuurbepalende objecten voor het Polderpark. Het grootste deel van de infrastructuur in het park is alleen bestemd voor voetgangers. Langs de randen van het park lopen fietspaden en er loopt een fietspad dwars door het park. Van noord naar zuid doorsnijden de Daniel Stalpaertstraat en de Polderdreef het park. Deze wegen zijn (ook) voor auto's toegankelijk, onder andere voor de bereikbaarheid van de sportvelden en de verbinding van de woonbuurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0004.png"

Figuur: afbeelding einde Polderpark bij de Lage Vaart

In en rond het Polderpark is de 'Stichting Vrienden van het Polderpark en omgeving' actief. De stichting bestaat uit zeer betrokken buurtbewoners en heeft onder meer het in stand houden van het Polderpark en de milieukwaliteiten van het Polderpark en omgeving als doelstelling.

2.1.3 Molenbuurt

In de Molenbuurt is driekwart van de woningen een rijtjeswoning. In de jaren 1980-1984 is begonnen met het bouwen van de woningen. Momenteel staan er 1624 woningen. 57% van de woningen is in particulier bezit, woningcorporaties bezitten de rest. 35% van de woningen wordt bewoond door gezinnen met kinderen, bijna 30% door alleenstaanden. Ruim een derde van de inwoners is jonger dan 24 jaar.

Structuur van de Molenbuurt

De structuur van de Molenbuurt wordt bepaald door de centrale groene assen, de begrenzing van de wijk, de groenzone, het smalle deel van het Polderpark, aan de zuidzijde, de groenelementen en de centrale voorzieningenstrook. Daarnaast is de verkeersstructuur een bepalend element in de opzet en inrichting van de wijk. Ook hier is de structuur toegepast die kenmerkend is voor Almere Buiten met een rechtlijnig netwerk van groen en infrastructuur. Gevolg hiervan is een rechthoekige verkavelingsstructuur met als basis een centraal assenstelsel in de vorm van een kruis. De hoofdas vanuit het centrum van Almere Buiten vormt een directe verbinding tussen het wijkcentrum en de Molenbuurt. Haaks op deze as ligt een as met daarin de hoofdroutes voor voetgangers en fietsers. Deze hoofdstructuur is gerelateerd aan de hoofdrichtingen in Almere Buiten en de nabijheid van het wijkcentrum en het NS-station. De buurt wordt, op de zuidwestzijde na, omgeven door watergangen.

Centrale voorzieningenstrook

Centraal in de buurt ligt een voorzieningenstrook die aantakt op het centrum van Almere Buiten. In deze centrale zone hebben buurtvoorzieningen een plek gekregen. Hierin bevinden zich vier basisscholen: De Tjasker, De Goede Herder, Het Kompas en De Kring. Ook staat buurthuis De Wieken in deze zone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0005.png"

Figuur: overzicht diverse voorzieningen in het plangebied

Groene zone

Aan de zuidzijde van de Molenbuurt ligt een uitloper van het Polderpark in de vorm van een brede openbare groene zone. Langs de rand van deze strook is gestapelde woningbouw (variërend van 3-4 bouwlagen) gerealiseerd. Verdichting rondom het centrum en openbaar vervoer haltes is één van de basisprincipes geweest bij de ontwikkeling van de buurt.

Beeldbepalende elementen

De beeldbepalende elementen zijn de wanden of onbebouwde ruimten langs de structurerende elementen waarvan de beeldkwaliteit en het karakter bepalend zijn voor de herkenbaarheid van de buurt. In de Molenbuurt zijn dit:

  • Randen langs de busbaan en de voorzieningenstrook: vanuit de bus gezien heeft de wijk een groen karakter. Bovendien zijn de omliggende woningen goed in het zicht. Het is gewenst om het groene karakter te handhaven.
  • Bebouwing langs de zuidelijke groenzone: de groenzone in het zuidelijk deel van het plangebied heeft een recreatief karakter. Hierin zijn speelvoorzieningen, fiets- en wandelpaden opgenomen. Langs de groenstrook staan appartementencomplexen in drie tot vier lagen. Deze begeleiden de groenzone en hebben zodoende een beeldbepalende waarde. afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0006.jpg"

Figuur: appartementen zuidzijde Molenbuurt

  • Bebouwing langs de hoofdinfrastructuur: de hoofdontsluitingsstructuur van de Molenbuurt wordt bepaald door de Poldermolenweg, de Wipmolenweg en de Verfmolenstraat. Deze wegen kennen een breed profiel met aan weerszijden parkeren, groenstroken en brede trottoirs. De bebouwing langs deze weg bestaat voornamelijk uit twee lagen met kap. De woningen begeleiden de hoofdroute in de ruimtelijke opzet door enerzijds zo min mogelijk woningen met de kopse kanten naar de straatzijde te richten en anderzijds zoveel mogelijk woonblokken de hoek te laten begeleiden.
  • Groenstructuur: zoals aangegeven komt in de buurt een aantal groengebieden voor die onderdeel zijn van de dragers van het stedenbouwkundig ontwerp. Dit zijn de groenzone die de hoofdas/busbaan aan weerszijden begeleidt en de haaks op deze hoofdas liggende groene as met daarin de hoofdroutes voor voetgangers en fietsers. Beide groenzones zijn beeldbepalend en dienen behouden te blijven. Tenslotte is het smalle deel van het Polderpark, tussen de Molenbuurt en het centrum van Almere Buiten, beeldbepalend. Het groene karakter ervan dient eveneens behouden te blijven. Daarom zijn deze gebieden in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Groen'.
  • Waterstructuur: de Molenbuurt wordt aan drie van de vier zijden omgeven door watergangen. Deze behoren tot het watersysteem van Almere Buiten en staan in verbinding met de Lage Vaart, onderdeel van het watersysteem van zuidelijk Flevoland. De watergangen zijn, samen met de brede oevers, onderdeel van de randen van de wijk en zijn zeer bepalend in het beeld van deze randen. Deze watergangen krijgen de bestemming 'Water'.

2.1.4 Bouwmeesterbuurt

In de Bouwmeesterbuurt is in de jaren 1985-1989 begonnen met het bouwen van woningen. 95% van de woningen in de wijk komt uit deze periode. Momenteel staan er 1848 woningen. Net als in de Molenbuurt is driekwart van de woningen een rijtjeswoning. Met 64% zijn in deze buurt meer particuliere huizenbezitters. Woningcorporaties bezitten 34% van de woningen, de overige 2% wordt particulier verhuurd. Een derde van de mensen is jonger dan 24 jaar. Van alle huishoudens bestaat 34% uit gezinnen met kinderen en 33% uit alleenstaanden.

Structuur van de Bouwmeesterbuurt

Een belangrijk herkenningspunt in de Bouwmeesterbuurt is de watergang die centraal door de buurt loopt. Deze watergang maakt onderdeel uit van de structuur die parallel aan de Lage Vaart loopt. De watergang komt de Bouwmeesterbuurt binnen vanaf de Polderdreef in het oosten, loopt door naar het centrum en maakt dan een haakse bocht naar het zuiden. De watergang vormt daarmee een belangrijk structurerend onderdeel van de buurt, mede omdat deze wordt begeleid door brede groenzones en de hoofdverkeers- structuur van de wijk. Daar waar de watergang de haakse bocht maakt, ligt het groene hart van de buurt gevormd door het C. van Eesterenplein. Functioneel is dit ook het centrum vanwege de aanwezigheid van diverse winkels en horecagelegenheden.

Aan de randen van de Bouwmeesterbuurt zijn, overeenkomstig de overige buurten in Almere, brede groene stroken gesitueerd met hier en daar opgaande beplanting. In het westen, tussen de bebouwing en de Lage Vaart, zijn volkstuinen en stadsweiden gelegen, afgeschermd door hoge beplanting. Aan de noordzijde is een groene buffer aanwezig tussen het woongebied en de Buitenring.

Centrale voorzieningen

Aan het C. van Eesterenplein is een buurtwinkelcentrum gevestigd. De grootste winkel is een filiaal van supermarktketen Lidl. Ook zijn er enkele horecavestigingen aanwezig, waaronder een snackbar en café Lucky.

Werkgelegenheid in de Bouwmeesterbuurt is te vinden op het binnenstedelijk bedrijventerrein, gelegen aan de G.T. Rietveldstraat en de W.M. Dudokstraat. Aan laatstgenoemde straat betreft dit woon-werkeenheden, aan de zijde van de G.T. Rietveldstraat reguliere bedrijvigheid. In paragraaf 3.2.1 wordt nader ingegaan op de bedrijven die hier zijn toegestaan.

In de Bouwmeesterbuurt zijn enkele basisscholen gevestigd. Het betreft de Architect, de Oase, de Montessorischool Buiten en een dependance van de Goede Herder.

Beeldbepalende Elementen

  • C. van Eesterenplein: de meest herkenbare openbare ruimte in de Bouwmeesterbuurt is het C. van Eesterenplein. Dit groene vierkante plein, doorsneden door de watergang en de busbaan, wordt aan vier kanten door verschillende wanden omgeven. Deze wanden worden begeleid door een brede, hoog opgaande bomenrij. In de oksel van de watergang wordt de wand gevormd door appartementen- complexen, waar op de begane grond de winkels zijn gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0007.jpg"

Figuur: C. van Eesterenplein

  • Watergang en groenzone: het brede en open karakter van de watergang met begeleidende groenzone is zeer herkenbaar voor het karakter van de Bouwmeesterbuurt. In deze zone is het oprichten van nieuwe bebouwing niet wenselijk. Daarom is dit gebied voorzien van de bestemming 'groen'.

2.1.5 Landgoederenbuurt

De Landgoederenbuurt is de jongste buurt in dit gebied. 95% van de 1537 woningen is gebouwd in 1990-1994. Minder dan de helft van de woningen is een rijtjeswoning. Ruim een kwart van de woningen is geschakeld. In de Landgoederenbuurt is het hoogste percentage particuliere huizenbezitters, 69%. 6% van de woningen wordt particulier verhuurd en de rest is in bezit van woningcorporaties. Van alle huishoudens bestaat 42% uit gezinnen met kinderen.

Structuur van de buurt

De Landgoederenbuurt is een woongebied met een heldere structuur en bestaat uit vier deelgebieden die ter weerszijden van een centrale groenzone zijn gesitueerd. In deze centrale groene zone zijn bijzondere woongebouwen gerealiseerd. De buurt deelt haar (wijk)centrumvoorzieningen met de zuidelijker gelegen Faunabuurt. Oostelijk van het plangebied bevinden zich "Doemere" en het centrum van Almere-Buiten.

De structuur van de Landgoederenbuurt wordt bepaald door de begrenzing van de buurt (de Lage Vaart, de Sportlaan, de Polderdreef en de Spoorbaan), de ligging van de centrale groenzone en de verkeersstructuur van de buurt (de buurtontsluitingswegen, de busbaan en de doorgaande fietspaden).

Lage Vaart, Sportlaan, Polderdreef en Spoorbaan

De Lage Vaart vormt de westelijke grens van de Landgoederenbuurt en vormt als zodanig tevens de grens van Almere-Buiten. Aan de overkant van de Lage Vaart bevindt zich de Tussenring, één van de stedelijke autowegen in Almere. De visuele beleving van deze vaart vanuit de buurt is niet zo groot, omdat tussen het water en de rand van de bebouwing een brede groenzone met forse beplanting is gesitueerd. Dit gebied, met bomenrijen, bosschages en (stads)weiden, wordt voor diverse recreatieve doeleinden gebruikt.

Op de grens met het Polderpark, parallel aan de Sportlaan, ligt een watergang die door de hele kern Almere-Buiten loopt. Tussen het water en de woningen langs de Sportlaan bevindt zich een brede grastalud, waarin twee rijen bomen zijn gesitueerd. Door dit ruime profiel vormt de Sportlaan een duidelijke begrenzing tussen het Polderpark- en het woongebied.

De Polderdreef vormt de oostelijke grens van het plangebied en is goed herkenbaar aan de grasvelden met bomenrijen tussen de weg en de eerste lijn van de bebouwing. Met name tussen de rotonde (met de Koppeldreef) en de Middachtenlaan en tussen de Clingendaellaan en de Sportlaan komt de groene en weidse "landgoederensfeer" goed tot uiting.

Bij de koppeling tussen de centrale groene zone en de Polderdreefzone, tussen de Middachtenlaan en de Clingendaellaan, is een appartementengebouw van circa 20 meter hoog gerealiseerd. Het staat in de zichtas van de Polderdreef en dient door de hoogte als oriëntatie- en herkenningspunt voor de omgeving.

De Landgoederenbuurt presenteert zich aan de zuidzijde langs de spoorbaan als een woongebied met laagbouw waarin de groene ruimtes en ook de hogere gebouwen in de centrale groene zone herkenbaar zijn. Het is mogelijk dat in de toekomst sprake zal zijn van een verdubbeling van de Flevolijn. Deze verdubbeling valt echter niet binnen het kader van voorliggend bestemmingsplan. Te zijner tijd zal de verdubbeling van de spoorbaan in een apart te maken bestemmingsplan worden opgenomen.

De centrale groene zone

Midden door de Landgoederenbuurt loopt een centrale groene zone. Dit is een groen gebied waarin diverse gestapelde en grondgebonden woningen zijn gerealiseerd. Deze wordt begrensd door de Clingendaellaan, de Klenckestraat en het Geuzenpad.

Het gebied is als park ingericht met veel gras en enkele groepjes opgaand groen. Her en der verspreid liggen enkele recreatieve (speel)voorzieningen.

In het westen van de zone is een boogvormig appartementengebouw gerealiseerd. Oostelijk ervan volgt een aantal grondgebonden woningen en rond de verbreding van de centrale watergang een viertal woontorens. Langs de Clingendaellaan ligt een appartementencomplex met aan weerszijden een rij grondgebonden woningen. De zone wordt beëindigd met een zestal rug-aan-rug-woningen en een appartementencomplex van zeven lagen hoog.

Loodrecht op de centrale groenzone ligt een brede watergang die de Landgoederenbuurt in twee delen splitst. Het recreatieve karakter van de watergang wordt ondersteund door het erlangs gelegen doorgaande fietspad en enkele wandelpaden. De woningen aan de Hofstedestraat zijn met de achtertuin op deze watergang georiënteerd.

De verkeersstructuur

In de verkeersstructuur van Almere Buiten vervult de Polderdreef een belangrijke ontsluitende functie. Door middel van vier buurtontsluitingswegen (de Sportlaan, de Clingendaellaan, de Springendallaan en de Middachtenlaan) wordt de Landgoederenbuurt gekoppeld aan deze Polderdreef. Deze vier wegen vormen de hoofdverkeersstructuur van het plangebied.

Een ander onderdeel in de stedebouwkundige structuur van Almere wordt gevormd door het netwerk van vrijliggende en doorgaande busbanen door de stad. In de Landgoederenbuurt komen deze voor aan de zuidelijke zijde van de centrale parkzone, tussen het Geuzenpad en de Leuvenhorststraat en parallel aan de centrale watergang aan de overkant van de Leuvenhorststraat.

Almere beschikt over een netwerk van doorgaande fietspaden in de stad. In de Landgoederenbuurt zijn twee van deze doorgaande routes aanwezig. Het Geuzenpad loopt in oostwestelijke richting door de centrale groenzone. De andere loopt parallel aan de centrale watergang, van noord naar zuid, langs de Rechterenstraat en de Leuvenhorststraat en vormt een verbinding tussen de verschillende buurten van Almere-Buiten.

De Landgoederenbuurt is een woongebied met een heldere structuur en bestaat uit vier deelgebieden die ter weerszijden van een centraal groen gebied zijn gesitueerd. In dit gebied zijn bijzondere woongebouwen gerealiseerd. De buurt deelt haar (wijk)centrumvoorzieningen met de zuidelijker gelegen Faunabuurt. Oostelijk van het plangebied bevinden zich "Doemere" en het centrum van Almere-Buiten.

Vier woongebieden

In de Landgoederenbuurt zijn, rond de groene zone en verdeeld door de centrale watergang, vier deelgebieden met een primaire woonfunctie te onderscheiden. Ten behoeve van de ruimtelijke beschrijving zijn deze deelgebieden genoemd naar de vier belangrijkste wegen in de verschillende gebieden.

Clingendael

Het noordoostelijk deelgebied van de Landgoederenbuurt wordt gevormd door Clingendael. Dit gebied wordt begrensd door de Breedenborgstraat, de Sportlaan, de centrale watergang langs de Hofstedestraat en de Clingendaellaan.

Tussen de Sportlaan en de Clingendaellaan is langs een aantal noordzuid-gelegen straten een keur van projectmatig gerealiseerde grondgebonden woningen gerealiseerd in diverse types. Centraal in het deelgebied ligt de Spanderswoudstraat. Deze weg kent een brede middenzone, die is ingericht ten behoeve van groen, parkeren en enkele speelplaatsen.

De meeste woningen zijn gerealiseerd in twee lagen met een kap. Langs de Sportlaan zijn vrijstaande woningen met een platte afdekking in twee lagen gerealiseerd en tussen de Breedenborg- en de Coenderborgstraat staat een aantal patiowoningen.

In de ruimte tussen de Markiezenhof en de Baroniestraat is basisschool "Bommelstein" gevestigd. Deze is onlangs van een tweede bouwlaag voorzien.

Springendal

Het zuidoostelijk deel van de Landgoederenbuurt wordt gevormd door het deelgebied Springendal. Dit gebied wordt begrensd door de woningen langs de Bleyenbeekstraat, de Middachtenlaan, de Nijenrodestraat, de woningen langs de Boekenrodestraat en de Zuylesteinstraat en de Springendallaan.

De Oranjewoudstraat vormt de belangrijkste verbinding tussen de Springendallaan en de Middachtenlaan en ligt in het verlengde van de Spanderswoudstraat in het deelgebied Clingendael. Net als de Spanderswoudstraat heeft deze een breder profiel met een middenberm waarin enkele parkeervoorzieningen en recreatieve functies zijn gerealiseerd. Aan de zuidelijke kant eindigt de straat in een grasveldje langs de spoorbaan.

Ook in dit deelgebied is een verzameling van projectmatig gerealiseerde woningen gerealiseerd in diverse types. De meeste woningen zijn gerealiseerd in twee lagen met een kap. In afwijking daarop is het ensemble tussen de Zuylesteinstraat en de Oranjewoudstraat gerealiseerd in twee lagen met een platte afdekking. De woningen langs de Middachtenlaan en langs de Springendallaan, behorende bij dit ensemble zijn gestapeld in drie lagen met een platte afdekking gerealiseerd. Binnen dit ensemble ligt een openbaar plantsoen. Tussen de Zuylesteinstraat en de vrijliggende openbaarvervoersbaan is een aantal gestapelde woningen gesitueerd.

Leuvenhorst

Het zuidwestelijk deelgebied van de Landgoederenbuurt wordt gevormd door Leuvenhorst. Dit gebied wordt begrensd door de Leuvenhorststraat, de woningen langs de Twickellaan en de woningen langs de spoorbaan.

De meeste straten in het woongebied staan loodrecht op de Middachtenlaan die als een verzamelweg door de buurt loopt. De meeste woningen in dit deelgebied zijn geschakeld in twee lagen met een kap. Aan de Nevelhorststraat is een aantal blokken gerealiseerd die uit drie lagen met een kap bestaan en aan de Marisbergstraat en Vrijenbergstraat zijn een aantal vrijstaande woningen gerealiseerd.

Rechteren

Het laatste deel van de Landgoederenbuurt wordt gevormd door Rechteren. Dit gebied wordt begrensd door het fietspad langs de Rechterenstraat, de Sportlaan, de Klenckestraat en de woningen langs de Twickellaan. De Sportlaan en de Twickellaan vormen de belangrijkste wegen in de buurt.

Ook in dit deelgebied is een keur van grondgebonden woningen gerealiseerd. Langs de Sportlaan bevinden zich enkele vrijstaande woningen onder moderne architectuur met drie lagen en een platte afdekking. Aan de Twickellaan bevindt zich een aantal vrijstaande woningen in één laag met een kap die niet projectmatig zijn gebouwd.

2.2 Economische activiteiten

2.2.1 Bedrijven

In de Bouwmeesterbuurt is een binnenstedelijk bedrijventerrein gelegen. Het bruto oppervlak is 2,6 ha, het netto oppervlak is 1,9 ha. Het bedrijventerrein is volledig uitgegeven. Het betreft een binnenstedelijk bedrijventerrein met een sterk gemengd karakter. Op het terrein zit voornamelijk kleinschalige persoonlijke en zakelijke dienstverlening. De maximum toegestane milieucategorie is categorie C. Er zijn een kleine 50 bedrijven gevestigd en er werken circa 170 personen.

2.2.2 Detailhandel en horeca

In de Bouwmeesterbuurt zit een klein winkelgebied op het C. van Eesterenplein. Hier zit onder andere een Lidl met een winkelvloeroppervlak van 835 m2. Ook zijn er enkele horecavestigingen zoals een café, snackbar, shoarmazaak en pizzeria. Het betreft een centrum op wijkniveau. In het plangebied staan enkele kleinschalige zelfstandige bedrijfspanden waarin ook detailhandel is toegestaan.

2.3 Maatschappelijke voorzieningen

Het plangebied beslaat drie buurten, elk met zijn eigen voorzieningen. Zo zijn er een aantal basisscholen en voorzieningen voor kinderopvang. Ook zitten er een middelbare school in het plangebied. Daarnaast nog de gewone voorzieningen die in een woonwijk zitten zoals buurtcentra en sportvoorzieningen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende voorzieningen en de frequentie waarmee ze voorkomen in de verschillende wijken.

Voorziening   Molenbuurt   Bouwmeesterbuurt   Landgoederenbuurt   Polderpark  
Basisschool   3   3   1   1  
Gezondheidscentrum/apotheek     1      
Buurtcentrum     1     1  
Kinderboerderij         1  
Kinderdagopvang/peuterspeelzaal   7   2   1    
Religie     1      
Sport         3  
Thuiszorg       1    
Volkstuin     1     1  
Voortgezet onderwijs         1  

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0008.png"

Figuur: Oostvaarders College (middelbare school)

Het Bouwmeesterhuis is begin 2017 verhuisd van het Van Eesterenplein naar een voormalig schoolgebouw op het perceel E.F. van den Banweg 23.

De afgelopen jaren is het C. van Eesterenplein opgeknapt. Het plein heeft een vernieuwde openbare ruimte met kunstobjecten en ruimte voor ontmoeting. Ook is er een wooncomplex voor senioren gebouwd. Op de begane grond zit onder andere een gezondheidscentrum en café Lucky. Ook is meer groen aan het plein toegevoegd en er zijn meer zitplekken. Daarnaast heeft kunstenaar Daan Roosegaarde een kunstwerk ontworpen voor op het plein. Ook twee portieketageflats zijn grondig opgeknapt. Deze flats hebben winkels in de plint.

2.4 Nieuwe ontwikkelingen

Het betreft een actualisatie van het geldende bestemmingsplan van het gebied. Het plangebied is al gerealiseerd en er zijn geen nieuwe fysieke ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan hoeven te worden opgenomen. Het gaat met name om het actualiseren van het planologisch regime naar huidig beleid en het huidige gebruik. Daarom is dit bestemmingsplan conserverend van karakter, maar voorzien van voldoende globaliteit en flexibiliteit. Dat betekent dat in principe bestemd wordt wat er nu is, met een verruiming waar dat mogelijk is.

Functiemenging binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt

Een niet-fysieke ontwikkeling betreft het toestaan van, naast bedrijven, maatschappelijke en overige voorzieningen op het binnenstedelijke bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt. Het gaat om een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, zonder dat er extra ruimtebeslag plaatsvindt. Bovendien betreft het hier functies waarvoor in Almere onvoldoende vestigingslocaties geboden worden als gevolg van de planmatige opzet van Almere en de oorspronkelijke scheiding van functies. Veel lokale voorzieningen die passen in of bij woonwijken, komen nu op bedrijventerreinen terecht vanwege gebrek aan (passende) ruimte. Feitelijk vindt er nu min of meer een inhaalslag plaats van het zoeken naar geschikte vestigingsmilieus voor met name bevolkingsvolgende voorzieningen. Het mogelijk maken van deze voorzieningen binnen de bedrijvenbestemming zal niet leiden tot leegstand elders in de stad waar deze voorzieningen al wel mogelijk zijn. Terwijl het benutten van beschikbare gronden/panden door transformatie toe te staan naar diverse maatschappelijke of overige voorzieningen, waarbij het gebruik ten behoeve van reguliere bedrijvigheid mogelijk blijft, leegstand ter plaatse voorkomt en een rendabele exploitatie van de panden mogelijk maakt.

Detailhandel

Uit de Detailhandelsvisie 2014 komt naar voren dat Almere ruimte wil bieden aan retailondernemers. Een vraaggericht locatieaanbod is het streven. Wat de gemeente wil, is voorzien in vestigingsmogelijkheden en het faciliteren van kansrijke ontwikkelingen. Gelet hierop is kleinschalige detailhandel in de plinten van wooncomplexen, in woningen èn e-commerce mogelijk gemaakt. Ook afhaalpunten en kringloopwinkels zijn mogelijk, zij het onder voorwaarden (afhankelijk qua fysieke inpassing en logistieke bevoorrading).

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening om de (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid. Deze verplichting gold nog niet ten tijde van het vorige bestemmingsplan. Het overgrote deel van het plangebied is archeologisch onderzocht en vrijgegeven (dat wil zeggen dat geen archeologisch onderzoek nodig is). Ook bevat het gebied gebieden, waar mogelijk archeologische waarden aanwezig zijn. Deze archeologische waarden zijn in dit nieuwe bestemmingsplan via dubbelbestemmingen beschermd (zie verder paragraaf 5.10.1). Daarnaast is het toegestaan bepaalde bouwwerken op deze archeologische waarden te realiseren en de gronden te gebruiken om de vindplaatsen 'leefbaar en herkenbaar' te kunnen inrichten. Dit draagt bij aan de culturele identiteit van Almere en krijgt het gebied een onderscheidend karakter.

Kinderboerderij Polderpark

Al meer dan 25 jaar is kinderboerderij De Beestenbende in het Polderpark gevestigd. Voorheen was het een dierenweide, die later is uitgegroeid tot een kinderboerderij. Stad & Natuur, de beheerder, wil de kinderboerderij toekomstproof maken voor de wijk en heel Almere (Buiten). Het moet een volwaardige stadsboerderij worden, een groene ontmoetingsplek midden in de wijk, met de dieren in de hoofdrol om bezoekers te stimuleren tot een groene en gezonde leefstijl, een plek van ontmoeting, bijscholing, workshops, tentoonstellingen voor de buurtbewoners en bewoners (jong en oud) van heel Almere, waar natuur en duurzaamheid centraal staan. Dit voldoet aan de ambitie van Almere in het kader van Growing Green city. De nieuwe stadsboerderij is klimaatbestendig, waterbewust en vervult een educatieve en recreatieve rol in Almere (Buiten).

Om deze ambities waar te kunnen maken, wil Stad en Natuur een nieuw gebouw. Aangezien de plannen hiervoor op dit moment nog niet concreet genoeg zijn, de ruimtelijke aanvaardbaarheid ervan nog niet is onderzocht en ook de plannen afhankelijk zijn van toestemming van de gemeente (als eigenaar), wordt deze ontwikkeling niet meegenomen in dit bestemmingsplan. Eind 2018, begin 2019 zal waarschijnlijk de planologische procedure hiervoor gaan starten.

Voor dit bestemmingsplan is de huidige, feitelijke situatie van de kinderboerderij overgenomen.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Gemengd-1

Functionele mogelijkheden

Aan de noordoostzijde van de Bouwmeesterbuurt ligt binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt. Op dit bedrijventerrein is het beleid van toepassing uit de Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere (hierna: GVW), de Detailhandelsvisie Almere 2014 en de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016.

Een binnenstedelijk werkmilieu huisvest kleinschalige bedrijfsactiviteiten nabij de woonomgeving. Dit type werkmilieu biedt ruimte voor het verkleuren van de locatie naar diverse activiteiten.

Het bedrijventerrein kent twee zijden. De buitenzijde, aan de G.T. Rietveldstraat, bevat bedrijven zonder bedrijfswoningen. Aan de binnenzijde, de W.M. Dudokstraat, zijn woon-werkkavels gevestigd. Tegenover deze woon-werkkavels zijn woningen gelegen. Daarom dienen aan de bedrijven die aan de W.M. Dudokstraat zijn gevestigd zwaardere eisen uit milieuoogpunt te worden gesteld dan de bedrijven die aan de G.T. Rietveldstraat zijn gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0009.jpg"

Figuur: binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt

Aan de W.M. Dudokstraat zijn daarom bedrijven toegestaan tot maximaal categorie B en aan de G.T. Rietveldstraat bedrijven tot en met maximaal categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Dit mede vanwege de directe aansluiting van het bedrijventerrein op de hoofdinfrastructuur, de Polderdreef, zonder dat woningen buiten het bedrijventerrein overlast zullen hebben van de grotere verkeersaantrekkende werking van deze activiteiten.

Naast bedrijven zijn er kantooractiviteiten mogelijk, maar alleen tot een maximum van 50% per bedrijf (=kantoorhoudendheid) en maximaal 1500 m² bedrijfsvloeroppervlakte zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein.

Detailhandel is niet toegestaan, met uitzondering van ABC-goederen aan de zijde van de G.T. Rietveldstraat en ondergeschikte detailhandel. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een maximum van 20% van het aantal m² bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100m² verkoopvloeroppervlak. Kringloopwinkels zijn met afwijking toegestaan onder de voorwaarde dat het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer. Andere detailhandel zoals perifere detailhandel is niet toegestaan.

Voorzieningen (activiteiten op het gebied van cultuur, sport, recreatie, dienstverlening en maatschappelijk) zijn tot en met categorie B of C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan, net zo als de bedrijven. Voor geluidsgevoelige objecten zoals een kinderdagverblijf geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere waarde.

Horeca en wonen aan de randen van het bedrijventerrein zijn onder voorwaarden van goede ruimtelijke ordening mogelijk. Daarvoor zal een aparte ruimtelijk-planologische procedure gevoerd moeten worden. Er dient dan afgewogen te worden of door het initiatief geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaat.

Opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk is toegestaan binnen de bestemming.

Parkeren vindt in principe plaats op eigen terrein, maar er zijn ook openbare parkeerplaatsen aanwezig.

Bebouwing

In artikel 3.2 zijn de bouwregels van de bestemming 'Gemengd-1' opgenomen. De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd-1' opgenomen.

3.2.2 Gemengd-2

Functionele mogelijkheden 

De bestemming Gemengd-2 is van toepassing op diverse vrijstaande bedrijfsruimten verspreid gelegen over het plangebied. Deze zijn bedoeld voor kleinschalige (bedrijfsmatige) activiteiten in de wijk: kantoor, maatschappelijke functies, zoals een kinderdagverblijf, dienstverlening, detailhandel en bedrijven tot maximaal milieucategorie 2. In dit nieuwe bestemmingsplan is dit vertaald via de functiemengingslijst in de maximale categorie B. Wat betreft detailhandel zijn veel vormen van detailhandelsvestigingen op grond van deze bestemming toegestaan, maar geen grootschalige of perifere detailhandel. Kringloopwinkels mogen ook, maar vanwege de al kleine oppervlakte van de ruimten zijn grote kringloopwinkels niet fysiek mogelijk. Webwinkels (geen fysiek klantcontact, alleen verzending van goederen) die onder het begrip 'bedrijf' vallen en afhaalpunten (logistiek bedrijf, uitsluitend via internet bestelde goederen af te halen, geen showroom) zijn ook toegestaan. Horeca is maximaal tot en met de categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. In deze bestemming is opslag en verkoop van vuurwerk niet toegestaan.

Deze bedrijfsruimten zijn het resultaat van het beleid om functiemenging en werken in de woonwijken te stimuleren. Doel is om de wijken te verlevendigen en jonge bedrijvigheid aan te trekken.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie. Bij nieuwe ontwikkelingen moet er voldaan zijn aan parkeren op eigen terrein conform de normen uit de Lijst van Parkeernormen van de regels.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-2 opgenomen.

3.2.3 Gemengd-3

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Gemengd-3' is van toepassing op het winkelcentrum aan het C. van Eesterenplein. Binnen deze bestemming zijn de volgende functies toegestaan:

Dienstverlening

Onder de functie dienstverlening vallen bedrijfsfuncties waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. Daarbij kan een balie aanwezig zijn, maar dat hoeft niet. Het gaat bijvoorbeeld om een kapsalon, accountantskantoor of reclamebureau.

Detailhandel

De detailhandel in het wijkwinkelcentrum is met name gericht op de omliggende wijk. Er is hoofdzakelijk detailhandel in dagelijkse artikelen gevestigd. Conform de Detailhandelsvisie 2014 is hier detailhandel in dagelijkse en recreatieve artikelen toegestaan. Een supermarkt is toegestaan van maximaal 1500 m2 verkoopvloeroppervlak. Het Gemeentelijke Visie op Werklocaties houdt de term winkelvloeroppervlak aan. In de regels wordt gesproken van verkoopvloeroppervlak. Deze termen zijn identiek aan elkaar en staan genoemd in de begripsbepalingen. Een kringloopwinkel mag ook; dat past binnen een detailhandelsbestemming.

Horeca

In het winkelcentrum is horeca uit de categorieën 1 en 3 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Een uitzondering hierop geldt voor het pand van café Lucky aan het Van Eesterenplein. Hier is horeca als bedoeld in categorie 4 van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan, wat ook in het geldende bestemmingsplan 'Bouwmeesterbuurt' reeds het geval was.

Afhaalpunt

Een afhaalpunt is ook toegestaan in het winkelcentrum mits is voorzien in voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen, overigens net als andere functies.

Wonen

Boven de winkels en horeca-inrichtingen zijn appartementen gevestigd. Deze appartementen zijn binnen deze bestemming opgenomen als 'wonen'.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-3 opgenomen.

3.2.4 Groen

Functionele mogelijkheden

Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven goed te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Groen' niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen de bestemming 'Groen' worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0010.jpg"

Figuur: groenstructuur plangebied.

Polderpark

De onbebouwde gebieden van het Polderpark zijn naast water hoofdzakelijk bestemd als groen. Deze bestemming biedt bescherming voor behoud van het groene karakter van het park.

Kinderboerderij

Voor de bestaande kinderboerderij in het Polderpark is de huidige feitelijke situatie opgenomen, dus een kinderboerderij waar maximaal 190 m² aan vloeroppervlak is toegestaan, verdeeld over drie percelen. Ondergeschikte horeca is ook toegestaan in de vorm van de verkoop van ijs of een drankje.

Tuinvergrotingen

In paragraaf 3.2.11 Wonen-1 is ingegaan op tuinvergrotingen in het plangebied.

Stadsweide

In de groene zone tussen de Bouwmeesterbuurt en de Lage Vaart zijn twee stadsweiden aanwezig. Deze stadsweiden zijn momenteel in gebruik voor het hobbymatig houden van paarden. In de bestemming 'Groen' is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – stadsweiden' een stadsweide toegestaan. Onder een stadsweide wordt verstaan: een perceel grond dat gebruikt wordt voor het hobbymatig houden van (landbouw)huisdieren. Het houden van dieren voor eigen hobbymatig gebruik kan worden beschouwd als ontspanning/hobby, waarbij de nadruk ligt op het eigen gebruik. Zodra er sprake is van het vragen van vergoedingen, het aanbieden van stallingsruimten en andere faciliteiten aan derden, is het hobbymatige aspect verdwenen. Het is dus niet toegestaan om een stadsweide te gebruiken voor commerciële doeleinden. In de planregels is een bepaling opgenomen, welke het bedrijfsmatig gebruik van een stadsweide aanmerkt als strijdig gebruik. Aan deze bepaling is een lijst (bijlage 4 van de regels) gekoppeld waarin het maximum aantal punten per dier en het maximaal toegestane aantal dieren per diersoort is opgenomen. Het totaal aantal punten per stadsweide mag niet meer dan 50 bedragen.

Een stadsweide bestaat uit gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde. Per stadsweide is maximaal een gebouw toegestaan van 100 m2, waarvan maximaal 70 m2 voor een stal en de resterende oppervlakte voor opslag. Een paardenbak is toegestaan. Een paardenbak is een vergunningplichtig bouwwerk. Het perceel wordt omheind met een hekwerk van maximaal 1,80 m hoog. Daarnaast moet voldaan worden aan de bepalingen uit de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Zie ook paragraaf 5.5 Bedrijven en milieuzonering.

Bebouwing

Binnen de bestemming 'Groen' zijn bouwwerken toegestaan ten behoeve de kinderboerderij, een JOP en de volkstuincomplexen. Door middel van een aanduiding op de verbeelding zijn deze voorzieningen positief bestemd binnen deze bestemming. De maximale bouwhoogten en oppervlaktes zijn in de regels weergegeven. Ten behoeve van nutsvoorzieningen is een gebouw toegestaan met een oppervlakte van maximaal 25 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter. Met een afwijkingsbevoegdheid kan er een groter gebouw gerealiseerd worden. Verder zijn allerlei bouwwerken ten behoeve van de groenbestemming mogelijk.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Groen opgenomen.

3.2.5 Maatschappelijk

Functionele mogelijkheden

Het plangebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen die uitsluitend voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd. Dit betreft:

Basisscholen:

  • De Architect
  • De Goede Herder
  • De Oase
  • Montessorischool Buiten
  • Bommelstein
  • Het Kompas
  • De Kring
  • De Tjasker

Middelbare school: Oostvaarders College

Buurtontmoetingscentra: buurthuis De Schoor, Wipmolenweg.

Deze voorzieningen zijn als gezegd bestemd voor 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke vorm van flexibiliteit mogelijk. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan. Overigens zijn in het plangebied wel meer maatschappelijke voorzieningen te vinden, maar die vallen onder één van de gemengde bestemmingen.

Bebouwing

Qua bouwmogelijkheden zijn een maximaal bebouwingspercentage of een bouwvlak en een maximale bouwhoogte of een bouwvlak opgenomen.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming Maatschappelijk opgenomen.

3.2.6 Sport

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Sport' is toegekend aan het sportpark Polderkwartier, Daniel Stalpaertstraat 1. Hier is voetbalvereniging 'Sportclub Buitenboys' gevestigd. Ook Sporthal Almere Buiten naast het Oostvaarders College (A. Boekenweg 1) heeft deze bestemming.

Binnen deze bestemming zijn sportvoorzieningen toegestaan. Ook is ondergeschikte horeca toegestaan, zoals bijvoorbeeld een kantine. Zelfstandige horeca is niet toegestaan. Ook maatschappelijke functies zijn toegestaan, zoals een buurthuis, ontmoetingsplek of fysiotherapie bij sport. Omdat het beoefenen van sport geluid kan veroorzaken die hinderlijk is, zijn geluidsgevoelige maatschappelijke functies, zoals kinderopvang of buitenschoolse opvang niet direct toegestaan, maar alleen via afwijking. Dan zal eerst een akoestisch onderzoek moeten worden gedaan, waaruit blijkt dat het aanvaardbaar is.

Bebouwing 

Er is alleen een bebouwingspercentage en maximale bouwhoogte opgenomen voor het bouwen van bouwwerken. Overige bouwwerken zoals erf- en terreinafscheidingen, tribunes, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming opgenomen.

3.2.7 Tuin

De voortuinen bij woningen krijgen de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn daarom bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij de op hetzelfde perceel gelegen woning. Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 m hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor erkers gelden beperkingen qua omvang.

Bestaande overkappingen in de tuinbestemming aan de voorzijde zijn middels een specifieke aanduiding positief bestemd. Nieuwe overkappingen kunnen alleen met een afwijkingsbevoegdheid worden gerealiseerd. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als voor bestaande overkappingen: maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 20 m².

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Tuin' opgenomen.

3.2.8 Verkeer

Autoverkeer

Algemeen

Passend binnen duurzaam-veilig is er in Almere sprake van een zelfverklarende infrastructuur:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, met verkeerslichten. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. Het gebied is ingericht met onder meer 30 km/h-poorten en drempels.

In Almere kennen de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h.

Plangebied

De ontsluiting van het plangebied gaat via een hiërarchisch gestructureerd stratenpatroon. Het bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt wordt via de G.T. Rietveldstraat ontsloten op de Polderdreef. Deze dreef sluit rechtstreeks aan op de Buitenring en het hoofdwegennet van Almere.

De Bouwmeesterbuurt heeft zelf twee aansluitingen op de Polderdreef. Deze aansluitingen ontsluiten de Bouwmeesterbuurt via de G.T. Rietveldstraat, de J.B. Bakemaweg, de E.F. van den Banweg en de M.J. Granpré Molièrestraat.

Ook voor de Molenbuurt is de Polderdreef de belangrijkste ontsluitingsweg. De Poldermolenweg, Wipmolenweg en Verfmolenstraat creëren samen twee aansluitingen op de Polderdreef.

De Polderdreef is ook voor de Landgoederenbuurt de belangrijkste ontsluitingsweg. Deze wordt bereikt via de Sportlaan, de Clingendaellaan en de Middachtenlaan.

Door het Polderpark loopt één weg van noord naar zuid, de Daniël Stalpaertstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0011.png"

Figuur: hoofdonstluiting plangebied

Parkeren

Op het bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt dient men op eigen terrein te parkeren. Er zijn vrijwel geen vrije parkeerplaatsen, afgezien van enkele plaatsen aan de noord- en zuidkant van het terrein. Er zit een parkeerknelpunt bij de ingang van het gebied vanaf de Polderdreef. In het woongedeelte van de buurt is parkeren op eigen erf mogelijk. Voor parkeren in de openbare ruimte wordt verwezen naar de parkeernormenlijst. In de Molenbuurt is parkeren op eigen erf mogelijk. Daarnaast zijn er op de openbare weg parkeermogelijkheden gerealiseerd waar men gebruik van kan maken.

Ook in de Landgoederenbuurt kan men op eigen erf parkeren en zijn er op de openbare weg parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is er bij de flats op de Clingendaellaan een kleine parkeerplaats gerealiseerd. De Bleyenbeekstraat, in het zuidwesten van Landgoederenbuurt, is aangewezen als blauwe zone. Voor de rest is er geen blauwe zone te vinden in de gebieden.

In het Polderpark zijn, behalve bij de sporthal en de voetbalvereniging, geen parkeermogelijkheden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0012.png"

Figuur: parkeerplaatsen

Openbaar vervoer

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Stichtselijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte.

Door het plangebied lopen verschillende vrijliggende busbanen. Er zijn in het plangebied vijf bushaltes. Bushalte Landgoederenbuurt geeft naar het oosten via Bloemenbuurt aansluiting op Almere Buiten Centrum. Naar het westen is er aansluiting op Almere Centrum en Almere Poort. De bushaltes Bouwmeesterbuurt West en Oost geven naar het oosten via Molenbuurt aansluiting op Almere Buiten Centrum. Naar het westen is er aansluiting op Almere Centrum en Almere Poort. Bovendien zijn de bushaltes in de Bouwmeesterbuurt haltes waar de nachtbussen richting Almere Centrum en Almere Buiten stoppen. Ook de bushaltes Molenbuurt Noord en Zuid geven aansluiting op Almere Centrum, Almere Poort, Almere Buiten, Utrecht en de nachtbus. Daarnaast geven deze haltes aansluiting op Schiphol via Amstelveen.

Het plangebied ligt dicht bij treinstation Almere Buiten. Dit biedt de bewoners de mogelijkheid om van diverse openbaar vervoersmogelijkheden gebruik te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0013.png"

Figuur: busbanen

Langzaam verkeer

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en zijn verlicht. De hoofdroutes zijn zo veel mogelijk langs de rand van wijken gesitueerd in plaats van middendoor. De drukke hoofdroutes zijn als solitair fietspad uitgevoerd. De doorstroomassen hebben in principe rood asfalt. De hoofdroutes zijn zoveel mogelijk voorzien van begeleidende voorzieningen met dag- en avondbezoek (stadscorridors). De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting.

Functionele mogelijkheden

Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeersgebieden. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals (ondergrondse) parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten en water.

Bebouwing

In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter een oppervlakte van maximaal 25 m². Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erfafscheidingen, kunstobjecten en geluidwerende voorzieningen is een maximum maatvoering opgenomen. Voor de realisatie van een groter nutsgebouw is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Nutsgebouwen mogen een maximum bouwhoogte van 5 meter en een maximum oppervlakte van 50 m² hebben.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming Verkeer opgenomen.

3.2.9 Verkeer-Verblijfsgebied

Binnen het plangebied is deels sprake van een gecombineerd gebruik van de weg door (brom)fiets- en autoverkeer. Daarnaast liggen er verspreid door het gebied ook vrijliggende fietspaden.
Rondom de Bouwmeesterbuurt liggen fietspaden die horen bij het hoofdfietsnetwerk. Belangrijke paden hier zijn Pirellipad, Windvangpad, Wiekenpad en J.T.P. Bijhouwerstraat. Het overig regionaal net in deze buurt heeft twee routes. De route van noord naar zuid over de G.A. Overdijkinpad en het Johnsonpad.

In de Molenbuurt zijn voornamelijk het Windvangpad en Wiekenpad belangrijk. Deze paden lopen door naar de Bouwmeesterbuurt, het centrum van Almere Buiten en Seizoenenbuurt. Het overig regionale net in deze buurt heeft één belangrijke route: Piet Moeskopspad. Dit pad loopt langs het zuiden van de buurt, kruist de Polderdreef ongelijkvloers en gaat door in het Polderpark. Voor de Landgoederenbuurt is Geuzenpad belangrijk als rechtstreekse verbinding met Tussen de Vaarten. Dit pad gaat met een brug over de Lage Vaart. Het Geuzenpad gaat helemaal door tot het centrum van Almere Buiten. Daarnaast zijn er ook enkele fietspaden die het Piet Moeskopspad en het Polderpark kruisen.

In het Polderpark is langzaam verkeer de belangrijkste vorm van vervoer. Het Piet Moeskopspad is een belangrijk fietspad aan de zuidkant. Aan de noordkant loopt een fietspad parallel aan de Pieter de Swartstraat en de M.J. Granpré Molièrestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0014.png"

Figuur: aanduiding langzaam verkeersroutes

Functionele mogelijkheden

Voor straten die naast een verkeersfunctie ook een verblijfsfunctie hebben, is de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals groenvoorzieningen, (ondergrondse) parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en fietsenstallingen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan, zoals straatmeubilair, voorzieningen voor (ondergrondse) afvalinzameling, geluidwerende voorzieningen, reclameobjecten en water.

Almere wil zoals beschreven in de Sportnota (Bijlage 1 Beleidskader) laagdrempelige sportmogelijkheden dichtbij huis. Daartoe is in de bestemmingsomschrijving de mogelijkheid voor sport- en speelvoorzieningen (uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde) opgenomen.

Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeers- en verblijfsgebieden.

Bebouwing

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen geen gebouwen worden gebouwd, behalve ten behoeve van nutsvoorzieningen en via afwijking een jongerenontmoetingsplaats (JOP). Voor het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid moet aan een aantal voorwaarden zijn voldoen. De afstand van de JOP (bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) moet bijvoorbeeld minimaal 50 m bedragen. Binnen de bestemming zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen toegestaan tot een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een oppervlakte van maximaal 25 m². Overige bouwwerken zoals terras-, erf- en terreinafscheidingen, kunstobjecten, licht- en vlaggenmasten zijn ook toegestaan, maar zijn wel gebonden aan een maximum maatvoering.

Tuinvergrotingen

In paragraaf 3.2.11 Wonen-1 is ingegaan op tuinvergrotingen in het plangebied.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.10 Water

De structurele watergangen in het plangebied zijn voor water bestemd. In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op de aspecten waterhuishouding en riolering.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming Water opgenomen.

3.2.11 Wonen-1

Functionele mogelijkheden

De bestemming 'Wonen' is gelegd op de woningen in het plangebied met uitzondering van woningen binnen een gemengde bestemming en bedrijfswoningen. Binnen de woonbestemming is volgens de bestemmingsomschrijving de functie wonen toegestaan en niet één of meer woning(en). Een woning is volgens de begripsbepalingen: een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm. Als slechts woningen zouden zijn toegestaan binnen de bestemming, zijn alleen gebouwen bestemd voor één huishouden toegestaan. Dit is niet wenselijk, omdat ook appartementencomplexen of meergezins- huizen (gebouw met meerdere huishoudens) mogelijk moeten zijn. Binnen een bestemmingsvlak 'wonen' geldt daarom geen beperking voor het aantal woningen.

Wat valt onder de bestemming 'wonen'?

Voor 'wonen' is geen specifieke definitie opgenomen. Reden is dat wonen in de rechtspraak steeds weer anders wordt opgevat. Hierdoor kan in dit plan met de laatste stand van de jurisprudentie rekening gehouden worden. Onder wonen wordt volgens de huidige vaste jurisprudentie verstaan: het wonen in een normaal gezinsverband (ouders met kinderen). Maar ook minder traditionele woonvormen passen volgens de huidige veranderde maatschappelijke inzichten binnen de woonbestemming. Dan moet wel sprake zijn van 'nagenoeg zelfstandig wonen waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd en de nadruk op wonen ligt en niet op andere functies zoals werk of zorg'. Het gaat er om dat de belangrijkste activiteit zelfstandig wonen is en eventuele behandeling, zorg of werk daaraan ondersteunend is. Aandachtspunten bij het bepalen of een bepaald gebruik onder de woonbestemming vallen zijn:

  • Mate van verbondenheid van de bewoners: gemeenschappelijke ruimten en taken, eigen kamer;
  • Verblijf: verplicht of vrijwillig, doel is verzorgen of voorbereiden op zelfstandigheid;
  • Mate van begeleiding/zorg: continu, op afroep, intensiviteit, verplicht;
  • Relatie zorg en wonen: los van elkaar te halen of niet;
  • Bestendigheid van het wonen: vaste of wisselende samenstelling van bewoners, langdurig of onbepaald;
  • Wijze van wonen: in een familiesfeer of vergelijkbaar daarmee;
  • Het hebben van een stoornis of een zorgindicatie is niet beslissend.

Een gebouw waarin acht jongeren met psychische problemen vrijwillig wonen zonder permanente begeleiding, die beschikken over een gemeenschappelijke woonkamer/ keuken en huishoudelijke taken hebben en verbonden zijn met elkaar door hun problemen, is passend in de woonbestemming, omdat dit een met in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie is en dus is sprake van nagenoeg zelfstandig wonen (ECLI:NL:RVS:2011:BR5681). Ook het gebruik door twee volwassenen en acht (pleeg)kinderen viel onder de woonbestemming, want dit was in de familiesfeer en er is sprake van één gezamenlijk huishouden (ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0338). Dat deze kinderen een AWBZ-indicatie hebben, is niet doorslaggevend. Het wonen in een woning door drie personen met een TBS-status die uitbehandeld zijn, maar worden voorbereid op terugkeer in de maatschappij, valt ook onder wonen: gebruik is niet wezenlijk anders dan een normaal gezin en er is geen voortdurend toezicht (ECLI:NL:RBROE:2006:AW2500). Het bovenstaande betekent dat het gebruik van woningen door bewoners die enige zorg krijgen ter ondersteuning van het zelfstandig wonen in veel gevallen past binnen de woonbestemming. Daarvoor is geen aparte bestemming of afwijking van het bestemming nodig. Dan moet wel sprake zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning waarbij de situatie vergelijkbaar is met een in gezinsverband wijze van wonen. Niet onder de woonbestemming valt een complex met woningen voor mensen met een CZ-indicatie (ECLI:NL:RVS:2012:BV8034), waarbij sprake is van voortdurend toezicht, ieder een eigen appartement heeft met voorzieningen en een eigen af te sluiten deur, zodat wonen en zorg niet los van elkaar gezien kunnen worden. Het wonen in een complex van 19 appartementen door senioren met een kleinschalige gemeenschappelijke woonkamer en keuken is geen wonen: de ruimten zijn te klein om te kunnen spreken van een met in een gezinsverband vergelijkbare wijze van wonen met een zekere mate van verbondenheid (ECLI:NL:RBGEL:2016:2890). Kamerbewoning door negen studenten of arbeiders valt niet onder wonen, want dit is tijdelijk verblijf en geen met een in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie (ECLI:NL:RVS:2009:BI8471 en ECLI:NL:RBUTR:2010:BL9734). Ook een huis waarin alleen dagopvang plaatsvindt, valt niet onder wonen. Als gevolg van nieuwe rechterlijke uitspraken kunnen deze opvattingen wijzigen. Geadviseerd wordt daarom steeds de laatste jurisprudentie te raadplegen, voordat bepaald wordt of een bepaald gebruik wel of niet onder de woonbestemming valt.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijk om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen voor deze verschuiving zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf in de eigen woning, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld.

1. Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming binnen de woonbestemming. Dit is dus bij recht toegestaan, zodat een afwijkingsprocedure niet nodig is. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan, zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus maximaal 1/3 voor het beroepsmatig gebruik. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog. De in de bestemming "Wonen" opgenomen bouwmogelijkheden zijn ook van toepassing bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep.

2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn volgens vaste jurisprudentie niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Gelet op de inleiding hierboven zijn ook deze activiteiten tot een bepaalde omvang passend binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen valt met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 1/3 van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalig houden van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu. Met een omgevingsvergunning binnenplanse afwijking bestemmingsplan kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter in de buurt en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer. In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. Ten hoogste zijn 5 gasten tegelijk mogelijk. Ook moet de woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m² v.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming Wonen.

Tuinvergrotingen

Gronden die niet zijn verkocht maar alleen in bruikleen zijn gegeven omdat ze vanwege de aanwezigheid van kabels of leidingen niet kunnen worden verkocht, hebben de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' behouden. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden namelijk niet worden gebouwd met bijvoorbeeld schuurtjes.

Bebouwing

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in de vorige bestemmings- of uitwerkingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerder geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter, tenzij de bestaande maat daarvan duidelijk afwijkt. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan is dus globaler en flexibeler van opzet dan het oude plan.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Overkappingen in de voortuin zijn alleen mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. Bestaande overkappingen zijn overeenkomstig aangeduid.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw (zie beleidskader bijlage 1 paragraaf 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes, bergingen en garages. Om te voorkomen dat het erf helemaal wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moeten de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 m. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 m. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3 m. Alleen op de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 m achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit het vorige bestemmingsplan aangehouden.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw (zie beleidskader bijlage 1 paragraaf 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes, bergingen en garages. Om te voorkomen dat het erf helemaal wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moeten de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 m. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 m. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3 m. Alleen op de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag een dakterras worden gebouwd.

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten, de woningen dus, geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de vastgestelde hogere waarde.

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming opgenomen.

3.2.12 Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders dan in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (zie paragraaf 3.2.11).

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Geluidzone - industrie

In artikel 22.1 is een regel opgenomen in verband met een geluidzone van industrieterrein De Vaart. Dit industrieterrein ligt ten noorden van het plangebied. Erom heen ligt een geluidzone van 50 dB(A), omdat het industrieterrein een geluidgezoneerd industrieterrein is. De bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten mag hier niet. Wel kan de zone gewijzigd worden via een wijzigingsbevoegdheid.

3.3.2 Leiding - Gas

In het plangebied ligt een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding met leidingnummer N-533-20. De leiding heeft een diameter van maximaal 13 inch en een ontwerpdruk van 40 bar. Het besluit externe veiligheid buisleidingen is op deze leiding van toepassing.

Om bescherming aan deze leiding te bieden is de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen. Deze is 4 m breed aan weerszijden van de hartlijn van de gasleiding, omdat het een leiding tussen de 16 en 40 Bar betreft (zie artikel 5 Regeling externe veiligheid buisleidingen). Het PR is binnen die zone namelijk niet hoger dan 10-6 p/jr. Voor andere gasleidingen is de breedte 5 m. De ligging van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook moeten op grond van artikel 14 Besluit externe veiligheid buisleidingen in een bestemmingsplan worden vastgelegd om de leiding te beschermen en onderhoud te kunnen plegen. Het is niet toegestaan om binnen de belemmeringenzone van de leiding bouwwerken op te richten anders dan ten dienste van de bestemming 'Leiding-Gas'. Ook mogen de volgende werkzaamheden niet worden uitgevoerd:

    • 1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
    • 2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 3. het aanbrengen of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en beplantingen;
    • 4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 5. het aanleggen of het dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming 'Leiding-Gas' opgenomen.

3.3.3 Leiding - Leidingstrook

Aan de noordzijde van het plangebied door het openbaar groen loopt een aantal kabels en leidingen, waaronder een hogedruk gastransportleiding en een ondergrondse hoogspanningsleiding. Deze zijn beschermd via de dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0015.png"

figuur: leidingstroken in Almere

Voor de gasleiding geldt een belemmeringenstrook, die op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Deze is niet zelfstandig terug te vinden, maar valt binnen de dubbelbestemming, die ook de overige aanwezige leidingen dient te beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0016.png"

Figuur: ligging gasleiding (bron: nederland.risicokaart.nl)

In de leidingenstrook ligt ook een ondergrondse hoogspanningsleiding van 150 kV. Aan weerszijden van deze hoogspanningsleiding bevindt zich een magneetveldzone. Conform de memo van het Kennisplatform EMV 'Omgaan met elektromagnetische velden, 2014' wordt rekening gehouden met magneetveldzones rondom ondergrondse electriciteitskabels van 150 kV. Afstand houden is de enige effectieve maatregel bij bestaande kabels om blootstelling aan magnetische velden te verminderen. Voor dergelijke leidingen wordt een generieke zone met een breedte van 25 m aan weerszijden aangehouden. Dit is gebaseerd op de door het RIVM verzamelde meetgegevens in het rapport 'Verkenning van extreem laagfrequente (ELF) magnetische velden bij verschillende bronnen, 2009'. Deze zones vallen binnen de dubbelbestemming. Bouwwerken en daarbijbehorende buitenruimten, bestemd voor langdurig verblijf van kinderen jonger dan 16 jaar, zoals woningen, clubhuizen, scholen en kinderopvang, zijn binnen de magneetveldzones niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0017.png"

Figuur: ligging hoogspanningskabel [bron: https://webkaart.hoogspanningsnet.com/#16/52.3994/5.2579 ]

Voorts zijn alleen bouwwerken ten behoeve van de dubbelbestemming rechtstreeks toegestaan, zoals bijvoorbeeld drukregelstations. Met een afwijking en nadat de leidingbeheerder om advies is gevraagd, zijn ook bouwwerken ten behoeve van andere, samenvallende bestemmingen mogelijk. De aanleg van werken en werkzaamheden zijn omgevingsvergunningsplichtig. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen verbiedt het om kwetsbare objecten toe te laten binnen de belemmeringenstrook die in het kader van dat besluit in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Daarom is uitdrukkelijk in het artikel de opgenomen dat kwetsbare objecten binnen deze dubbelbestemming niet zijn toegestaan. Zie ook paragraaf 5.4 over externe veiligheid.

De regels voor deze dubbelbestemming zijn opgenomen in artikel 16.

3.3.4 Milieuzone - geurzone rwzi

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) aan de Vlotbrugweg 27 op bedrijventerrein De Vaart 123 heeft een geurcontour ter voorkoming van onaanvaardbare geurhinder. Deze contour loopt ook over het plangebied en heeft daarom ruimtelijke relevantie.

Voor de activiteit 'stedelijke behandeling van afvalwater' is in artikel 3.5.b. lid 1 van het Activiteitenbesluit bepaald wat het aanvaardbaar hinderniveau is voor geur: de geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten niet meer dan 0,5 ouE/m3 lucht als 98-percentiel. Conform de verleende revisievergunning op 11 april 1997 heeft deze onderstaande geurcontouren, waarbij geldt dat 1 ge/m3 overeenkomt met 0,5 ouE/m3. Hieruit blijkt, dat de geurbelasting als gevolg van het zuiveringtechnisch werk ter plaatse van het meest dichtbij gelegen geurgevoelige object (woonbebouwing Bouwmeesterbuurt) niet meer bedraagt dan 0,5 ouE/m3 lucht als 98-percentiel. Conform artikel 3.5.b lid 7 van het Activiteitenbesluit, worden de op het moment van vergunningverlening aanwezige bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein niet als geurgevoelig object (conform definitie Wet geurhinder veehouderijen) beschouwd.

Hiermee wordt voldaan aan de voorgeschreven norm voor de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten en is sprake van een goede ruimtelijke ordening c.q. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Om dit in de toekomst te kunnen waarborgen, is een aanduiding 'milieuzone-geurzone rwzi' op de verbeelding opgenomen en is daaraan een planregel verbonden die vestiging van nieuwe geurgevoelige objecten) uitsluit binnen de geurcontour van 0,5 ouE/m3. Onder geurgevoelige objecten, worden in dit specifieke geval niet verstaan bestaande en nieuwe bedrijfsgebouwen binnen deze contour. Een hogere geurbelasting wordt voor deze objecten aanvaardbaar geacht vanwege de ligging op een bedrijventerrein.

Onder nieuwvestiging verstaan we in dit verband nieuwbouw, verbouw en omkleuring van nieuwe of bestaande panden tot een geurgevoelig object.

Overigens laat het bestemmingsplan ter plaatse van de contour nu geen geurgevoelige objecten toe en zijn er binnen de contour geen dergelijke objecten aanwezig.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0018.png" 

Figuur: geurzone rondom rwzi

De juridische regeling is te vinden in artikel 22.2.

3.3.5 Veiligheidszone - effectafstand Bleve

In artikel 22.3 zijn regels opgenomen behorende bij de veiligheidszone effectafstand Bleve in verband met twee LPG-tankstations. Deze tankstations liggen weliswaar buiten het plangebied, maar de invloed ervan werkt door op het plangebied. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om deze veiligheidsaanduiding aan te passen dan wel te verwijderen, indien daartoe aanleiding is. Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden gemotiveerd toestaan van nieuwe of uitbreiden zeer kwetsbare objecten. In de paragraaf 5.4 wordt deze veiligheidszone en de voorwaarden voor het afwijken en wijzigen nader toegelicht.

3.3.6 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

Het PAG heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachts- gebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

In artikel 22 zijn de planregels van de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' opgenomen.

3.3.7 Waarde-Archeologie 1

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 1". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde - Archeologie 5'.

In artikel 17 zijn de planregels van deze dubbelbestemming opgenomen.

3.3.8 Waarde-Archeologie 4

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van "Waarde - Archeologie 4". Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

In artikel 18 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde-Archeologie 4' opgenomen.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

Voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst en in alle andere gevallen geldt dat het peil wordt gemeten vanaf het oorspronkelijk maaiveld. Dit betekent dus dat bij het bepalen van het peil buiten beschouwing wordt gelaten het maaiveld dat is verhoogd door het aanleggen van een verhoging of terp of verlaagd door uitgraven. Als waterlijn wordt bedoeld de grens tussen onder en boven water dan wel de grens tot waar het water komt  op bijvoorbeeld een strand of tegen een kade. Ook is het het grens- of snijvlak tussen het gedeelte van het bouwwerk of vaartuig onder water en dat van het gedeelte erboven. Wij houden hiervoor het winterpeil aan zoals opgenomen in het meest recente Peilbesluit van het waterschap Zuiderzeeland dan wel het Peilbesluit IJsselmeergebied van het waterschap.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 19 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 20 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 21 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Afwijkingsregels

In artikel 23 zijn afwijkingsregels opgenomen. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %);
  • het overschrijden van bouwgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan is voorgeschreven;
  • het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw.

De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'.

Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:

  • de windmolens mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd:
  • de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
  • de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0019.png"

HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 24 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de Lijst van Parkeernormen worden gewijzigd indien ontwikkelingen op parkeergebied daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 25 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 26 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 27 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In die bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in de tabel opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)   Eventueel nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen bestaand stedelijk gebied of op percelen waar al een bebouwingsmogelijkheid is opgenomen.  
  Ladder voor duurzame verstedelijking   In dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)  
Radarverstoringsgebieden   Er zijn geen mogelijkheden opgenomen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen zijn onder voorwaarden toegestaan.  
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)   Inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.   Het bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen.  
RAAM-brief   Schaalsprong Almere   In het plangebied wordt de bouw van nieuwe woningen niet mogelijk gemaakt.  
Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere- Markermeer (2013)
Bestuursovereenkomst RRAAM (2013)
Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 (2013) (IAK2)
MJP Almere 2.0 (2018)  
Het toekomstperspectief voor Almere is een westelijk georiënteerde stad met circa 60.000 nieuwe woningen ten opzichte van 2010 en een forse groei van het aantal arbeidsplaatsen. De ambitie is 100.000 arbeidsplaatsen.
Een adaptieve aanpak staat centraal: vraagafhankelijk realiseren van woningen, infrastructuur, economische activiteiten en voorzieningen.  
In het plangebied wordt de bouw van nieuwe woningen niet mogelijk gemaakt.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.  
Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden   Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed.   Opnemen van een dubbelbestemming voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Stedelijk gebied: evenwichtige ontwikkeling met ruimte voor wonen, bedrijven en voorzieningen. Bijzondere archeologische, gebieden verdienen bescherming.   het bestemmingsplan voldoet aan het Omgevingsplan.  
Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)   Gemeenten dienen het NNN te begrenzen en te beschermen via een bestemmingsplan. Windmolens mogen alleen in een windgebied op basis van een goedgekeurd projectplan. Kleine windmolens tot 5 m tiphoogte vallen niet hieronder.   Kleine windmolens zijn toegestaan op gebouwen. Verder voldoet het plan aan de VFL.  
Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Bij vestiging van bedrijven(terreinen) streven zodanige verdeling dat optimale bijdrage wordt geleverd aan vitaliteit van de steden. Per type werklocaties gelden specifieke vestigingsvoorwaarden.   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen. Deze voorzieningen zijn al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
RO Visie Werklocaties (2015)   Bevorderen van diversiteit in de werkgelegenheid provincie Flevoland   Het bestemmingsplan biedt ruimte voor werken, kantoren en voorzieningen. Deze voorzieningen zijn al mogelijk op basis van de voorgaande plannen.  
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)   Bevat lange termijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het Waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaan voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema 'water en ruimte'. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkeling.   Het bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Almere Principles (2009)   Zeven stelregels voor een duurzame stadsontwikkeling:
1. Koester diversiteit
2. Verbind plaats en context
3. Combineer stad en natuur
4. Anticipeer op verandering
5. Blijf innoveren
6. Ontwerp gezonde systemen
7. Mensen maken de stad  
Het plan is in overeenstemming met de Almere Principles.  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een Growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
Het plan past in deze visie: het maakt diverse soorten woningen mogelijk, voorziet in voorzieningen voor de buurten en bevat een binnenstedelijk bedrijventerrein waarop bedrijven zich kunnen vestigen. Dit past in het streven naar de groei en versterking van Almere. Daarnaast bevat het plan een aantal groengebieden (Polderpark) die in dit plan behouden blijven).  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Beleid ten aanzien van wonen   Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.  
Welstandsnota Almere (2018)   Welstandstoezicht voor:
- het groenblauwe raamwerk
- de hoofdinfrastructuur
- de centrumgebieden
- bijzondere gebieden
- etalagegebieden
- reclame  
Het plangebied is grotendeels welstandsvrij. De Welstandsnota is wel van toepassing op reclameborden, het groenblauwe raamwerk in het gebied en op percelen langs hoofdinfrastructuur.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Voor de functie wonen is het toetsingskader uit de nota overgenomen.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999).   Plaatsing van masten is niet mogelijk in (toekomstige) woonwijken   De bestaande mast is door middel van een aanduiding bestemd, het plaatsen van nieuwe masten is in het plangebied niet mogelijk.  
Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)   Uitgeven van gronden waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten.   In het plangebied heeft geen projectmatige aanpak van tuinvergrotingen plaatsgevonden. Verkochte gronden hebben wel de bestemming Wonen - 1, Wonen - 2 of 'Tuin' gekregen. Bij nieuwe tuinvergrotingen kan de bestemming van de gronden worden gewijzigd door toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.  
Prostitutiebeleid Almere(2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen.   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis en escortbedrijven wel toestaan.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Geen ruimte voor de vestiging van een coffeeshop in het plangebied.  
Bereikbaarheid en mobiliteit  
Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)   Gemeentelijk beleid over verkeer en vervoer; inpassing van infrastructuur in het stedelijk gebied; openbaar vervoer; verkeersveilige schoolomgeving; parkeren; parkeernormen; reservering voor IJmeerverbinding.   Het bestaande verkeerssysteem voldoet aan de uitgangspunten van deze nota.
Parkeernormen zijn in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke Visie Werklocaties (2016)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor bestaande en nieuwe bedrijven en voldoende werkgelegenheid bieden.
Het beleid beschrijft het gebruik wat op binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt voorgestaan.
Daarnaast bevat dit beleid een aantal verruimingen voor gebruiksmogelijkheden op binnenstedelijke bedrijventerreinen en in woonwijken waarvan het niet de bedoeling is om zonder concrete initiatieven al de mogelijkheid voor dat gebruik in het bestemmingsplan op te nemen. Dit betreft:
- de mogelijkheid om aan de rand eventueel burgerwoningen toe te staan.
- de mogelijkheid voor horeca anders dan ondergeschikt.






 
Op het binnenstedelijke bedrijven- terrein indien mogelijk de volgende functies toestaan:
- bedrijvigheid t/m milieucategorie B;
- woon-werkeenheden en aan de rand eventueel burgerwoningen;
- zelfstandige kantoren, toestaan tot een oppervlak van maximaal 1500 m² bvo per vestiging; in totaal mag 25% van het bebouwd grondoppervlak per bedrijventerrein gebruikt worden voor kantoren;
- maatschappelijke voorzieningen, mits passend naar aard en schaal en niet geluidgevoelig;
- overige voorzieningen; hieronder wordt verstaan voorzieningen op het gebied van cultuur, sport en recreatie (muziek-, ballet-, dans- en sportscholen, ateliers e.d.) ;
-ABC branches van Perifere detailhandel (PDV);
- Webwinkels en afhaalpunten;
- Kringloopwinkels ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- parkeren op eigen terrein;
- horeca in de categorie 1; overige horeca eventueel na afwijking.  
Vestigingsvisie Horeca Almere (2016)   Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en daar te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening. Concrete initiatieven zullen aan de hand van het beleid worden beoordeeld
 
Nieuwe horeca in de woonwijken is in beginsel alleen beperkt tot in de wijk aanwezige kleinschalige zelfstandige bedrijfspanden en in de buurt(winkel)centra. Dit gaat om de lichtste horecacategorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten. Onder voorwaarde dat het initiatief passend is bij de schaal en aard van de wijk kan horeca in de categorie 2,3 of 4 worden toegestaan.
De aanwezige horeca in de woonwijk met aanduiding toestaan
De mogelijkheid in het oude bestemmingsplan voor alleen lichte horeca wordt overgenomen in het nieuwe plan. In het nieuwe horecabeleid is dit vergelijkbaar met horeca categorie 3.  
Detailhandelsvisie Almere (2014)   Uitgangspunten voor detailhandels- vestigingen in de stad.   Aan het C. van Eesterenplein is detailhandel toegestaan, waaronder een supermarkt met een maximale oppervlakte van 1500 m2
In de woonwijk en winkel aan huis max. 25 m2 wvo onder voorwaarden; detailhandel in bedrijfsruimten toegestaan.
Op binnenstedelijke bedrijfsterreinen: ondergeschikte detailhandel, webwinkels en afhaalpunten, geen internetwinkel, ABC-branches van perifere detailhandel.
Niet toestaan: doelgerichte detailhandel (pdv).  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten toestaan op alle bedrijventerreinen met uitzondering van De Vaart en Buitenvaart. Afhaalpunten ook mogelijk in wijk- en buurtwinkelcentra.   Op het binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt en op het buurtwinkelcentrum aan het C. van Eesterenplein zijn afhaalpunten toegestaan.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels zijn onder voorwaarden toegestaan op binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen.   Op het binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt zijn kringloopwinkels niet direct toegestaan maar slechts via afwijking voorwaarden.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis
mogen onder voorwaarden maximaal 50% van het woonoppervlak in beslag nemen.
Kleinschalige bedrijfsruimten in woonwijken opnemen bedoeld voor verschillende kleinschalige activiteiten en bedrijvigheid.
 
Opnemen in woonbestemming aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis, incl. criteria uit de nota Werken in de wijk en de nota Kleine Bouw in
woonbestemming.
In het plangebied zijn op verschillende locaties bedrijfsruimten gerealiseerd waar lichte bedrijvigheid mogelijk is. Deze panden krijgen in dit bestemmingsplan de bestemming Gemengd 2.
Lichte horeca met aanduiding aangeven op locaties waar horeca gevestigd is.  
Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)   De kansen voor vrijetijdseconomie in Almere zijn groot en Almere wil deze kansen benutten door 16 locaties te benoemen als kansrijk voor toeristisch recreatieve ontwikkeling.   Het Polderpark is niet benoemd als locatie. Echter in de kansenkaart wordt expliciet aangegeven initiatieven op gebied van recreatie ook op andere locaties bespreekbaar zijn. Het Polderpark biedt hiervoor mogelijkheden.  
Groene stad  
Waterplan, stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)   De ambitie is om Almere verder te ontwikkelen tot een ondernemende, veelzijdige waterstad. Doelstellingen zijn: slim waterbeheer, aantrekkelijke waterstad, biodiversiteit versterken en een stad zonder afvalwater.   In paragraaf 5.9 Waterparagraaf zijn de wateraspecten aangegeven.
 
Energie Werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Kleine windmolens op de hoofdgebouw of aan de gevel toegestaan. De landschappelijke effecten zijn beperkt tot stedelijk niveau: zichtbaarheid is nauwelijks. Bovendien moeten voor deze molens vergunningen worden aangevraagd, waardoor toetsing aan een goede ruimtelijke ordening, veiligheidseisen, Wet Geluidhinder, en Wet milieubeheer zal plaatsvinden.  
Kleur aan groen (2014)   Deze nota is bedoeld als eerste stap in het kunnen realiseren van meer initiatieven en participatie in de groene ruimte van Almere. Het heeft een uitnodigend karakter en gaat uit van mogelijkheden en kansen. Het geeft daarbij de principes voor een zorgvuldige inpassing. Almere kan zo verder ontwikkelen in de richting van een Green City. Door ruimte te bieden.   In het plangebied, vooral in het Polderpark, is het groen een identiteitsdragende verbinding. Bestemmingen 'Groen' en 'Water' maken nieuwe initiatieven niet rechtstreeks mogelijk. Initiatieven worden eerst getoetst aan de nota Kleur en Groen. Medewerking vindt plaats door (partiële) herziening van het plan of een buitenplanse afwijkingsprocedure.  
Ecologisch Masterplan (2005)   Beleid gericht op de natuur in Almere. Formuleert een achttal uitgangspunten.   Het Polderpark maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur van Almere maar draagt wel bij aan de ecologische structuur van de stad. Het park vormt een onderdeel van de stedelijke brongebieden en ecologische structuur voor flora en fauna welke in en om de stad zijn gelegen.  
Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 (2003)   De doelstelling van dit plan is het in kaart brengen van de huidige mogelijkheden voor wandelen en hardlopen. Indien noodzakelijk worden vervolgens voorstellen gedaan om deze mogelijkheden
uit te breiden, te verbeteren en het gebruik ervan te stimuleren.  
In het Polderpark zijn wandelroutes opgenomen.  
Veiligheid  
Veiligheid gebouwde omgeving (checklist
veiligheid in ruimtelijke planvormingsprocessen) (2003)  
Checklist voor ontwikkelingen in het openbare en semi-openbare gebied   Bij nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden, bedrijventerreinen, uitgaansgebieden, verkeersveiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid.  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Op het binnenstedelijk bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt is onder voorwaarden de opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Samenhangend jeugdbeleid 'Jonge stad, stad voor jongeren en
jeugd' (2005)  
Voldoende en tijdig opleveren van
onderwijshuisvesting in
multifunctionele accommodaties
In ruimtelijke planvorming rekening houden met voldoende ruimte voor kinderopvang  
In het plangebied zijn enkele basisscholen en een middelbare school. Ook wordt er ruimte voor kinderopvang geboden.  
Toekomstvisie vrije tijd (2008)   Het creëren van een hechte, leefbare samenleving en het versterken van de identiteit van de stad.   Dit bestemmingsplan sluit aan op de in de visie beschreven doelen.  
Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)   Sport en bewegen is een gezonde en leuke vrijetijdsbesteding, maar draagt bij aan de identiteit van de stad en de maatschappe- lijke opgaven. Doelen: sportclubs versterken, sportgebouwen toegankelijker maken, ontwikkeling van talent centraal stellen en extra aandacht voor focussporten.   Binnen de bestemmingen 'Groen', en 'Sport 'van de mogelijkheid voor sport- en spelvoorzieningen.
Het plangebied biedt met zijn fiets- en wandelroutes, speel- en sportvoorzieningen meer diverse mogelijkheden om de sport- en bewegingsactiviteiten van de bewoners van Almere te stimuleren en speelt daarom in op de hoofddoelstelling van de sportnota.  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school te zijn.   Het begrip speelterrein wordt expliciet toegevoegd aan de bestemmings-omschrijving van de bestemming Maatschappelijk.  
Nota Archeologische Monumentenzorg (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 4.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de ABA moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Archeologie 6'.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Inleiding 

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is een in de Wet milieubeheer vastgelegde procedure, waarmee voor de m.e.r.(-beoordelings)plichtige onderdelen van een bestemmingsplan worden beoordeeld. In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Op deze manier krijgt het milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd het Besluit m.e.r.. In artikel 2 lid van dit besluit zijn als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie. In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie. In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit m.e.r., is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder één van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'. Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is, dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Beoordeling van het bestemmingsplan

Het onderhavig bestemmingsplan is een voornamelijk conserverend bestemmingsplan, waarin de bestaande, reeds gerealiseerde bouw- en gebruiksmogelijkheden worden vastgelegd en geactualiseerd naar de meest recente wet- en regelgeving en actueel beleid. Dit valt niet onder de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r..

Toets m.e.r.- plicht

Geen van de categorieën in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is hierop van toepassing. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
Woningbouwontwikkelingen vallen onder categorie D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het plangebied bevat geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Woningbouwplannen vallen onder 'een stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D 11.2 Besluit m.e.r). Op grond van artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden middels het opstellen van een aanmeldnotitie. Hierin wordt ingegaan op de vraag of de activiteit mogelijk tot aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kan leiden. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Zie hiervoor Bijlage 3 van de toelichting. Gezien de kleinschalige wijzigingen van het geldende en nieuwe bestemmingsplan in relatie tot de drempelwaarde en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.

5.2 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder zijn er meerdere wegen rondom en in het plan aanwezig met een zone. Dit zijn de Tussenring, de Buitenring en de Polderdreef. Ook langs de spoorweg, die langs de zuidelijke grens van het plangebied loopt, kan sprake van zijn geluid- en trillingshinder. Eventuele hogere waarden vanwege het spoor zijn via het Tracébesluit Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn, traject Weesp-Lelystad vastgesteld. Daarnaast is in 1986 een algemene verklaring van geen bezwaar bestaande situaties wegverkeerslawaai door de provincie afgegeven. De bestaande geluidsgevoelige objecten van de Molenbuurt en Bouwmeesterbuurt vallen onder deze verklaring. Verder zijn vanwege de busbaan Molenbuurt akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6 van de regels.

In de oude bestemmingsplannen zijn geen speciale regelingen met betrekking tot kinderdagverblijven. Gezien het feit dat deze bedrijven sinds 2012 geluidsgevoelige gebouwen zijn, zijn in dit plan de kinderdagverblijven ook als zodanig bestemd cq. toegestaan.

In dit bestemmingsplan zijn nieuwe geluidsgevoelige, maatschappelijke functies slechts toegestaan als voldaan wordt aan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB. Eveneens is in bijlage 6 een geluidsbelastingskaart opgenomen waarin kan worden nagegaan of hieraan voldaan wordt.

Ten noorden van Bouwmeesterbuurt ligt bedrijventerrein De Vaart. Op dit terrein zijn bedrijven toegestaan die vallen onder artikel 2.1 derde lid van het Besluit omgevingsrecht. Dit zijn bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Daarom is dit industrieterrein gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat via het instrument 'geluidszonering' de geluidruimte van alle bedrijven en kavels van dit industrieterrein op de zogenaamde 50 dB(A) (etmaal) geluidzonegrens op 5 m hoogte is vastgelegd. Het planologisch aandachtsgebied tussen de plancontouren van het industrieterrein en deze zonegrens wordt de geluidzone van het industrieterrein genoemd. Binnen deze zone zijn regels (vanwege de Wet geluidhinder en Wet milieubeheer / Activiteitenbesluit) van kracht die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De geluidzone en de zonegrens van industrieterrein De Vaart zijn planologisch verankerd in het bestemmingsplan 'Geluidzonering De Vaart'. Omdat de geluidzone ook binnen het plangebied van dit bestemmingsplan ligt, zal deze met een aanduiding op de verbeelding worden aangegeven. Binnen deze zone mogen geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd worden, tenzij is aangetoond dat voldaan is aan de voorkeursgrenswaarde of een vast te stellen hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder. Op dit moment liggen geen geluidsgevoelige objecten in die zone. Ook zijn geen nieuwe dergelijke objecten daarin geprojecteerd.

 

5.3 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. De kleine ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt (uitbreidingen aan woningen) dragen niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Er hoeft dus geen onderzoek of verdere toetsing aan de normen uit de Wet Milieubeheer plaats te vinden.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord, het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.

Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor, de Hogering, Tussenring en Polderdreef, een hogedrukaardgas transportleiding en twee LPG-tankstations zijn de voor het plangebied relevante risicobronnen met mogelijke ruimtelijke consequenties voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico

De wettelijk vereiste basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar van het spoor, wegen, buisleidingen of LPG-tankstations.

Effectafstanden explosie LPG-tankstations

Er wordt voldaan aan de effectafstand van een fakkelbrand tot beperkt- en kwetsbare objecten van derden. Er wordt niet voldaan aan de effectafstanden van een explosie tot een drietal bestaande zeer kwetsbare objecten van derden. Dit wordt aanvaardbaar geacht vanwege het feit dat beide LPG-tankstations maatregelen getroffen hebben, waardoor de veiligheid van de groep kwetsbare personen behouden blijft. Overigens liggen beide tankstations buiten het plangebied (Molenweg 1 en Hopperzuigerstraat 2 op bedrijventerrein Poldervlak), maar de invloed ervan werkt door op het plangebied.

Verantwoordingselementen GR, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De onderstaande informatie bevat de overwegingen, die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht.

Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten zijn de bij deze ontwikkeling vastgestelde groepsrisiconiveaus (= kleine-kans-groot-effect risico's) verantwoord. Door middel van de (hierna genoemde) ruimtelijke maatregelen wordt het GR en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd.

De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar: zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau.

Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar.

5.4.2 Nadere onderbouwing

Plaatsgebonden risico

Het spoor heeft ter hoogte van het plangebied een basisnetafstand van 1 m. Deze afstand, te meten uit het midden tussen de buitenste sporen van de spoorbundel, ligt buiten het plangebied. De Hogering, Tussenring en Vrijheidsdreef en de buisleiding hebben geen plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. De wettelijke basisbescherming wordt geboden en geborgd.

Effectafstanden LPG-tankstations

Er wordt voldaan aan de effectafstand van een fakkelbrand tot beperkt- en kwetsbare objecten van derden. Er wordt niet voldaan aan de effectafstanden van een explosie tot een drietal bestaande zeer kwetsbare objecten van derden. Dit wordt aanvaardbaar geacht vanwege het feit dat bij het ene LPG-tankstation sprake is van venstertijden voor het laden- en lossen van LPG. De LPG-tankwagens lossen alleen in de avonduren, als het kinderdagverblijf is gesloten. Hierdoor worden bij een eventuele explosie slachtoffers in deze groep personen vermeden. In het andere geval is sprake van het aanleveren van LPG met hittewerend beklede LPG-tankauto's. Deze bekleding vertraagt het ontstaan van een warme Bleve, zodat er meer tijd is om de verminderd zelfredzame personen deze objecten in veiligheid te brengen.

Groepsrisico

Uit berekeningen blijkt, dat het GR van de Flevolijn voor en het na het planbesluit ca. 0,01 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Uit een quickscan risicoanalyse blijkt, dat realisatie van dit bestemmingsplan geen significante invloed heeft op de toename van het GR. Het GR van de buisleiding voor en na het planbesluit ligt ruimschoots onder de ca. 0,01 maal de oriëntatiewaarde. Uit de toepassing van vuistregels, in relatie tot vervoer over de Buitenring, Tussenring en Vrijheidsdreef blijkt, dat geen sprake zal zijn van een overschrijding van 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording GR

Het GR van het spoor en van de buisleiding, Buitenring, Tussenring en Vrijheidsdreef hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstig GR niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Verantwoording hulpverlening spoor/weg/buis

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het concept ontwerp bestemmingsplan over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op spoor/weg/buis/LPG-tankstations;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op spoor/weg/buis/ LPG-tankstations een ramp voordoet.

Op 13 december 2017 is advies ontvangen. Brandweer Flevoland adviseert het volgende:

  • 1. Voor het tankstation aan de Molenweg 2 venstertijden in te voeren via de omgevingsvergunning Milieu, waardoor er op verkeersluwe tijden gelost wordt en hiermee de kans op aanrijdingen wordt verkleind.
  • 2. Het is van belang om nieuwe kwetsbare bestemmingen per aanvraag te beoordelen i.v.m. de locatie en afstand van de risicobronnen.
  • 3. De organisaties van de drie zeer kwetsbare objecten binnen het effectgebied van een Bleve, te informeren over de risico's en een calamiteitenplan op te laten stellen waarin de ontruiming van het object en ontvluchting van het effectgebied wordt opgenomen.

Dit advies is als volgt verwerkt in het plan: omdat sprake is van een bestaande situatie en het nieuwe bestemmingsplan uitsluitend tot gelijkblijvende veiligheidsgevolgen leidt, is de in de Circulaire effectafstanden LPG-tankstations opgenomen effectbenadering, formeel niet van toepassing. De door de branche getroffen maatregel –hittewerende bekleding op LPG-tankwagens– en de in het bestemmingsplan opgenomen maatregel om binnen het effectgebied Bleve geen nieuwe zeer kwetsbare bestemmingen toe te laten, worden op dit moment als voldoende beoordeeld voor het daadwerkelijk vergroten van de veiligheid. Aanvullende maatregelen zijn niet noodzakelijk. Bovendien zijn deze maatregelen niet in het kader van dit bestemmingsplan te borgen en primair de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder van het LPG-tankstation en de organisaties van de drie zeer kwetsbare objecten.

In algemene zin is de gemeente Almere voorstander van risicocommunicatie en het laten opstellen van calamiteitenplannen voor bv. zeer kwetsbare objecten in het effectgebied van een LPG-tankstation. Echter, het initiatief daarvoor ligt bij de Brandweer Flevoland gelet op haar verantwoordelijkheid hiervoor volgens de Wet veiligheidsregio's. Dit dient bovendien dan liefst voor het hele grondgebied van Almere bij wijze van spreken als één project te worden uitgevoerd.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied spoor

Het plasbrandaandachtsgebied van 30 m, te meten vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer, ligt binnen het plangebied. In dat gebied ligt de bestemming Groen. Binnen deze zone liggen geen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten. Behoudens stationsomgevingen is hier tot nu toe ook geen behoefte aan. Dit is als het ware een 'bestendige gedragslijn', die tot nu toe is opgenomen in andere bestemmingsplannen langs de Flevolijn. Om dit ook in dit bestemmingsplan te borgen wordt een aanduiding op de verbeelding opgenomen: de 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen'. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object wordt hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid met omgevingsvergunning, indien aan de daarvoor gelden motiveringsvoorwaarden wordt voldaan (zie ruimtelijke maatregel 1 hieronder).

Ruimtelijke maatregelen

In dit bestemmingsplan worden de volgende ruimtelijke maatregelen getroffen:

  • 1. een aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen - 2 op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan in combinatie met de mogelijkheid om hiervan onder voorwaarden af te wijken met omgevingsvergunning

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012). In dit besluit zijn voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Zeer kwetsbare objecten zijn: instellingen voor basis en speciaal onderwijs, gezondheids-instellingen, bejaardenhuizen, kinderopvang- en dagverblijven, theaters, bioscopen, congres-gebouwen, zalencentra en buurthuizen, kerken, crematoria en uitvaartcentra, stadion, gevangenissen, asielzoekerscentra.

  • 2. een aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand Bleve' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe zeer kwetsbare objecten zijn toegestaan. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien uit een ruimtelijke onderbouwing voorzien van veiligheidsgeoriënteerde argumenten blijkt dat slachtoffers van een Bleve worden voorkomen.

Vuurwerk
In het vuurwerkbeleid van de gemeente Almere (zie bijlage 1 Beleidskader) is het bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt niet als locatie aangewezen voor opslag en verkoop van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk. Omdat dit terrein zich tot een gemengd gebied heeft ontwikkeld en de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging wordt toegepast, is in dit bestemmingsplan (conform deze Staat) alleen opslag en verkoop van minder dan 10.000 kg vuurwerk toegestaan.

Dit is alleen toegestaan, indien de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit worden aangehouden ten opzichte van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object of geprojecteerd beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object en deze veiligheidsafstanden op het eigen terrein worden gerealiseerd.

De opslag, herverpakking en verkoop van vuurwerk is niet toegestaan in een woning, bedrijfswoning of bijbehorende bouwwerken. Deze voorwaarden zijn verwerkt in de regels.

Onderliggende documenten:

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

  • Quickscan risicoanalyse buisleiding N-533-20 BP Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt, Landgoederenbuurt en Polderpark, april 2017, (bijlage 6)
  • Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt, Landgoederenbuurt en Polderpark, april 2017 (zie bijlage nr. 7);
  • 'Groepsrisico berekening LPG-tankstation Molenweg 1', november 2016 (zie bijlage nr.8);;
  • Groepsrisicoberekening LPG-tankstation Shell Kaspers in Almere, Aviv, 2011 (zie bijlage nr.9);
  • Volledige rapportages uit RBM2 van de groepsrisicoberekeningen van de Flevolijn voor het planbesluit (zie bijlage 10);
  • Volledige rapportages uit RBM2 van de groepsrisicoberekeningen van de Flevolijn na het planbesluit (zie bijlage 11).

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van ‘milieubelastende activiteiten’ (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van ‘milieugevoelige functies’ (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan. De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging en milieuzonering, is gebaseerd op de publicatie ‘’Bedrijven en milieuzonering’’ van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009] (hierna: publicatie). In dit geval is sprake van de actualisatie van een bestemmingsplan van een bestaand gebied, waarin slechts in beperkte mate ontwikkelingen worden toegestaan. Het bestaat overwegend uit een aantal woongebieden met bijbehorende wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Verder is een zogenaamde binnenstedelijke werklocatie (Bouwmeesterbuurt) in het plangebied gelegen direct langs de Polderdreef. Hieronder staat de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van eerder genoemde publicatie.

5.5.2 Uitgangspunten

Functiemenging Bouwmeesterbuurt

Op de werklocatie Bouwmeester hebben zich steeds meer andere functies dan traditionele bedrijvigheid gevestigd, zoals (persoonlijke) dienstverlening, kleinschalige kantoren, maatschappelijke voorzieningen zoals een kinderdagverblijf en enkele vestigingen op het gebied van gezondheidszorg, sport, recreatie en religie. Het vervult vooral een rol als plek waar dienstverlenende bedrijvigheid zich heeft gevestigd. Het terrein is eigenlijk één rechthoekig veld van (bedrijfs)panden, waarvan één zijde bestaat uit acht zelfstandige bedrijfspanden, één zijde met zes aaneengeschakelde werkeenheden, één zijde met drie grotere woonwerkeenheden en de zijde aan de kant van de woonwijk, die bestaat uit veertien kleinere aaneengeschakelde woon-werkeenheden. Er is sprake van een gebied met een behoorlijke mate van functiemenging.

In het gemeentelijk beleid 'Gemeentelijke visie Werklocaties Almere' (GVW) is dit terrein ook aangewezen als een binnenstedelijk bedrijventerrein waar functiemenging mogelijk is. Daarom wordt niet uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging en is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast (zie ook Bijlage 4).

In deze Staat worden niet alleen ‘bedrijven’, maar ook (maatschappelijke) voorzieningen, kantoren, bedrijven in de cultuur-, sport en recreatiesector etc. genoemd. Categorie A, B en C activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd-1'. Categorie C is alleen toegestaan voor de (acht zelfstandige) bedrijven aan de G.T. Rietveldstraat/Bouwmeesterweg. Deze hebben namelijk een directe ontsluiting op de hoofdinfrastructuur via de rotonde op de Polderdreef waarbij geen burgerwoningen worden gepasseerd. Voor de bedrijven (woonwerkwoningen) aan de W.M. Dudokstraat/Bouwmeesterweg geldt, vanwege de aanwezige woningen, dat alleen activiteiten uit categorie B zijn toegestaan.

Bij de totstandkoming van de Staat van Bedrijfsactiviteiten-functiemenging is verder gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen. Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven blijkt dat alle bestaande bedrijven binnen de toelaatbare categorieën vallen.

Functiemenging woongebieden Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt en Landgoederenbuurt

Het woongebied bestaat naast woningen uit wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid. Rondom deze voorzieningen en bedrijven liggen soms op korte afstand woningen, te karakteriseren als een ‘(deel)gebied met functiemenging’. De richtafstanden uit bijlage 1 van de publicatie zijn dan niet toepasbaar. Deze vorm van functiemenging dient te worden gefaciliteerd en gestimuleerd. Daarom wordt ook hier uitgegaan van functiemenging en is ook hier de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegepast.

Categorie A en B activiteiten zoals bedoeld in de Staat zijn toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd-2' en 'Maatschappelijk'. Daar waar sprake is van aanpandigheid aan woningen, worden alleen activiteiten uit categorie A toegestaan.

Uit een inventarisatie via 'deskresearch' en 'veldonderzoek' van de bestaande wijkgebonden voorzieningen en verspreid liggende kleinschalige bedrijvigheid blijkt dat deze allen binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A en B vallen. Het is dus niet nodig om een specifieke aanduiding of maatbestemming op te nemen.

5.5.3 Milieuzonering

Uitwaartse zonering De Vaart 1, 2 en 3 en Poldervlak

De Vaart 1, 2 en 3

Op het hele bedrijventerrein De Vaart 1,2 en 3 (gelegen ten noorden van het plangebied) zijn maximaal bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. De afstand van de 1e lijns-woonbebouwing van de Bouwmeesterbuurt parallel aan de Buitenring (omgevingstype: gemengd gebied vanwege de geluidbelasting van de Buitenring), ligt op een afstand van ca. 250 -300 m. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van 200 m en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0020.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0021.png"

Figuur: plankaart bestemmingsplan De Vaart I, II en III.

Poldervlak

Vanwege de woonwijk Molenbuurt is in het bestemmingsplan Poldervlak, de milieucategorie van het aan de woonbebouwing grenzende deel van Poldervlak, qua milieucategorie verlaagd van 3.2 naar 2 (gestippelde deel in onderstaande figuur). De maximale richtafstand tot een rustige woonwijk bedraagt 30 m aan de noordzijde van de Molenbuurt (omgevingstype; rustige woonwijk) en 10 m tot de 1e lijns- woonbebouwing parallel aan de Polderdreef aan de westzijde van de Molenbuurt (omgevingstype: gemengd gebied). Hieraan wordt voldaan, zodat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0022.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0023.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0024.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0025.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0026.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0027.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0028.png"

Figuur: kaart uit de toelichting op bestemmingsplan Poldervlak

Voetbalvelden sportpark Polderkwartier

Veldsportcomplexen met verlichting vallen volgens de publicatie onder milieucategorie 3.1. De afstand vanaf de noordzijde van de twee (onverlichte) sportvelden tot de dichtstbij gelegen woningen aan de Lieven de Keystraat bedraagt ca. 35 m, gemeten vanaf de grens van de vigerende bestemming Sport/Recreatie tot de bestemming Wonen. Dit deel van de Bouwmeesterbuurt is qua omgevingstype te beschouwen als een rustige woonwijk. Aan de richtafstand van maximaal 50 m wordt niet voldaan, waarbij geluid het bepalende milieuaspect is. Echter, dat betekent niet dat er is sprake van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat het parkeerterrein ten oosten van de sportvelden ligt (op ca. 90-200 m afstand met een ontsluiting via de Sportlaan op de Polderdreef) en de dichtstbij de woningen gelegen velden geen verlichting hebben, is in feite vooral vanwege stemgeluid sprake van geluidbelasting en dan nog alleen bij gebruik van de sportvelden overdag en/of in de avondperiode (alleen zomers). In elk geval niet in de nachtperiode. Ook zijn er geen klachten bekend. Onder deze omstandigheden is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Stadsweiden

Ten behoeve van het hobbymatig houden van (landbouw)huisdieren is binnen de bestemming Groen een op maat toegesneden regeling opgenomen. Ten eerste is het noodzakelijk het onderscheid tussen hobbymatig en bedrijfsmatig houden van dieren duidelijk te maken. Daartoe is een begripsbepaling voor hobbymatig gebruik opgenomen: een activiteit waarbij dieren worden gehouden uitsluitend bestemd om te worden aangewend voor recreatief gebruik en er geen activiteiten voor en door derden worden uitgevoerd, met dien verstande dat er geen sprake mag zijn van activiteiten die onder de Wet milieubeheer vallen en het (kleinschalig) houden van niet meer dan 10 schapen, 5 paarden/ pony's, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren is toegestaan. De dieren mogen gecombineerd worden: dus bijvoorbeeld 6 schapen, 25 konijnen en 2 ezels.

Indien het gaat om recreatief gebruik zonder dat er activiteiten in het kader van de Wet milieubeheer worden uitgevoerd dan wel activiteiten voor en door derden, dan is er sprake van hobbymatig gebruik.

De belangrijkste ruimtelijke effecten worden bij het hobbymatig houden van dieren veroorzaakt door stallen, weide en voorzieningen zoals paardenbak, mestplaat, buitenbak en afrasteringen. Deze effecten zijn mede afhankelijk van de omvang van de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen alsmede de wijze van uitvoering daarvan. Voor de omvang van een aantal voorzieningen dienen daarom maximale maten te worden opgenomen, die zich goed verhouden tot het karakter van het woongebied. Tevens moet worden voorkomen dat voorzieningen, zoals een paardenbak, op te korte afstand van de openbare weg worden gesitueerd. In de planregels zijn hiervoor voorwaarden opgenomen.

Een stadsweide voor het hobbymatig houden van dieren is niet genoemd in de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering. Het hobbymatig (= kleinschalig) houden van dieren is gelijk te stellen met de richtafstanden voor een kinderboerderij. Voor een kinderboerderij en het kleinschalig houden van dieren zijn de milieugevolgen beperkt. Een kinderboerderij heeft volgens de VNG-lijst een richtafstand van 30 m ten opzichte van milieugevoelige functies op basis van het milieucriterium geur en geluid. Deze 30 meter geldt vanaf de grens van de inrichting waar in dit geval de hobbymatige activiteiten mogelijk zijn tot aan de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Vanaf de grens van het perceel van de dierenweide tot aan de uiterste situering van de gevel van de dichtstbij gelegen woning is de afstand ca. 40 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat.

5.5.4 Conclusies

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging en milieuzonering, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.6 Kabels en leidingen

Riolering

Er is in het plangebied een gescheiden stelsel aangelegd. Het gescheiden stelsel bestaat uit twee buizenstelsel: een stelsel (het DWA) voert het afvalwater via vrijvervalleidingen en rioolgemalen af naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) op de Vaart, vanwaar geloosd wordt op de Lage Vaart. Het andere stelsel voert afgestroomde neerslag plus drainagewater (het drainagesysteem is gekoppeld aan het regenwaterriool) af naar het oppervlaktewater.

Nutsvoorzieningen

Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing worden geleverd via kabels en leidingen die liggen in de gemeentelijke ondergrond. Dit is met name langs de belangrijkste autowegen, busbanen en fietspaden. Dit is van belang voor met name nutsbedrijven, omdat er dan een gegarandeerde toegang is en de capaciteitsaanpassing of onderhoud zijn gewaarborgd.

In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering.

5.7 Ecologie

Door het Polderpark en de opzet van Almere Buiten is er veel groen in het plangebied. De verbindingen tussen de groene gebieden zijn vooral aanwezig in de groene begeleiding van infrastructuur en watergangen. Op deze wijze is een fijnmazig netwerk van groenstructuren ontwikkeld die de stedelijke biodiversiteit ten goede komt en waarbij de natuur van buiten de stad via wijk- en straatgroen in contact gebracht wordt met de groene particuliere tuinen.

Natuurwetgeving

De wettelijke natuurbelangen zijn landelijk geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarnaast zijn het NatuurNetwerk Nederland (NNN) en het Ecologisch Masterplan (Almere, 2006) van belang.

Wet natuurbescherming – houtopstanden

De bepalingen over houtopstanden zijn niet van toepassing op stedelijk groen. Dit plangebied valt binnen de komgrenzen die gesteld zijn inzake de Wnb. Hierdoor geldt er op grond van Wnb geen meldingsplicht voor het vellen van houtopstand. Ook geldt er daardoor geen herplantplicht.

Wet natuurbescherming – soortbescherming

De Wnb beschermt een groot aantal plant- en diersoorten. In 2011 is Almere Buiten op beschermde planten en dieren onderzocht. Daarnaast beschikt de gemeente over de gegevens uit de Nationale Database Flora en Fauna. Uit de inventarisatie blijkt dat verschillende soorten beschermde plant- en diersoorten in het gebied aanwezig zijn, waarvan de belangrijkste hieronder genoemd worden.

De boerenzwaluw (jaarrond beschermd nest) – deze soort heeft veel nesten in het plangebied, verspreid over Bouwmeesterbuurt en Molenbuurt, vooral onder houten bruggen.

  • de Boomkruiper (jaarrond beschermd nest) heeft verschillende nesten in oudere bosvakken, verspreid over het plangebied.
  • de ruige dwergvleermuis baltst en foerageert op meerdere plekken in het gebied.
  • de gewone dwergvleermuis baltst in het gebied en heeft een tijdelijke verblijfplaats in Molenbuurt.
  • de Laatvlieger foerageert op een plek in het gebied en is overvliegend gezien.

Uit gegevens van de Nationale Database Flora en Fauna blijkt dat langs de oostgrens van het gebied een bever is waargenomen. Ook met deze diersoort dient rekening te worden gehouden.

Mochten er in het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen komen die invloed hebben op een of meerdere van deze soorten, dan kunnen deze ontwikkelingen alleen worden uitgevoerd als gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode ofwel dat ontheffing aangevraagd zal moeten worden. De verwachting is dat deze verleend wordt. Het bestemmingsplan maakt dergelijke nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk.

Wet natuurbescherming – gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van de Natura 2000-gebieden geregeld. Er liggen geen Natura 2000-gebieden op korte afstand van het plangebied. Bovendien wordt het plangebied niet of niet in belangrijke mate door soorten uit één van deze Natura 2000-gebieden gebruikt. Ontwikkelingen in het plangebied hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelen kan op voorhand worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt ver bij de ecologische hoofdstructuur van Almere vandaan. Het gebied vervult voor de ecologische hoofdstructuur geen functie.

Ecologisch Masterplan 

Het plan grenst aan een aan te vullen verbinding binnen het Ecologisch Masterplan Almere. Het valt zelf niet binnen een brongebied van dit plan. Nieuwe ontwikkelingen kunnen hier van invloed op zijn. Dat zal bij eventuele nieuwe ontwikkelingen moeten worden uitgezocht. Ook moet er bij nieuwe ontwikkelingen rekening worden gehouden met de uitgangspunten van het Masterplan.

5.8 Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets te volgen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook afdoende om voor de watertoets te verwijzen naar de waterparagraaf zoals in dit hoofdstuk is toegelicht. Dit is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland.

Oppervlaktewater en peil

In het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Hoofdzakelijk zijn dit aaneengesloten watergangen (grachten). Deze watergangen hebben als functie om water vanuit de aangrenzende bebouwde woonbuurten vast te houden en af te wateren richting de hoofdwatergang de Lage Vaart. De Lage Vaart is onderdeel van het hoofdwatersysteem Zuidelijk Flevoland en zorgt voor afwatering van het gebied richting het Oostvaardersdiep / Markermeer. In onderstaande figuur is de ligging van de watergangen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0029.png"

Figuur: ligging watergangen en stroomrichtingen

Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Almere Buiten. Het plangebied, waaronder de Meridiaangracht aan de oostzijde van het plan, ligt in peilgebied ALM1 en heeft een peil van -5,80 NAP. De Lage Vaart, de Fluittocht en de watergang 'Meridiaanpark' bevinden zich voor een deel in het plangebied, liggen in het peilgebied LVA.01 en hebben een peil van -6,20 NAP. De Meridiaangracht watert via een stuw af in de watergang 'Meridiaanpark' en de Fluittocht, die weer in open verbinding staat met de Lage Vaart. Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied van Almere, is sinds 2015 volledig op orde. Het plangebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Waterveiligheid

Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. De regionale waterkeringen kunnen zowel binnen- als buitendijks liggen. Het plangebied ligt binnendijks en bevindt zich niet binnen een keurzone van een waterkering.

Waterkwaliteit

Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor.

Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. In het plangebied van het bestemmingsplan zijn geen waterlichamen aanwezig in het kader van de Kaderrichtlijn Water (Bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 – 2021). De Lage Vaart is wel aangewezen als KRW waterlichaam. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergang zal verslechteren.

Riolering

In het plangebied is een gescheiden rioleringstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie RWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied, deels middels drainage, afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.

5.9 Bodemkwaliteit

Historie

De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in het plangebied de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/ Natuur' van toepassing is. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden en moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In het plangebied is in het verleden een aantal bodem- en waterbodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld laat zien dat de bodem lichte verontreinigingen bevat. In de bovengrond worden plaatselijk licht verhoogd gehalte aan PAK, minerale olie en/of zware metalen aangetroffen bevatten. In de ondergrond worden plaatselijk een licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetroffen. Het grondwater bevat plaatselijk licht verhoogde gehalten aan zware metalen.

Geschiktheidsverklaring

Op grond van de Woningwet moet bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning de resultaten van bodemonderzoek zijn gevoegd. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheids- verklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegde gezag beoordeelt de meldingen van eigenaren en opdrachtgevers van een werk over de toepassing van bouwstoffen. Ook ziet het bevoegd gezag toe op de naleving van het Besluit bodemkwaliteit. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

Grondwater

De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewater- peil en wordt in Almere op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

5.10.1 Archeologie

Algemeen

Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw. Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden.

Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden enkele archeologische onderzoeken uitgevoerd. Daarbij zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen uit de prehistorie aangetroffen.

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het archeologiebeleid in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016, de Archeologieverordening 2016 en de Archeologische Beleidskaart (= ABA).

Beoordeling plangebied

Binnen de bestemmingsplangrenzen zijn op de ABA verschillende terreinen vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld, omdat ze als onderzocht of bebouwd zijn of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donkergrijze kleur. Binnen het bestemmingsplangebied zijn daarnaast gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. In de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan wordt een beschermende regeling opgenomen voor de betreffende gebieden via twee dubbelbestemmingen: Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 4. Voor ingrepen of wijzigingen die niet in aanmerking komen voor een afwijking, is een omgevingsvergunning vereist. Een omgevingsvergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Er geldt voor gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' een onderzoeksverplichting bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 500 m² of dieper dan 1,50 m. Dit geldt voor bijna het hele plangebied met uitzondering van bestaande gebouwen en gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden of gronden die al bebouwd zijn geweest met onderheide gebouwen. Voor gebieden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische 4' (oeverwallen van de Eem) geldt een onderzoeksverplichting bij voorgenomen bouw- of aanlegwerkzaamheden groter dan 100 m² of dieper dan 0,5 m. De onderzoeksverplichting geldt niet op die delen van gronden die al bebouwd zijn of zijn geweest met onderheide bouwwerken. Dit betreft een paar kleine gebieden aan de noordoostzijde van het plangebied in de Molenbuurt. In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen.

Er zijn in het plangebied geen scheepswraklocaties bekend, maar de aanwezigheid van verdere scheepswrakken en –restanten in de ondergrond is niet uit te sluiten.

Er zijn in het plangebied geen behoudenswaardige vindplaatsen bekend.

Hieronder is de Archeologische Beleidskaart van Almere met de benaderde begrenzing van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0030.png"

Figuur: Archeologische Beleidskaart Almere met vrijgestelde gebieden (in donkergrijs aangegeven), Waarde - Archeologie 1 (in lichtgroen aangegeven) en Waarde - Archeologie 4 (in roze aangegeven).

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden

Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Toevalsvondsten

Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.

5.10.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden is de verzamelnaam voor het geheel aan waarden die een historische en menselijke oorsprong hebben. In het kader van dit bestemmingsplan kunnen historisch-geografische waarden, (steden)bouwkundige waarden en archeologische waarden worden onderscheiden.

Almere-Buiten is ontwikkeld volgens het toen geldende discours binnen de stadsplanning. Dat kenmerkt zich door een strakke wijkindelingen met veel groenstroken. Dat is terug te zien in het vele groen rondom de wijken. Bovendien ligt centraal tussen de Bouwmeesterbuurt en de Landgoederenbuurt het Polderpark. De Landgoederenbuurt is door drie groene zones verdeeld. Het Polderpark staat in een rechtstreekse traditie die teruggaat op het ontwerp van het eerste openbare park van moderne snit in de jaren veertig van de negentiende eeuw in het toen explosief groeiende Liverpool. Dit park, ontworpen door Joseph Paxton, heeft model gestaan voor Central Park, het stadspark van New York. Net als in Liverpool en Central Park zijn in het Polderpark (Hein van Delft, RIJP, 1983-1989) voorzieningen opgenomen voor de aanliggende woonbuurten. Het landschap (van de polder) is op schaal in de stad gebracht en lopen er groene tentakels en waterlopen de woonbuurten in. Dat maakt het Polderpark uniek in Nederland.

Er zijn in het gebied geen beschermde rijksmonumenten. Ook zijn er in het gebied geen beschermde stads- of dorpsgezichten.

Er is een aantal waardevolle (steden)bouwkundige objecten of structuren te onderscheiden in het plangebied. Op de Verfmolenstraat 8 is de sobere, modernistische atelierwoning van Jos Akkermans (1999) een opvallend element. In het hart van de Bouwmeesterbuurt staat op het Van Eesterenplein een karakteristiek zwart-wit appartementengebouw met ronde hoeken (Inbo, 2012). Ervoor ligt 'Marbles', een interactief lichtkunstwerk van Daan Roosegaarde (2012). In de Landgoederenbuurt vallen de modernistische villa's aan de Hofstedestraat op (Inbo, 1990).

5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven (zie Beleidskader) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Nieuw Milligen 118 m, Herwijnen 90 meter en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist. afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0031.png"

Figuur: radars voor militaire luchtvaart

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (= CNS). CNS-apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015). In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0032.png"
Figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Binnen een toetsingsvlak moet, indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Het plangebied ligt buiten dit toetsingsvlak en maakt dergelijke nieuwe windturbines (met een hoogte van 51,56 m of hoger) niet mogelijk.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthaven- gebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogte- beperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0033.png"

Figuur: laserstraalvrije gebied

Op een deel van het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid Luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit Luchthaven- besluit.

5.12 Geurhinder

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

Op de Vlotbrugweg nr. 27 (buiten het plangebied op bedrijventerrein De Vaart 123) ligt een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Deze heeft een geurcontour die deels over dit plangebied heen valt. Zie onderstaande figuur:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0034.png"

Figuur: geurcontour rioolwaterzuiveringsinstallatie De Vaart

Uit deze figuur blijkt dat de maximale geurconcentratie van 1 ge/m³, als 98-percentieel deels over het plangebied valt. Volgens het geurvoorschrift van het Activiteitenbesluit milieubeheer, dat ook van toepassing is op vergunningplichtige bedrijven type c, mag de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten maximaal 0,5 OUE/m³ als 98-percentiel zijn ( 1 OUE/m³ komt overeen met 2 ge/m³) dus een maximale geurbelasting van 1 ge/m³ als 98-percentieel.

Binnen deze contour liggen alleen de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer-verblijfsgebied' en 'Recreatie' en een leidingenstrook. Hier zijn geen woongebouwen of andere geurgevoelige objecten toegestaan. Daarmee wordt voldaan aan de hiervoor genoemde immissie-eis en is sprake van een goede ruimtelijke ordening cq. een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Stadsweiden

Langs de Lage Vaart ligt een aantal stadsweiden, waar (in dit geval) paarden worden gehouden. Stadsweiden zijn gedefinieerd als: een perceel grond dat in agrarische sfeer gebruikt wordt voor het houden van dieren en/of insecten. De milieubelasting van een beperkt aantal stadsweiden bij elkaar, is in dit specifieke geval ‘worstcase’ te vergelijken met een kinderboerderij. De afstand van de stadsweiden tot de dichtst bijgelegen woonbebouwing aan de C. Outshoornstraat 67 (qua omgevingstype een ‘rustige woonwijk’ omdat geur de bepalende afstand is) is circa 35 m. Aan de richtafstand van 30 m voor een ‘kinderboerderij’ wordt voldaan, zodat sprake is van een adequaat woon- en leefklimaat.

Verderop ten zuiden langs de Vaart ter hoogte van de busbaan liggen nog enkele stadsweiden. De afstand van de stadsweiden tot de dichtst bijgelegen woonbebouwing aan de Twickellaan (qua omgevingstype een 'rustige woonwijk' omdat geur de bepalende afstand is) is circa 40 m. Aan de richtafstand van 30 m voor een 'kinderboerderij' wordt voldaan, zodat sprake is van een adequaat woon- en leefklimaat.

Kinderboerderij

De afstand van de kinderboerderij tot de dichtst bijgelegen woonbebouwing aan de M.J. Granpré Molièrestraat 70 (qua omgevingstype een 'rustige woonwijk', omdat geur de bepalende afstand is) bedraagt circa 40 m. Aan de richtafstand van 30 m voor een kinderboerderij wordt voldaan, zodat sprake is van een adequaat woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd.

Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000 m2 of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of

bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,--;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete 'bouwaanvraag'. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid.

Omdat dit bestemmingsplan geen bouwplannen mogelijk maakt als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro hoeft de raad geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan voor de Molen-, Bouwmeester-, Landgoederenbuurt en het Polderpark is een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen waarin geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen. Er is dan ook voor gekozen over dit plan geen voorafgaande inspraak te houden, maar direct de Wro-procedure te volgen. Dit houdt in dat - na het ambtelijk vooroverleg - het nieuwe bestemmingsplan door het college van burgemeester en wethouders als ontwerp voor een periode van zes weken ter visie wordt gelegd (conform het bepaalde in artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht).

Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening op 29 november 2017 per e-mail toegezonden aan de volgende instanties:

  • Brandweer Flevoland
  • Flevolandschap
  • Gewest Gooi- & Vechtstreken
  • GGD Flevoland
  • Provincie Flevoland
  • KPN
  • Liander
  • LVNL
  • Ministeries van EL&I/ Energie, Defensie, EZ, LNV, V&W
  • Nederlandse Gasunie
  • Natuur en Milieu Flevoland
  • Politie Flevoland
  • Prorail
  • Provincie Noord-Holland
  • Recron
  • Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed
  • Rijkswaterstaat
  • RVOB
  • Staatsbosbeheer
  • Stichting beveiliging bedrijventerreinen Almere
  • Stichting Vrienden van het Polderpark en omgeving
  • Tennet
  • Vereniging Bedrijfskring Almere
  • Vitens
  • Vogel- en Natuurwacht Flevoland
  • Waterschap Zuiderzeeland.

Men had tot en met 14 januari 2018 de tijd om te reageren. Er zijn vijf reacties ontvangen. Hierna volgt een samenvatting van de vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan.

  • 1. De Provincie Flevoland (e-mail van 15 december 2017):

De provincie wijst erop dat het plan vanuit provinciaal geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Antwoord: we hebben kennis genomen van deze reactie.

  • 2. De Veiligheidsregio Flevoland (brief van 12 december 2017): 

Het risicobeeld is dat om het plangebied heen een aantal risicobronnen ligt. Het gebied wordt omringd door diverse transportmodaliteiten met vervoer van gevaarlijke stoffen: spoor, de Hogering, Tussenring, Polderdreef, een hoge druk aardgasleiding en twee LPG-tankstations. Een incident met gevaarlijke stoffen kan overdruk, hittebelasting of toxiciteit veroorzaken. Het gebied bevat voornamelijk woonwijken, een bedrijventerrein, (zeer) kwetsbare objecten, een sportpark en ligt binnen het invloedsgebied van twee LPG-tankstations met beperkingen voor basisbrandweerzorg. Om de risico's te beheersen zijn er een aantal mogelijkheden:

  • a. beperken van de bron: in het plan worden geen nieuwe risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Transport is gereguleerd in de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen en de Flevolijn en de twee LPG-tankstations zijn al beoordeeld. Voor de Flevolijn zijn maatregelen getroffen middels het opnemen van 'veiligheidszones'. Voor de LPG-tankstations zijn ook 'veiligheidszones' opgenomen, maar wordt niet voldaan aan de effectafstanden van explosies tot drie bestaande zeer kwetsbare objecten (onder andere een kinderopvang en een gezondheidscentrum). Volgens de gemeente is deze situatie aanvaardbaar, omdat bij tankstation Splijtbakweg 2 sprake is van venstertijden voor laden en lossen van LPG (alleen als kinderopvang dicht is). Dit acht de brandweer aanvaardbaar. Voor het tankstation Molenweg 2 wordt LPG aangeleverd met hittewerend beklede tankauto's. Dit is een oplossing voor warme Bleve, maar niet voor koude Bleve. Geadviseerd wordt ook hier venstertijden in te voeren, zodat op verkeersluwe tijden wordt gelost en de kans op aanrijdingen verkleind. Deze maatregelen moeten vastgelegd worden (milieuvergunning);
  • b. beperking van het effect: bij het ordenen van de gebouwde omgeving kunnen ontwerprichtlijnen worden toegepast, maar dit is een voornamelijk conserverend plan zodat nadere maatregelen niet opportuun zijn. Bij nieuwe kwetsbare objecten wordt geadviseerd per aanvraag de locatie en afstand tot risicobronnen te beoordelen. Burgers moeten verder op de hoogte zijn van de risico's om zelfredzaam te zijn bij incidenten. De Veiligheidsregio en gemeente verzorgen de risicocommunicatie vooraf en bij een zwaar ongeval de alarmering en crisiscommunicatie via sirenes, radio/tv/internet, telefoonnetwerken. Belangrijkste handelingsperspectief is het vluchten uit het effectgebied van een incident. Het plan kent voldoende vluchtmogelijkheden. Geadviseerd wordt om de organisatie van de drie genoemde zeer kwetsbare objecten te informeren over de risico's en een calamiteitenplan te laten opstellen waarin ontruiming en ontvluchting is opgenomen;
  • c. bestrijdbaarheid: de regionale brandweer is voorbereid op en heeft voldoende capaciteit voor basiszorg of om secundaire effecten te bestrijden. Omdat LPG-tankauto's een brandwerendheid van min. 60 minuten hebben, is van belang dat binnen deze termijn adequate brandweerinzet plaats kan vinden. Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten en beschikt over voldoende bluswater in het gebied (zie Handreiking Bluswater Flevoland).

Antwoord: deze reactie is overgenomen en in de toelichting verwerkt (zie paragraaf 5.4).

  • 3. De Gasunie (brief van 11 januari 2018):
  • a. De Gasunie merkt op dat in het plangebied een gastransportleiding van hun bedrijf ligt. Deze is niet bestemd. Verzoek is om deze in de verbeelding en regels alsnog op te nemen. Daarbij hoort ook een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding.

Antwoord: met dit verzoek kunnen wij instemmen. Dit is dus overgenomen middels een dubbelbestemming 'Leiding - Leidingstrook' en de hartlijn (zie verbeelding, blad 1).

  • b. In het concept bestemmingsplan ontbreken planregels voor de gasleiding. Verzoek is om deze toe te voegen.

Antwoord: met dit verzoek kunnen wij instemmen. Dit is dus overgenomen middels de bovengenoemde dubbelbestemming.

  • 4. ProRail (brief van 11 januari 2018):  
  • a. In paragraaf 5.2 over geluid staat het Tracébesluit Flevolijn. Dit moet zijn Tracébesluit Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn, traject Weesp-Lelystad.

Antwoord: dit is aangepast.

  • b. De uitkomsten van het externe veiligheidsonderzoek naar het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) lijken niet in overeenstemming met het Tracébesluit. Daarin is aangegeven dat de PR 10-6-contouren in 2020 liggen op circa 7 m afstand uit het hart van het buitenste spoor. Voor het GR is in 2020 een overschrijding van de oriëntatiewaarde met een factor 1,8 berekend. ProRail verwijst hiervoor naar p.159 van het Tracébesluit en het bijbehorende onderzoek naar externe veiligheid.

Antwoord: het is niet meer dan logisch, dat uit een onderzoek naar de externe veiligheidsgevolgen van een Tracébesluit (aanpassing spoorinfrastructuur, de risicobron) hele andere resultaten volgen dan uit een onderzoek naar de externe veiligheidsgevolgen van een ruimtelijk besluit over de omgeving van de spoorinfrastructuur (de omgeving van de risicobron). Verder is van belang dat sinds het bedoelde Tracébesluit in december 2011 is genomen, medio 2015 het Basisnet Spoor in werking is getreden. Deze regelgeving heeft ingrijpende consequenties voor de wijze van omgaan met het PR en GR. Het PR wordt niet meer berekend, maar er dient van de vaste basisnetafstanden, opgenomen in de regeling Basisnet, te worden uitgegaan. Voor het GR dient te worden uitgegaan van de vervoersomvang en andere aannames in dezelfde regeling. Hierdoor zijn de resultaten niet met elkaar te vergelijken. Het verrichte onderzoek zoals vermeld in paragraaf 5.4 inclusief de in de bijlagen opgenomen onderzoeken is zorgvuldig onderbouwd en juist uitgevoerd en kan daarom aan dit bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd.

  • 5. De Stichting Vrienden van het Polderpark en omgeving (e-mail van 4 januari 2018):
  • a. In het concept bestemmingsplan ontbreekt een definitie van kinderboerderij (qua oppervlakte, toegestane bebouwing en gebruik) en een lijst met toegestane en aantallen diersoorten.

Antwoord: besloten is de kinderboerderij uit het plan te halen. Zie de toelichting in paragraaf 2.4. Deze reactie is daarom niet overgenomen, omdat deze op dit moment niet relevant meer is.

  • b. In artikel 6.2 staat dat ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' de maximale bedrijfsvloeroppervlakte aan gebouwen 400 m² mag bedragen. In paragraaf 3.2.4 van de toelichting wordt gesproken over bebouwde oppervlakte. Deze formuleringen verschillen van elkaar. Bovendien wordt voor deze 400 m² verwezen naar het geldend bestemmingsplan 'Poldervlak' en dat is merkwaardig. Deze oppervlakte heeft betrekking op de dubbelbestemming 'dierenweide en maatschappelijke doeleinden'. Hier kon een pannenkoekenhuis van 900 m² waarvan 400 m2 bebouwd, worden gerealiseerd. Deze dubbelbestemming is niet overgenomen. Voor de dierenweide was maximaal 150 m² aan bebouwing opgenomen. Dit maximum zou nu ook moeten worden gehanteerd, aangezien de pannenkoekenhuis is geschrapt.

Antwoord: zie antwoord bij a.

  • c. De Stichting maakt bezwaar tegen de in artikel 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving, waarmee bij de kinderboerderij ondergeschikte horeca wordt toegestaan. Hiervoor is absoluut geen draagvlak bij omwonenden en gebruikers van het park. In 1997 bij het vorige bestemmingsplan is al bezwaar gemaakt tegen de horecabestemming. Ook recent is bezwaar gemaakt, bijvoorbeeld de notitie herstelplan Polderpark in 2014, 2016 de inbreng inzake de voorgenomen bestemmingsplanherziening, in 2017 de inbreng inzake het startdocument inzake het nieuwe bestemmingsplan en een handtekeningenactie in 2017. Verzoek is dit te schrappen.

Antwoord: zie antwoord bij a.

  • d. Het openbare wandelpad tussen percelen van de kinderboerderij is aangeduid als kinderboerderij. Dit moet worden aangepast. 

Antwoord: dit wandelpad is onderdeel van het geschrapte deel voor de mogelijke ontwikkeling van de kinderboerderij. Daarmee is niet bedoeld dat het wandelpad definitief wordt verwijderd, maar wel dat dat een mogelijkheid is.

Naast deze vooroverlegreacties is er van Stichting Stad en Natuur op 14 februari 2018 een brief ontvangen, waarin ze de wensen en ambities aangeven ten aanzien van de kinderboerderij 'De Beestenbende' in het Polderpark. Hoe de gemeente daarmee is omgegaan, is beschreven in paragraaf 2.4.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 9 augustus tot en met 19 september 2018 gedurende zes weken voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Nota van zienswijzen (zie Bijlage 12) zijn deze zienswijzen samengevat en heeft de raad een reactie gegeven. Deze hebben aanleiding gegeven het plan aan te passen. Naast zienswijzen zijn er ambtshalve wijzigingen. Ook die zijn in de Nota van zienswijzen opgenomen.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder Schaalsprong Almere, de Zuidas en Rotterdam-Zuid.

Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. De Metropoolregio Amsterdam is binnen dit gebied de grootste stedelijke regio. Een opgaven van nationaal belang in dit gebied is onder meer het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM).

Het gebied van en rond de Metropoolregio Amsterdam kent een grote ruimtedruk. De regio staat voor een forse woningbouwopgave, zowel kwantitatief als kwalitatief. In het gebied van de Noordvleugel (exclusief het Utrechtse deel) is er tot 2040 vraag naar bijna 290.000 extra woningen om in de groei van het aantal huishoudens te voorzien. Tegelijkertijd is er de opgave om woningen die niet meer voorzien in de behoefte te vervangen (tot 2040 ruim 140.000 woningen).

Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro: artikel 3.1.6 lid 2). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de ladder moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden.

De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn:

  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament
  • Bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren
  • Bescherming en behoud van de Waddenzee en waddengebied
  • Bescherming en behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Uitoefening van defensietaken

Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling):

  • Veiligheid rond rijksvaarwegen
  • Toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • Verstedelijking in het IJsselmeer
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken

De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Op het plangebied is alleen het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Het voorheen geldende regime is aangepast op basis van nieuwe technische inzichten en ontwikkelingen op het gebied van radarverstoring. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bouwwerken in het algemeen en windturbines. Het regime geldt niet voor bestaande bouwwerken en windturbines. Voor windturbines gelden ruimere radarverstoringsgebieden dan voor overige bouwwerken. Het plangebied valt niet in een radarverstoringsgebied waarin een maximale hoogte voor bouwwerken geldt. Het plangebied ligt wel in drie radarverstoringsgebieden (AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg) waarbinnen maximale hoogten gelden voor de tippen van de wieken van windturbines. Voor het radarverstoringsgebied AOCS Nieuw Milligen geldt een maximale bouwhoogte van 118 meter t.o.v. NAP, voor Herwijnen 90 meter t.o.v. NAP en voor radarverstoringsgebied Soesterberg geldt een maximale bouwhoogte van 128 meter t.o.v. NAP. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Barro en Rarro.

Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer.

Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water is vastgesteld in 2000. De kaderrichtlijn heeft als doelstellingen:

  • een goede ecologische toestand van de oppervlaktewateren (zoete, kust- en overgangswateren);
  • het tot nul terugbrengen van de lozing van gevaarlijke stoffen;
  • een goede toestand van het grondwater;
  • een duurzaam gebruik van water;
  • afzwakking van de negatieve gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Sinds 1 november 2003 is er een wettelijke verplichting om een watertoets uit te voeren bij ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt wat de gevolgen zijn van een ruimtelijke ontwikkeling voor het waterbeheerssysteem en op welke wijze de ruimtelijke ontwikkeling en het waterbeheer op elkaar worden afgestemd.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Kaderrichtlijn Water. Het aspect water wordt in dit bestemmingsplan uitvoerig behandeld.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2008)

Dit akkoord is op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan (NPW2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016
tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene
strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van
het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn
samengevat in een routekaart. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 (Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode
2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Nationaal Waterplan. Grote waterpartijen worden bestemd voor water en waterberging.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is ondermeer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. De artikelen 11 t/m 14a blijven totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Overig rijksbeleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (2012)
  • Structuurvisie Windenergie op land (2014)

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het rijksbeleid.

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 inclusief herzieningen 2008, 2009, 2015 (Deel I van het Omgevingsplan is in 2017 ingetrokken)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

In 2017 is de Omgevingsvisie FlevolandStraks vastgesteld. Deze vervangt Deel I van het Omgevingsplan Flevoland.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Omgevingsplan.

Omgevingsvisie FlevolandStraks (2017)

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van Flevoland. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst. Het bijzondere verleden van de provincie vormt de basis voor de visie.

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Het toont waar Nederland groot in is: land maken uit water en hierin een samenleving tot bloei laten komen. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. Gelijktijdig wordt de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders gekoesterd. Flevoland draait in 2030 grotendeels op duurzame energievoorziening. Kansen van de veranderende economie, waaronder circulaire economie, worden benut. In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is, bijvoorbeeld excellente woonmilieus in Almere en groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de randen van de Flevopolders.

In de Omgevingsvisie staat niet precies beschreven wat, waar en wanneer moet komen. Met de Omgevingsvisie wordt de koers voor de lange termijn uitgezet. Hierbij worden de bovenlokale opgaven met een provinciaal belang en met een langetermijnperspectief gedefinieerd. De visie is richtinggevend voor alle andere - deels verplichte - provinciale programma's en plannen.

Deze Omgevingsvisie vervangt het visiedeel (deel I) uit het Omgevingsplan 2006. De beleids- en uitvoeringsdelen uit het Omgevingsplan 2006 worden in de toekomst gefaseerd vervangen door onder meer programma's en regels in een omgevingsverordening.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevolandStraks..

Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006 

De visie vervangt het onderdeel mobiliteit uit het Omgevingsplan en biedt een meer flexibele sturingsfilosofie op mobiliteitsvraagstukken. Daarnaast wordt in de visie ingegaan op de mogelijke vorming van de vervoersregio Amsterdam-Almere, de overgang naar het provinciefonds en de SVIR. Doelen van de visie zijn:

  • 1. Toekomst: reizigers moeten snel, betrouwbaar en veilig kunnen reizen en kunnen kiezen tussen vervoermiddelen. Flevoland groeit en dat leidt tot een toenemende vraag naar mobiliteit, zoals een IJmeerverbinding, Stichtselijn en de snelweg A30.
  • 2. Flevoland is een belangrijke schakel in de bereikbaarheid van Nederland en de metropoolregio Amsterdam.
  • 3. Verbinden: mobiliteit stelt in staat om te verbinden van netwerken, ontspanning, economie, natuur, water.
  • 4. Optimaal gebruik van OV-knooppunten: goed bereikbaar, vestiging van bedrijven met veel medewerkers, goede overstapfaciliteiten.
  • 5. Goede reisinformatie om keuzes tussen vervoermiddelen te kunnen zodat de infrastructuur zo goed mogelijk benut kan worden.
  • 6. Verkeersveiligheid nog verder verbeteren.
  • 7. Mobiliteitsontwikkeling gaat gepaard met een verbetering van de leefbaarheid en duurzaamheid.
  • 8. Investeringen in autoverkeer, beter openbaar vervoer, vergroten aandeel fietsverkeer, snel efficiënt goederenvervoernetwerk t.b.v. de economische ontwikkeling, aantrekkelijke vaarwegen t.b.v. recreatieve ontwikkeling.

Het plangebied is met alle vervoersmodaliteiten goed bereikbaar. Er loopt een busbaan door het plangebied welke aansluit op het treinstation Almere Buiten. Via de Polderdreef is het plangebied goed ontsloten op het hoofdwegennet.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 t/m 6e wijziging (2018)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (VFL) zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor de provincie Flevoland opgenomen. De verordening bevat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwateronttrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en het NNN.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de verordening. 

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 hebben Gedeputeerde Staten criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (in Almere de Gemeentelijke Visie op Werklocaties, de GVW) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVW wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad. De kaders voor het opstellen van de GVW worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 (is vervallen en vervangen door de RO-visie Werklocaties 2016 (zie hierboven)), de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVW voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVW zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria.

Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de
    bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVW is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVW bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op
    regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de SER-ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:
    • 1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;
    • 2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;
    • 3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;
    • 4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;
    • 5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.
  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVW wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVW niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVW-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke zeven typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

In het plangebied is een binnenstedelijk bedrijventerrein aanwezig. Dit is bestemd conform de bovengenoemde uitgangspunten.

RO Visie Werklocaties (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO visie Werklocaties Flevoland 2015 vastgesteld. Het doel van de visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. Voor Almere is er met name een opgave voor bedrijventerreinen (daar is sprake van een mismatch door afnemende en veranderende marktvraag, planvoorraad is te groot), kantoren (afnemende vraag, leegstand loopt op) en winkels (minder vraag, kansrijke en kansarme winkelgebieden onderscheiden). In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

a. Formele werklocaties zijn scherp afgebakend, monofunctioneel, bestemd voor handel, industrie en bedrijven in de hogere milieucategorieën. Enige (commerciële) dienstverlening is toegestaan. Beleid is schrappen en deprogrammeren en het tijdelijk anders bestemmen van gronden.

b. Informele werklocaties zijn locaties in milieucategorieën 1 tot en met 3, waarbij sprake is van een zekere menging met andere functies.

Kantorenlocaties: de opgave is een kwalitatieve groei zonder dat de kwantiteit toeneemt; keuze maken tussen locaties waar uitbreiding mag die echt iets toevoegt aan de bestaande voorraad en locaties waar het aantal kantoren verminderd moet worden; aanvalsplan voor de leegstand opstellen.

Winkels: gemeenten moeten aangeven welke winkelgebieden kansrijk zijn; nieuwe winkelgebieden of grote uitbreidingen worden getoetst aan de Ladder en mogen niet buiten 'stedelijk gebied'; detailhandel op bedrijventerreinen mag niet.

Leisure biedt kansen om de (be)leefbaarheid te vergroten; inspelen op kansrijke ontwikkelingen: kwaliteit toevoegen en toetsen aan de Ladder.

Maatschappelijk vastgoed en zorg: de ladder is bij nieuwe ontwikkelingen bepalend.

Landelijk gebied: zie bestaand beleid in Omgevingsplan 2006, beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008, agenda Vitaal Platteland 2015 en onderzoek ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland 2013.

De visie bevat een veranderagenda als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat gemeenten de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact. Het gaat om:

  • 1. Van ontwikkelaarsdenken naar beleggersdenken: toekomstbestendig werklocatiebeleid
  • 2. Bedrijventerreinen: minder en beter
  • 3. Naar kantoren met toekomstwaarde
  • 4. Borgen van levendige centra in Flevoland
  • 5. Meer aandacht en zorg voor maatschappelijk vastgoed
  • 6. Leisure als kans en smeermiddel
  • 7. Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied/VAB's
  • 8. Meten is weten: grip op de bestaande voorraad
  • 9. Ruimte voor het experiment: Flevolands pionieren
  • 10. Financieel toezicht: reductie financiële risico's
  • 11. Actuele en realistische convenanten.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de RO Visie Werklocaties.

Beleidsregel Windmolens 2008 (2008)

Het windmolenbeleid is neergelegd in het Omgevingsplan Flevoland 2006. Het voorziet in opschaling en sanering van de huidige situatie gericht op het bereiken van een grotere ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Door middel van opschaling kan met minder windmolens meer vermogen gerealiseerd worden en tevens een kwaliteitsverbetering in ruimtelijke en landschappelijke zin gehaald worden. Daarmee kunnen de nadelen van de huidige situatie worden weggenomen en kan ingespeeld worden op ontwikkelingen in de markt. Om de bestaande situatie geleidelijk over te laten gaan in een nieuwe situatie met meer ruimtelijke kwaliteit, is het nodig sanering en ontwikkeling bij het nemen van planologische besluiten aan elkaar te koppelen en gericht ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Met het instellen van de tijdelijke stop op de plaatsing van windmolens is de huidige situatie geconsolideerd. De voortzetting van de exploitatie van de windmolens betekent (op termijn) meegaan in de schaalvergroting die de marktontwikkeling oplegt aan de windenergiebranche. Dit bepaalt tegelijkertijd het kader voor de bedrijfsvoering, de herinvesteringen en de acceptatie van de gewenste sanering. In de praktijk zullen de huidige eigenaren hun belangen en verkregen rechten dienen samen te brengen in nieuwe exploitatievormen waarmee minder maar grotere windmolenopstellingen in Flevoland ontstaan. Alleen op deze manier kan de gewenste landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitsverbetering worden bereikt. Ook dient aandacht besteed te worden aan uniformering qua type en grootte van de windmolens.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe opstellingen windmolens mogelijk. De realisatie van kleine windmolens op gebouwen wordt wel mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel windmolens.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid

Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water

Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het Waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water

Het Waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het Waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het Waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte

Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft Waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen. Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In paragraaf 5.8 de waterparagraaf voor het bestemmingsplan opgenomen.

Overig provinciaal en regionaal beleid

Van een aantal beleidskaders is geen samenvatting opgenomen. De nota's zijn wel beoordeeld, maar niet (direct) van ruimtelijk belang voor het plangebied bevonden. Het betreft de volgende nota's:

  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder 2008
  • Beleidsregel bescherming landschap 2008
  • Verordening groenblauwe zone

Gelet op het voorgaande is het bestemmingsplan in overeenstemming met het provinciaal en regionaal beleid.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid
3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

1. Koester diversiteit

2. Verbind plaats en context

3. Combineer stad en natuur

4. Anticipeer op verandering

5. Blijf innoveren

6. Ontwerp gezonde systemen

7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol-Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
    • a. polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
    • b. netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaarvervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
    • c. stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0035.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden bij (ruimtelijke) initiatieven:

  • 1. ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.
  • 2. Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.
  • 3. diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.
  • 4. reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).
  • 5. Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.
  • 6. Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0036.png"

figuur: reserveringen

Het plangebied betreft een conserverend bestemmingsplan. Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die in strijd met de Omgevingsvisie Almere zijn. Het plan voorziet in diverse woningmodaliteiten, een binnenstedelijk bedrijventerrein, voorzieningen (met name voor de buurten) en bevat delen van het groen-blauwe raamwerk. Dit past in het streven naar groei van Almere en versterking van de bestaande kwaliteiten (behoud het goede).

Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)

In het Coalitieakkoord 2014-2018 is beschreven dat de 'Focus in de wijk' ligt. In de programmabegroting van de raad uit 2015 is als één van de speerpunten genoemd het wijkgericht werken. Er is meer ruimte voor initiatieven uit de wijk. Gebiedsgerichte vraagstukken en samenwerken staat centraal. Over een aantal gebieden maakt de gemeente zich zorgen. Middels een integrale, preventieve, vraagstukgestuurde aanpak kan deze zorg worden weggenomen en omgebogen naar kansen en nieuwe perspectieven. De aanpak is verwoord in het Programma wijkgericht werken tot 2019. Erin is aangegeven hoe het wijkgericht werken wordt doorontwikkeld. Er zijn negen focusgebieden, waarin de gemeente extra programmasturing inzet om het toekomstperspectief te beïnvloeden en kansen te benutten. Het gaat om:

  • 1. Centrum Almere Haven: doorontwikkelen tot een attractief stadsdeelcentrum: aantrekkelijke winkels, toerisme versterken, kuststrook verlevendigen, bereikbaarheid en openbaar gebied verbeteren;
  • 2. Binnenring Almere Haven (Centrum, Wierden, Laren, Hoven, Werven en Gouwen): sociaaleconomische positie verbeteren: sociale participatie bevorderen, armoede aanpakken, woningen middensegment toevoegen, voorzieningen op peil.
  • 3. Centrumrand Almere Stad (Steden-, Staatslieden- en Kruidenwijk): integrale straataanpak om sociaaleconomische positie te verbeteren: (arbeids)participatie omhoog, schuldenproblemen en zorgconsumptie naar beneden, aanpak overgewicht en problemen van kinderen en bewonersorganisaties ondersteunen.
  • 4. Waterwijk: seniorenproof: meer ontmoetingsplekken en activiteiten voor senioren, werving/ bemiddeling van vrijwilligers.
  • 5. Almere Centrum: kloppend hart van Almere en regio: samenwerking en beleving vergroten, basis op orde, leegstand onder controle.
  • 6. Centrum Almere Buiten: doorontwikkelen tot attractief stadsdeelcentrum: nieuwbouw Noordeinde en Globeplein, evenementen, Koers 'Ons Buiten Thuis' (basiskwaliteit, sfeer, ondernemersklimaat omhoog, betere veiligheid).
  • 7. Buurten Almere Buiten: van programmamanagement naar regulier: renovatie/ nieuwbouw, Bouwmeesterhuis, voorzieningen Doenersdreef, veiligheid (Molenbuurt).
  • 8. Buitenvaart: energyzing & feeding: experimenten voedselproductie en duurzame energieproductie, creëren toeristische functies.
  • 9. Almere Poort: energieke samenleving: bewonersorganisatie Cascadepark, zelfbouw (IBBA).

Voor het plangebied betekent dit het Bouwmeesterhuis is gebouwd. Nadruk ligt op renovatie/ nieuwbouw en veiligheid in de Molenbuurt. Dit laatste is geen kwestie die middels die bestemmingsplan geregeld kan worden.

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

De Woonvisie 2.0 bevat een aantal uitspraken die richting geven aan de grote ambities waar Almere voor staat: de ontwikkeling naar een complete, diverse en aantrekkelijke stad. In de visie is deze ambitie verder uitgewerkt en vertaald in een woningbouwprogramma tot 2030. De Woonvisie is onderdeel van de strategische koers die in de Structuurvisie Almere 2.0 is uitgezet. Met de bouw van 60.000 woningen in de periode 2010-2030 moet Almere uitgroeien tot een ecologische, sociale en economisch duurzame stad. De Woonvisie zet in op deze ambities op de volgende wijzen:

  • 1. realiseren van het, met de Rijksoverheid overeengekomen, aantal van 60.000 nieuwe woningen.
  • 2. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Door duurzaam te bouwen blijft het mogelijk om betaalbaar en levensloopbestendig wonen te faciliteren. Het blauwgroene casco wordt gehandhaafd als een sturend element en door rond de centra compacter en hoger te bouwen blijft de karakteristieke groene structuur behouden.
  • 3. Almere wordt door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus een gedifferentieerde, complete woonstad die ook aantrekkelijk is voor 'nieuwe' doelgroepen zoals studenten, creatievelingen en startende ondernemers. Te denken valt aan onder meer woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Dit geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières. Zo ontstaat een volledig palet van alle soorten woningen in iedere wijk, buurt of straat, zodat iedereen overal kan wonen.
  • 4. wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Elke wijk moet uiteindelijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 5. Almere is een zorgzame en leefbare stad: wij bieden mensen de mogelijkheid om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als het thuiswonen niet meer lukt, zorgt Almere voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen, die nodig zijn om het sociale cement kansen te geven.
  • 6. de eindgebruiker staat centraal: mensen moeten meer directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is dat 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap plaatsvindt. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken.
  • 7. een flexibeler ingericht plan- en productieproces voor alle soorten woningbouw om de ontwikkelingen in vraag en aanbod sneller te kunnen volgen.

Het plangebied is onderdeel van de bestaande stad en heeft geen ontwikkeltaak. De geformuleerde ambities kunnen in principe in de bestaande bestemmingen en binnen de planregels worden gerealiseerd.

Welstandsnota 2018

Op 12 juli 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met de nieuwe Welstandsnota, waarbij de vorige nota uit 2014 is ingetrokken. Net als in die vorige nota zijn grote delen van de stad welstandsvrij, omdat de kwaliteit van de bebouwing bij bewoners in goede handen is en het stadsbeeld hiermee levendiger en verrassender kan worden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect. Ten opzichte van de vorige nota zijn het Floriadegebied en Duin Etalagebieden geworden in plaats van vallend onder respectievelijk het groenblauw raamwerk en welstandsvrij en is de contour van centrum poort aangepast.

De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's, omdat daar het bewaken van het gemeenschappelijk belang (identiteit en gezicht van de stad en kwaliteit van de collectieve ruimte van de stad) van groot gewicht is:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat om de Bouwrai-gebieden Muziekwijk 1990, Filmwijk 1992, Het Gewilde Wonen 2001 in de Eilandenbuurt en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud. De Regenboogbuurt valt hier niet onder en is dus vooralsnog welstandsvrij.

  • Etalagegebieden

Duin en Floriade zijn unieke ontwikkelgebieden met een meerwaarde voor Almere. Deze gebieden zijn welstandsplichtig, behalve voor gronden waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend. Met andere woorden: een aanvraag voor een nieuwe woning is niet welstandsplichtig, maar een aanvraag voor verbouw aan een bestaande wel. De aanvraag voor de nieuwe wordt beoordeeld door een kwaliteitsteam.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0037.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is, wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan het college supervisie door kwaliteitsteams instellen, bijvoorbeeld in etalagebieden. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Met uitzondering van het groen-blauwe raamwerk en percelen langs hoofdinfrastructuur is het plangebied welstandsvrij. Ook op reclame-uitingen is welstandsbeleid van toepassing.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven.

Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

Voor het plangebied betekent dit het bestemmingsplan, met uitzondering van de bestaande mast, niet voorziet in de mogelijkheid tot het plaatsen van zendmasten.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt.

Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak.

Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied.De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied.

Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

De tuinvergrotingen zijn in dit bestemmingsplan meegenomen. Daar waar mogelijk is de groenbestemming gewijzigd in 'Wonen-1, 'Wonen-2' of 'Tuin'.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden).

In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is.

Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Binnen het plangebied zijn geen seksinrichtingen toegestaan.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere.

Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen.

Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

De vestiging van een coffeeshop is in het plangebied niet toegestaan.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door onder meer het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door onder meer het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door onder meer aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVV);
  • Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening;
  • Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen, gericht op economische structuurversterking in Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019.

Gemeentelijke Visie op de Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints.

De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. Niet alle aspecten lenen zich daarom voor inpassing in betemmingsplannen zonder dat er sprake is van concrete initiatieven. In individuele gevallen kan afgeweken worden van het beleid op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • 1. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis.
  • 2. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix van wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden.
  • 3. Werkmilieus:
    • a. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoorhoudendheid tot max 50% per bedrijf en/of 1500 m2 zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebeouwd gebied per bedrijventerrein; voorzieningen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel niet met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; Naar aanleiding van concrete initiatieven kan wonen eventueel aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening. Horeca, anders dan ondergeschikt, kan eventueel ook naar aanleiding van concrete initiatieven worden toegestaan.
    • b. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzodering van bestaande perifere en ondergeschikt; geen wonen toegestaan.
    • c. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; geen wonen toegestaan.
    • d. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • e. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 3) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • 4. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden.

Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0038.png"

Leidraad en Legenda voor werklocaties

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0039.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0040.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0041.png"

Facilitypoints

Voor vestiging van Facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca tbv kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen tbv kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens tbv kort en langer verblijf). Op negen locaties is een fp mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige fp (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld) . Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (brugplein indien fp op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe fp kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0042.png"

Voor het plangebied geldt dat het voornamelijk uit woonmilieu bestaat en daarnaast een binnenstedelijk bedrijventerrein.

Voor het woonmilieu (woonwijk) geldt dat aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan. Daarvoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen. Ook liggen verspreid over de wijk bedrijfsruimten die voor diverse functies gebruikt mogen worden, mits de effecten op de omliggende woningen beperkt zijn.

In het binnenstedelijk werkmilieu (bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt) zijn naast bedrijven ook andere functies toegestaan, zoals kantooractiviteiten, voorzieningen. Deze activiteiten zijn toegestaan tot maximaal categorie B uit de Staat van bedrijfsactiviteiten-functiemenging en beperkt tot maximaal categorie C. De bestaande bedrijfswoningen / woonwerkeenheden zijn toegestaan en op de verbeelding met een specifieke aanduiding 'bedrijfswoning' aangegeven. Nieuwe geluidgevoelige woonfuncties (wonen of bedrijfswoningen / woonwerkeenheden) of andere geluidgevoelige functies kunnen alleen alleen via een buitenplanse afwijking en mits passend naar schaal en omvang en de omliggende bedrijvigheid niet beperkt.

Per bedrijf mag tot maximaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak worden gebruikt voor bij het bedrijf behorende kantooractiviteiten. Zelfstandige kantoren zijn op de verbeelding met een aanduiding aangegeven. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan voor het toestaan van nieuwe zelfstandige kantoren mits de oppervlakte per vestiging niet meer bedraagt dan 1500m² en mits maximaal 25% van het bebouwd gebied van de bestemming ten behoeve van zelfstandige kantoren wordt gebruikt.

Er zijn geen nieuwe benzineverkooppunten of facilitypoints op basis van dit beleid dan wel voorliggend bestemmingsplan mogelijk.

Vestigingsvisie Horeca Almere 2016

Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0043.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0044.png"

* Afweging voor 1 categorie hoger is mogelijk (B is hoger dan A, C is hoger dan B)

** Categorie 1 is mogelijk en categorie 2-5 is toegestaan onder voorwaarden van de algemene uitgangspunten

*** De Vaart is geen zelfstandige horeca mogelijk, behalve in combinatie met een eventueel business facility point en Bolderweg 1-2.

**** Kantoorlocaties buiten de centrumgebieden

De Indische Buurt is in dit schema niet opgenomen omdat het een specifiek terrein betreft.

Afwijkende situaties:

  • Deventerpad, Centrum Almere Stad: alleen categorie A toegestaan, met uitzondering van de functie cafés en bars. Een café of bar wordt wel aanvaardbaar geacht voor de percelen Deventerpad 18, 24 en 26, mits kan worden voldaan aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Bouwbesluit.
  • Brongouw 148, een bestaand café in de Gouwen, Almere Haven; s'-Hertogenboschplein 21 in Stedenwijk, Almere Stad + Hengelostraat 8a in Stedenwijk, Almere Stad: cat. 1-3 + 4 van de Staat van Horeca-activiteiten aanvaardbaar.

Voor het plangebied betekent dit dat de bestaande horecavestigingen een passende bestemming conform de huidige en/of vergunde situatie krijgt. Nieuwe horeca kan alleen, indien dit voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening en via een (buitenplanse) afwijking.

Detailhandelsvisie Almere (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

De voorwaarden voor wijk-en buurtcentra zijn van toepassing op het buurtcentrum Van Eesterenplein. Hier is zowel dagelijks als niet-dagelijkse detailhandel (niet zijnde PDV) mogelijk. Ook een supermarkt kan daar, mits het winkelvloeroppervlak niet groter is dan 1.500 m². In het centrum zijn ook web en internetwinkels en afhaalpunten mogelijk.

In de kleinschalige bedrijfsruimten, die verspreid liggen in de woonwijken, is detailhandel toegestaan. Ook is in een woning zelf onder voorwaarden maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan. Dat is in dit bestemmingsplan geregeld in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook webwinkels en internetwinkels zijn daarbij toegestaan, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de regeling aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden.

Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten.

Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Dit betekent voor het plangebied   dat afhaalpunten op het binnenstedelijk bedrijventerrein en in het winkelcentrum zijn toegestaan.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels.

Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand.

In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel.

Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra.

De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Dit betekent voor het plangebied dat er geen ruimte is voor de vestiging van een kringloopwinkel op het binnenstedelijk bedrijventerrein, hiervoor is te weinig parkeerruimte op het bedrijventerrein aanwezig. Binnen een bestemming detailhandel is een kringloopwinkel bij recht mogelijk.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd.

Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt.

Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Bij herontwikkelingsgebieden kunnen 'kansenzones' worden aangewezen. In de zgn. 'kansenzones' kunnen in voorkomende gevallen woningen volledig omgezet worden tot bedrijfsruimten.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2014 mag binnen deze 50% 25 m2 worden gebruikt voor detailhandel. In de kleine bedrijfsunits is de wijk is ook vestiging van dienstverlenende functies, sportvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen en lichte bedrijvigheid toegestaan (tot max. categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging ).

Het bestemming is in overeenstemming met de nota werken in de wijk.

Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)

Almere heeft de vrijetijdssector veel te bieden en wil de kansen niet laten liggen maar juist benutten. De vrijetijdssector is goed voor de kwaliteit van de stad en het imago. Bovendien trekken vrijetijdsvoorzieningen bezoekers en wordt met de ontwikkeling van de vrijetijdssector de werkgelegenheid vergroot en het investeringsklimaat verbeterd.

De kansenkaart is opgesteld in samenwerking met de Stichting Leisurebelang Almere (SLBA) en Almere City Marketing (ACM). In de kansenkaart zijn 16 locaties in de stad aangewezen waar kansen liggen voor de ontwikkeling van vrijetijdsvoorzieningen. De locaties zijn geen volledige opsomming. Op de kaart zijn met name de locaties in het groen en aan het water opgenomen.

Het Weerwater is één van de locaties die in de kansenkaart is opgenomen. Dit vanwege de komst van de Floriade en de verbreding van de A6. Mogelijke vestigingen of activiteiten die worden genoemd zijn: sportieve activiteiten, jachthaven en andere wateractiviteiten (bv. bootverhuur, waterfietsen, kano's) en horeca.

Het Polderpark is niet benoemd als locatie. Echter wordt in de kansenkaart expliciet aangegeven initiatieven op gebied van recreatie ook op andere locaties bespreekbaar zijn. Het Polderpark biedt hiervoor mogelijkheden.

3.4 Groene stad

Waterplan, Stad van het zuiverste water 2017-2022 (2017)

Dit plan is een samenhangende visie voor alle wateraspecten, opgesteld door gemeente en waterschap met meerdere betrokkenen. De ambitie is om Almere verder te versterken als een 'stad van het zuiverste water': een ondernemende, veelzijdige waterstad. Almere beschikt over een royaal, gezond watersysteem in een groene en waterrijke omgeving, dat door de inwoners wordt gewaardeerd. Maar door klimaatverandering is er vaker extreme neerslag, hitte en droogte, is er overlast door de overmatige waterplantengroei en de biodiversiteit blijft achter bij de potentie. Ook is er vraag naar innovaties op watergebied door de bodemdaling en grondstoffenschaarste. Bovendien biedt elk (bouw)project kansen voor duurzame oplossingen en een aantrekkelijke leefomgeving. Dit is een groeiende stad waardevol. Vanuit vier doelstellingen wordt daarom gewerkt aan:

  • Slim waterbeheer;
  • Een aantrekkelijke waterstad;
  • Levend water: biodiversiteit versterken in en langs het water, waterkwaliteit verbeteren ten behoeve van mens en dier;
  • Een stad zonder afval(water).

Bij de uitvoering richt de gemeente zich op:

  • 1. wat we nu al doen: waterschap en gemeente spannen zich in voor het goed functioneren van alle waterketens middels het beheer en onderhoud van de blauwe infrastructuur (riolen, zuiveringsinstallaties, sloten en gemalen).
  • 2. wat we anders gaan doen: de wereld verandert snel en dat vraagt om nieuwe oplossingen:
  • 3. Almeerders en hun water: activiteiten organiseren samen met inwoners, ondernemers en organisaties, betere dienstverlening, meer en gerichter contact over actuele onderwerpen en het sluiten van 'blue deals';
  • 4. richtlijnen voor beheer en ontwikkeling: activiteiten om waterbeheer op orde te brengen en water optimaal te integreren in gebiedsontwikkelingen (water is een aantrekkelijk element en de leefomgeving verbetert door de aanwezigheid van water):
  • 5. innovatietrajecten: samen met kennispartners werken aan drie toekomstopgaven: een toekomstbestendige blauwe infrastructuur (riool in een slappe bodem), het innoveren met nieuwe meren (monitoren gebruik) en het verwaarden van de waterkringlopen (vinden van afzetmarkten en experimenteren met nieuwe technologieën).

In paragraaf 5.8 Waterparagraaf zijn de wateraspecten aangegeven.

Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025.

Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015-2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Het bestemmingsplan maakt de bouw van kleine windinstallaties mogelijk.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken.

De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0045.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3BCDF01-vg01_0046.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers.

Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie.

De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk.Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de Lage Vaart, de groenstructuur Polderpark, de groenstructuur evenwijdig aan de Hogering, de groenstructuur tussen de Lage Vaart en de Bouwmeesterbuurt en de Landgoederenbuurt (de Lage Vaartoever). In dit gebied zijn enkele stadsweiden en volkstuincomplexen aanwezig.

Deze gebieden zijn op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als Park (voor het Polderpark) en Voorzieningenpark' (het sportpark Polderkwartier en de boskamers Lage Vaart). Daarbij is aangegeven dat het kenmerkende gebruik bestaat uit wandelen, fietsen spel, tijdelijke activiteiten, eten en drinken en cultuur. Beheerderswoningen zijn mogelijk, maar in de parken wordt geen bebouwing met primair een woonfunctie gerealiseerd.

Voor de identiteitsdrager is aangegeven dat deze verbindingen van groot visueel belang zijn. Zij leiden dwars door wijken en geven structuur en identiteit. De waterlopen volgen de structuur van de stad. De oevers hebben voldoende formaat en hebben daardoor een kenmerkend groen karakter. Initiatieven langs deze lijn zijn altijd goed zichtbaar. De recreatieve fiets, wandel of vaarroutes kunnen ondersteund worden met functies zoals eten en drinken, kunst en cultuur.

Het Polderpark heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Groen-Recreatie gekregen. De Stadsweiden Recreatie met de aanduiding Stadsweiden en daaromheen Groen, de Volkstuinen hebben een recreatieve bestemming gekregen met een aanduiding volkstuinen. De Lage Vaart heeft de bestemming Water.

Eventuele nieuwe initiatieven die niet passen binnen deze bestemming worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.


Ecologisch Masterplan (2005)

In het Ecologisch Masterplan is het beleid opgenomen gericht op de natuur in Almere. In het Masterplan zijn de volgende uitgangspunten benoemd.

  • a. De aan water en moeras gebonden natuur wordt in oppervlak vergroot en in kwaliteit versterkt.
  • b. De kwaliteit van het bestaande blauw en groen wordt beter afgestemd op de ontwikkelingen van de stad en de wensen van haar bewoners. Voor toekomstige uitbreidingsgebieden wordt de blauwgroene ontwikkeling tijdig en gelijkwaardig aan nieuwe rode ontwikkelingen gekoppeld.
  • c. Het groen-blauwe casco wordt aangevuld met de drie ontbrekende schakels (ecologische slagaders).
  • d. De brongebieden voor de natuur in de stad worden kwalitatief versterkt en planologisch veilig gesteld. Een brongebied is een gebied van waaruit soorten naast gelegen gebieden bevolken; bijv. de Lepelaarplassen zijn brongebied van vele rietvogels voor de grachten en parken van de stad).
  • e. Op het niveau van de stadsdelen wordt een raamwerk aan leefgebieden gerealiseerd.
  • f. Door in te zetten op het omvormen van regulier beheer naar gedifferentieerd beheer wordt de natuurkwaliteit van het openbaar groen vergroot.
  • g. Initiatieven van bewoners om mee te doen aan het beheer van de directe woonomgeving, worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
  • h. De betrokkenheid van alle leeftijdsgroepen bij de natuur van Almere wordt bevorderd.

Het beleid van het Ecologisch Masterplan wordt op integrale wijze benaderd, d.w.z. met oog voor landschappelijke, recreatieve en ruimtelijke ontwikkelingen. Het masterplan betreft de 2e fase in het beleidsproces om te komen tot een sectorale visie op de natuur van Almere. Met het plan zijn de uitgangspunten door de raad vastgesteld die vervolgens richtinggevend zouden worden voor het op te stellen kaderplan. De uitvoering van deze derde fase heeft niet plaatsgevonden.

Het Polderpark maakt geen onderdeel uit van de ecologische hoofdstructuur (NatuurNetwerkNederland) van Almere, maar draagt wel bij aan de ecologische structuur van de stad. Het park vormt een onderdeel van de stedelijke brongebieden en ecologische structuur voor flora en fauna welke in en om de stad zijn gelegen. Ook de Lage Vaart heeft een kwaliteit en betekenis in de ecologische structuur van Almere. Aangezien dit plan conserverend van aard is en dus geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, worden de ecologische kwaliteiten niet aangetast.

Beleidsplan wandelen en hardlopen 2003-2010 "stap voor stap door Almere" (2003)

Het beleidsplan 'wandelen en hardlopen 2003-2010'is vastgesteld door de gemeenteraad op 12 juni 2003. Hierin staat aangegeven dat op de eerste plaats de wandelinfrastructuur dient te worden uitgebreid. Daarbij gaat het om het aanleggen van paden in gebieden waar ze ontbreken en in nieuw te ontwikkelen gebieden. Daarnaast gaat de aandacht uit naar het verhogen van de kwaliteit van de paden. Door de groei van de stad neemt de druk op bestaande voorzieningen toe. Om de toegankelijkheid en de begaanbaarheid van de paden jaarrond te garanderen, is het van belang veel gebruikte graspaden te voorzien van (half)verharding. Tot slot is het wenselijk om gebruikersgroepen te scheiden. Op dit moment maken wandelaars op veel plaatsen gebruik van fietspaden. Dat komt noch de verkeersveiligheid, noch de belevingswaarde voor de recreant ten goede. Het aanleggen van specifieke voetpaden naast fietspaden moet nader uitgewerkt worden.

Verder is geconstateerd dat verschillende gebruikersgroepen uiteenlopende eisen stellen aan de belevings- en gebruikswaarde van routes en voorzieningen. Er wordt naar gestreefd meer variatie aan te brengen in de gebieden, zodat alle gebruikersgroepen bediend kunnen worden. Er moeten mogelijkheden gecreërd worden voor liefhebbers van struinnatuur en voor fysiek beperkte wandelaars. Het aantal hardlooproutes kan uitgebreid worden in Buiten en Haven. Naast het realiseren van routes wordt in het plan aandacht besteed aan voorzieningen die hiermee samenhangen. Voorbeelden hiervan zijn horecagelegenheden en uitspanningen, rustpunten, informatievoorzieningen op parkeerplaatsen in buitengebieden etc.

Voor het plangebied betekent dit dat in het Polperpark en in het groene gebied tussen de Lage Vaart en de woningen fiets- en wandelroutes zijn opgenomen.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces, 2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk.

De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland.

De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn vooral de veiligheidsaandachtspunten voor woongebieden en bedrijventerreinen met woonfunctie binnen 'stedelijk weefsel' van belang bij nieuwe ontwikkelingen. Bij de concrete invulling van nieuwe ontwikkelingen dient toepassing te worden gegeven aan de veiligheidschecklist.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven.

Voor het plangebied betekent dit dat de opslag en verkoop van vuurwerk onder voorwaarden is toegestaan op het bedrijventerrein Bouwmeesterbuurt. Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)

Sport en bewegen is een belangrijk onderdeel van de stad. Niet alleen is het een leuke en gezonde vrijetijdsbesteding, maar het draagt ook bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven die de stad heeft. We benadrukken de positieve impact van sport en bewegen op de stad en laten de buurtsportcoaches Almeerders op wijkniveau uitdagen en stimuleren om te sporten en bewegen. De openbare ruimte en sportgebouwen moeten toegankelijk zijn en uitdagen om te sporten. Ontwikkeling en herkenning van talent staan centraal, waarbij ervaring en kennis als vliegwiel dienen voor andere sectoren als onderwijs en cultuur. Daarnaast krijgen een aantal focussporten extra aandacht, omdat deze bij Almere passen (unique selling points) en tillen we die naar een hoger niveau.

Er zijn drie lagen in de Almeerse sportpiramide die de basis vormen van de visie en ambitie van het sportbeleid. Ambitie is om het percentage Almeerders dat maandelijks sport omhoog te brengen van 68% naar 70% en dat wekelijks sport van 51,5% naar 55%.

1. De stad als speelveld: sportclubs versterken (minder uitstroom jeugd, grotere bijdrage van clubs aan maatschappelijke vraagstukken), meer clubs gericht op studenten.

2. De stad van talent: Almeerders helpen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten, meer regionale trainingscentra.

3. De stad die uitblinkt: foussporten (meer sporters, maatschappelijke waarde omhoog, topsportstructuur verbeteren), aantrekkelijke evenementen in de Topsporthal, verbinden sport en bedrijven.

Voor het plangebied betekent dit binnen de bestemming 'Groen' sport- en speelvoorzieningen zijn opgenomen en dat de sportvelden de bestemming 'Sport' hebben gekregen.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.

Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Maatschappelijk".

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief Archeologisch Monumentenzorg (AMZ) beleid, gericht op

  • Het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • Het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • Het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 21 april 2016 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 29 april 2016 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988.

Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan (zie paragraaf Waarde-Archeologie 1 t/m 6)

De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan: 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling, en 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen. De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen.

Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren.

Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer.

Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Gemeentelijke Archeologieverordening (2016)

In de gemeentelijke Archeologieverordening is vastgelegd hoe het college omgaat met archeologisch waardevolle terreinen en voor welke terreinen een vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Archeologisch waardevolle terreinen zijn gebieden waarbinnen op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Daar buiten liggen gebieden waarbinnen archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

In de Archeologieverordening 2016 wordt onderscheid gemaakt tussen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”. Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met vrijstellingen. De vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden verleend. De vergunning moet geweigerd worden indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren. Het beleid heeft tot doel aangetroffen Steentijdvindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit te behouden in situ.

    Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   Wad-/Kwelderafzettingen / Dekzand   500 m2   150 cm  
Waarde 2   Dekzand   500 m2   100 cm  
Waarde 3   Dekzand   500 m2   50 cm  
Waarde 4   Oeverwallen/rivierduinen   100 m2   50 cm  
Waarde 5   Behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   Buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. In de regels voor bestemmingsplan 3BCD Molenbuurt, Bouwmeesterbuurt en Landgoederenbuurt is dit uitgewerkt in de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1” en “4" voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische kunnen worden aangetroffen.

In de regels voor het plangebied is dit uitgewerkt in de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 1 en Waarde Archeologie 4 voor de gebieden waar behoudenswaardige archeologische vondsten kunnen worden aangetroffen.

3.7 Overig gemeentelijk beleid

Nota 'Evenementen in Almere' (2015)

Almere is een evenementenstad: jaarlijks worden diverse evenementen georganiseerd, van buurtbarbecues, straatfeesten tot grootschalige evenementen. De nota is opgesteld om evenementen goed en veilig te kunnen organiseren, rekening houdend met de belangen van omwonenden en economische, sociale en promotionele belangen. De nota geeft het beleidskader over wat op welke locatie georganiseerd mag worden onder welke voorwaarden. Er is een lijst van 18 locaties opgenomen waar met enige regelmaat evenementen plaatsvinden. Deze lijst is niet uitputtend; op andere locaties zijn ook evenementen mogelijk die per geval worden beoordeeld. In het betreffende bestemmingsplan is bepaald of evenementen op een bepaalde locatie planologisch zijn toegestaan. Aspecten die bij de beoordeling van het al dan niet toestaan van evenementen een bepalende rol spelen zijn orde en veiligheid waaronder verkeersveiligheid, geluid, afval en verontreiniging en volksgezondheid. Ten aanzien van geluid is gekozen voor een systematiek van spreiding, normering en handhaving van geluiddragende evenementen. Geluiddragende evenementen zijn nadelig voor het woon- en leefklimaat maar zijn aanvaardbaar indien het incidentele activiteiten zijn, onderscheid wordt gemaakt tussen dag-, avond- en nachtperiode en maatregelen worden genomen om binnen gestelde marges de overlast zoveel mogelijk te beperken. Onderscheid wordt hierbij gemaakt tussen evenementen die een zware belasting vormen voor het woon- en leefklimaat en overige evenementen met geluid.

Het Polderpark is in de nota niet aangewezen als evenemententerrein. In het bestemmingsplan is geen specifieke regeling voor evenementen opgenomen.

Bijlage 4 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering. Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/ parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.


Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto en/of brommers (scooters) aantrekt.


Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie 1: "ondergeschikte horeca": een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als een aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20 % bedraagt van de hoofdfunctie. Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

Categorie 2: "Logies en zaalaccommodatie": een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten. Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor een nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen worden geboden, of een combinatie daarvan.

Categorie 3 "Lichte horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria, snackbar, afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- theehuis, ijssalon of een automatiek. Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en 's avonds geopend zijn.

Categorie 4 "Middelzware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé. Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook 's nachts geopend kunnen zijn.

Categorie 5 "Zware horeca": een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alchoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek, bar-dancing, danscafé of een partycentrum. Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.


Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. Er kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horecaactiviteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, is het gebruikelijk om in bestemmingsplannen de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders op te nemen om via een wijzigingsplan de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.