Plan: | Buitengebied |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1987.01BPBuiten2013-0401 |
In paragraaf 6.2 Toelichting op de regels zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.
Hoofduitgangspunt ten aanzien van wonen is dat deze functie primair in dorpen of bebouwingsconcentraties dient plaats te vinden. Mede vanuit landschappelijk oogpunt is een toename van burgerwoningen in het buitengebied niet gewenst. Daarnaast kunnen burgerwoningen een belemmering vormen voor de basisfunctie van het landelijk gebied, te weten de landbouw. Het beleid is dan ook gericht op de bestaande woningen in het buitengebied.
Er zijn verschillende woonbestemmingen voor de bestaande woningen. De verschillen hebben te maken met de type woningen. Per woonbestemming is dit aangegeven.
De woonbestemmingen hebben betrekking op de bestaande woonhuizen met hun aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Bijbehorende tuinen, erven en terreinen zijn ook onder deze bestemming gebracht.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep: een (vrij) beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat gericht is op het verlenen van diensten. Voor de vestiging van een aan-huis-verbonden beroep is in de regels een aantal criteria opgenomen.
Algemeen
Binnen de bouwregels voor deze bestemming is in ruimtelijke zin onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, dat zijn de woonhuizen, enerzijds en bijbehorende bouwwerken anderzijds. Zo zijn er bijbehorende bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing, en dergelijke. De oppervlakte van alles wat aan het hoofdgebouw is aangebouwd mag niet groter zijn dan het hoofdgebouw zelf (maximaal 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, zodat bijbehorende bouwwerken ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw). Daarnaast mag de gezamenlijke oppervlakte niet groter zijn dan 50% van het erf. Door het opnemen van percentages ontstaat er een gedifferentieerde maatvoering. daarnaast hebben grotere percelen (boven de 1.000 m2) meer mogelijkheden om bijbehorende bouwwerken te realiseren. Grotere woonhuizen en percelen krijgen hierdoor meer mogelijkheden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit geen probleem. Hierdoor ontstaat er maatwerk.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. In de bouwregels is aangegeven wat er binnen het bestemmingsvlak gebouwd mag worden (zie 31.2 Bouwregels). Per bestemmingsvlak is één hoofdgebouw (dus één woning) toegestaan. De afstand tot de weg moet minimaal de bestaande afstand bedragen. Hiermee is de ligging van het hoofdgebouw grotendeels vastgelegd. De goothoogte is maximaal 3,50 meter en de bouwhoogte 9 meter.
In voorkomende gevallen kunnen bouwplannen niet binnen de gestelde afmetingen passen. Daarom is voor het vergroten van een aantal maatvoeringen en oppervlaktes een afwijkingsbevoegdheid opgenomen (zie Afwijken van de bouwregels). Uitgangspunt voor het toepassen van deze afwijkingen is wel dat er geen afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke waarden en dat gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet beperkt mag worden.
In de 31.4 Specifieke gebruiksregels is een aantal gebruiksregels opgenomen voor de bestemming Wonen. Zo mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet gebruikt worden voor bewoning. Detailhandel is eveneens niet toegestaan.
De volgende nevenfuncties kunnen met een afwijking van de gebruiksregels toegestaan worden:
In paragraaf 6.48 Afwijkingen is ingegaan op de voorwaarden waaronder deze functies kunnen worden toegestaan.
Binnen de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om binnen de bestemming Wonen een paardenhouderij toe te staan. Voorwaarde wel is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de omliggende functies. Het bestemmingsvlak moet, om in aanmerking te komen voor wijziging, minimaal 1.500 m2 bedragen. Ook moet met een erfinrichtingsplan en lichtplan aangetoond worden dat de paardenhouderij op een verantwoorde manier landschappelijk is ingepast.