direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sportlaan Westzijde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om in de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte van Strijen te kunnen voorzien heeft de gemeente aangegeven dat woningbouw wenselijk is aan de oostzijde van de kern Strijen. Ter plaatse van de Sportlaan zijn gronden gelegen die voor ontwikkeling in aanmerking komen. Een voorlopig verkavelingsplan is uitgewerkt, uitgaande van 89 woningen. Omdat woningbouw niet mogelijk is op basis van het vigerende bestemmingsplan, is het voorliggende plan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De locatie Sportlaan ligt tegen de oostelijke rand van Strijen (gemeente Hoeksche Waard). Het plangebied is te bereiken vanaf de Sportlaan die in noordoostelijke richting aansluit op de randweg van Strijen en in zuidwestelijke richting de kern van Strijen ingaat. De locatie van het nieuwe woongebied heeft een oppervlak van ca. 3,3 hectare.

De zuidoostelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de Sportlaan, de Saturnusstraat vormt de zuidwestelijke grens. De noordwestelijke grens van het plangebied wordt gevormd door een sloot in dezelfde richting waarna de plangrens in noordoostelijke richting afbuigt langs het caravanpark Bonaventura.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Dorp III uit 2012' (vastgesteld 3 april 2013) heeft het gehele plangebied de bestemming 'agrarisch'. In het vigerende bestemmingsplan is een gedeelte van het plangebied voorzien van een bouwvlak en de functieaanduiding "glastuinbouw" met een maximale goothoogte. Het bestemmingsplan staat de ontwikkeling van 89 woningen niet toe. Om de beoogde woningbouw juridisch planologisch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan ter plaatse te worden vernieuwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Dorp III 2012' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader beschreven. Hoofdstuk 4 omvat de sectorale aspecten, zoals milieu, verkeer, ecologie, water en archeologie. Daaropvolgend komt in hoofdstuk 5 de juridische regeling aan bod. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

De locatie Sportlaan ligt tegen de oostelijke rand van Strijen en ligt te midden van verschillende functies en landschappen. Het plangebied aan de Sportlaan is circa 3,3 ha groot.

Ten noordwesten van de locatie ligt een strook agrarische grond die als groene buffer dient en ook in de toekomst wordt behouden. Dit gebied zal niet worden aangemerkt als uitloopgebied voor de aanliggende woonbuurten waardoor geen fysieke verbindingen nodig zijn. Aan de noordoostzijde ligt het caravanpark Bonaventura en aan de zuidoostzijde liggen de sportvelden en de RWZI.

Op de hoek Saturnusstraat en de Sportlaan staat de overgebleven bebouwing (alle kassen zijn gesloopt) van het voormalige glastuinbouwbedrijf Batenburg met bedrijfswoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie (bron: Rho Adviseurs voor Leefruimte)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Uitgangspunten

De gronden van de locatie aan de Sportlaan in Strijen komen in aanmerking voor ontwikkeling van een nieuwe woonbuurt. De kassen die in het gebied stonden zijn reeds gesloopt, de bestaande woning is behouden. De rest van de gronden is momenteel in gebruik als agrarische grond.

Gezien de ligging van het gebied is het een logische stap om deze gronden te ontwikkelen voor woningbouw en de kern op een compacte wijze uit te breiden in aansluiting op het bestaand bebouwd gebied. Er is met de sloop van de kassen en de ontwikkeling van het woongebied in aansluiting op de open groene zone sprake van een duidelijke kwaliteitsverbetering in deze rand van de kern. Door brede groene doorkijken vanaf de Sportlaan richting het open groengebied aan de noordzijde en de groene verbinding vanaf de Saturnusstraat wordt er een sterke relatie met zowel de kern als het landschap gewaarborgd.

Vanuit de ligging te midden van de verschillende functies zijn een aantal ruimtelijke uitgangspunten geformuleerd die ten grondslag liggen aan het ontwerp van de nieuwe woonbuurt:

  • De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd en wordt in het plan opgenomen als burgerwoning;
  • Ontsluiting (auto's) vanaf de Sportlaan;
  • Duidelijke oriëntatie op de Sportlaan en Saturnusstraat;
  • Fysieke connectie met de Saturnusstraat (tevens calamiteitenroute);
  • Hoogte accent langst het water en de Sportlaan;
  • Een eventuele reservering voor een mogelijke toekomstige verbinding naar het noordoosten;
  • Een landschappelijke overgang in de noordrand die de groene ruimte het woongebied in trekt zonder fysieke verbinding (route).

Op basis van de prognose voor de huishoudensontwikkeling, de ontwikkeling van de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte én de recent opgeleverde woningen en reeds opgestarte woningbouwprojecten is inzicht gegeven in het gewenste programma voor de ontwikkeling van de locatie Sportlaan met 89 woningen in diverse categorieën

Op basis van een ruimtelijke verkenning en de randvoorwaarden is een verkavelingsvoorstel opgesteld. Deze is te zien op figuur 2.2 (dit figuur is tevens in hogere kwaliteit opgenomen in bijlage 1). Het plangebied aan de Sportlaan is circa 33.000 vierkant meter groot. Hiervan wordt 270 m² gebruikt voor het aanleggen van oppervlaktewater en ruim 6.300 m² wordt ingericht als groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Verkavelingsplan Sportlaan Strijen (bron: Rho adviseurs voor leefruimte)

2.2.2 Stedenbouwkundig plan

Het plan is opgezet met de gedachte om een sterke relatie tussen de kern en het landschap te creëren. Om dit te waarborgen stuurt het beeldkwaliteitsplan op een geleidelijke overgang tussen kern en landschap door rekening te houden met woningdichtheid en architectuur. De relatie met de kern wordt gelegd door een duidelijke oriëntatie op de Sportlaan en Saturnusstraat met een iets hogere accent langs de Sportlaan. De hoofdontsluiting (auto’s) is gesitueerd aan de Sportlaan en er is tevens een fysieke connectie met de Saturnusstraat die ook bij calamiteiten te gebruiken is. Daarnaast wordt er een ruimtereservering gedaan voor een mogelijke toekomstige verbinding naar het noordoosten.

De ontwikkeling wordt centraal ontsloten via de kruising naar de sportterreinen. Vanaf de entree aan Sportlaan wordt een stevige centrale wijkende groene ruimte gelegd met haaks hierop een tweede lijn. Zo ontstaat een structuur met verschillende kwadranten die aan de groene ruimten grenzen. De nieuwe wijk krijgt op deze manier voorzijden richting de Sportlaan en het bestaande woongebied. Richting het landschap en de watergang langs het caravanpark worden de ruimere kavels gelegd voor vrijstaande en geschakelde woningen die met grotere tuinen de overgang maken naar het aanliggende landschap.

In de noordwestrand wordt een landschappelijke overgang beoogd zonder fysieke verbinding (route). De groene ruimte trekt hier enerzijds het woongebied in. Anderzijds is er een duidelijke grens tussen de wijk en het buitengebied door de huidige sloot te handhaven. Voor de openbare ruimte wordt ingezet op een eenduidige inrichting die deze drie sferen met veel groene ruimte in het beeld op een passende Strijense manier verbindt door aansluiting van materiaalgebruik op de omgeving.

Het programma wordt per fase bepaald aan de hand van de actuele behoefte vanuit de markt, de wensen vanuit de ontwikkelende partij en afstemming met de regionale woningbouwafspraken. Er wordt primair gebouwd voor de eigen behoefte van Strijen. De onderbouwing hiervoor is opgenomen in paragraaf 3.2 en 3.3. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan is op basis van een voorlopig bouwprogramma opgesteld met 50 sociale huurwoningen: 22 appartementen, 8 seniorenwoningen en 20 rijwoningen. De 39 koopwoningen zijn verdeeld over verschillende segmenten: 9 sociale koop, 10 seniorenwoningen en 6 rijwoningen in het middeldure segment, 14 dure koopwoningen (3 vrijstaand, 5 geschakeld en 6 twee-onder-één-kap).

Uiteraard wordt gebouwd volgens de geldende duurzaamheidseisen van de gemeente. Dit betekent dat alle woningen gasloos worden gebouwd en de sociale woningen zelfs nul op de meter. Daarnaast wordt het openbaar gebied duurzaam ingericht met veel groen en een natuurlijke waterafvoer.

Het water langs de Sportlaan wordt een bijzondere ruimte. Het appartementengebouw komt hier met de voet in te staan als markering van de entree en het achterliggende woongebied. Een groot deel van het plangebied watert af op dit grotere waterelement waardoor tevens volkdoende doorstroming ontstaat. Het nieuw aan te leggen water wordt verbonden met watergang van de Oude Haven, direct ten oosten van het plangebied. De groene scheg (een naar binnen stekende groene ruimte) biedt ruimte voor voorzieningen als speelplekken en extra (piek)waterberging.

Langs alle straten zijn bomen opgenomen, enerzijds voor het groene beeld, anderzijds voor voldoende schaduw in het openbaar gebied om hittestress tegen te gaan en een aangenaam verblijfsklimaat te maken. Bij de inrichting van het gebied zal extra aandacht worden gegeven aan de biodiversiteit door specifieke beplanting, voldoende schuilplekken en nestmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0005.jpg"

Figuur 3.2.3 3D beeld Sportlaan westzijde

2.2.3 Ruimtelijke kwaliteit

Naast het voorliggende bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan voor de ontwikkeling van de Sportlaan opgesteld (zie bijlage 2).

Het beeldkwaliteitsplan is een beeldende vertaling van de ruimtelijke aspecten uit het stedenbouwkundig verkavelingsplan. De beeldkwaliteitsaspecten zullen de beoogde ruimtelijke kwaliteit en uitstraling waarborgen bij de verdere architectonische uitwerking en de inrichting van de openbare ruimte. Het kwaliteitsdocument is opgesteld om:

  • een aantrekkelijk woonmilieu tot stand te brengen;
  • de ontwikkelende partijen te inspireren en vooraf informatie te geven over de welstandscriteria;
  • de welstandscommissie een passend kader te bieden waarbinnen de toetsing van bouwplannen dient plaats te vinden.

Het beeldkwaliteitsplan is bedoeld als inspirerend kader. Incidenteel kan gemotiveerd worden afgeweken, mits er sprake is van een overtuigende kwaliteit en van gevoel voor de omgeving.

Ten aanzien van de beeldkwaliteit worden drie deelgebieden onderscheiden met elk een eigen set beeldkwaliteitregels. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • de dorpsentree
  • dorps wonen
  • landelijke rand

Per deelgebied zijn specifieke toegesneden beeldkwaliteiteisen geformuleerd zodat er een geleidelijke overgang ontstaat van centrum dorps naar landelijk gebied. Dit wordt vormgegeven door het type woningen en kavelmaten, de parkeeroplossing, de architectuur en het kleur en materiaalgebruik.

Daarnaast is voor het openbaar gebied een randvoorwaardenset meegegeven voor de uitwerking en materialisatie. Tevens is een beplantingsvoorstel gedaan die de structuur ondersteunt en voldoende variatie biedt voor de ondersteuning van de biodiversiteit (o.a. natuurvriendelijke oevers, voldoende schuil- en nestplaatsen) en klimaatadaptatie zoals piekberging en tegengaan van hittestress.

Hoofdstuk 3 Planologische toets

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het SVIR en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.

3.1.2 Artikel 3.1.6. van het Bro: Ladder voor duurzame verstedelijking (SVIR/Bro)

De Ladder wordt geregeld in artikel 3.1.6 leden 2 – 4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet daarnaast worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd kunnen worden.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Beschrijving behoefte

De woningbehoefte wordt in paragraaf 3.2 behandeld. Uit het onderzoek blijkt dat er (gelet op de gezinsverdunning) in Strijen nog ongeveer 338 woningen moeten worden gebouwd voor diverse doelgroepen.

Bestaand stedelijk gebied

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.

Het gebied wordt aan drie zijden omsloten door bestaande stedelijke functies en ligt binnen de rondweg. Het nieuwe woongebied kan daarom als bestaand stedelijk gebied worden gezien, hoewel het op dit moment nog een agrarische bestemming heeft. Deze locatie is echter noodzakelijk voor het realiseren van 89 woningen waarvoor op andere plekken in de kern Strijen geen plek is.

Conclusie

Het rijksbeleid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (april 2019)

In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.

Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen.

Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.

Toetsing

Het plangebied is door de Provincie niet aangemerkt als bestaand stads en dorpsgebied. Wel is het plangebied gedeeltelijk onderdeel van de laag stedelijke occupatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0007.png"  

Figuur 3.1 Uitsnede kaart bebouwde ruimte (bron: kaart laag van de stedelijke occupatie Provincie Zuid Holland)

3.2.2 Omgevingsverordening 2019 (april 2019)

In samenhang met de omgevingsvisie is de omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor dit bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing beoogde ontwikkeling

Het plangebied is nog geen bestaande bebouwde ruimte, maar is beleidsmatig wel deels als zodanig aangemerkt. Het gebied ligt in de dorpsrand. De ontwikkeling is aan drie zijden omsloten door bestaande stedelijke functies en ligt bovendien binnen de rondweg. Ook is het gebied door de provincie deels aangemerkt als stedelijk gebied. Gelet op de functiewijziging wordt geconcludeerd dat in dit geval sprake is van 'aanpassing'. Daarom is een beeldkwaliteit paragraaf opgenomen (zie paragraaf 2.2.3).

De relevante richtpunten voor de dorpen en dorpsranden zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de dorpsrand (front, contact of overlap).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.

Dorpsrand

Voor Strijen is er ter plaatse van het plangebied sprake van een dorpsrand die is verweven met het landschap. Deze dorpsranden hebben een directe (zicht)relatie met het landschap. Dit zijn de plekken waar men vanuit de voordeur als het ware zo de polder instapt. De randen kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven, maar het onderscheid tussen de beslotenheid van het dorp en de openheid van het landschap is altijd maximaal. De overgang van dorp naar landschap ligt niet vast. Door ontwikkelingen kan de dorpsrand opschuiven. De provincie hanteert voor deze dorpsranden de volgende ambities:

  • Dorpen blijven herkenbaar;
  • Er wordt ingezet op het contact tussen kleinschalige compacte dorpen en het weidse polderlandschap. Nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan een heldere landschappelijke afronding van het dorp;
  • De dorpen hebben een groene rand naar het open polderlandschap. Dit kan zowel door private tuinen, als door openbaar groen of een beplante dorpsstraat. Deze afwisseling is belangrijk en draagt bij aan het informele en dorpse karakter;
  • Landschappelijk waardevolle structuren, zoals dijken en kreken, worden ingepast in de dorpsrand en vormen belangrijke stad-landverbindingen;
  • De toegankelijkheid en beleefbaarheid van de dorpsrand verbeteren door fysieke en visuele relaties te handhaven dan wel te versterken.

Conclusie

Bovengenoemde punten zijn als uitgangspunt gehanteerd voor het opstellen van het ontwerp van de woonbuurt. Een en ander is vertaald in het beeldkwaliteitsplan dat is opgesteld voor de ontwikkeling, zie bijlage 2. Zo biedt zal de waterloop van de Oude Haven gedeeltelijk worden hersteld. Ook is er ruimte gereserveerd om een verbinding te maken tussen de nieuwe buurt en het open landschap. De beoogde ontwikkeling is in lijn met deze opgave.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
  • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Toetsing ad a.

Het voorliggende plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Voor de beschrijving van de behoefte zijn de drie onderstaande onderzoeken relevant.

Woningbehoefte en woningbouwprogrammering

Iedere gemeente maakt afspraken met de provincie over het aantal woningen dat gebouwd wordt en welke ontwikkelplannen dit zijn. Deze afspraken staan in de Woningbouwprogrammering. We vinden het belangrijk dat de woningen die gebouwd worden, aansluiten bij de wensen en behoeften van de (toekomstige) inwoners van de Hoeksche Waard. Daarom is er een Woningbehoefteonderzoek gedaan. Dit Woningbehoefteonderzoek 2019 geeft richting aan welke woningbouwprojecten wij opnemen in de Woningbouwprogrammmering 201

Woningbehoefteonderzoek 2019

In het Woningbehoefteonderzoek 2019 is onderzocht wat de woningbehoefte per dorp is en hoe deze zich ontwikkelt in de toekomst (tot 2040). Denk hierbij aan aantallen woningen, typen, huur of koop, prijsklassen en voor welke doelgroepen. Ook is er onderzocht wat de behoeften zijn op het gebied van wonen en zorg, speciale woonvormen of wonen voor speciale doelgroepen. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan de Woningbouwprogrammering.

De nieuwe gemeente Hoeksche Waard wil komen tot een integraal gemeentelijk woonbeleid, met een op de individuele dorpen afgestemde woningbouwprogrammering die recht doet aan de verschillen tussen de dorpen. Daarbij vinden de gemeente en woningcorporatie HW Wonen het essentieel dat bij de gesprekken rond het maken van nieuwe prestatieafspraken gesproken wordt vanuit een gezamenlijk beeld van de volkshuisvestelijke opgave. Daarom is een actualisering uitgevoerd van de in 2016 door Companen uitgevoerde woningmarktanalyse. Aanvullend daarop is de woonbehoefte in beeld gebracht van ouderen met een zorgvraag en andere kwetsbare groepen, en van enkele bijzondere doelgroepen binnen de gemeente.

 

Demografische ontwikkeling

  • De gemeente Hoeksche Waard kent een positieve bevolkingsontwikkeling. Voor 2014 was dit niet het geval, maar sinds dat jaar stijgt de bevolking van de gemeente jaarlijks. De bevolking groeit vooral door de toename in de binnenlandse migratie. Tijdens de economische crisis had de Hoeksche Waard een negatieve migratie. Het binnenlands migratiesaldo is na de crisis sterk toegenomen van -200 personen in 2013 tot +500 personen in 2018.
  • De gemeente Hoeksche Waard is aantrekkelijk voor gezinnen. Inwoners in de leeftijd van 20 tot 50 jaar en 0 tot 15 jaar vestigden zich de afgelopen jaren per saldo het meest.
  • De Hoeksche Waard had op 1 januari 2019 zo'n 86.650 inwoners en 36.450 huishoudens. De provinciale Trend prognose laat een groei zien van de bevolking tot 2030 (naar zo'n 87.200 inwoners), waarna de bevolking weer wat gaat afnemen. Het aantal huishoudens groeit volgens de prognose tot 2035, tot zo'n 39.400 huishoudens. De toename van het aantal huishoudens in de periode 2019 -2030 bedraagt ongeveer 2.300 huishoudens.
  • De huishoudensgroei is naar verhouding groter dan de bevolkingsgroei. Dit heeft te maken met de vergrijzende bevolking en de daarmee samenhangende huishoudensverdunning. Het aandeel oudere huishoudens in de gemeente neemt toe en in toenemende mate blijven oudere huishoudens alleen achter. Dit leidt tot meer, kleinere, huishoudens.
  • De provinciale Trendprognose 2019 laat een beduidend positiever beeld zien voor de huishoudens-ontwikkeling in de Hoeksche Waard dan de prognose die bij het onderzoek in 2016 is gehanteerd. Deze beweging is ingegeven door de positieve bevolkingsontwikkeling door de toegenomen migratie naar de Hoeksche Waard in de afgelopen jaren. De prognose in 2016 liet een afname zien met 3.240 huishoudens in de leeftijd tot 55 jaar in de periode 2015 - 2035. Dat was een afname met zo'n 2.600 huishoudens in de periode 2020 - 2035. De nieuwe prognose laat voor deze huishoudensgroep nog steeds een afname zien, maar deze afname is beduidend kleiner; zo'n 1.800 huishoudens in de leeftijd tot 55 jaar in de periode 2020 - 2035.

 

Samenstelling van de woningvoorraad

  • Twee derde van de woningen in de Hoeksche waard is een koopwoning, een kwart van de voorraad is in bezit van woningcorporaties (met name HW Wonen) en zo'n 5% van de voorraad bestaat uit particuliere huurwoningen.
  • Het grootste deel van de woningvoorraad in de gemeente bestaat uit rij-/hoekwoningen. Ruim de helft van de woningen in de gemeente is dit woningtype. In sommige dorpen is de voorraad vrij¬staande woningen (18% van de woningvoorraad in de gemeente) groter dan gemiddeld. Dit is het geval in Maasdam, Zuid-Beijerland en Goudswaard waar ongeveer een derde van de woningvoorraad een vrijstaande woning is. Tweekappers vormen 13% en appartementen 15% van de woningen in de gemeente. De meeste appartementen staan in Oud-Beijerland, 's-Gravendeel en Puttershoek.
  • Een koopwoning in de Hoeksche waard heeft een gemiddelde WOZ-waarde van € 278.000. Een gemiddelde rij-/hoekwoning heeft een WOZ-waarde van € 215.000, een appartement € 265.000, een tweekapper € 305.000 en een vrijstaande woning € 400.000. In 's-Gravendeel, Westmaas, Nieuw-Beijerland, Zuid-Beijerland, Goudswaard, Piershil, Klaaswaal en Strijen staan naar verhouding meer woningen onder de € 200.000 dan gemiddeld in de gemeente. De duurdere woningen boven de € 400.000 zijn meer dan gemiddeld in Mijnsheerenland en Maasdam te vinden.
  • In de sociale huursector heeft 13% van de woningen van HW Wonen een huur in de goedkoopste huurprijsklasse tot € 424 per maand. Nog eens ruim de helft van de woningen (56%) heeft een huur tot de eerste aftoppingsgrens. Dit segment is van groot belang voor het passend kunnen toewijzen van woningen aan huurders met een laag inkomen die behoren tot de huurtoeslagdoelgroep. HW Wonen verhuurt een klein deel van haar woningen in de vrije huursector. Het gaat om 7% van het bezit van de corporatie.

 

Geschiktheid van de woningvoorraad

  • In het onderzoek uit 2016 is de geschiktheid van de woningvoorraad voor mensen met een lichte functiebeperking in beeld gebracht. Deze analyse in is 2019 niet herhaald, maar het beeld is dat de bevindingen van toen nog steeds grotendeels van toepassing zijn. Op basis van de bevindingen van destijds is 17% van de woningvoorraad geschikt voor mensen met een lichte fysieke beperking. Daarnaast is 37% van de woningvoorraad met eenvoudige aanpassingen geschikt te maken. Bij de overige 46% ontbreekt het potentieel om ze geschikt te maken.
  • In de sociale huurwoningvoorraad woont ruim de helft van de mensen boven de 60 jaar in een woning die reeds geschikt is, in de koopsector is dit aandeel veel lager (minder dan 10%).
  • In de sociale huurwoningvoorraad woont ruim een derde van de 60 plussers in een woning die niet geschikt te maken is. Terwijl in de koopsector het aandeel reeds geschikte woningen klein is, is het potentieel aan geschikt te maken woningen juist heel groot. De potentieel geschikte woningen worden echter ook bewoond door jongere doelgroepen, waardoor op dit moment bijna de helft van de 60 plussers toch in een koopwoning woont die niet geschikt te maken is.
  • In de particuliere huursector woont ongeveer één op de vijf 60-plus-huishoudens in een geschikte woning. Een ongeveer even grote groep woont in een woning die geschikt is te maken. Ruim de helft van de voorraad particuliere huurwoningen in de gemeente is niet geschikt te maken. Van de woningen die bewoond worden door huishoudens in de leeftijd tot 60 jaar, is eveneens ruim de helft niet geschikt te maken.

 

Verhuizingen

  • De huishoudens in de Hoeksche Waard zijn sterk gebonden aan het dorp waar zij wonen. De meeste verhuizingen in de periode 2006 tot en met 2017 vonden plaats binnen het eigen dorp of naar buiten de gemeente. In Oud-Beijerland is de dorpsbinding het sterkst. Hier was de helft van de verhuizingen een verhuizing binnen het dorp. Als huishoudens binnen de gemeente naar een ander dorp verhuizen, is dat vaak Oud-Beijerland, maar ook naar Puttershoek en 's-Gravendeel wordt relatief vaak verhuisd binnen de gemeente.

Lange tijd was sprake van een vertrekoverschot uit de Hoeksche Waard. De laatste jaren is het beeld ten aanzien van vestiging en vertrek in de gemeente aan het veranderen. Het migratiesaldo met Rotterdam en Barend recht is de laatste drie jaar structureel positief en neemt in omvang toe. Markt¬kenners geven aan dat in hun beleving de laatste tijd een groot deel van de vrijkomende koop¬woningen wordt verkocht aan huishoudens die zich van buiten de gemeente vestigen in de Hoeksche Waard. Het gaat vaak om huishoudens uit de regio Rotterdam. Oud-Beijerland is bij deze groep in trek vanwege de gunstige ligging ten opzichte van Rotterdam en de snelweg. Huishoudens die zich van uit de regio Rotterdam vestigen zijn vaak jongere gezinnen. Numansdorp trekt in de beleving van de marktkenners naar verhouding veel huishoudens uit Barendrecht en Ridderkerk. De instroom van huishoudens van buiten de gemeente richt zich met name op de koopsector; in de sociale huursector ervaart men maar beperkt instroom van buiten de gemeente.

 

Ontwikkeling van de woningbehoefte

  • Op basis van de provinciale Trendraming groeit de Hoeksche waard in de periode 2019 tot 2025 met 1.640 huishoudens. Tot 2030 komen daar naar verwachting nog 700 huishoudens bij. De gemeente Hoeksche Waard heeft zoals aangegeven net als in veel gemeenten van Nederland te maken met vergrijzing. Waar momenteel 30% van de huishoudens in de gemeente een leeftijd heeft van 65 jaar of ouder, loopt dit naar verwachting in 2040 op tot ruim 40% van de huishoudens. Het aandeel gezinnen neemt de komende jaren wat af, evenals het aandeel jonge huishoudens, maar deze afname is minder groot dan de toename van het aandeel (oudere) ouderen.
  • Van alle huishoudens in de gemeente heeft 36% een in komen tot € 38.035 en behoort daarmee tot de corporatiedoelgroep. Bijna de helft van deze groep (17% van alle huishoudens in de gemeente) behoort tot de doelgroep voor de huurtoeslag. Niet elk huishouden dat behoort tot de corporatie-doelgroep woont in een corporatiewoning. Een deel woont in een particuliere huurwoning of een koopwoning. Van de corporatiewoningen in de gemeente wordt 78% bewoond door huishoudens met een inkomen tot € 38.035. Ruim één op de vijf (22%) corporatiewoningen met een sociale huur wordt bewoond door een huishouden dat niet behoord tot de corporatiedoelgroep. Deze huis¬houdens wonen 'scheef. Naast deze goedkope scheefheid is er ook sprake van dure scheefheid. Dit betreft huishoudens die behoren tot de huurtoeslagdoelgroep, maar wonen in een woning met een huur boven de voor hen geldende aftoppingsgrens. In de Hoeksche Waard woont 8,1% van de huishoudens in een corporatiewoning volgens deze definitie duur scheef.
  • Per 1 januari 2019 waren er in de gemeente Hoeksche Waard zo'n 8.500 corporatiewoningen met een sociale huurprijs (tot € 720). Bij een gelijkblijvende scheefheid is de benodigde kernvoorraad naar verwachting tussen de 8.370 en 8.815 woningen in 2035, afhankelijk van de koopkrachtontwikkeling (jaarlijks 0,8% koopkrachtontwikkeling versus jaarlijks 0,0% koopkrachtontwikkeling). Bij een trendmatige koopkrachtontwikkeling (jaarlijks 0,4%) zijn de benodigde toevoegingen 4% van de totale woningbehoefte in de periode. Bij een afname van de scheefheid naar 20% is de benodigde omvang van de kernvoorraad naar verwachting tussen de 8.140 en 8.575 woningen.
  • De meeste additionele woningbehoefte ontstaat er in de koopsector, in rij-/hoekwoningen, maar ook in het luxere segment. Bij de rijwoningen in de koopsector is veel vraag in het goedkopere segment tot € 200.000 (woning voor starters en koopstarters), maar ook in de wat duurdere segmenten. Naast rij- en hoekwoningen is er een aanzienlijke vraag naar tweekappers en vrijstaande woningen in het middeldure tot duurdere segment. Deze vraag is afkomstig van gezinnen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten. Dit zijn eigen inwoners of gezinnen vanuit de Randstad die vanwege de betere prijs-kwaliteitverhouding een woning in de Hoeksche Waard zoeken.
  • In vergelijking met vorig woningmarktonderzoek is de vraag naar koopappartementen toegenomen. Deze vraag is afkomstig van oudere huishoudens die vanuit veelal een grotere tweekapper of vrij¬staande woning kleiner willen gaan wonen. Zij zijn doorgaans op zoek naar specifieke locaties dichtbij voorzieningen en verwachten enige mate van luxe. Oudere huishoudens zoeken vaak een koop¬woning met een lagere prijs dan de huidige woning. Zo houden ze kapitaal achter de hand om op de oude dag van te kunnen genieten. Toekomstige generaties ouderen zullen meer dan nu het geval is opnieuw een woning kopen, ook op oudere leeftijd. Dit hangt samen met de nu al grotere oriëntatie op de koopsector van de generatie die nu oud begint te worden.
  • Marktkenners signaleren een behoefte aan kleine woningen voor jonge (alleenstaande) huishoudens. Tegelijk wordt ook geconstateerd dat veel jongeren in de Hoeksche Waard kritisch en veeleisend zijn ten aanzien van een woning. Men geeft aan dat starters in de Hoeksche Waard het kopen van een woning lang uitstellen omdat ze gelijk een grote woning willen kopen, maar relatief beperkte financiële middelen hebben. Dit resulteert er in dat jongeren lang thuis wonen.
  • De vraag in de sociale huursector spitst zich per saldo toe op appartementen. In de vrije huursector is er zowel een aanzienlijke extra behoefte aan grondgebonden woningen als aan appartementen. Een deel van de startende huishoudens richt zich op de vrije huursector. Zij verdienen te veel om in de sociale huursector terecht te kunnen, maar door strenge hypotheekeisen is het voor hen moeilijk om een woning te kunnen kopen. Zij hebben met name behoefte aan een huurwoning met een huur tussen € 650 en de € 900. Marktkenners herkennen de vraag naar huurwoningen in de vrije huur¬sector, maar constateren ook dat Hoeksche Waard voor beleggers minder aantrekkelijk is dan de Randstad. De vraag is welke partijen de vraag in dit segment zullen oppakken. Marktkenners geven ook aan dat in een koopgeoriënteerde gemeente als de Hoeksche Waard het middenhuursegment voor veel huishoudens een tussenstap is, tot het wél mogelijk is een woning te kopen.
  • Het beeld van de ontwikkeling van de woningbehoefte laat zien dat tussen 2030 en 2035 de top in de woningbehoefte wordt bereikt, waarna de woningbehoefte zal gaan dalen. Als op termijn meer mensen die behoren tot de grote generatie ouderen gaan overlijden, verandert de samenstelling van de bevolking van de gemeente en daarmee ook aard van de woningbehoefte. Woningen die de komende periode worden toegevoegd moeten ook aansluiten bij de behoefte van toekomstige huishoudens. Het is daarom zaak om aandacht te hebben voor flexibele woonvormen die voor huishoudens in verschillende levensfasen aantrekkelijk zijn. Bij het toevoegen van op ouderen gerichte woningen is het van belang dat ouderen eisen stellen ten aanzien van de nabijheid van dagelijkse voorzieningen. Met het oog op de toenemende behoefte aan geclusterde woonvormen voor ouderen (zie ook 'Behoefte aan wonen met zorg'), is de nabijheid van zorgaanbod een belangrijk.

 

Vraag naar collectieve woonvormen

  • Op basis van De Grote Omgevingstest (DGOT) die in Zuid-Holland is uitgevoerd, kan worden geconcludeerd dat de inwoners van de Hoeksche Waard open staan voor verschillende vormen van collectief wonen. De meest aansprekende vorm is het wonen in een hofje. Ruim de helft van de deelnemers aan DGOT vindt dit een aansprekend woonconcept. Ook de concepten 'voorzieningen delen' en 'gezamenlijk wonen' spreken aan. Een kleiner deel vindt 'friends wonen', het samen met vrienden delen van een woning en de woonlasten, een interessant concept.
  • Ook het WoON 2018 geeft inzicht in de behoefte aan alternatieve woonvormen. Op basis van het WoON is de vraag van verhuisgeneigde huishoudens naar een woning met gedeelde voorzieningen met anderen beperkt (0,3%). Ook de vraag naar een woonruimte met gedeelde voorzieningen samen met een woongroep is een concept waar een woningzoekende in de Hoeksche Waard niet als eerste aan denkt.
  • Uit de uitkomsten van DGOT kunnen we opmaken dat een substantieel deel van de mensen verschillende vormen van woonconcepten aansprekend vindt. Op basis van inschattingen uit het WoON2018 verwachten we dat de concrete vraag naar collectieve woonvormen relatief beperkt zal zijn in de Hoeksche Waard. We verwachten dat een concept als wonen in een hofje wel erg zal aanslaan. Dit concept combineert het gemeenschappelijke van wonen met gelijkgestemden met de privacy van een eigen woning, in een aansprekende woonvorm. Concepten als tiny houses, friend wonen en voorzieningen delen zullen kleine groepen mensen daadwerkelijk aanspreken. Het betreft niche-concepten.

 

Woningmarktopgaven

Ontwikkelingen in de huursector

  • Er is geen sprake van een grote druk op de sociale huurmarkt in Hoeksche Waard, van tekorten in de breedte lijkt geen sprake. Bij een verdere afname van de goedkope scheefheid zijn er meer sociale huurwoningen in de gemeente dan waar behoefte aan is. Als het economisch minder gaat stijgt het aantal mensen dat behoort tot de corporatiedoelgroep sterker dan bij een trendmatige ontwikkeling van de koopkracht. Dan zijn er juist wat extra sociale huurwoningen nodig. In kwalitatieve zin is sprake van een mismatch; er is per saldo meer vraag naar sociale huurappartementen dan er appartementen vrijkomen, terwijl er juist overschotten dreigen aan eengezinswoningen. De vraag naar sociale huurappartementen is afkomstig van zowel ouderen die de stap willen zetten naar een meer geschikte woning, als van jonge, vaak startende, huishoudens die een betaalbare woonruimte zoeken en daarbij inzetten op een appartement.
  • Hoewel het aantal woningen in de sociale huursector in absolute voldoende is om te kunnen blijven voorzien in de vraag, is de beschikbaarheid van huurwoningen voor kwetsbare groepen een aandachtspunt. Hoewel het om relatief kleine groepen gaat vraagt de 'gespikkelde' huisvesting in de wijken van kwetsbare groepen om het tijdig beschikbaar komen van woningen die passen bij de vraag van deze mensen. Vaak gaat het om goedkope sociale huurwoningen met één of twee kamers, vaak in een prikkelarme woonomgeving.
  • Er is in Hoeksche Waard een behoorlijke vraag naar huurwoningen in de vrije huursector, een vraag die vaak afkomstig is van huishoudens met een middeninkomen die niet kunnen kopen, maar ook geen toegang hebben tot de sociale huursector. De vraag naar vrije sectorhuurwoningen heeft in Hoeksche Waard vaak betrekking op eengezinswoningen, maar er is ook een behoorlijke vraag naar appartementen. De vraag naar vrije sectorhuur wordt in de markt duidelijk herkend. In de vraag kan worden voorzien door corporaties vanuit de niet-DAEB portefeuille en door commerciële verhuurders. Het is zaak er oog voor te houden dat de gevraagde woningen ook gaan wordt aangeboden. Marktkenners geven aan dat Hoeksche Waard voor beleggers minder interessant is dan de Randstad.
  • In principe biedt de verkoop van eengezinswoningen door de corporaties mogelijkheden om te sturen op de dreigende mismatch tussen vraag en aanbod. Hiermee kan worden ingespeeld op de vraag aan goedkopere koopwoningen, maar wellicht ook aan vrije sector huurwoningen. Het biedt de corporaties mogelijkheden bij het realiseren van de verduurzamingsopgave. Ook kan worden nagegaan of het geschikt maken van grondgebonden corporatiewoningen voor de bewoning door ouderen kan bijdragen aan het verminderen van de mismatch.

 

Ontwikkelingen in de koopsector

  • In de koopsector is er de komende jaren eigenlijk in alle segmenten een behoorlijke aanvullende woningvraag. De meeste vraag is er naar rij- en hoekwoningen, maar ook in het duurdere segment tweekappers en vrijstaande woningen is er veel extra vraag.
  • Ten opzichte van het onderzoek uit 2016 is de vraag naar koopappartementen toegenomen. Deze vraag is afkomstig van oudere huishoudens die, nu de marktomstandigheden gunstig zijn, hun huidige koopwoning willen verkopen en de stap willen zetten naar een appartement. Zij zijn doorgaans op zoek naar specifieke locaties dichtbij voorzieningen en verwachten een goede prijs-kwa liteitverhouding. Met name dagelijkse voorzieningen zijn een pullfactor.
  • Een aandachtspunt is de gevraagde koopprijs en verhouding tot de stichtingskosten van nieuwbouwwoningen. Er is veel vraag naar goedkope rijwoningen (tot € 200.000). De praktijk leert dat het in de huidige markt lastig is om woningen in dat prijssegment te bouwen met een kwaliteit die aansluit bij de vraag. Zoals aangegeven biedt de verkoop van corporatiewoningen mogelijkheden om in (een deel van) de vraag te voorzien.

 

Verdere aandachtspunten

  • Er zijn de komende jaren behoorlijke aantallen extra woningen nodig in de Hoeksche Waard. De extra woningbehoefte zoals die uit de nieuwe prognoses blijkt is beduidend hoger dan ten tijde van het onderzoek in 2016 werd voorzien. Ook het moment dat de groei van de woningbehoefte in de gemeente afvlakt en de vraag naar woningen gaat afnemen, ligt verder in de toekomst dan uit de vorige prognose bleek. Dat moment komt echter wel. Als de grote babyboomgeneratie verdwijnt, gaat de behoefte aan woningen getalsmatig afnemen. In de tijd dat er sprake is van groei, is er geld en momentum om te sturen op de woningvoorraad. Als de woningbehoefte afneemt, is dat veel minder makkelijk. Het is daarom zaak om de komende periode te gebruiken om klaar te zijn voor de periode dat de gemeente niet meer groeit, en te sturen op een woningvoorraad die aansluit op de toekomstige behoefte van een bevolking die wat kleiner is, en een meer gelijkmatige leeftijdsopbouw kent. Dat vraagt aandacht voor levensloopbestendigheid van woningen die worden toegevoegd, de geschiktheid voor huishoudens in verschillende levensfasen. Appartementen zijn aantrekkelijk voor een deel van de jonge huishoudens en voor oudere huishoudens. Kleinere grondgebonden woningen zijn nu aantrekkelijk voor oudere huishoudens die een levensloopgeschikte woning zoeken met een kleinere tuin, maar zijn daarnaast (nu en op termijn) ook aantrekkelijk voor startende huishoudens met beperkte financiële mogelijkheden.
  • Momenteel trekt de Hoeksche Waard veel huishoudens van buiten de gemeente. Het gaat in belangrijke mate om jonge huishoudens, die ervoor zorgen dat de gemeente minder 'ontgroent'. Om als gemeente van dit momentum te kunnen profiteren, moeten deze huishoudens een aantrekkelijke woning in de gemeente kunnen vinden. Veelal gaat het om betaalbare eengezinswoningen in de koopsector. Van dit woningtype zijn er al veel in de Hoeksche Waard aanwezig. Het toevoegen van dergelijke woningen sluit aan bij de directe vraag in de markt. Echter, door te sturen op het laten doorstromen van huishoudens naar een meer aantrekkelijke en/of meer geschikte woning, wordt het effect van nieuwbouw vergroot. Immers, door te sturen op doorstroming draagt het toevoegen van een nieuwbouwwoning bij aan het invullen van de woonbehoefte van twee of meer huishoudens. Dat vraagt een ander bouwprogramma. In deze rapportage zijn scenario's uitgewerkt die dit inzichtelijk maken.
  • De vraag naar ruime eengezinswoningen van instromende jongere huishoudens richt zich in belangrijke mate op de dorpen binnen de gemeente die gunstig liggen ten opzichte van de snelweg naar de omliggende regio's, waar veel van hen werkzaam zijn. Het ligt voor de hand om in deze dorpen de nadruk te leggen op het bouwen voor de directe vraag en in de dorpen die minder huishoudens van buiten trekken meer in te zetten op het faciliteren van doorstroming. Daarbij moet niet uit het oog verloren worden dat ook in de voor instromende huishoudens aantrekkelijke dorpen sprake is van een vergrijzing van de autonome bevolking, met de ontwikkeling van de woon behoefte die daar mee gepaard gaat.

Toetsing

Uit het woningbouwbehoefteonderzoek blijkt dat er een vraag is naar diverse woningtype in zowel het huur als koopsegment. Het woningbouwprogramma van de voorgenomen ontwikkeling sluit hierop aan met de diversiteit in koop/huur en zowel gestapelde als grondgebonden woningen.

Woningbouwprogrammering 2019-2030

In de Woningbouwprogrammering 2019-2030 staat waar binnen de gemeente nieuwe woningen worden gebouwd. Het zijn de afspraken tussen gemeente Hoeksche Waard en provincie Zuid-Holland. Het Woningbehoefteonderzoek geeft richting aan wat er in het programma wordt opgenomen. Daarnaast wordt er rekening gehouden met kwaliteit, zoals duurzaamheid, toekomstbestendigheid, meerwaarde voor de omgeving, de manier waarop de nieuwbouw past binnen het dorp of het landschap en de kernkwaliteiten van de Hoeksche Waard behoudt én versterkt.

ad b.

In programma ruimte is de locatie Sportlaan Strijen in de 3 hectare lijst opgenomen voor 3 ha

Conclusie

Dit woningbouwprogramma is regionaal afgestemd en door de provincie in december 2019 aanvaard. De ontwikkeling voorziet dan ook in een behoefte.

De locatie is op de kwaliteitskaart door de provincie deels beschouwd als bestaand stedelijk gebied en ligt in de dorpsrand. In het ontwerp is een nieuwe dorpsrand ontworpen met een heldere begrenzing door water.

In programma ruimte is de locatie Sportlaan Strijen in de 3 hectare lijst opgenomen voor 3 ha

Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan (provinciale) ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Regionaal beleid
3.2.3.1 Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030

In de Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030 staat de vitaliteit van de regio centraal. Om die te bewaken, zet de gemeente in op meer kwaliteit en extra woningbouw om de instroom van gezinnen te bevorderen.

De vijf voormalige gemeenten in de Hoeksche Waard hebben gezamenlijk een nieuwe woonvisie en bijbehorend woningbouwprogramma opgesteld. De visie kwam tot stand in samenwerking met diverse partijen. De nieuwe visie speelt in op veranderingen in de woningmarkt en kansen die er liggen om toekomstige krimp tegen te gaan. De verwachting is dat de regio na 2035 te maken krijgt met een dalend aantal huishoudens. Bijkomende uitdaging is het feit dat het aantal jongere huishoudens onder de 55 jaar tot die tijd al afneemt met bijna 20%. Die gezinnen zijn heel belangrijk voor de vitaliteit van onze gemeente. Als er meer jonge gezinnen naar de Hoeksche Waard komen, helpt dat niet alleen om de voorzieningen in stand te houden; het is ook goed voor het geboortesaldo en daarmee gaat het de krimp tegen.

De bouw van extra woningen maakt het eiland interessant voor jonge mensen om hier te blijven, dan wel hier te komen wonen. De instroom van gezinnen is de laatste jaren al gaande en makelaars bevestigen dat de belangstelling voor de Hoeksche Waard blijft groeien. Het gaat met name om consumenten uit de regio's Rotterdam en Drechtsteden die bewust kiezen voor een betaalbaar, groen en landelijk woonmilieu in de nabijheid van de Randstad.

Vitaliteit vraagt ook om een toekomstbestendige woningvoorraad. Naast meer kwantiteit besteedt de nieuwe woonvisie dan ook veel aandacht aan kwaliteit. De gemeente zetten in op de volgende kwaliteitscriteria:

  • 1. op energie omdat we op weg zijn een energieneutrale regio te worden;
  • 2. op geschiktheid vanwege het groeiend aantal oudere huishoudens;
  • 3. op bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer;
  • 4. op de ruimtelijke kwaliteit die ons onderscheidt van de grote stad.

De gemeente kijkt daarbij niet alleen naar nieuwbouw maar ook naar de bestaande woningvoorraad.

Om de regionale economie en vitaliteit, de omgevingskwaliteit en het welzijn van de inwoners te verbeteren, hebben de voormalige Hoeksche Waardse gemeenten en de provincie uitgesproken dat zij de samenwerking willen intensiveren in een integraal gebiedsprogramma. Het programma speelt in op de toekomst van de Hoeksche Waard. Hierbij staan vijf thema's centraal: duurzame landbouw, energie, bereikbaarheid, natuur en recreatie en demografische ontwikkelingen.

3.3 Gemeentelijk beleid

De oostrandzone is in diverse (voorgaande) beleidsstukken waaronder de structuurvisie Strijen al geruime tijd aangemerkt als nieuw woongebied. Hieronder wordt aan het huidige beleid getoetst.

3.3.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

De gemeenteraad Hoeksche Waard stelde de Omgevingsvisie Hoeksche Waard op 17 december 2019 vast. De omgevingsvisie is te raadplegen op www.omgevingsvisiehoekschewaard.nl.

Lange tijd nam de overheid in haar beleid het voortouw als het ging om het bepalen van kwaliteit in de leefomgeving. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dat noemen we Waardmaken.

3.3.1.1 Ruimtelijk analyse Strijen

De identiteit van Strijen, het oudste dorp in de Hoeksche Waard,(het dorps-DNA) is nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het landschap en de invloed van de zee.

De gemeente Hoeksche Waard heeft voor het opstellen van de omgevingsvisie bouwstenen voor elke kern vastgelegd. De belangrijkste elementen voor Strijen worden weergegeven op figuur 38.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0008.png"

Figuur 3.8 Verzameltekening bouwstenen Strijen

3.3.1.2 Maatschappelijke opgaven

De relevante maatschappelijke opgave in de Hoeksche Waard is als volgt geformuleerd:

Als de trend zich doorzet krijgt de Hoeksche Waard te maken met krimp van de bevolking. Als gevolg van de vergrijzing raakt de verhouding tussen jongere en oudere huishoudens dusdanig uit balans dat het draagvlak voor bepaalde voorzieningen verder onder druk komt te staan. Wanneer een evenwichtig samengestelde samenstelling van de bevolking het doel is, is het nodig dat er tot 2035 circa 3.500 nieuwe huishoudens instromen in de Hoeksche Waard. Dat komt bovenop de vraag naar circa 3.100 woningen die tot 2030 nodig zijn als gevolg van gezinsverdunning. Voor Strijen vertaald dat in een behoefte van circa 185 woningen tot 2030 (Woningmarktanalyse 2019, Companen 20 januari 2020). Naast de woningbehoefte van huishoudens is er in de woningvoorraad enige ruimte nodig om verbouwing en verhuizing mogelijk te maken.

Doordat de Hoeksche Waard letterlijk een eiland is, zijn mensen op elkaar aangewezen, staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven. De Hoeksche Waard kent (mede daardoor) kleine, hechte gemeenschappen met veelal een geheel eigen identiteit. De combinatie van ondernemerszin en de zorg voor elkaar maakt het eiland zeer aantrekkelijk voor gezinnen.

De dorpen in de Hoeksche Waard zijn nauw verbonden met de inpolderingsgeschiedenis. Veel nederzettingen zijn gekoppeld aan de dijken of aan het water. De dijken in de dorpen zijn van oudsher bebouwd en bewoond en hebben een functie als ontsluitingsweg. Dit heeft tot verschillende typen dorpen geleid, met een eigen stedenbouwkundige structuur. Belangrijkste hoofdgroepen zijn de voorstraatdorpen en de dijkdorpen, daarnaast zijn er nog rivier rug- en kreekrugdorpen. Er zijn ook combinatietypen zoals voorstraatdorpen.

De gemeente gaat uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. In het dorpsgericht werken moeten initiatieven bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.

Bij ontwikkelingen in de dorpen kijkt de gemeente niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar met name ook naar de gevolgen voor het sociale netwerk in het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin in het dorp.

Daarbij geldt als uitgangspunt dat eerst de mogelijkheden voor inbreiding en herontwikkeling binnen het dorp worden benut, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.

Versterken van de onderscheidende identiteit per dorp.

  • Versterken van de gemeenschapszin in het dorp.
  • Versterken van de vitaliteit en leefbaarheid per dorp.
  • Versterken van de natuurlijke overgang van het dorp naar het landelijk gebied.

Sociale cohesie onder bevolking faciliteren en versterken.

Versterken van de inclusieve samenleving.

  • Levensloopbestendige woningen; zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen. Op die manier kunnen ouderen of mensen met een lichamelijke beperking prettig en comfortabel wonen. Men hoeft niet noodgedwongen bestaande sociale contacten te verbreken en de vertrouwde sociale omgeving te verlaten.
  • Creatieve aanpak voor het realiseren van seniorenwoningen. Groepsgewijs bouwen, dicht bij (medische) verzorging. Prijsvraag uitschrijven!
  • Herbestemming van bestaande panden, waarbij je generaties samenbrengt – zorg voor elkaar – contacten – vriendschappen;
  • Betaalbaar wonen voor jongeren door samen een woning te delen; denk aan Friendswonen.
  • Flexibel wonen voor starters.
  • Woonvorm voor “jonge ouderen” en “oudere jongeren” die graag elkaar helpen en zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Het concept van veilig wonen met veel privacy en tegelijkertijd alle voordelen van samenwonen met een bijvoorbeeld een gezamenlijke binnentuin.
  • Meergeneratiewonen met een mix van jong en oud(er), die elkaar versterken en ondersteunen.
  • Tiny Houses; Een nieuwe woonvorm met een duidelijke filosofie. Kleine volwaardige vrijstaande woningen met een zo klein mogelijke ecologische voetafdruk
  • Dynamische hotspots: Plekken waar creatief ondernemerschap de ruimte krijgt. Door vooral creatieve zelfstandigen in een verzamelgebouw onder te brengen, wordt niet alleen het leegstandsprobleem aangepakt, er ontstaat bovendien een broedplaats waaruit mooie dingen kunnen voortkomen. Voordeel van samenvoegen, is dat er een smeltkroes – creatieve 'fabriek' – ontstaat waar mensen elkaar inspireren, ideeën uitwisselen en samenwerken, en waaruit nieuwe innovatieve ideeën kunnen ontstaan.
  • (Buurt)cultuurhuizen – theater
    Karakteristieke panden, of panden die van oudsher een andere bestemming hadden, spreken tot de verbeelding van de bewoners van de Hoeksche Waard. In plaats van leegstand, of afbraak, is het zeer interessant deze panden een culturele (wijk)bestemming te geven. Behoud van historie met het oog op de toekomst. Een plek creëren waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en waar laagdrempelig culturele activiteiten kunnen plaatsvinden.

3.3.1.3 Toetsing

De toevoeging van woningen voor diverse doelgroepen zal bijdragen aan de instandhouding van de lokale voorzieningen. De woningbehoefte is niet te realiseren in de kern van Strijen daarom is gekozen voor een gebied aangrenzend aan de kern. Met het stedenbouwkundig ontwerp is rekening gehouden met het landschap en haar structuren.

3.3.1.4 Conclusie

Het voorliggende plan sluit aan bij de omgevingsvisie.

3.3.2 Hoeksche Waard Energieneutraal 2040

De ambitie van de Hoeksche Waard is om in 2040 100% energieneutraal te zijn. Hiermee legt de Hoeksche Waard de lat hoger dan de landelijke ambitie (in 2050 energieneutraal). Om gericht stappen in deze richting te zetten is de'Energievisie Hoeksche Waard 2016-2020'opgesteld in nauwe samenwerking met ondernemers en maatschappelijke organisaties in de Hoeksche Waard.

De Energievisie gaat uit van de Trias Energetica. Waarbij in eerste instantie wordt ingezet op het beperken van de energiebehoefte. Dit uit zich in 3 pijlers:

  • 1. energie besparen in de bebouwde omgeving (o.a. isolatie)
  • 2. opwekken van duurzame energie (o.a. wind, zon, biomassa, getijdenenergie)
  • 3. duurzame mobiliteit (o.a. elektrische auto's en fietsen, openbaar vervoer)

Tot slot zijn er twee belangrijke neveneffecten. Het gezamenlijk inzetten op besparing en opwekking van energie biedt volop kansen voor de lokale economie (bouwsector, agrarische sector en biobased economy) om daarvoor met oplossingen te komen. Het sturen op innovatie is daarbij belangrijk. Daarnaast wordt met Marketing & Educatie de Hoeksche Waard meer op de kaart gezet als duurzame regio. Beginnen bij de jeugd draagt bij aan bewustwording bij ouders en zorgt tevens voor een ander handelen door deze jeugd over 10 jaar.

3.4 Conclusie

Het beoogde plan past binnen de beleidskaders zoals omschreven in paragraaf 3.1 tot en met 3.3.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

4.1.1 Toetsingskader

Aan de Sportlaan wordt een nieuwe woonwijk ontwikkeld. Het bouwplan omvat 89 woningen. Voor de buurt is in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

4.1.2 Bereikbaarheid

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Sportlaan. De wegen binnen het plangebied worden aangewezen als erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur. De wegen binnen het plangebied worden ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. De bebouwde kom grens van Strijen ligt net voorbij het plangebied. De Sportlaan is eveneens een erftoegangsweg en conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig ingericht. Op het gedeelte binnen de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 30 km/uur. Buiten de bebouwde kom is de snelheid maximaal 60 km/uur.

In het zuidwesten is via de Sportlaan en Oranjestraat het centrum van Strijen te bereiken. De Oranjestraat gaat uiteindelijk over in de Boompjesstraat en Weelsedijk. De Weelsedijk voert in zuidwestelijke richting naar de kernen Numansdorp en Zuid-Beijerland. Ter hoogte van Numansdorp is een aansluiting op de A29 richting Zierikzee en Rotterdam.

In het Noordwesten sluit de Sportlaan aan op de randweg van Strijen (Moricaanseweg). De randweg sluit in het noorden van Strijen aan op de N491. De N491 is een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h vanaf de bebouwde komgrens tot aan de 'Strijense golfclub'. Vanaf de golfclub geldt een maximum snelheid van 80 km/h. De N491 voert in noordelijke richting naar de kernen Maasdam en Puttershoek. Tevens wordt via de N491 de N217 bereikt. Deze provinciale gebiedsontsluitingsweg verbindt Dordrecht en 's-Gravendeel met Oud-Beijerland en de A29 richting Rotterdam. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is derhalve goed te noemen.

Langzaam verkeer

Binnen het plangebied maakt het fietsverkeer gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer. Het plangebied krijgt een eigen aansluiting op de Sportlaan. Binnen de bebouwde kom van Strijen wordt het fietsverkeer conform het principe van Duurzaam Veilig gemengd met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld. Langs de gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom liggen vrijliggende fietspaden. Op de erftoegangswegen buiten de bebouwde kom delen fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer de rijbaan. De ontsluiting en bereikbaarheid van het plangebied voor het fietsverkeer is goed.

Openbaar vervoer

Op de Julianastraat nabij het kruispunt Sportlaan – Oranjestraat is een bushalte aanwezig. Deze halte ligt op circa 500 meter van het plangebied. Bij deze halte halteren diverse lijnbussen van Connexxion. Deze lijnbussen zorgen voor een verbinding tussen Strijen, Maasdam, Heinenoord, Rotterdam Zuidplein, Oud-Beijerland en Numansdorp. De bereikbaarheid van het plangebied met het openbaar vervoer is goed te noemen.

4.1.3 Verkeersgeneratie en afwikkeling

In totaal worden in het plangebied 89 woningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling genereert nieuw verkeer. De verkeersgeneratie is gebaseerd op CROW-richtlijnen. Er is gebruik gemaakt van de meest actuele publicatie, CROW publicati 381 , 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', In deze publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen minimale en maximale kencijfers en verschillende gebiedstypes. Het plangebied is gelegen in rest bebouwde kom. Op basis van de stedelijkheidgraad van de gemeente (bron: CBS) is het plangebied gelegen in weinig stedelijk gebied. Het gemiddelde autobezit per inwoner in de Strijen is vrijwel gelijk aan het landelijke gemiddelde, daarom is het gemiddelde kencijfer toegepast. Binnen het plangebied worden verschillende woningsoorten mogelijk gemaakt, In de onderstaande tabel 4.1 is per woningtype de verkeersgeneratie weergegeven.

Tabel 4.1 - Verkeersgeneratie

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0009.png"

Het plangebied zorgt voor een verkeersgeneratie van circa 530 mvt/etmaal op een weekdag.

Verkeersafwikkeling

Conform verkeerstellingen uit 2016 van de Strijen is de gemiddelde intensiteit op de gemeente Sportlaan op een weekdag 507 mvt/etmaal. Op een werkdag is de gemiddelde intensiteit op de Sportlaan 520 mvt/etmaal. Op basis van een autonome groei van 1% per jaar van het huidige verkeer op de Sportlaan, bedraagt de intensiteit in 2028 circa 571 mvt/etmaal op een weekdag. Op een werkdag is dat circa 586 mvt/etmaal. De ontwikkeling zorgt voor een ruime verdubbeling van de intensiteit op de Sportlaan. In 2028 zal door de ontwikkeling de totale intensiteit op de Sportlaan uitkomen op circa 1.275 mvt/etmaal op een weekdag en circa 1.367 mvt/etmaal op een werkdag. Een erftoegangsweg, zoals de Sportlaan, heeft een wegcapaciteit van 5.000 tot 6.000 mvt/etmaal. De toename van het verkeer als gevolg van de ontwikkeling kan op de Sportlaan goed afgewikkeld worden.

4.1.4 Parkeren

Parkeervraag

De ontwikkeling van woningen zorgt voor een zekere parkeervraag. De parkeervraag is berekend op basis van CROW-kencijfers (publicatie 381 Voor de berekening van de parkeerbehoefte zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de berekening van de verkeersgeneratie. De parkeerbehoefte van het plangebied is weergegeven in tabel 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0010.png"

Figuur 4.1 parkeerplaatsen in het plangebied.

Tabel 4.2 Parkeerbalans uitvergroot

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0011.png"

Parkeeraanbod

In het plangebied worden parkeerplaatsen zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte gerealiseerd. Er worden in totaal 160 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden bij de woningen op de vrije kavels, de vrijstaand geschakelde woningen en de 2-onder-1-kap woningen parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Dit wordt uitgevoerd in de vorm van een garage met een oprit geschikt voor 1 tot 2 auto's. In de praktijk blijkt vaak dat het theoretische aanbod van de parkeerplaatsen op eigen terrein niet volledig wordt gebruikt. Bij een garage met enkele oprit is het theoretische aanbod 2. De praktijk zal uitwijzen dat het aanbod wordt gebruikt voor 1 auto.

Rekening houdend met het gebruik van parkeervoorzieningen op eigen terrein komt het parkeeraanbod uit op 160 parkeerplaatsen. Dit zorgt voor een parkeertekort van 1 parkeerplaats. In het plangebied is echter nog voldoende ruimte om extra parkeerplaatsen te realiseren zodat de parkeervraag volledig in het plangebied kan worden opgevangen.

4.1.5 Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De toename van het verkeer zal niet voor problemen in de afwikkeling zorgen. Daarnaast is binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

4.2.1 Beleidskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Op 10 december 2020 is door Rho adviseurs een akoestisch onderzoek volgens de Standaard Rekenmethode 2 uitgevoerd (bijlage 3). Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting van de meeste woningen niet hoger is dan 43 dB (figuur 4.2 groen). Voor de woningen/appartementen direct langs de Sportlaan blijkt dat deze op/nabij de 48 dB contour liggen (overgangsgebied geel/bruin). Voor deze woningen en appartementen is daarom een detailberekening uitgevoerd met extra rekenpunten. Bijlage 3 geeft een samenvatting van de berekeningsresultaten, inclusief aftrek 5 dB. Uit de detailberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting niet hoger is dan 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0012.png"

Figuur 4.2 Contourberekening

Op basis van de uitgevoerde contour- en detailberekeningen blijkt dat de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai bij de woningen niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de meeste woningen is de geluidsbelasting zelfs lager dan 43 dB. Gezien deze uitkomsten kan worden geconcludeerd dat er voor het wegverkeerslawaai sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat er voor het wegverkeerslawaai sprake is van een goed akoestisch woon- en leefklimaat.

4.3 Water

4.3.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgenomen ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016-2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
4.3.2 Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen ten noorden van de Sportlaan en bestaat uit agrarisch gebied. De bodem bestaat uit zware zavel en lichte klei. In het plangebied is er sprake van grondwatertrap V, dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand beneden de 0,40 m-mv en de gemiddelde laagste grondwaterstand boven de 1,20 m-mv is gelegen. De maaiveldhoogte in het deelgebied varieert tussen NAP – 0,42 m en NAP 1,50 m. De grondwaterstanden zijn voor het overgrote deel afhankelijk van het peil van het oppervlaktewater en de hoogteligging van het maaiveld ten opzichte van het waterpeil. Het maaiveld ligt gemiddeld op 0.6 meter beneden NAP (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0013.png"

Figuur 4.3 Weergave hoogteverschillen met het plangebied wit omkaderd

Het plangebied is gelegen binnen 2 peilgebieden, het noordelijk deel is gelegen in het peilgebied Strijen met een vast peil van -1,4 NAP. Het zuidelijk deel langs de Sportlaan behoord tot een ander peilgebied (H17.035S) met een vast peil van -2 NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0014.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Peilgebieden Waterschap Hollandse Delta

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt begrensd door een aantal watergangen. Het meest zuidelijk gelegen watergang betreft een wegsloot (W29949) welke in beheer is van de gemeente. Deze wegsloot heeft een beschermingszone van 4 meter aan weerszijden. Ten zuidwesten van het plangebied is een hoofdwatergang (H15737) gelegen. Het Waterschap voert het onderhoud uit en heeft daarvoor een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden nodig. De sloot (T433401) die in noordwestelijke richting afwatert op de hiervoor genoemde hoofdwatergang heeft de status overig. Het onderhoud aan deze sloot wordt uitgevoerd door de aanliggende eigenaar, Hiervoor is een beschermingszone van 1 meter aan beide zijden van de sloot opgenomen. Ten noordoosten van het plangebied is een Hoofdwatergang (H05765) gelegen. Ook deze hoofdwatergang wordt onderhouden door het waterschap en heeft een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden. Volgens de Legger zijn er 2 bruggen over de hoofdwatergang (H15737) en 1 duiker die zorg draagt voor de doorstroming van het water in de hoofdwatergang (H05765).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0015.png"

Figuur 4.5 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta

Waterkwaliteit

De aangrenzende watergangen zijn niet aangemerkt als KRW waterlichaam. Er zijn geen specifieke doelen en maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit.

Veiligheid en waterkeringen

In en nabij het plangebied zijn kern- en beschermingszones van keringen gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Ten zuidoosten van het plangebied is een RWZI gelegen. De RWZI heeft een geurcontour 1 ge/m3 (98 perc.) berekend conform NeR. Voor nieuwe aaneengesloten woonbebouwing, lintbebouwing en andere geurgevoelige objecten geldt dat realisatie hiervan binnen deze contour niet mogelijk is. In paragraaf 4.6.2 wordt hier verder op ingegaan. De persleidingen die het afvalwater richting de RWZI vervoert zijn niet gelegen binnen het plangebied. Verder is het plangebied aangesloten op het gemengd gemeentelijk rioolstelsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0016.png"

Figuur 4.6 Uitsnede riolering, Waterschap Hollandse Delta.

4.3.3 Toekomstige situatie

Algemeen

Het voornemen is om in twee deelgebieden 89 woningen te realiseren ter plaatse van de Sportlaan te Strijen.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Met de realisatie van de woningen is er sprake van versnelde afvoer van water dat niet in de bodem kan infiltreren. Doordat het water niet naar de bodem, maar naar het oppervlaktewater of riool wordt vervoerd, is er mogelijk sprake van een verlaging van de grondwaterstand. Dit kan voorkomen worden door de verharding te compenseren.

Tabel 4.3 compensatieberekening

Functie   Bestaand in m²   Nieuw in m²   Verschil in m²  
Water   298   2.838   + 2.540  
Onbebouwd   31.735   10.182   - 21.553  
Verharding straten   240   8.030   + 7.790  
Verharding bouwkavel   2.600   13.823   + 11.223  
(waarvan bebouwd)   (1.059)   (4.963)   + 3.904  
       
Totaal   34.873   34.873   -  

Met de ontwikkeling wordt ruim 19.000m² nieuw verhard oppervlak gerealiseerd. Hiervan dient minimaal 10% te worden gecompenseerd door middel van realisatie functioneel open water.

In het plangebied wordt de huidige sloot met de status overig, verbreed en ten zuiden wordt een waterpartij gerealiseerd. Ten noordwesten aan de hoofdwatergang vind eveneens een verbreding plaats. Met deze maatregelen wordt in totaal 2.540 m² nieuw functioneel open water aangelegd en wordt ruimschoots voldaan aan de compensatieplicht. Deze waterpartij wordt via een duiker verbonden met de bestaande watergangen zodat er voldoende doorstroming plaatsvindt en er geen doodlopende delen ontstaan.

De aanvoer van water wordt gerealiseerd door de hoofdwatergang (H15737). Tevens wordt het hemelwater van het gebied geloosd op de te realiseren waterpartij wat de doorstroming ook bevorderd.

De hoofdwatergang blijft in onderhoud van het waterschap. De benodigde ruimte voor onderhoud van 5 meter blijft gehandhaafd. Het onderhoud van de te realiseren wateren wordt uitgevoerd door de Gemeente. Hiervoor wordt een onderhoudsstrook van 2 meter vrijgehouden van bebouwing.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het plangebied wordt middels een gescheiden rioolsysteem aangesloten op het gemeentelijk riool. Het hemelwater wordt afgekoppeld en stroomt af op het aangrenzende oppervlaktewater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij het graven van nieuw oppervlaktewater moeten doodlopende watergangen worden voorkomen. Watergangen waarbij geen doorstroming plaatsvindt zal een slechte waterkwaliteit ontstaan. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. In onderstaand figuur 4.7 is in beeld gebracht hoe het nieuwe watersysteem wordt aangesloten op de bestaande situatie. Naar verwachting zal de waterpartij voor het appartementengebouw in de toekomst door middel van een open watergang worden verbonden met de Oude Haven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0017.jpg"Figuur 4.7 Toekomstige verbindingen tussen de nieuwe watergangen en de bestaande watergangen

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige woningbouw is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

De te realiseren waterpartijen met bijbehorende kunstwerken worden in beheer genomen door de Gemeente Hoeksche Waard. Op deze wateren is een beschermingszone van 2 meter van toepassing. De hoofdwatergangen grenzend aan het plangebied blijft in beheer van het Waterschap Hollandse Delta.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.

4.3.4 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.4.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 700 meter.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Oudeland van Strijen is niet gevoelig voor stikstofdepositie. Vanwege de gevoeligheid rond het stikstofdossier is een AERIUS-berekening uitgevoerd (12-01-2021). Zie bijlage 6 voor de memo, bijlage 7 voor de aanlegfase en bijlage 8 voor de gebruiksfase. Voor de aanlegfase is het rekenjaar 2021 gehanteerd en is gebruik gemaakt van kentallen van vergelijkbare projecten.

Omdat de woningen gasloos uitgevoerd worden, is alleen het wegverkeer een bron van emissies voor de gebruikfase. In de verkeersanalyse zoals opgenomen in het bestemmingsplan is uitgegaan van een verkeersgeneratie van 530 mvt/etmaal aan personenauto's voor een gemiddelde weekdag. De stikstofdepositie wordt berekend in mol/hectare/jaar.

Uitgangspunt is dat verkeerseffecten worden meegenomen tot deze opgaan in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer dat door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer. In de berekeningen is voor de gebruiksfase er worstcase van uitgegaan dat de totale verkeersgeneratie (530 mvt/etmaal) via de Sportlaan in zowel de richting van de Oranjestraat/Trambaan als in de richting van de Moricaanseweg afwikkelt.

De aanlegfase uitgevoerd voor het rekenjaar 2021 en de gebruiksfase voor 2022. In de verdere toekomst nemen de emissies ten gevolge van het wegverkeer af door toepassing van schonere technieken. Een latere in gebruik name kan dus alleen maar positiever uitvallen.

Uit de berekeningen volgt dat er geen depositie plaatsvindt op Natura 2000-gebieden in de omgeving. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De rapportage 'Quickscan flora en fauna nieuwbouwprojecten Woningcorporatie HW Wonen 2019 - 2021' is opgesteld in opdracht van Woningcorporatie HW Wonen, zie bijlage 9. De quickscan is uitgevoerd ten behoeve van sloop- en/of nieuwbouwwerkzaamheden aan verscheidene woonblokken in de Hoeksche Waard waaronder het plangebied van dit bestemmingsplan.

Paragraaf 2.5 van de rapportage gaat over vleermuizen. Het plangebied ligt in Strijen en het betreft een kassencomplex aan de Sportlaan 5 te Strijen, waarvan de bedrijfswoning behouden blijft (figuur 4.8). Op het plangebied zijn vier schuren en één kas aanwezig. Schuur I is opgetrokken uit een gemetselde stenenmuur, waarvan het bovenste gedeelte bedekt is met houten planken, en het draagt een zadeldak met golfplaten. De kas (II) is opgetrokken uit glazenpanelen en heeft ook een dak bedekt met glazenpanelen. Schuur III is opgetrokken uit betonblokken en draagt een zadeldak bedekt met golfplaten. Schuur IV is opgetrokken uit een gemetselde stenenmuur en draagt een zadeldak met golfplaten. Ook schuur V is opgetrokken uit betonblokken en draagt een zadeldak met golfplaten. De schuren dienen als opslag, enkel schuur IV dient als koelcel. Het omliggende terrein bestaat met name uit (agrarische)percelen, woningen, parkeergelegenheden, trottoirs en enkele gemeentelijke groenstroken met solitaire bomen en kleine struiken.

Waarnemingen:

  • Geen potentiële invliegopeningen
  • Geen openingen tussen houten planken en gevel;
  • Geen (hoge) open stootvoegen aanwezig;
  • Geen openingen in gevel die toegang geven tot de binnenzijde;
  • Geen open ruimte tussen gevel en dak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0018.png"

Figuur 4.8 De rode omlijning weergeeft de te saneren bebouwing aan de Sportlaan 5 te Strijen bij benadering aan. De woning is rood ingekleurd en blijft behouden (bron: arcgis.com)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat, met in achtneming van de bovengenoemde aanbevelingen, het plan niet in strijd is met de Wet natuurbescherming.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
4.5.2 Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 89 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Trambaan, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 17,3 µg/m³ voor NO2, 18,1 µg/m³ voor PM10 en 11 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,3 dagen.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bedrijven en milieuhinder

4.6.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn onder andere een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI), jeugd- en jongerencentrum, veldsportcomplex en een camping aanwezig. Door deze verschillende bestemmingen en ligging aan een ontsluitingsweg is de omgeving daarom te kenmerken als een gemengd gebied.

 

Jeugd- en jongerencentrum

Ten oosten van het plangebied op circa 10 m afstand is jeugd- en jongerencentrum de Strijp gelegen. Een dergelijk centrum wordt niet specifiek in de VNG-publicatie genoemd. Omdat er onder andere feesten worden georganiseerd is de functie vergelijkbaar met een discotheek. Voor een discotheek geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI)

Aan de oostzijde van het plangebied is op circa 20 meter afstand een RWZI gelegen (gemeten tot aan de bestemming 'bedrijf'). Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is ter plaatse een RWZI toegestaan met een capaciteit van ten hoogste 100.000 inwonerequivalenten. Volgens de VNG-publicatie geldt voor een RWZI van deze omvang een richtafstand van 100 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Het maatgevende aspect is geur.

Omdat in de beoogde situatie binnen 100 meter van de RWZI geurgevoelige objecten worden toegestaan is op 22 maart 2019 door Tauw een Geuronderzoek uitgevoerd, naar aanleiding van opmerkingen van de OZHZ is deze in oktober 2020 aangepast (zie bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat in de toekomstige situatie geen geurgevoelige objecten worden geplaatst binnen de geurcontour van 0,5 en 1 ouE/m3 van het 98-percentiel (figuur 4.9).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.SprtlnwzStrijen20-VA01_0019.png"

Figuur 4.9 Grafische weergave geurcontouren 98-percentiel en geurgevoelige locaties

Voor geluid geldt een richtafstand van 50 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Het plangebied is binnen 50 meter afstand gelegen van de RWZI. Om de locatie te bepalen van de te realiseren woningen is op 19 maart 2019 een Akoestisch onderzoek uitgevoerd door TAUW (bijlage 5). Uit de resultaten blijkt, dat de geluidbelasting ten gevolge van de ontwerpcapaciteit van de RWZI ruimschoots lager is dan de grenswaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit. In een deel van het plangebied bedraagt de geluidbelasting tussen de 40 en 45 dB(A). Dit is vergelijkbaar met de geluidbelasting in de bestaande woonwijk ten noorden van de RWZI.

De RWZI wordt door het plan op het aspect geluid niet belemmerd in haar activiteiten en er is in het nieuwe plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Veldsportcomplex

Op circa 35 meter afstand is aan de oostzijde van het plangebied een veldsportcomplex gelegen. Voor een veldsportcomplex geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied. Het maatgevende aspect is geluid. Aan de richtafstand wordt voldaan. In verband met geluidoverlast vanwege de tennisbaan wordt een ruimere afstand aanbevolen (circa 50 meter). Tevens dient rekening te worden gehouden met mogelijke lichthinder.

Camping

Aan de noordoostzijde van het plangebied is een camping gelegen. Voor een camping met keuken geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een gemengd gebied voor het aspect geluid. Hier wordt niet aan voldaan. Aan deze zijde is er echter geen sprake van gezamenlijke ruimtes. Omdat het enkel standplaatsen betreft voor recreatieve doeleinden zal dit verder geen relevante milieuhinder veroorzaken. Voor de aspecten geur en gevaar is de richtlijn 10 meter, hier wordt aan voldaan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

4.7.2 Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat ten noorden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een propaantank op Caravanpark Bonaventura aan de Oud Bonaventurasedijk. De propaantank heeft een plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar bedraagt 15 meter. De camping heeft geen invloedsgebied van het groepsrisico. De propaantank is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 140 meter, dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied is een risicobron gelegen. Het gaat hierom de inrichting "Shell Moerdijk" met een invloedsgebied van 10 kilometer. Het plangebied is gelegen op een afstand van 6,8 kilometer en is binnen het invloedsgebied gelegen. Conform artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen moet er daarom een verantwoording van het groepsrisico worden opgesteld. Gelet op de grote afstand van het plangebied tot aan deze inrichting, mag worden aangenomen dat het groepsrisico ten gevolge van dit plangebied niet merkbaar zal worden verhoogd. Een volledige verantwoording kan daarom achterwege blijven. Wel is aandacht besteed aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid in paragraaf 4.7.3.

Ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via de Randweg. De weg is gelegen op een afstand van circa 200 meter en is niet van invloed op de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied.

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen.

4.7.3 Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten vanaf verschillende windrichtingen. Via het gedegen wegennetwerk kan ook van de bron af gevlucht worden. Gevlucht kan worden via de interne wegen richting de Sportlaan en de Saturnusstraat.

Zelfredzaamheid

De personen binnen het plangebied zijn hoofdzakelijk zelfredzaam. De ontwikkeling voorziet niet in functies die bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. Incidenteel aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Maatregelen

Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om de zelfredzaamheid te vergroten. Het gaat hierbij enerzijds om bouwkundige maatregelen en anderzijds om risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten. Uit advies van de brandweer blijkt dat aanvullende maatregelen met betrekking tot bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid nodig zijn. Zo zijn er vier nieuwe brandkranen noodzakelijk. Tevens moet over de de toegankelijkheid van de calamiteitenontsluiting voor de hulpdiensten in de vergunningfase nadere afspraken worden gemaakt. Als bouwkundige maatregel adviseert de VRZHZ de woningen te voorzien van uitschakelbare mechanische ventilatie conform artikel 4.124 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

4.7.4 Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusdanig verre afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.8 Kabels en leidingen

4.8.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Bodemkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Op basis van informatie uit het bodemloket blijkt dat binnen het plangebied in het verleden bodem verontreinigde activiteiten hebben plaatsgevonden. Na sanering heeft het gebied de status voor 'nader onderzoek'. Dit onderzoek wordt op het moment van schrijven uitgevoerd.

Milieukundig bodemonderzoek

In opdracht van Rho Adviseurs B.V. is een milieukundig bodemonderzoek verricht op de locatie Sportlaan te Strijen. In dit onderzoek werd nog uitgegaan van 2 deelgebieden, deelgebied 2 is echter komen te vervallen en het plangebied van dit bestemmingplan heeft enkel betrekking op deelgebied 1. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 10 bij deze toelichting.

Conclusies uit de rapportage

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn plaatselijk asbestverdachte materialen waargenomen.
  • De grond is licht verontreinigd met enkele zware metalen, PCB's, PAK, minerale olie en enkele individuele OCB´s.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk matig tot sterk verontreinigd met nikkel.
  • Ter plaatse van waar asbesthoudend materiaal op het maaiveld is aangetoond, is de grond sterk verontreinigd met asbest. Op het overige terrein zijn geen verhoogde gehalte asbest aangetoond.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

De concentratie nikkel overschrijdt de betreffende tussen- en interventiewaarde in het grondwater en geeft formeel gezien conform de Wet bodembescherming aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Mogelijk worden de verhoogde concentraties veroorzaakt door een verstoring van het bodemevenwicht. Derhalve wordt een aanvullend onderzoek beperkt doelmatig geacht.

Het in de bovengrond aangetoonde gehalte asbest (overschrijding van de bijbehorende interventiewaarde) geeft formeel, ingevolge de Wet bodembescherming, aanleiding tot het verrichten van een nader bodemonderzoek naar de omvang en mate van deze verontreiniging in de bodem. Echter, gezien het gehalte asbest (5.481,6 mg/kg d.s. en 7.185,5 mg/kg d.s.) wordt een aanvullend onderzoek beperkt doelmatig geacht. Op basis van de resultaten is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest (>100 mg/kg d.s.) ter plaatse. Geadviseerd wordt om de locatie, waar het asbest op het maaiveld ter plaatse van de schuren, aan te merken als zijnde verontreinigd en deze volledig te saneren. Het te saneren oppervlak bedraagt circe 30 m2.

Deze conclusie is na beoordeling door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid voor een second opinion voorgelegd aan DS Milieu Consult. Zij onderschrijven deze conclusie; 'resumerend concluderen wij dat de bodem op de kadastrale percelen 590, 591, 594, 2098 en 3982 voldoende onderzocht zijn en dat de Omgevingsdienst onze conclusie deelt. Om de locatie van ontwikkelingsfase 1 geschikt te maken voor het toekomstige gebruik, dient wel de asbestverontreiniging op perceel 594 gesaneerd te worden.' De volledige beoordeling is opgenomen in bijlage 12 bij de toelichting.

4.10 Cultuurhistorie en archeologie

Gemeente Hoeksche Waard heeft voor de periode 2019 – 2023 integraal erfgoedbeleid vastgesteld om de identiteit van het grondgebied te versterken. Dit is verwoord in de erfgoednota en de erfgoedverordening van gemeente Hoeksche Waard. De gemeente ziet ons erfgoed als inspiratiebron voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en als leerbron voor toekomstige generaties.

Het behoud, beleven en benutten van erfgoed ziet de gemeente als wenselijke ontwikkeling in relatie tot het behoud van diversiteit en identiteit van dorpen en streken. Het in stand houden van het erfgoed en het uitdragen (het verhaal (door)vertellen) geeft het streekeigen erfgoed een economische waarde die zich als toeristisch-recreatief product terugbetaalt en een positieve invloed heeft op het vestigingsklimaat.

4.10.1 Cultuurhistorie

In het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Wel werd rond 1850 de Oude haven in gebruik genomen. Ter plaatse van het plangebied is parallel aan de Oude haven de Sportlaan ontstaan. In de jaren 60 en 70 is de Oude haven echter gedeeltelijk gedempt om ruimte te maken van woningbouw. De huidige waterloop eindigt ter hoogte van de camping.

Met de ontwikkeling van de Sportlaan Westzijde wordt naar verwachting een deel van de oude havenloop weer gegraven. Daarmee komt een deel van de oorspronkelijk historische structuur weer in het zicht. In verband met de mogelijke archeologische resten die in dit gebied verwacht worden is archeologisch onderzoek gedaan.

4.10.2 Archeologie

In opdracht van Rho Adviseurs heeft IDDS Archeologie in december 2020 en januari 2021 een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de Sportlaan 5 e.o. in Strijen. De noodzaak tot het archeologisch onderzoek komt voort uit de archeologische beleidskaart. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting.

Onderzoek

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied.

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied na het einde van het Pleistoceen (ca. 10.000 jaar voor Chr.) al snel met veen werd bedekt. Het Hollandveen vormde het maaiveld tot in de Late Middeleeuwen. Vanaf de Late Middeleeuwen vonden verschillende overstromingen plaats, waarvan de St. Elisabethsvloed in 1421 grote delen van de Hoeksche Waard onder water zette. Ter hoogte van de Sportlaan ontstond een kreekgeul, die fungeerde als verbinding tussen de dorpskern van Strijen en het open water en daardoor nog tot in de 20e eeuw als haven bekend stond. Het plangebied ligt in de Polder Nieuw Bonaventura, die werd ingepolderd in 1593. Na de inpoldering werd het plangebied in eerste instantie in gebruik genomen als weiland en akkerland en later voor de tuinbouw.

De Oude haven

In een strook direct langs de Sportlaan geldt een hoge verwachting voor resten gerelateerd aan de Oude haven. Indien in deze strook graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 30 cm -mv, wordt geadviseerd om voorafgaand aan deze werkzaamheden ter hoogte van de voormalige haven drie profielputten van 1x1 meter te plaatsen. Dit om vast te kunnen stellen of er nog resten van bijvoorbeeld beschoeiingen voorkomen in de ondergrond.

De rest van het plangebied

Voor de rest van het plangebied geldt voor verschillende niveaus een (middel)hoge archeologische verwachting. Er wordt daarom het volgende geadviseerd:

  • Als er ingrepen gepland zijn die een bedreiging vormen voor het veenlandschap dan wordt aanbevolen om middels een verkennend booronderzoek de diepteligging en mate van intactheid van de top van het veen te bepalen. Op deze manier kan vooraf worden bepaald welke delen van dit landschap met een middelhoge verwachting worden bedreigd. Het Hollandveen wordt niet ondieper dan 2,5 m -mv verwacht, waardoor dit vervolgonderzoek wordt aanbevolen bij bodemingrepen die dieper reiken dan -3,1 m NAP (2,5 m -mv). Bij een eventueel vervolgonderzoek dienen minimaal 10 boringen per hectare te worden geplaatst.
  • Als er ingrepen gepland zijn die een bedreiging vormen voor het dekzandlandschap onder het veen dan wordt aanbevolen om middels een verkennend booronderzoek dit dekzand in kaart te brengen zodat vooraf bepaald kan worden welke delen van dat landschap werkelijk bedreigd worden. Rekening houdend met een ruime veiligheidsmarge omdat de diepte van de top van het dekzand niet nauwkeurig bekend is, wordt dit vervolgonderzoek aanbevolen bij bodemingrepen die dieper reiken dan -7,0 m NAP (ca. 6,4 m -mv). Bij een eventueel vervolgonderzoek dienen minimaal 10 boringen per hectare te worden geplaatst.
  • De afzettingen vanaf het maaiveld tot op de top van het Hollandveen hebben een lage archeologische verwachting. Er wordt daarom aanbevolen om het plangebied vrij te geven voor civieltechnische werkzaamheden die reiken tot maximaal 2,5 m -mv (-3,1 m NAP).

Conclusie

Het bevoegd gezag (zijnde gemeente Hoeksche Waard) heeft de rapportage beoordeeld en akkoord bevonden. Op basis van het archeologisch vooronderzoek heeft het bevoegd gezag besloten dat de volgende vervolgstappen moeten worden genomen; in het gehele plangebied dient vervolgonderzoek te worden gedaan vanaf 30 cm onder het maaiveld. In dit vervolgonderzoek zijn de volgende onderdelen verplicht:

  • inventariserend booronderzoek dient uitgevoerd te worden met minimaal 10 boringen per ha. Dit wordt geëist om de relatie tussen de haven en het aanliggende gebied in kaart te brengen. Zo is te zien dat er een jaagpad is geweest, dit komt uit het bureauonderzoek onvoldoende in beeld;
  • voor het onderzoek dienen ter hoogte van de voormalige haven 3 profielputten van 1x1 meter gezet te worden. Dit wordt geëist om zo de havenzone goed in beeld te krijgen.

4.11 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

4.11.1 Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
4.11.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 89 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Op 2 maart 2021 is bij besluit van college van B&W vastgesteld dat geen MER nodig is. In bijlage 13 is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn diverse begrippen verklaard, die in de regels zijn opgenomen. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde bepalingen en regelingen. Daarnaast is in hoofdstuk 1 het artikel ‘wijze van meten’ opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.3 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels bevatten de regels die specifiek gelden voor de bestemmingen zoals opgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Artikel 3 Groen

De grotere structurele groenstroken zijn bestemd als Groen. Het gaat hier om de stroken rondom de watergangen en de grotere groenplekken binnen de nieuwe buurt. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m. Tevens zijn speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen (waaronder afvalvoorzieningen) en voet- en fietspaden binnen de bestemming Groen toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

De wegen, voet- en fietspaden en verblijfsgebieden binnen het plangebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de parkeer- en groenvoorzieningen, zo ontstaat de gewenste flexibiliteit van groen, verkeer en parkeren in het woongebied. Binnen de bestemming zijn tevens nutsvoorzieningen (waaronder afvalvoorzieningen) toegestaan.

Artikel 5 Water

De geplande en bestaande watergangen in het plangebied zijn bestemd voor Water. Binnen de bestemming zijn slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 3 m.

Artikel 6 Wonen

Voor het ontwikkelingsgebied is de meest voorkomende bestemming 'Wonen', naast het wonen zijn aan-huis-gebonden beroepen alsmede kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Binnen deze bestemming mogen maximaal 89 woningen worden gerealiseerd. Op de gronden mogen voornamelijk grondgebonden woningen worden gebouwd, alleen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan. Aan zowel de grondgebonden- als de gestapelde woningen zijn maximale goot- en bouwhoogtes gesteld. Hoofdgebouwen zijn alleen binnen het bouwvlak toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' dient de voorgevel van hoofdgebouwen evenwijdig aan en in of ten hoogste 0,6 m achter de naar de aanduiding 'gevellijn' gekeerde bouwgrens gebouwd te worden;

Artikel 7 Waarde - Archeologie

Voor het gehele grondgebied geldt een archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze mogelijke archeologische verwachting is de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Voor de gronden en wateren is de waterhuishoudkundige functie tot uitdrukking gebracht in de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'. De betreffende gronden en wateren hebben nog een andere ('secundaire') bestemming.

Het bebouwen van deze gronden ten behoeve van de secundaire bestemmingen is uitsluitend toegestaan als hiervoor vrijstelling is verleend door burgemeester en wethouders. Vrijstelling wordt verleend als de waterstaatsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Burgemeester en wethouders winnen hiervoor, met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit advies in bij de waterbeheerder, voordat ze beslissen op het verzoek om vrijstelling.

5.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevatten de algemene regels afwijkingsregels en wijzigingsregels.

Artikel 9 Antidubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In dit artikel is bepaald dat de in het bestemmingsplan gegeven aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels, voor ondergeschikte bouwdelen mogen worden overschreden. Het gaat om onder andere stoepen en balkons, die met 1,5 meter mogen uitsteken. Tevens is een bepaling opgenomen op grond waarvan bestaande bouwwerken die met een omgevingsvergunning zijn opgericht mogen worden gehandhaafd. Verder is opgenomen dat de regels uit de Bouwverordening, voor zover ze over dezelfde onderwerpen gaan als het bestemmingsplan, buiten beschouwing blijven, behalve voor onderwerpen zoals de bereikbaarheid, het bouwen bij leidingen, de ruimte tussen bouwwerken en de parkeergelegenheid.

Verder bevat dit artikel een parkeerregeling waarbij wordt verwezen naar de parkeernormen uit CROW publicatie 381. Op basis van deze regeling dienen ontwikkelingen te voldaan aan de parkeernormen zoals die zijn opgenomen in publicatie 381.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het desgewenst in geringe mate afwijken en overschrijden van maten en bouwgrenzen, zoals die in de bestemmingsregels zijn aangegeven. Aan de overschrijding zijn randvoorwaarden gekoppeld.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel zijn wijzigingsregels opgenomen voor het desgewenst overschrijden van bestemmingsgrenzen met ten hoogste 3 meter en het vergroten van bouwvlakken met ten hoogste 10%, indien dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

5.5 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het uitwerkingsplan voorgeschreven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Indien een bestemmingsplan een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen (Besluit ruimtelijke ordening) bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12 Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. In afwijking van deze regel kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij Algemene Maatregel van Bestuur aangegeven gevallen of indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Voor de Sportlaan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met HW Wonen. Binnen deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal. Daarmee is de financiële uitvoerbaarheid 'anderszins' verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.

Het concept ontwerpbestemmingsplan wordt toegezonden aan de overlegpartners in het kader van het wettelijk overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro.

6.2.2 Participatie

In de voormalige gemeente Strijen is destijds een inloopavond gehouden om de omgeving te informeren. Op basis van de eerste reacties tijdens de inloopavond is gebleken dat er een overwegend positieve houding is ten opzichte van de beoogde ontwikkeling.

6.2.3 Ontwerpbestemmingsplan

De formele bestemmingsplanprocedure start met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken, vanaf 13 maart 2021, ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden binnen deze periode een zienswijze indienen. Tevens is het plan gelijktijdig, in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, voorgelegd aan verschillende instanties, zoals Waterschap en diensten van provincie en rijk.

Er zijn 3 zienswijzen/overlegreacties ontvangen. De zienswijzen zijn gericht tegen het ontwerp bestemmingsplan. De zienswijzen en overlegreacties gaven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel zijn er enkele ambtelijke wijzigingen. De zienswijzen en overlegreactie, de beantwoording en de ambsthalve aanpassingen zijn opgenomen in een separate Nota beantwoording zienswijzen.