direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Lievenshof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens om 54 nieuwbouw woningen te realiseren in Oud-Beijerland, gemeente Hoeksche Waard. Het woningbouwprogramma bestaat uit een mix van compacte eengezinswoningen, middelgrote eengezinswoningen en grote eengezinswoningen. De bestaande bebouwing (een oud schoolgebouw, twee autobedrijven en een woonhuis) wordt gesloopt en op de vrijgekomen locatie worden grondgebonden woningen gerealiseerd.

Binnen het plangebied vigeren de bestemmingsplannen:

  • 1. Correctieve herziening Wonen zoals vastgesteld op 5 september 2017 ,
  • 2. 1ste partiële herziening bestemmingsplan Wonen, Rembrandtstraat 2 zoals vastgesteld op 16 april 2014;
  • 3. Parapluplan Archeologie en parkeren, vastgesteld op 9 mei 2017.

Het toevoegen van 54 gewenste woningen binnen deze bestemmingsplannen is niet mogelijk. Het bestemmingsplan 'Wonen' staat in de bestaande situatie binnen een klein deel van het plangebied een woonfunctie toe, maar het gewenste bouwplan kan niet gerealiseerd worden zonder een algehele bestemmingsplanwijziging. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om de woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van Oud - Beijerland, ten westen van het bedrijventerrein 'Hoogerwerf'. Het plangebied wordt omsloten door de Rembrandtstraat, de Langeweg, de Pieter de Hooghlaan en de Jan Lievenslaan. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de kern Oud - Beijerland globaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Globale ligging plangebied (bron: google maps)

1.3 Juridische vormgeving

Beide vigerende plannen worden herzien om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. De huidige hoofdbestemmingen, 'Maatschappelijk' en 'Bedrijf, zullen in het nieuwe bestemmingsplan ruimte maken voor voornamelijk de bestemming 'Wonen'. Het betreft dus een volledige herziening ten opzichte van de vigerende situatie. De verbeelding en de regels zullen aangepast worden om het nieuwe woonmilieu mogelijk te maken. In hoofdstuk 5 volgt een nadere toelichting van de planregels.

Het overkoepelende bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en parkeren' geldt voor het gehele grondgebied van de gemeente Hoeksche Waard en dient te worden gecontinueerd. Voorliggend bestemmingsplan zal de voor het plangebied relevante regels uit dit paraplubestemmingsplan overnemen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit zes hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat een aantal algemene planaspecten, zoals de inleiding en de begrenzing van het plangebied. Hierna volgt hoofdstuk 2. Daarin vindt een uitgebreidere gebiedsbeschrijving plaats. Hoofdstuk 3 bevat de voor het bestemmingsplan relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. In hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden beschreven vanuit, onder meer, milieuaspecten en archeologie, waarbinnen de planrealisatie tot stand kan komen. De planbeschrijving, oftewel, de wijze waarop de gemeente haar eigen beleid en dat van de hogere overheden, en de randvoorwaarden vertaald heeft naar een juridische regeling, komt in hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6, tenslotte, wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Jan Lievenslaan in Oud-Beijerland en betreft de kadastrale percelen 5081 - 5082, 5167, 5166, 5264, 4580 en 4980. Het plangebied wordt aan de noord- en westzijde begrensd door woningbouw aan de Jan Lievenslaan, aan de zuidzijde door de Rembrandtstraat en aan de westzijde door de Langeweg.

In het plangebied bevindt zich in de huidige situatie een school, twee autobedrijven met bijbehorende parkeerplaatsen en buitenstalling, de Jan Lievenslaan en enkele groene elementen. Het plangebied is aan de noordzijde ontsloten bij het Van de Veldepad en de Jan Lievenslaan, en aan de zuidzijde aan de Rembrandstraat. Aan de westzijde is een ontsluiting voor fietsers grenzend aan de Langeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0002.png"
Afbeelding 2: Ligging plangebied (uitsnede van Google Maps)

2.1.1 Vigerende juridische-planologische situatie

Zoals in de inleiding benoemd vigeren er in de huidige situatie drie bestemmingsplannen binnen de grenzen van het plangebied. De volgende bestemmingen zijn in de vigerende situatie van kracht:

  • 1. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'correctieve herziening Wonen' kent onderhavig plangebied de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Bedrijf' en 'Groen'. Behoudens de bestemming 'Wonen' zijn woningen binnen de vigerende bestemmingen niet toegestaan. Tevens is er geen wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsregel opgenomen die het bouwen van woningen op deze locatie mogelijk maakt.
  • 2. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan '1ste partiële herziening bestemmingsplan Wonen, Rembrandtstraat 2' vigeert enkel de bestemming 'Bedrijf'. Het realiseren van een woonmilieu is binnen deze bestemming niet toegestaan. Tevens is er geen wijzigingsbevoegdheid of afwijkingsregel opgenomen die het bouwen van woningen op deze locatie mogelijk maakt.
  • 3. Het paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren is ook van kracht binnen het plangebied. Middels dit parapluplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegevoegd aan het plangebied. In paragraaf 4.7 wordt hier nader op ingegaan. De noodzakelijke regels omtrent parkeren zullen in voorliggend bestemmingsplan overgenomen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: uitsnede vigerende bestemmingsplan (via www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal het plangebied een woongebied worden met 54 grondgebonden woningen. De stedenbouwkundige verkaveling sluit zoveel mogelijk aan bij de aangrenzende woongebieden, daarmee wordt eenheid gecreëerd. Het woningbouwprogramma bestaat voornamelijk uit geschakelde woningen waarin de woonblokken bestaan uit minimaal 2 tot maximaal 8 woningen. De woningen krijgen een maximale goot - en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Het voorlopige stedenbouwkundig plan bevat ook de mogelijkheid om in het zuidoosten van het plangebied een drielaagse woning of beneden-boven woning te realiseren. Op de verbeelding behorende bij voorliggend bestemmingsplan is hiervoor een hoogtescheiding opgenomen. Op afbeelding 5 is het stedenbouwkundig plan weergegeven.

Het parkeren wordt volledig binnen het plangebied opgelost. Er is voor gekozen om de parkeerplaatsen in het openbare gebied te realiseren. De parkeerplaatsen worden in de groene structuren naast de Jan Lievenslaan weggewerkt, hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse versterkt.

De bestaande Jan Lievenslaan blijft de belangrijkste ontsluitingsweg in het plangebied. Ter plaatse van de huidige autogarage wordt het oostelijke gedeelte van het plangebied ontsloten. In de bestaande situatie zijn hier reeds twee in - en uitritten aanwezig richting de autogarage, verkeerskundig zal er daarom geen grote wijziging plaatsvinden ten opzichte van de doorgaande weg de Rembrandtstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Impressie toekomstige situatie, werkelijkheid kan afwijken.

Aan de oostzijde van het plangebied worden de grotere woningen met de grotere percelen gerealiseerd. De woningen en percelen zijn ruim en vallen hiermee in een hoger prijssegment.

Het middengebied bestaat uit voornamelijk middelgrote eengezinswoningen. Het middengebied en de westzijde van het plan worden gescheiden door de Jan Lievenslaan. Met het rechtleggen van de Jan Lievenslaan, wordt de laanstructuur en functie als hoofduitsluiting sterker benadrukt.

De westzijde van het plangebied kenmerkt zich door een mix van woonproducten van verschillende grootte om het toekomstige woongebied te voorzien van woningen in alle segmenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0005.png"

Afbeelding 5: Stedenbouwkundige verkaveling toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

In de nota zijn drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk wil de ruimtelijke ordening meer overlaten aan gemeenten en provincies, tenzij rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven. Er worden in de structuurvisie onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Betreffende opgaven worden per regio beschreven.

De gemeente Hoeksche Waard ligt in de zogenaamde Zuidvleugel, de woningbouwopgave rondom Rotterdam is hier één van de pijlers. Tot 2040 moeten er in dit gebied nog ongeveer 270.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen. De extra woningvraag concentreert zich voor de helft in het gebied rond Den Haag, dat een hoge ruimtedruk kent. Ook in de regio Rotterdam en het gebied rond Leiden slaat een aanzienlijk deel van de uitbreidingsopgave neer (respectievelijk 25% en 10%). In de regio Rotterdam is echter vooral sprake van een kwalitatieve mismatch tussen gevraagde en beschikbare woningen en woonmilieus. Tot 2040 zullen hier ruim 100.000 woningen moeten worden vervangen.


Doorwerking plangebied

De SVIR kent een dusdanig hoog abstractieniveau, dat er weinig directe opgaven op het voorliggende bestemmingsplan van toepassing zijn. De met dit bestemmingsplan gepaard gaande nieuwbouw draagt wel bij aan de woningbouwopgave die in de regio Rotterdam ligt. De SVIR vormt geen belemmering voor voorliggend planinitiatief.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en is geconsolideerd op 1 januari 2017. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen die genoemd zijn in de conceptversie van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De 14 nationale belangen in het Barro zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Natuurnetwerk Nederland
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 14. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen, voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Het merendeel van de regels in het Barro legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

Het Barro bevat geen verplichtingen voor het plangebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In de praktijk werd de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking als lastig ervaren. Daarom is op 1 juli 2017 het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De derde trede is geschrapt en de eerste twee treden zijn samengevoegd. Hiermee is de 3-trapsstructuur losgelaten. Ook zijn de termen 'actueel' en 'regionaal' geschrapt die waren opgenomen in de voormalige eerste trede. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat nu uit twee onderdelen. Het tweede lid van artikel 3.1.6. Bro omvat de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is nader gespecificeerd in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 april 2014. De Afdeling noemt in de uitspraak de uitgangspunten, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Op 28 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzichtsuitspraak gedaan over de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook hier is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader gespecificeerd.

Indien het om een woningbouwlocatie gaat, geldt het volgende uitgangspunt:

Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Doorwerking plangebied

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van 54 grondgebonden woningen en valt derhalve volgens jurisprudentie daarom onder de noemer stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is verplicht.

Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking moet eerst de behoefte aan de woningen beschreven worden. De woningbehoefte in Oud-Beijerland wordt in de beleidsdocumenten 'Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030'' van de gemeente Hoeksche Waard toegelicht en wordt bevestigd door de Woningmarktanalyse die in 2019 is uitgevoerd.

De gemeente stelt in de "Regionale Woonvisie Hoeksche Waard 2030'' dat er sprake is van een vestigingsoverschot. Om deze extravraag te kunnen faciliteren en ook nog verder te stimuleren, is extra woningbouw noodzakelijk zodat verdringing voorkomen wordt en de daling van het aantal jonge huishoudens (deels) wordt gecompenseerd. Voor een evenwichtige samenstelling en stabiele omvang van de bevolking is het zaak dat de afname van circa 3.200 jongere huishoudens (<55 jaar) zoveel mogelijk gecompenseerd wordt door extra instroom. Aangezien niet alleen jongeren, maar ook huishoudens boven de 55 jaar kunnen instromen, betekent dit dat er tot 2035 per saldo minimaal 3.000- 4.000 nieuwe huishoudens zouden moeten instromen. Gezien het verloop van de krimp aan jonge huishoudens zou deze fasering er idealiter ongeveer als volgt uit zien:

  • Fase 1: 1.000 extra woningen, oplevering periode 2020-2023;
  • Fase 2: 1.000 extra woningen, oplevering periode 2023-2025;
  • Fase 3: 1.000 extra woningen, oplevering periode 2025-2030.

Uit de "Woningmarktanalyse 2019" blijkt dat de grootste woningbehoefte ontstaat in de koopsector, in rij-/hoekwoningen, maar ook in het luxere segment. Bij de rijwoningen in de koopsector is veel vraag in het goedkopere segment tot € 200.000 (woning voor starters en koopstarters), maar ook in de wat duurdere segmenten. Naast rij- en hoekwoningen is er een aanzienlijke vraag naar tweekappers en vrijstaande woningen in het middeldure tot duurdere segment. Deze vraag is afkomstig van gezinnen die een volgende stap in de wooncarrière willen zetten. Dit zijn eigen inwoners of gezinnen vanuit de Randstad die vanwege de betere prijs-kwaliteitverhouding een woning in de Hoeksche Waard zoeken.

Voorliggende ontwikkeling sluit aan op de woningbehoefte in de gemeente Hoeksche Waard.

Het tweede lid van Artikel 3.1.6. Bro bevat tevens een bepaling over ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied. Dit is niet van toepassing bij onderhavig planinitiatief. De realisatie van de 54 woningen betreft een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Met het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijk is gemotiveerd dat er behoefte is aan de realisatie van de 54 woningen. Het betreft tevens een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Onderhavige ontwikkeling past binnen de wetgeving van de Bro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 vastgesteld door de provincie Zuid-Holland en is opgesteld in kader van de Omgevingswet die in 2022 in werking treedt. Het beleid is gericht op het realiseren van maatschappelijke belangen en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. De provincie stelt in het document 'inleiding' dat onderdeel is van de Omgevingsvisie, de visie, ambities en opgaven voor de provincie. Het omvat 6 richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:

  • naar een klimaatbestendige delta;
  • naar een nieuwe economie: the next level;
  • naar een levendige meerkernige metropool;
  • energievernieuwing;
  • best bereikbare provincie;
  • gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Naast de 6 ambities benoemt de provincie 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' in de Omgevingsvisie die vanuit provinciaal belang zijn ontwikkeld. De provincie werkt bij deze opgaven samen met andere overheden en maatschappelijke partners. De 12 provinciale 'Opgaven Omgevingskwaliteit' zijn als volgt:

  • landschap en cultuurhistorie;
  • gezondheid en veiligheid;
  • natuur en recreatie;
  • ruimte en verstedelijking;
  • wonen;
  • bodem en ondergrond;
  • cultuurparticipatie en bibliotheken;
  • klimaatadaptie;
  • zoetwater en drinkwater;
  • bereikbaarheid;
  • regionale economie;
  • energievoorziening.

Omgevingsvisie Zuid-Holland voor het onderdeel kantoren en verstedelijking en wonen

Op 20 februari 2019 is de 'omgevingsvisie Zuid-Holland voor het onderdeel kantoren en verstedelijking en wonen' vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de provincie op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, voorziet in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin de duurzaamheidsdoelstelling zijn uitgewerkt.

Doorwerking plangebied

Voorliggend planinitiatief voorziet in voldoende en passende woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Tevens draagt deze ontwikkeling bij aan de ambitie om woningen CO2-neutraal en klimaatrobuust te laten zijn. De woningen zijn bijna energieneutraal en de wijk is toegerust op de gevolgen van klimaatverandering. Voorliggend planinitiatief draagt derhalve bij aan de omgevingsvisie Zuid-Holland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie 2030

Het provinciale beleid is kwantitatief en kwalitatief op regionaal niveau uitgewerkt in de Regionale Woonvisie 2030. De visie gaat niet alleen over woningen, bewoners, aantallen en woningkwaliteit, maar ook over ruimtelijke en sociaalmaatschappelijke vraagstukken. Al deze pijlers zijn bepalend voor de woonvisie, waarin kwaliteitsverhoging centraal staat. De woonvisie gaat uit van de volgende punten - die dus aansluiten op het provinciale beleid:

  • voorzieningenniveau in stand houden door groei van de woningvoorraad;
  • gefaseerde woningbouw, aanbod afgestemd op de vraag;
  • gedifferentieerd aanbod op gemeentelijk en wijkniveau;
  • nieuwe ontwikkelingen in bestaande wijken hebben meerwaarde voor locatie en omgeving.

In juli 2017 heeft vervolgens een actualisering van de regionale woonvisie plaatsgehad. Met de actualisatie wordt vooral extra aandacht besteedt aan de vitaliteit van de regio. Reden hiervoor is dat in de regio vooral sprake zal zijn van een toenemende vergrijzing. Om te kunnen voorzien in deze volkshuisvestelijke opgave moeten tot 2025 nog circa 3.000 woningen gebouwd worden, verdeeld over de vijf gemeenten en hun onderliggende kernen. Daarbij, een toekomst bestendige woningvoorraad is bij voorkeur energieneutraal, geschikt voor jonge èn oudere bewoners, bereikbaar per auto en OV, en van een hoge ruimtelijke kwaliteit. De hieruit voortvloeiende opgaven betreffen:

  • Het realiseren van voldoende nieuwbouw om te kunnen voorzien in de toename -als gevolg van gezinsverdunning- van de reguliere woningbehoefte van de eigen inwoners;
  • Het realiseren van nieuwbouw om extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren;
  • Een vergroting van het aantal (voor senioren) geschikte woningen.

Ter uitvoering van deze opgaven heeft de regio een woningmarktanalyse laten uitvoeren. Daaruit blijkt dat in de toekomst de vraag naar dure en middeldure woningen aanwezig is, daar waar een aanbod nu nog ontbreekt. Gezien het voorgaande, blijkt dat er vraag is naar dure en middeldure woningen.

Doorwerking planinitiatief

Uit de regionale Woonvisie blijkt dat er binnen de regio Hoeksche Waard behoefte is aan een gedifferentieerd aanbod van woningen. Voorliggend planinitiatief voorziet in deze behoefte door 54 woningen te realiseren. Er is gekozen voor een mix van compacte eengezinswoningen, middelgrote eengezinswoningen en grote eengezinswoningen. De nieuwe woningen dragen bij aan de woningvoorraad en de ambitie om de extra instroom van gezinnen te kunnen faciliteren.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Hoeksche Waard

In 2019 heeft de gemeente Hoeksche Waard haar Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie biedt handvatten en inspiratie aan iedereen die een bijdrage wil leveren aan de Hoeksche Waard. Dit wordt ‘Waardmaken’ genoemd en heeft betrekking op de ‘Hoeksche Werken’ en ‘Hoeksche Waarden’.

Er zijn verschillende maatschappelijke opgaven waar de gemeente Hoeksche Waard de komende jaren mee te maken heeft. Vijf maatschappelijke opgaven vragen specifieke aandacht voor de gemeente. Deze opgaven vormen de Hoeksche Werken binnen de Omgevingsvisie. Het gaat om:

  • 1. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig;
  • 2. Vitaal economisch klimaat;
  • 3. Bereikbaar, nabij en toegankelijk;
  • 4. Duurzame, innovatieve landbouw;
  • 5. Vitale dorpen en actieve samenleving.


De Hoeksche Waarden staan voor omgevingskwaliteit, zoals landschap, natuur, rust, ruimte, energie en gezondheid. De Omgevingsvisie heeft de gemeente Hoeksche Waard opgedeeld in een vijftal deelgebieden met eigen Hoeksche Waarden en ambities.

Doorwerking plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied 'Dorpse Trots'. Daarbinnen wordt onder andere ingezet op het versterken van de onderscheidende identiteit van het dorp, de vitaliteit, leefbaarheid en overgang met het landelijk gebied. De ontwikkelingen binnen het plangebied sluiten aan op deze doelstellingen. De sanering van een bedrijfsbestemming en de realisatie van 54 woningen draagt bij aan de leefbaarheid van de omgeving. De nieuwe woonwijk en de woningen worden klimaatbestendig vormgegeven, binnen het plangebied wordt voldoende aandacht besteed aan bijvoorbeeld de waterhuishouding. De woningen worden bovendien voorzien van zonnepanelen en zijn gasloos, daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheid van het woningvastgoed van de gemeente Hoeksche Waard.

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de doelstellingen die zijn vastgelegd in de omgevingsvisie van de gemeente Hoeksche Waard en is daarmee uitvoerbaar.

3.4.2 Welstandsnota

Het welstandsbeleid is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. Het welstandsbeleid van de gemeente Hoeksche Waard is neergelegd in de Welstandsnota. In deze nota zijn criteria opgenomen voor de welstandsbeoordeling voor aanvragen om omgevingsvergunningen. In de nota zijn verschillende welstandsgebieden opgenomen die ieder een eigen verschijningsvorm en daarom eigen gebiedscriteria hebben. Op 4 maart 2014 heeft de (toenmalige) gemeente Oud-Beijerland de herziening van de Welstandsnota 'Welstandsnota gemeente Oud-Beijerland' vastgesteld. De doelstelling is een versoepeling en vereenvoudiging van het welstandsbeleid door welstandsvrije objecten aan te wijzen en de regels voor overige bouwwerken te versoepelen. Verder zijn recente wetswijzigingen in de nota verwerkt zodat deze weer up-to-date is. Tenslotte is de welstandsnota in twee delen gesplitst om deze toegankelijker te maken.

3.4.2.1 Beeldkwaliteitsplan

Initiatiefnemer heeft in samenspraak met de gemeente Hoeksche Waard besloten een stap verder te gaan om de gewenste ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied te realiseren. In samenspraak met het bevoegd gezag is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan vervangt de Welstandsnota specifiek voor het plangebied dat met voorliggend bestemmingsplan wordt ontwikkeld.

Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzoneringen

De invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid moet op de leefomgeving worden afgewogen. Er dient een ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Dit kan door middel van milieuzonering. Wonen is een voorbeeld van een milieugevoelige functie. De VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) geeft richtlijnen voor de in acht te nemen afstanden. Deze afstanden worden gemeten tussen de grens van de bestemming die bedrijven/milieubelastende activiteiten toestaat en de uiterste situering van de gevel van woningen. Aan de hand van de VNG-brochure is beoordeeld of de nieuwe bedrijvigheid (het parkeren) problemen oplevert voor de milieugevoelige functies in de omgeving (zoals wonen).

Milieucategorie   Gemengd gebied   Rustige woonwijk  
1   0 meter   10 meter  
2   10 meter   30 meter  
3.1   30 meter   50 meter  
3.2   50 meter   100 meter  
4.1   100 meter   200 meter  
4.2   200 meter   300 meter  

Tabel 1 richtafstandentabel VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering

Doorwerking plangebied

Het plangebied kan gekenmerkt worden als "gemengd gebied" omdat zich binnen en rondom het plangebied zowel woningen als bedrijven bevinden. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure met een stap naar beneden mogen worden bijgesteld. De richtafstanden tussen de gevoelige bestemming en de milieubelastende bestemmingen worden behaald waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geboden zonder de bedrijfsvoering van de bedrijven ten zuiden van het plangebied, dan wel de kerk te hinderen. Aanvullend onderzoek naar bijvoorbeeld de geluidsbelasting van deze bedrijven is in principe niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hier overigens wel aandacht aan besteed middels een akoestisch onderzoek die in paragraaf 4.5 nader wordt toegelicht.

Ter verduidelijking zijn de aanwezige bedrijven per windrichting nader beschreven:

  • Ten noorden van het plangebied ligt een klein bouwvlak met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Een nutsvoorziening geldt als een categorie 2 locatie. De kortste feitelijke afstand bedraagt circa 80 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstand van 10 meter die noodzakelijk is.

  • Ten oosten van het plangebied is een kerkgebouw gevestigd. Een kerk valt onder milieucategorie 2 vanwege het geluid dat uitgestoten wordt. De kortste feitelijke afstand tussen de kerk en gevoelige bestemmingen in het plangebied is ongeveer 14 meter. Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 10 meter die noodzakelijk is.

  • Ten zuiden van het plangebied ligt een bedrijventerrein waar bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 zoals genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 en 3.2 zijn alleen toegestaan als ze naar aard, omvang en hinderuitstraling gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten in categorie 2. De kortste feitelijke afstand tussen het bedrijventerrein en het plangebied bedraagt 19 meter. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale afstand van 10 meter die noodzakelijk is.

  • Ten westen van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming waar bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 zoals genoemd in de staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Bedrijfsactiviteiten in categorie 3.1 en 3.2 zijn alleen toegestaan als ze naar aard, omvang en hinderuitstraling gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten in categorie 2. De kortste feitelijke afstand tussen het bedrijventerrein en het plangebied bedraagt 15 meter. Daarmee wordt voldaan aan de minimale afstand van 10 meter die noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: Visuele projectie toekomstige woningen en invloedsgebieden omliggende bedrijven

4.2 Water

4.2.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het NWP 2016-2021 bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Het kabinet actualiseert in het nieuwe NWP het waterbeleid op een aantal terreinen.

  • Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deze deltabeslissingen, is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het NWP 2009-2015 en opgenomen in de actuele versie van het NWP voor de periode 2016-2021;
  • Het kabinet heeft de afgelopen jaren over verschillende beleidsterreinen afspraken gemaakt die raakvlakken hebben met water, zoals afspraken over energie (Energieakkoord), natuur (Natuurvisie), internationale inzet en vernieuwde bestuurlijke verhoudingen (SVIR, bestuursakkoord water en Deltaprogramma). Deze afspraken zijn verwerkt in het NWP en de betreffende beleidsdocumenten blijven van kracht;
  • Met de vaststelling van het NWP voldoet Nederland tevens aan de Europese eisen om actuele plannen en maatregelenprogramma's op te stellen volgens de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico (ROR) en de Kaderrichtlijn mariene Strategie (KRM)

Het NWP formuleert antwoorden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Nederland als aantrekkelijk waterrijk land met een hoge mate van veiligheid levert een positieve bijdrage aan het vestigingsklimaat.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht wetten zijn samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.

Hoogheemraadschap Hollandse Delta

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Hollandse Delta. Het waterbeleid van dit waterschap is neergelegd in het waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerprogramma (WBP) staan de doelen van het waterschap voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen, voldoende water, schoon water (inclusief de Europese Kaderrichtlijn Water) en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0007.png"

Afbeelding 7: Doelenboom waterbeheerprogramma

Het waterschap Hollandse Delta is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. In de keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning neerslag door nieuw verhard oppervlak tot afvoer te laten komen

Doorwerking plangebied

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. Deze paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Bestaande situatie

In de huidige situatie is in het plangebied 10.612m² verhard oppervlak aanwezig. Alle waterafvoeren zijn aangesloten op het gemengde stelsel ter plaatse. Er is niet tot nauwelijks sprake van infiltratie Grenzend aan het plangebied is aan de westzijde een hoofdwatergang aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0008.png"

Afbeelding 8: bestaande verharding plangebied

Toekomstige situatie

Er is sprake van een herontwikkeling waarbij de bestaande inrichting volledig wordt verwijderd. De school en de bedrijfsbebouwing komen te vervallen net als alle bij deze gebouwen behorende bestrating. Er worden 54 nieuwbouw woningen gerealiseerd met bijbehorende bovenwijkse voorzieningen. De Jan Lievenslaan wordt rechtgetrokken. Het totale verharde oppervlak bedraagt in de nieuwe situatie 11.042 m²

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0009.png"

Afbeelding 9: Toekomstige verharding plangebied

Hydrologisch Neutraal bouwen

Allereerst dient voorkomen te worden dat het hemelwater vervuild wordt. Vervuiling zal worden voorkomen door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen. Dit wordt getoetst bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. Verder zullen in alle standleidingen bladvangers worden aangebracht.

Bij hydrologisch neutraal bouwen wordt door het waterschap gekeken naar de toename van het verharde oppervlak. Dat is in dit geval 430 m². De grens voor de vergunningplicht ligt bij een toename van 500 m² zodat er geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. De omvang van de verhardingstoename is dermate klein dat er geen effect op de waterhuishouding wordt verwacht.

Watertoets   Huidige situatie   Beoogde situatie   Toename  
Verhard oppervlak (m2 )   10.612   11.042   430  
Vrijstelling aanlegvergunning (m2)       500  
Compensatieplicht       -70  

Tabel 2: Verharding plangebied (oude vs nieuwe situatie)

Convenant klimaatadaptief bouwen

De gemeente gaat uit van het convenant klimaatadaptief bouwen. Volgens dit convenant dient er 50 mm water in het plan geborgen en geïnfiltreerd te worden. Bij een toename van 430 m² aan verhardingen komt dit neer op een bergingsopgave van 21,5 m³.

Daarnaast moet er volgens het convenant 50% van de neerslag in het plangebied infiltreren. De totale verharding in het gebied beslaat 62,6% van de oppervlakte. Om 50% van de neerslag in het gebied te houden dient 17.628 = 8.814 m² onverhard te blijven of deels te worden aangesloten op een infiltratievoorziening. De totale verharding bedraagt 11.042 m². Hieruit volgt dat 2.228 m² van de verhardingen af moet wateren op de bodem.

In de praktijk zal dit gehaald worden doordat de terrassen in de tuinen van de bewoners afwateren op eigen grond. Het gaat hier dan om 2.436 m². Omdat hierbij geen rekening gehouden hoeft te worden met extreme buien kan de grond dit normaal gesproken goed aan.

Teneinde te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen dient het regenwater volgens het drietrapsbeleid vasthouden-bergen-afvoeren te worden bekeken.

  • Vasthouden van een klein deel van het hemelwater op de locatie is mogelijk. Binnen het plangebied kunnen in de openbare ruimte voorzieningen gemaakt worden waarin water geborgen kan worden. De terrassen in de tuinen wateren af op eigen grond zodat het water hier langzaam de bodem in trekt.

  • Bergen van hemelwater. De bergingsopgave voor extreme buien bedraagt 21,5 m³. Hiertoe kan in het openbaar groen een gebied van ca 80 m², 30 cm verlaagd worden aangelegd. Hierop dient dan tenminste 430 m² verhard oppervlak te worden aangesloten.

  • Afvoeren door infiltreren. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de grondslag ter plaatse vooral kleihoudend en zwak ziltig is. Deze grond is slecht doorlatend.

Conclusies watertoets

  • 1. Het plan leidt niet tot strijdigheid met belangen van het waterschap;
  • 2. De bergingsopgave bedraagt 21,5 m³ en deze kan en zal in het plan worden gerealiseerd;
  • 3. Voldaan kan worden aan de eis dat 50% van de jaarlijkse neerslag in het plangebied blijft;
  • 4. De grondslag in het gebied bestaat uit klei met een doorlatendheid die < 1,0 m/dag. Infiltratie is hierdoor slechts beperkt mogelijk. Er kan middels infiltratie niet voldaan worden aan de
    vereiste ledigingstijd van tenminste 24 h en ten hoogste 48 h.
  • 5. Indien gekozen wordt voor een open, bovengrondse waterberging dan dient door het bevoegd gezag geaccepteerd te worden dat deze meerdere dagen onder water kan staan;
  • 6. Indien bovenstaande niet acceptabel wordt geacht dan zal een ondergrondse voorziening gerealiseerd worden met een vertraagde afvoer van 2 l/s.
  • 7. Bij de bouw van de woningen moeten materialen gebruikt worden die op grond van het besluit bodemkwaliteit zijn toegestaan en daardoor geen bovenmatige verontreiniging van de bodem en het hemelwater kunnen veroorzaken.

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd met het waterschap Hollandse Delta. Uit dit overleg (d.d. juni 2020) is gebleken dat er geen watervergunning nodig is en dat het waterschap geen bezwaar heeft tegen de beoogde ontwikkeling. Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten: de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Wet natuurbescherming is de bescherming van soorten en gebieden vastgelegd.

Verantwoording soortenbescherming

De toets aan de natuurwetgeving is een getrapte toets. Allereerst is een quickscan flora en fauna (natuurtoets) nodig. De resultaten van de quickscan bepalen of een vervolgonderzoek uitgevoerd moet worden. Een voorbeeld van een vervolgonderzoek is een onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen of andere beschermde soorten. Het plan kan soms onder bepaalde voorwaarden worden uitgevoerd als er negatieve effecten worden verwacht, bijvoorbeeld door het nemen van maatregelen om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. Er is meestal een ontheffing nodig van de provincie als negatieve effecten niet voorkomen kunnen worden.

Verantwoording gebiedsbescherming

Vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn er natuurgebieden aangewezen die beschermd zijn. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden. Deze gebieden zijn uitgesplitst in Habitatrichtlijngebieden Vogelrichtlijngebieden. Binnen de diverse Natura 2000-gebieden komen een aantal stikstofgevoelige habitattypen voor.

Doorwerking plangebied

Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een toets aan de natuurwetging noodzakelijk. De eerste stap van een natuurtoets bestaat uit een quickscan flora en fauna. Aanvullend op de quickscan flora & fauna heeft een aanvullende schouw plaatsgevonden binnen het plangebied. Het samengevoegde rapport is toegevoegd als bijlage 2 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage. Ter verduidelijking wordt het plangebied onderverdeeld in de Langeweg 10, het groen in en direct rondom het plangebied en het schoolgebouw & garagebedrijf.

Conclusie Quickscan Flora & Fauna & Aanvullende schouw

Langeweg 10

Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van plangebied Lievenshof te Oud-Beijerland, wordt geconcludeerd dat de bungalowwoning (Langeweg 10) als verblijfplaats voor vleermuizen potentieel geschikt is. Ook is het voorkomen van huismussen niet geheel uit te sluiten. Ter plaatse dient derhalve aanvullend onderzoek naar zowel de vleermuis als de huismus uitgevoerd te worden. Planologisch wordt de bescherming van deze soorten geregeld middels een sloopvergunning. Deze sloopvergunning is opgenomen in artikel 4.6 van de regels.

Groen in en direct rondom het plangebied

Tevens kan niet worden uitgesloten dat zich in het groen in en direct rondom het plangebied, in de broedperiode nesten van algemene vogelsoorten bevinden. Het rooien van het groen dient derhalve buiten het broedseizoen plaats te vinden.

In het voorjaar van 2021 wordt het groen in en direct rondom het plangebied nogmaals gecontroleerd op de aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten. Op basis van de reeds uitgevoerde onderzoeken wordt de kans op vleermuizen en/of jaarrond beschermde nesten zeer klein geacht.

Schoolgebouw en garagebedrijf

Ter plaatse van het schoolgebouw en het garagebedrijf worden op basis van de quickscan en de aanvullende schouw geen beschermde soorten verwacht. Aanvullend onderzoek is hier dan ook niet noodzakelijk.

4.4 Stikstofdepositie

Voorheen diende op grond van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) – dat juli 2015 van kracht werd – berekend te worden of een nieuwe (bouw)activiteit leidde tot een significante toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Onder het PAS golden enkele drempel- en grenswaarden die bepaalden of een toename van stikstofdepositie significant was en zo ja, of er dan een meldingsplicht of een vergunningplicht gold. Door te rekenen met het voorgeschreven rekenprogramma AERIUS Calculator werd automatisch met die drempelwaarden rekening gehouden. In het geval van de meldingsplicht kon de planontwikkeling aanspraak kan maken op benutting van de ontwikkelingsruimte die voor een Natura 2000-gebied gold, totdat deze niet meer voorradig was.

Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 mag het PAS niet meer gebruikt worden als toestemmingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een toename van stikstofdepositie op (stikstofgevoelige habitattypen in) Natura 2000-gebieden. De drempel- en grenswaarden uit het PAS zijn daarmee ook niet meer van toepassing. Hierdoor kan een project met een geringe depositietoename van 0,01 mol/ha/jaar al vergunningplichtig zijn (artikel 2.7 en 2.8 Wnb). Oftewel, ook relatief kleinschalige projecten dienen zorgvuldig op hun stikstofdepositie getoetst te worden om aan Europese regelgeving te kunnen voldoen (en stand te houden bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in geval van een beroep).

Sinds de vernieuwing van AERIUS Calculator kan correct berekend worden of er überhaupt sprake is van stikstofdepositie op relevant Natura 2000-gebied. Daarbij dient zowel de realisatiefase als de gebruiksfase doorgerekend te worden.

Doorwerking plangebied

Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een stikstofberekening noodzakelijk. Zowel de gebruiksfase als de realisatiefase dient in kaart gebracht te worden. Het rapport is toegevoegd als bijlage 3 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage.

Conclusie Aerius - berekening

In dit onderzoek zijn voor de sloop van bestaande bebouwing en terreinverhardingen gevolgd door de herinrichting en bouw van 54 woningen in plangebied Lievenshof te Oud Beijerland de te verwachten stikstofdeposities ter plaatse van Natura 2000-gebieden berekend.

Uit de rekenresultaten blijkt dat er in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase op geen van de Natura 2000-gebieden een stikstofdepositie optreedt die groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de depositie van stikstof is er geen reden het initiatief te belemmeren.

Op grond van de beoordelingssystematiek hoeft er geen vergunning in het kader van de Wnb te worden aangevraagd.

4.5 Geluid

Wegverkeer

In de Wet geluidhinder is bepaald dat het bevoegd gezag bij vaststelling van een bestemmingsplan de wettelijke grenswaarden in acht moet nemen. Toetsing aan de ten hoogste toelaatbare belasting van de Wet geluidhinder vindt plaats per weg. Het geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer dient op de gevels van geluidsgevoelige objecten, zoals nieuwe of te wijzigen woningen in de geluidszone van een weg te voldoen aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorheen: voorkeursgrenswaarde). Deze bedraagt 48 dB, indien dit geluidsniveau wordt overschreden kan de gemeente een hoger geluidsniveau toestaan de zogenaamde "Hogere waarde". De hogere waarde mag enkel worden verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat bron-, overdrachts- of gevelmaatregelen om het geluidsniveau terug of onder de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te brengen niet mogelijk is. Aan de hogere waarde is een maximum verbonden. Voor de nieuwbouw van woningen in binnenstedelijke situaties is dit 63 dB en in buiten stedelijke situaties is dit 53 dB. Deze niveaus zijn na aftrek van de correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Industrielawaai 
Op basis van artikel 40 van de Wet geluidhinder kunnen (delen van) industrieterreinen worden aangewezen als gezoneerd industrieterrein met een zonegrens. Dit betreft industrieterreinen waarop zich gronden bevinden die zijn aangewezen voor mogelijke vestiging van zogenaamde "zware lawaaimakers" als genoemd in artikel 41 lid 3 van de Wet geluidhinder en artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Buiten de zonegrens mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB niet te boven gaan. De op 1 januari 2007 geldende ten hoogste toelaatbare geluidsbelastingen voor woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen – vastgelegd in eerder genomen besluiten – blijven gelden. 

Spoorverkeerslawaai

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de geluidszone van een spoorweg valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone (Wgh artikel 77). Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarde genoemd in de Wgh, of indien het bevoegd gezag een besluit heeft genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Luchtverkeerslawaai

Op grond van artikel 8.30a van de Wet luchtvaart stelt de minister elk vijfde kalenderjaar een geluidsbelastingkaart vast. Die heeft betrekking op de geluidsbelasting overdag (Lden) en 's nachts (Lnight)) veroorzaakt door de luchthaven op woningen en bij Algemene Maatregel van Bestuur aan te wijzen categorieën van andere geluidgevoelige gebouwen.

Doorwerking plangebied

Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 4 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage.

Het plangebied ligt niet binnen de geluidscontouren van een belastende industrie (paragraaf 4.1), een spoorweg en/of luchtvaartverkeer. Zoals in paragraaf 4.1 ook toegelicht wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel ingegaan op industrielawaai.

Wegverkeerslawaai

Gevels

Uit de berekeningsresultaten blijkt op de gevels van de nieuwe woonbestemming een geluidbelasting wegverkeerslawaai van ten hoogste 65 dB. Daar waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden worden dove gevels toegepast. In het akoestische onderzoek zijn de betreffende gevels weergegeven.

In de resterende waarneempunten wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor verschillende gevels is een aanvraag 'hogere waarde' noodzakelijk, ook deze gevels worden in het akoestische onderzoek weergegeven. Met gevelmaatregelen moet het woon- en leefklimaat binnen de woningen worden gewaarborgd.

Geluidsluwe buitenruimte

De gemeente Hoeksche Waard stelt als aanvullende eis dat elke woning moet beschikken over een geluidluw gedeelte in de achter- of zijtuin. Uit de rekenresultaten blijkt dat bij een aantal gevels niet aan de eis met betrekking tot de geluidluwe gevel kan worden voldaan.

In dat kader is een onderzoeksvariant opgesteld waarbij het wegdek van het westelijke deel van de Rembrandstaat (wegvak tussen rotonde en de Jan Lievenslaan) én de Jan Lievenslaan wordt voorzien van een geluidreducerend wegdek. De reductie van de geluidemissie van dit wegdek ten opzichte van de bestaande aanwezige klinkerbestrating is circa 5 dB. Voor enkele waarneempunten, weergegeven in het akoestische onderzoek, is een aanvraag om een ‘hogere waarde’ na maatgelen noodzakelijk.

Industrielawaai

Aan de zuidzijde van het plangebied liggen op circa 19 meter afstand enkele bedrijven. Met betrekking tot de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering (paragraaf 4.1) blijkt dat deze bedrijfsfuncties in de maximaal toegestane milieucategorie 2, voldoen aan richtafstanden voor milieuzonering. Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden kan verdere toetsing en nader onderzoek achterwege blijven.

Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is toch een beknopte kwalitatieve inventarisatie gedaan naar de mogelijke geluidsbelasting van deze bedrijven. Hierbij is specifiek gekeken naar eventuele maximale geluidniveaus in de nachtperiode. Uit onderzoek blijkt dat er ter plaatse van de toekomstige woningen geen relevante geluidsbelasting ontstaat. Daarmee is zowel een acceptabel woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners als de bedrijfsvoering van de bedrijven voldoende geborgd.

Conclusie 

Ten aanzien van het gemeentelijke geluidbeleid beschikt, ondanks de extra geluidreducerende maatregelen niet elke woning over een volledig geluidluwe gevel op de twee en derde bouwlaag. In het plan zijn alle redelijkerwijs uit te voeren voorzieningen getroffen de geluidbelasting zo laag mogelijk te houden. Voor de tweede en derde bouwlaag van de woningen waar niet wordt voldaan, wordt een ontheffing conform hoofdstuk 3.8 Afwijking van het beleid noodzakelijk geacht. Het belang van woningbouw verantwoord afwijking van het gemeentelijke geluidbeleid. Toekomstige bewoners zullen bij de aankoop van de woning gewezen worden op het geluidsniveau en de genomen maatregelen.

In het kader van de aanvraag bouwvergunning zal de vereiste karakteristieke geluidwering moeten worden getoetst. Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid en vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.6 Bodem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten regels moeten stellen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels zijn nodig om voor een goede ruimtelijke ordening te zorgen. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming moeten zijn. Een historisch onderzoek kan worden uitgevoerd om te bepalen of de bodem een planontwikkeling in de weg staat. Dit onderzoek kan aangevuld worden met een nader bodemonderzoek. Het is niet toegestaan om te bouwen op vervuilde grond.

Sinds 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht. Bij het toepassen van grond en bagger hanteert dit besluit een toets. De bodem moet met de gebruiksfunctie in balans zijn. Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is duurzaam bodembeheer. De bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu moet in balans zijn met gebruik van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen. Te denken valt aan woningbouw of het aanleggen van wegen. Er moet bij plannen rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Dit is bepaald in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

 

Doorwerking plangebied

Om de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan aan te tonen is het noodzakelijk om de bodemkwaliteit in kaart te brengen. Het plangebied is in het verleden en het heden mogelijk verontreinigd geraakt. Doelstelling van het onderzoek is vast te stellen of de bodemkwaliteit binnen het plangebied passend is bij een woonfunctie.

Het plangebied kent verschillende gebruiken in de bestaande situatie. Ten aanzien van het bodemonderzoek is het plangebied derhalve opgedeeld in de 'Schoollocatie' en de 'Garagelocatie'. De rapporten van beide verkennende bodemonderzoeken zijn toegevoegd als (respectievelijk) bijlages 5 en 6 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.

Beide verkennende bodemonderzoeken zijn aangevuld omdat bij nadere beoordeling van historische topografische kaarten is gebleken dat binnen het plangebied twee watergangen aanwezig zijn geweest. De betreffende watergangen zijn gedempt met onbekend materiaal waardoor de bodem ter plaatse verdacht is met betrekking tot het voorkomen van verontreiniging. De aanvullende onderzoeken zijn toegevoegd als bijlages 7 en 8.

In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit de onderzoeken kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportages.

Conclusies verkennend en aanvullend bodemonderzoek 'Schoollocatie'

Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Jan Lievenslaan 1 te Oud Beijerland, kadastraal bekend als gemeente Oud Beijerland, sectie C, nummers 5081 & 5082, blijkt dat:

  • de kolengruis en baksteenhoudende bovengrond licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en OCB;
  • de ondergrond is licht verontreinigd met lood;
  • in het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • in géén van de boringen ter plaatse van de gedempte watergang is dempingsmateriaal en/of verontreiniging aangetroffen.


Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de toekomstige woonfunctie. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tegen de toekomstige functie en woningbouw binnen het plangebied zijn geen milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

Conclusies verkennend en aanvullend bodemonderzoek 'Garagelocatie'

Uit de resultaten van het aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op het perceel Rembrandtstraat 2 en Langeweg 10 te Oud Beijerland, kadastraal bekend als gemeente Oud Beijerland, sectie C, nummer 4580, blijkt dat:

  • de bovengrond ter plaatse van de olieopslag in de container en de wasplaats met olieafscheider licht verontreinigd is met minerale olie. In het grondwater zijn geen verontreinigingen met minerale olie en BTEXN aangetoond;
  • de puinlaag op het westelijk terreindeel niet verder noordelijk aanwezig is tot de lijn van de achtergevel. Aangezien het een puinverharding betreft is er geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. De betreffende puinverharding dient voorafgaand aan de werkzaamheden afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. Vooraf dient wel een melding verricht te worden aan het ILT;
  • het grondwater ter plaatse van de inpandige olieopslag niet verontreinigd is met minerale olie en BTEXN;
  • de ondergrond en het grondwater ter plaatse van het voormalige tankcluster niet verontreinigd zijn met minerale olie en/ of BTEXN;
  • op het terreindeel rondom de woning de grond licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • in géén van de boringen ter plaatse van de gedempte watergang is dempingsmateriaal en/of verontreiniging aangetroffen.


Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de toekomstige woonfunctie. De uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tegen de toekomstige functie en woningbouw binnen het plangebied zijn, na verwijdering van de puinverharding, geen milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Het nationale beleid voor archeologie is afkomstig uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd. Dit is gedaan in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007. Hiermee zijn een aantal wetten gewijzigd. Dit zijn onder andere de Monumentenwet (1988), de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Sinds de Wamz hebben gemeenten een zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is ook verwerkt in de Erfgoedwet sinds 1 juli 2016. In de toekomst zal de zorgplicht verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Het archeologisch erfgoed in de bodem moet zoveel mogelijk behouden worden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Dit moet gedaan worden met archeologisch onderzoek. Het archeologisch belang moet vanaf het begin meewegen in de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Doorwerking plangebied

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In de regels is bepaald dat er alleen ontwikkelingen toegestaan zijn mits kleiner dan 500 m2 en/of de werkzaamheden niet dieper reiken van 0,5 meter onder het maaiveld. De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt overschrijd beide drempelwaardes.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een archeologisch bureau - en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 9 aan de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf worden de conclusies uit het onderzoek kort toegelicht, voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de bijgevoegde rapportage.

Conclusies archeologisch bureau - en verkennend booronderzoek

De top van de laagopeenvolging in het plangebied bestaat uit recente opgebracht materiaal (cunetzand) en/of een verstoorde laag met daarin onder andere baksteenpuin en kachelslik. In twee boringen is een recent gedempte sloot, die voor het eerst op de topografische kaart ca. 1940 is afgebeeld, aangetroffen. Ter plaatse van de huidige bebouwing is de grond verstoord tot een diepte van 0,5 tot 1 m -mv. Bij het verkennende booronderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten.

Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied per periode een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Op basis van het veldonderzoek is geconcludeerd dat in het plangebied geen archeologische resten binnen 4 m -mv worden verwacht. De uitvoering van de plannen hebben dan ook geen consequenties voor eventueel aanwezige archeologische resten.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek heeft de gemeente Hoeksche Waard het selectiebesluit genomen om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen plannen. Binnen de geplande verstoringsdiepte van 1,23 m beneden maaiveld worden geen archeologische resten in het plangebied verwacht. Het verkennende booronderzoek heeft aangetoond dat archeologisch relevante niveaus niet (meer) in het plangebied aanwezig zijn tot in ieder geval 4 m -mv. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.7.2 Cultuurhistorie

In de ruimtelijke ordening moet de cultuurhistorie worden afgewogen. Het Rijk heeft in 2009 hiervoor een aanzet gegeven in de Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Het Rijk stelt dat de cultuurhistorie moet worden verantwoord in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. De Bro is samen met andere wetten al eerder aangepast op 17 juni 2011. Zo zijn ook het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Dit sluit aan op de vaststelling van de Wijzigingswet Monumentenzorg 1988. Ook sluit het aan op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in mei 2011. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen. Dit is met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waar de voorbereiding van een bestemmingsplan aan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd. In deze beschrijving moet worden aangegeven hoe er met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Ook moet het aangeven hoe er met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.

Er dient een beschrijving over de cultuurhistorische waarden worden opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Deze beschrijving moet toelichten hoe er met aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied wordt omgegaan. Dit betreft ook de cultuurhistorische waarden in de grond. Daarnaast moet er ook gekeken worden of er monumenten in het gebied zijn. De opsteller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan naar alleen archeologie. Ook het facet historische (steden)bouwkunde dient te worden meegenomen in de belangenafweging. Daarnaast gaat het ook om het facet historische geografie. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

De Erfgoedwet bundelt wet- en regelgeving op het gebied van het cultureel erfgoed in Nederland in één wet. De wet is van kracht sinds 1 juli 2016 en gaat over het behoud en beheer van cultureel erfgoed. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving is overgenomen in de Erfgoedwet. Dit betreffen de Monumentenwet en de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast is de aanwijzing van Rijksmonumenten overgenomen. Ook is overgenomen wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet over het cultureel erfgoed. Deze heeft betrekking op de museale objecten, musea, monumenten, en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten. Deze hadden elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat deze beschermingsniveaus worden gehandhaafd. Dit zijn de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. De Omgevingswet wordt naar verwachting in 2022 ingevoerd.

Doorwerking plangebied

Binnen de kern Oud-Beijerland komen geen cultuurhistorische waarden voor zoals rijks- en gemeentelijke monumenten of beschermde stads- dorpsgezichten. Ook binnen het plangebied is geen sprake van deze waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling van 54 woningen.

4.8 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen. Deze wet wordt ook wel de Wet luchtkwaliteit (Wlk) genoemd. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor de volgende stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordening vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Stof     Toetsing van     Grenswaarde     Geldig    
Stikstofdioxide (NO2)     Jaargemiddelde concentratie     40 µg/m³     Vanaf 2015  
Fijn stof (PM10)     Jaargemiddelde concentratie     40 µg/m³     vanaf 11 juni 2011    
    24-uurgemiddelde concentratie     max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³     vanaf 11 juni 2011    

Tabel 3: Grenswaarden NO2 en PM10

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied. Met grof stof wordt rekening gehouden bij de milieuzonering en wordt niet in het kader van luchtkwaliteit meegenomen

Besluit Niet in Betekende Mate (NIBM)

In dit besluit is precies bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10;
  • Een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg of niet meer dan 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Doorwerking plangebied

Op basis van de NSL - monitoringstool kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie van voldoende kwaliteit is. De ontwikkeling van 54 woningen valt binnen het NIBM - besluit, op voorhand kan daarom gesteld worden dat de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit ook in de beoogde situatie van voldoende kwaliteit is. Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0010.png"

Afbeelding 10: luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het plangebied is rood omlijnd (via NSL Monitoring)

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid voor de omgeving van een inrichting met gevaarlijke stoffen en/of transport van gevaarlijke stoffen. Elk nieuw ruimtelijk plan moet volgens de Wet ruimtelijke ordening getoetst worden aan de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarbij kunnen de volgende bronnen worden onderscheiden:

  • Inrichtingen: risico's van onder andere tankstations met LPG, gevaarlijke stoffen (PGS-15)- opslagplaatsen en ammoniakkoelinstallaties;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over de weg;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per spoor;
  • Transport van gevaarlijke stoffen over het water;
  • Transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een denkbeeldige persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De norm (één op één miljoen per jaar) geldt voor kwetsbare objecten als grenswaarde en voor beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Dit betekent dat er als gevolg van een ongeval - in theorie - per jaar slechts één persoon op een miljoen mensen mag overlijden.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans op een ongeval met veel dodelijke slachtoffers. Hierbij wordt gekeken naar de werkelijk aanwezige bevolking en de verspreiding van die bevolking rond een risicobron.

Bepaald wordt hoe groot de kans is op tien, honderd of meer slachtoffers tegelijk onder die bevolking. Groepsrisicoberekeningen beogen maatschappelijke ontwrichting inzichtelijk te maken. Het groepsrisico is afhankelijk van de omvang van het ongeval. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet het groepsrisico worden verantwoord (VGR). Vanzelfsprekend speelt de hoogte van het groepsrisico een rol, ook de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid maken onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. De risicomaten zijn vastgelegd in diverse besluiten en beleidsnota's.

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen, zoals deze op dit moment luiden (REVI II), zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd.

De normstelling voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (voor zowel weg, spoor als water) is gebaseerd op de Nota Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) die reeds is vervallen. Deze wet is opgevolgd door de Wet basisnet. Voor buisleidingen geldt sinds 1 januari 2012 de regeling 'Besluit externe veiligheid buisleidingen'

Doorwerking plangebied

Het plaatsgebonden risico van 10-6 contour is niet aan de orde binnen het plangebied. Alle risicobronnen zijn ver verwijderd van de beoogde ontwikkeling, waardoor het plangebied niet in de veiligheidszones ligt. Op onderstaande uitsnede van de risicokaart is het plangebied met paars kader weergegeven, géén van plaatsgebonden risico contouren reikt tot over het plangebied.

Het groepsrisico zal met de ontwikkeling afnemen. De maximale hoeveelheid mensen die in de huidige situatie bij de bedrijven en in de school aanwezig kunnen zijn is ruim groter dan in de toekomstige woningen. Indien het aantal mensen binnen het plangebied niet toeneemt, is een nadere toets aan het groepsrisico niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart (plangebied weergegeven met paarse cirkel)

4.10 Verkeer en parkeren

Het plangebied ligt aan reeds bestaande infrastructuur, namelijk de Jan Lievenslaan. Het plangebied wordt ontsloten via de reeds aanwezige ontsluiting. Daarnaast wordt een extra ontsluiting toegevoegd via de Rembrandtstraat. Deze weg ontsluit een doodlopende straat. Gezamenlijk voorziet de bestaande en toekomstige infrastructuur in voldoende capaciteit om het toekomstige gebruik op te vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0012.png" Afbeelding 12: Toekomstige situatie + geplande parkeerplaatsen.

Parkeren

Bij het parkeren worden de normen van de Nota Parkeernormen Oud-Beijerland 2016 gehanteerd. De gemeente Hoeksche Waard neemt de kencijfers uit de CROW-publicatie 317 over voor het bepalen van de parkeerbehoefte die de diverse daarin onderscheiden functies oproept. Deze publicatie en met name de daarin aangegeven kencijfers maakt daarmee onderdeel uit van deze Nota Parkeernormen.

De aanbevelingen van het CROW nemen de vorm aan van kencijfers. Deze kencijfers zijn gebaseerd op (literatuur)onderzoek en praktijkervaringen van gemeenten in het hele land. Hierbij worden betrekkelijk ruime bandbreedten aangegeven en wordt een onderscheid gemaakt naar een aantal verschillende gebieden binnen en buiten de kom (centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied). Uit studies blijkt namelijk dat functies in centrumgebieden een lagere parkeervraag oproepen dan functies elders binnen de bebouwde kom en daarbuiten. Het plangebied ligt in het gebied dat is geclassificeerd als 'rest bebouwde kom'.

Verder maakt het CROW onderscheid tussen gemeenten in Nederland al naar gelang hun mate van stedelijkheid (van zeer sterk stedelijk tot niet stedelijk). Een grotere mate van verstedelijking geeft een geringere parkeerbehoefte. Oud-Beijerland is volgens deze indeling te beschouwen als matig stedelijk.

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt in het zuiden van de bebouwde kom van Oud - Beijerland, daarmee valt het plangebied binnen de categorie 'rest bebouwde kom'. De totale parkeerbehoefte volgt uit onderstaande tabel.

Woningtype   Parkeernorm   Aantal eenheden   Parkeerbehoefte  
Huur, huis, vrije sector   1,9   18   34,2  
Koop, huis, tussen/hoek   1.9   36   68,4  
Totaal       102,6  

Tabel 4: Parkeerbalans Lievenshof (actualiseren)

De totale parkeerbehoefte bedraagt 102,6 parkeerplaatsen, afgerond 103. In het stedenbouwkundig plan is voorzien in parkeerplaatsen op privéterrein en in openbaar gebied. De CROW heeft bepaald dat privé parkeerplaatsen niet altijd éénzelfde weging hebben omdat deze niet vrij uitwisselbaar zijn. Een openbare parkeerplaats kan namelijk altijd gebruikt worden wanneer één auto vertrekt, een privé parkeerplaats niet. In onderstaande tabel is inzichtelijk gemaakt of er op basis van het stedenbouwkundig plan voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.

Parkeervoorziening   Feitelijk aantal   Wegingsfactor   Aantal eenheden   Theoretisch aantal parkeerplaatsen  
Enkele oprit zonder garage   1   0,8   8   6,4  
Dubbele oprit zonder garage   2   1,7   5   8,5  
Totaal privé terrein         14,9  
 
Openbaar gebied   1   1   88   88  
 
Totaal plangebied     102,9  

Tabel 5: Parkeervoorziening Lievenshof

Op basis van bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het plangebied voorziet in afgerond 103 parkeerplaatsen. Er worden in totaal 103 parkeerplaatsen gerealiseerd waarvan 15 op eigen terrein en 88 in openbaar gebied. Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden om de parkeerbehoefte te voorzien.

De woningen zijn goed te bereiken via de ontsluitingen op de Jan Lievenslaan en de Rembrandtstraat. Met toepassing van de juiste parkeernormen en rekenmethodiek is bovendien aangetoond dat in voldoende parkeerplaatsen voorzien kan worden. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

4.11 Kabels en leidingen

Er kunnen planologische relevante kabels en/of leidingen in het plangebied liggen. Ze kunnen ook in de omgeving voorkomen. Voorbeelden zijn hoofdnutsvoorzieningen. Dit kunnen leidingen voor het transport van giftige, brandbare en/of ontplofbare stoffen zijn. Daarnaast zijn aardgasleidingen, hoogspanningsleidingen en afvalwaterleidingen ook voorbeelden. Deze leidingen worden bestemd als ze voorkomen in het gebied. Met het geldende bestemmingsplan kan worden vastgesteld welke maatregelen, overleggen en/of rapporten nodig zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan dan vastgesteld worden welke maatregelen, overleggen en/of rapporten noodzakelijk zijn om een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk te maken.

Doorwerking plangebied

Op basis van de vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Hoeksche Waard kan geconcludeerd dat er in en nabij het plangebied geen planologisch relevante kabels en /of leidingen aanwezig zijn. Overige kabels zullen bij start van de graaf - en werkzaamheden middels een klic - melding inzichtelijk gemaakt worden.

4.12 Duurzame ontwikkeling

Duurzaamheid beperkt zich niet enkel tot de realisatie van slimme installaties en een warme jas om de huizen. Het start al bij de stedenbouw. Een plan dat perfect aansluit op zijn locatie met een eigen identiteit en karakter heeft meer toekomstwaarde. Bovendien voelen de bewoners zich fijner waar de leefkwaliteit hoog is. Om deze reden is het van belang dat er aandacht wordt besteed aan de inrichting van de buitenruimte. In Lievenshof wordt dit gedaan door de openbare ruimte voldoende maat te geven en het integreren van groen.

Ook dieren en planten moeten goed kunnen gedijen in hun omgeving. Zo wordt gebruik gemaakt van beplanting die zowel beschutting biedt aan dieren als voedsel is voor insecten. Waar mogelijk worden in de toekomstige bebouwing nestkasten gerealiseerd waardoor veilige broedplaatsen voor vogels ontstaan. De nieuwe bewoners zullen bovendien geadviseerd worden hun tuin niet volledig te verharden.

Naast de ruimtelijke kwaliteit, stedenbouwkundige inpassing, architectonisch verschijning en sociale waarden, zal duurzaamheid ook in de technische uitwerking de nodige aandacht krijgen. Door middel van slimme technieken worden energiezuinige woningen met een lage maandelijkse energielast gerealiseerd. Onderstaande afbeelding laat goed zien welke duurzaamheidsmaatregelen in het plangebied worden toegepast. Alle woningen worden energiezuinig uitgevoerd met een energieprestatie coëfficiënt van nul (EPC=0).

afbeelding "i_NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01_0013.png"

Afbeelding 13: Duurzaamheidsdoelstelling Lievenshof

4.13 Vormvrije mer-beoordeling

Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r. De Wm is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit de C- en D-lijst geldt een m.e.r.-plicht. Bij sommige ontwikkelingen met activiteiten uit de D-lijst is een vormvrije m.e.r.-plicht mogelijk. Als een voorgenomen ontwikkeling activiteiten bevat zoals opgenomen in de D-lijst van het besluit m.e.r. (kolom 1), maar beneden de drempelwaarden in deze lijst ligt (kolom 2) dan is er een vormvrije m.e.r. mogelijk. Er dient bij elke m.e.r.-vorm een aanmeldnotitie te worden opgesteld. In overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit wordt beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08).

Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.

Doorwerking planinitiatief

Het type en omvang van een ontwikkeling, die relevant zijn in het kader van het Besluit m.e.r., staan beschreven in bijlage C en D, onder de kolom 'drempelwaarde' van het Besluit m.e.r. Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling in de vorm van een aanmeldnotitie worden opgesteld.

De ontwikkeling van 54 woningen valt onder de activiteit "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" zoals opgenomen in bijlage D onder D11.2 in de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage. Geen van de genoemde drempelwaarden uit kolom 2 wordt overschreden.

De vormvrije m.e.r. - beoordeling is toegevoegd als bijlage 10 aan voorliggend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het krachtens artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van het overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Regels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Het hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. De definities van de begrippen sluiten aan bij de regels van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Wonen' van de gemeente Hoeksche Waard. Ook sluiten ze aan bij de eisen van de SVBP2012. De 'Begrippen' geven aan wat in de regels van het bestemmingsplan met bepaalde termen wordt bedoeld en de 'Wijze van meten' geven aan hoe men moet meten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende enkelbestemmingen

De enkelbestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is in het bestemmingsplan opgenomen voor de woonstraten, paden en voet- en rijwielpaden. Daar bijbehorend kunnen parkeer-, waterhuiskundige-, groen- en nutsvoorzieningen worden gebouwd. Verder schrijven de bouwregels voor dat gebouwen niet zijn toegestaan in deze bestemming. Kleinere bouwwerken kunnen worden aangelegd door middel van een omgevingsvergunning. Deze bestemming is specifiek ook opgenomen voor de nieuwe Jan Lievenslaan die het gebied tussen de twee woonblokken.

De enkelbestemming 'Wonen is in het bestemmingsplan opgenomen om het gewenste woonmilieu te realiseren. Wonen is de hoofdfunctie binnen het plangebied. In de bouwregels (en op de verbeelding) zijn onder andere de maximale goot - en bouwhoogte opgenomen en zijn tevens regels opgenomen voor de bouw van aan - en bijgebouwen.

Op basis van uitgevoerde archeologisch onderzoek is geadviseerd om het plangebied archeologisch gezien vrij te geven voor het bouwplan. De gemeente Hoeksche Waard heeft voorafgaand aan de vaststelling van voorliggend ontwerpbestemmingsplan een selectiebesluit genomen waarmee het plangebied is vrijgegeven voor de beoogde ontwikkeling. Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek is een nieuwe dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegevoegd waarmee de archeologie waarden beschermd blijven.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

De algemene regels bestaan uit de volgende regels:

De Anti-dubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het burgemeester en wethouders in het gehele plangebied nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken. Het college kan dit doen ten behoeve van bijvoorbeeld een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

De 'Algemene gebruiksregels' bepalen het plangebied en den aanwezige bebouwing niet gebruikt mogen worden ten behoeve van een seksinrichting of ee coffeeshop.

De derde algemene bepalingen betreffen de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regels bepalen dat burgemeester en wethouders middels omgevingsvergunning mag afwijken van hetgeen het bestemmingsplan bepaalt voor bijvoorbeeld het vergroten van de bouwhoogte van bouwwerken (geen gebouwen) tot een maximum van tien procent. Burgemeester en wethouders verlenen zulk omgevingsvergunning echter pas indien door die omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woon- en milieusituatie, de sociale en de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Voorts bevat het bestemmingsplan ook 'Algemene wijzigingsregels'. Deze regels bepalen dat burgemeester en wethouders onder voorwaarden het bestemmingsplan kunnen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Tot slot bepalen de 'Overige regels' dat voor dit bestemmingsplan geldt dat de parkeernormen zoals door de gemeente Hoeksche Waard gehanteerd, moeten worden nageleefd en het bestemmingsplan daar rekening mee moet houden in de uitvoering ervan.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk omvat standaard overgangsrecht en de slotregel conform artikel 3.2.1 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid van de Wro moet de gemeente raad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12 tweede lid, onder a van de Wro, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform 6.2.3 en 6.2.4 van het Bro zijn opgenomen.

Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid van de Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 van de Wro).

Op basis van een uitgevoerde planschaderisicoanalyse kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet zal leiden tot een vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak. Het is niet aannemelijk dat een verzoek tot planschade toegewezen zal worden. Het aspect planschade heeft geen invloed op de economische uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Het ontwerpbestemmingsplan is gelijktijdig met de ter inzagelegging toegezonden aan diverse overleginstanties in het kader van het vooroverleg. Er zijn geen vooroverleg reacties binnengekomen gedurende de zienswijze periode.

Zienswijzen

Op grond van het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht is het college bevoegd om de formele bestemmingsplanprocedure te starten door het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen en éénieder de gelegenheid te geven daarover zienswijzen in te dienen.

Na het besluit van het college is het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd. Binnen deze termijn zijn in totaal 2 zienswijzen binnengekomen bij de gemeente. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Nota Zienswijzen. In de Nota Zienswijzen istevens toegelicht waarom een ingediende zienswijze wel/niet tot aanpassing van het plan heeft geleid. De Nota Zienswijzen is als bijlage 11 aan de toelichting van het vastgestelde bestemmingsplan worden toegevoegd.