direct naar inhoud van Regels
Plan: Lievenshof
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPLievenshof-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Lievenshof' met identificatiecode NL.IMRO.1963.BPLievenshof- VG01

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aan- en uitbouw

een uitbreiding van het hoofdgebouw die, wat afmetingen betreft, ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit uitgeoefend door de hoofdbewoner, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 archeologische deskundige

De regioarcheoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.10 archeologisch onderzoek

Een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden, overeenkomstig de onderzoeksmethoden zoals geadviseerd in FAMKE, verricht door een daartoe bevoegde instantie conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen.

1.12 archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de kans op het voorkomen van archeologische overblijfselen uit de vroegere tijd en als zodanig wetenschappelijk van belang zijn en het cultuurhistorische erfgoed vertegenwoordigen

1.13 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.14 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, met een aan dat hoofdgebouw ondergeschikte functie.

1.19 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.28 erfbebouwing

de bij een hoofdgebouw behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.31 horeca

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  • Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  • Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alcoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  • Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse.

1.32 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.33 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.

1.35 peil
  • 1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van aansluitende, afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;

Een en ander voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.36 rapport

Een schriftelijke weergave (document) van een archeologisch onderzoek, dat is uitgevoerd door een gekwalificeerd archeologisch onderzoeksbureau. Het archeologische onderzoek kan worden voorafgegaan door een door burgemeester en wethouders goedgekeurd PvE.

1.37 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of daarmee naar de aard en omvang vergelijkbare activiteiten, in de vorm van seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een seksclub of parenclub;
  • e. al dan niet in combinatie met elkaar of in combinatie met een sekswinkel.

1.38 voorgevel

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel van een gebouw, op 1 m boven peil, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt op basis van bijvoorbeeld specifieke (omgevings)kenmerken, zoals de aanwezigheid van de hoofdentree van het gebouw.

1.39 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers.

1.40 weg

een voor openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeerterreinen.

1.41 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.42 zijdelingse perceelsgrens

de grens tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse bouwperceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk waar die afstand het kortst is.

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, dakkapellen, en overstekende daken en bouwlagen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken en busstroken;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, blusvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, en nutsgebouwen met een oppervlakte van ten hoogste 15 m2, worden gebouwd;
  • b. ten behoeve van speelvoorzieningen bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor de bouw van gebouwen tot een oppervlak van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 4 m mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor evenementen niet toegestaan.
  • b. Onverminderd het bepaalde in lid 3.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor standplaatsen niet toegestaan.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat. Het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement worden mede hieronder begrepen.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van standplaatsen, onder de voorwaarde dat geen onnodige overlast voor omwonenden ontstaat.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, daaronder begrepen een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder mede begrepen gastouderopvang;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, verkeersvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend grondgebonden en beneden-bovenwoningen worden gebouwd;
  • b. de maximale goot - en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 en 11 meter tenzij op de verbeelding anders aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de maximale goot - en bouwhoogte 11 m;
  • d. de diepte van hoofdgebouwen bedraagt maximaal 12 m.

4.2.2 Erfbebouwing op het voorerf
  • a. Op de gronden gelegen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning zijn uitsluitend aan- en uitbouwen in de voorgevel en erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan waarbij geldt dat:
    • 1. aan- en uitbouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden;
    • 2. de diepte gemeten uit de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1,5 m;
    • 3. de afstand tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 1,5 m.
    • 4. de breedte niet meer mag bedragen dan 75% van de breedte van de voorgevel;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,3 m met een maximum van 4 m;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 4 m bedraagt;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van het voor-, zij- en achtererf met een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m²: 50 m²;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m² en 750 m²: 62,5 m²;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m² en 1.000 m² : 75 m²;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m²: 100 m²;
  • e. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1 m bedraagt.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden geldt dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • b. ten behoeve van speelvoorzieningen bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 4 m.

4.2.4 Erfbebouwing op het zij- en achtererf
  • a. Op de gronden gelegen op 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen, erfafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarbij geldt dat:
    • 1. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, ten hoogste 3,5 m bedraagt;
    • 2. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, ten hoogste 2,5 m bedraagt;
    • 3. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot perceelsgrenzen 0 of ten minste 1 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,3 m met een maximum van 4 m;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen ten hoogste 4 m bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 3 m bedraagt;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van de gezamenlijke oppervlakte van het voor-, zij- en achtererf met een maximum van:
    • 1. voor percelen met een oppervlakte die kleiner is dan 500 m²: 50 m²;
    • 2. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 500 m² en 750 m²: 62,5 m²;
    • 3. voor percelen met een oppervlakte die ligt tussen 750 m² en 1.000 m² : 75 m²;
    • 4. voor percelen met een oppervlakte die groter is dan 1.000 m²: 100 m²;
  • g. de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 3 m bedraagt;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 m bedraagt.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Nokverhoging

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 onder b en c teneinde nokverhogingen op hoofdgebouwen met een symmetrisch zadeldak mogelijk te maken, waarvan de hoogte tussen de nok en de bovenkant van de zoldervloer kleiner is dan 2,1 m en het dakvlak zich uitstrekt over maximaal één bouwlaag, met dien verstande dat:

  • a. de dakopbouw over de volle breedte van de woning moet worden gerealiseerd;
  • b. de dakopbouw op de achterzijde van het dakvlak wordt gebouwd;
  • c. het dwarsprofiel voldoet aan de volgende maatvoering:
    • 1. de afstand tussen de onderkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient ten minste 0,85 m te bedragen;
    • 2. de afstand tussen de bovenkant van het glas en het vloerpeil van de zoldervloer dient maximaal 2 m te bedragen;
    • 3. de afstand tussen de buitenkant van het kozijn en de buitenkant van het buitenspouwblad dient, horizontaal gemeten, ten minste 1 m te bedragen;
    • 4. de onderkant van het kozijn dient direct aan te sluiten op het dakvlak van de woning;
    • 5. het korte dakvlak van de dakopbouw dient evenwijdig te lopen aan het eronder gelegen bestaande dakvlak;
    • 6. de daklengte dient ten minste 0,8 m te bedragen.

4.3.2 Dakopbouwen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 teneinde dakopbouwen, anders dan bedoeld in lid 4.3.1, op hoofdgebouwen mogelijk te maken, met dien verstande dat:

  • a. het een dakopbouw betreft op een dak waarvan de hellingshoek kleiner is dan 30° op grondgebonden woningen in rijen van drie woningen of meer, dan wel;
  • b. het een dakopbouw betreft ter vervanging van de bestaande dakopbouw mits de maatvoering niet wordt gewijzigd;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het bestaande straatprofiel en/of cultuurhistorische waarden.

4.3.3 Algemene voorwaarden voor afwijking

De in lid 4.3.1 en 4.3.2 genoemde omgevingsvergunningen voor afwijken kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het samenhangende straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. Binnen de bestemming is de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de voor beroepsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 45 m²;
    • 2. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
    • 3. detailhandel en horeca zijn niet toegestaan;
    • 4. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
    • 5. er mag geen gebruik worden gemaakt van reclame-uitingen;
    • 6. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel
  • b. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woonruimte niet toegestaan.
  • c. Onverminderd het bepaalde in lid 4.1 is het gebruik van de daar bedoelde gronden voor een seksinrichting niet toegestaan.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden bedrijf als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de voor bedrijfsuitoefening te gebruiken vloeroppervlakte mag maximaal 30% per woning bedragen, tot een maximum van 75 m²;
  • b. er mag geen onevenredige afbreuk aan de woonfunctie worden gedaan;
  • c. detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, en horeca zijn niet toegestaan;
  • d. er mag geen milieu- of verkeershinder ontstaan;
  • e. het beroep moet worden uitgeoefend door de bewoner van het betreffende perceel.

4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.6.1 Sloopverbod

Ter plaatse van het perceel 'Langeweg 10' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of onderdelen daarvan te slopen.

4.6.2 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld onder 4.6.1 kan slechts worden verleend, indien:

  • a. Uit een aanvullend onderzoek naar gebouwbewonende vleermuissoorten, conform het Vleermuisprotocool, is gebleken dat het perceel 'Langeweg 10' geen geschikt leefgebied vormt en/of de noodzakelijke provinciale ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend. Het onderzoeksrapport dient bij de sloopvergunning gevoegd te worden; én
  • b. Uit een aanvullend onderzoek naar huismussen, uitgevoerd door een gecertificeerd ecologisch adviseur, is gebleken dat het perceel 'Langeweg 10' geen geschikt leefgebied vormt en/of de noodzakelijke provinciale ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is verleend. Het onderzoeksrapport dient bij de sloopvergunning gevoegd te worden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in artikel 5.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    • 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
    • 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
    • 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 4,0 m onder het maaiveld.

5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2 sub a voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 5.2 sub b, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
    • 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  • b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    • 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige.
  • c. in afwijking van het bepaalde artikel 5.3 sub a en b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4 verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in artikel 5.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

5.4.2 Uitzondering

Het in artikel 5.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing indien:

  • a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings-)waarden aanwezig zijn;
  • b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
  • c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet dieper dan 4,0 m onder het maaiveld plaatsvinden;
  • d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

5.4.3 Verlening omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend indien is gebleken dat de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden in de gronden.

5.4.4 Regels omgevingsvergunning

Voor zover de genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

5.4.5 Advies archeologisch deskundige

Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.

5.4.6 Meldingsplicht

Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeren vervolgens de Rijksdienst Voor Archeologisch, Cultuurlandschap en Monumenten in de provincie Zuid-Holland.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  • c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

7.2 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  • a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  • b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • c. de ruimte tussen bouwwerken;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Het is verboden de gronden en/of bouwwerken, zoals bedoeld in de in hoofdstuk 2 opgenomen regels, te gebruiken ten behoeve van:

  • a. een seksinrichting;
  • b. een coffeeshop.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. de gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bouwregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de bouwhoogte van de overige bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bouwregels ten aanzien van de (bouw)hoogte van overige bouwwerken en toestaan dat de hoogte van overige bouwwerken ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 5 m² bedraagt;
    • 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • f. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en overige bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 50 m³ en een goothoogte van niet meer dan 4 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair;
  • g. het overschrijden van de aangeduide bouwgrenzen voor de bouw van bouwwerken van ondergeschikte aard zoals loggia's, erkers, keldertoegangen, dakoverstekken, luifels en balkons, die qua aard en afmetingen bij de bestemming passen tot maximaal 1,50 m in de richting van de weg, onverminderd het elders in deze regels bepaalde, indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en het past binnen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving.

9.2 Randvoorwaarden toepassing omgevingsvergunning voor afwijken

Het bevoegd gezag verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Parkeren

Voor alle functies gelden de laatste door de gemeente vastgestelde parkeernormen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Lievenshof'.