direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achterweg ong. te Rumpt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel de planologische basis te leggen voor de realisatie van een woningbouwlocatie te Rumpt, gelegen tussen de straten Achtermonde, Achterweg en Kerkweg. Het betreft hier de realisatie van 33 nieuwe woningen waarmee invulling gegeven wordt aan de woonbehoefte in Rumpt.

De plannen en uitgangspunten voor de locatie zijn besproken met de voormalige gemeente Geldermalsen en huidige gemeente West Betuwe. De ontwikkeling past binnen het gemeentelijk toetsingskader voor woningbouwplannen, dat (per 2020) een taakstelling kent van ca. 2.000 woningen binnen de gemeente. Voorliggend plan maakt deel daarvan uit.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is omgeven door bestaande straten in de kernrand van Rumpt, gemeente West Betuwe. Kadastraal bestaat de locatie uit de volgende percelen: Deil, sectie N, perceelnummers 741, 742, 743, 744 en 745. Het plangebied is in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0001.png"

Globale begrenzing van het plangebied (bron: archeologisch onderzoek)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden van het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Buitengebied (bestemmingsplan artikel 10, vastgesteld door de gemeente Geldermalsen op 28-11-2006). Tevens zijn deelaspecten vastgelegd in het eveneens van toepassing zijnde Bestemmingsplan Buitengebied, derde herziening (onherroepelijk (vastgesteld 15-02-2011). Tot slot is het Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019, vastgesteld op 30 juni 2020 van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0002.png"

Vigerende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Naast de bestemming Landelijk Gebied II geldt op deze locatie een regeling voor bescherming van archeologische waarden. Gezien de conserverende aard van de vigerende regeling (gericht op agrarisch gebruik), biedt het vigerende plankader geen mogelijkheden voor realisatie van de woonbebouwing en alles wat daarbij hoort.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding is in de volgende hoofdstukken het plan als volgt toegelicht:

  • Hoofdstuk 2: beschrijving van het planvoornemen;
  • Hoofdstuk 3: beleidskaders;
  • Hoofdstuk 4: beschrijving van de haalbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 5: juridische vertaling van het plan.

Hoofdstuk 2 Beoogde situatie

2.1 Achtergrond

2.1.1 Kern Rumpt

In de 10e eeuw wordt al melding gemaakt van Rumpt. Evenals Gellicum wordt Rumpt in de 12e eeuw een heerlijkheid. De tegenwoordige hervormde kerk behoorde zeer waarschijnlijk bij de Abdij van Mariënweerd. Medio 19e eeuw wordt de R.K. kerk gesticht: een waterstaatskerkje met de pastorie onder 1 dak.

Rumpt bestaat uit een langgerekt dijklint en 2 polderlinten aan één zijde met elkaar verbonden. De Linge loopt hier vlak langs de dijk hetgeen een erg fraai uitzicht oplevert typerend voor dit dorp. Binnen de buitendijkse gronden zijn op enkele locaties recreatielandjes aanwezig met steigers en vlonders en incidenteel met een gebouwtje.

Ook de relatie met de komgronden is fraai. Een kleine goed gesitueerde uitbreiding aan de Achtermonde doet hier geen afbreuk aan. Onderhavige planlocatie zal een vergelijkbare en passende zuidelijke uitbreiding vormen, die bovendien zal grenzen aan het in ontwikkeling zijnde zuidelijke nieuwe landgoed.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0003.png"

Ruimtelijke structuur (bron: Kragten, presentatie aan de omgeving)

Het bebouwingsbeeld van Rumpt is dorps en landelijk van aard. Het heeft een gemengd karakter. De historische kenmerken als kleine gebouwen gemengd met schuren en bijgebouwen, rieten daken en veel groen van grote zijtuinen beheersen het beeld in de oudere structuren. De Middenstraat heeft een asymmetrisch profiel, want aan de Lingezijde grenzen de achtererven van de dijkwoningen aan deze straat.

Zowel het bebouwingsbeeld alsook de relatie aan beide zijden met het landschap zijn kenmerkend. Met name juist de bijgebouwen en de achterzijden van woningen en inrichting van (zij)tuinen en erven dragen bij aan dit totaalbeeld. Het stedenbouwkundige plan voor onderhavige ontwikkeling speelt in en sluit aan op deze dorpskenmerken.

De planlocatie zal zoals aangegeven grenzen aan het in ontwikkeling zijnde nieuw zorglandgoed ten zuiden van de planlocatie. Ter hoogte van de planlocatie wordt een rabattenstructuur met opgaande lijnbeplanting gerealiseerd, waardoor de zuidrand van het plangebied geleidelijk zal verdichten. Het stedenbouwkundige plan houdt daar rekening mee door aan de zuidrand percelen met achterzijden te richten naar het landgoed, vergelijkbaar met de naastgelegen buurt Achtermonde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0004.jpg"

Landgoedontwikkeling

Rumpt is een overwegend kleine en rustige woonkern in het buitengebied. Naast woningen komen echter ook andere functies voor. Het betreft o.a. een aannemersbedrijf, enkele agrarische bedrijven, een basisschool en dorpshuis en kerken.

2.1.2 Ontsluiting

De N327 vormt de verbinding met een aantal kernen, waaronder Rumpt en de snelweg A2. De Achterweg is één van de hoofdwegen in Rumpt en ontsluit, parallel aan de dijk, een belangrijk deel van Rumpt. De Achterweg zal ook de voornaamste ontsluitingsroute zijn naar onderhavig plangebied. De Achtermonde is nu nog als een doodlopende structuur aanwezig, maar zal intern verbonden kunnen worden met onderhavig gebied.

Zo ook zal de Kerkweg een ontsluiting geven naar de planlocatie, evenwel niet als een hoofdontsluiting voor gemotoriseerd verkeer, maar alleen als verbinding voor langzaam verkeer en ontsluiting van enkele woonkavels. De Kerkweg is vanuit de kern in zuidelijke richting ook uitsluitend voor langzaamverkeer als doorgaande route bruikbaar.

2.2 Gemeentelijke uitgangspunten

Voorafgaand aan de vorming van het stedenbouwkundige plan voor deze locatie, heeft de (toenmalige) gemeente Geldermalsen een aantal eisen en randvoorwaarden aangegeven voor planontwikkeling. De belangrijkste daarvan luiden als volgt:

  • Het uitbreidingsplan moet in schaal en vormgeving passen bij de bebouwing van het dorp;
  • Uitgangspunt zijn een royale verkaveling en ruim bemeten openbare voorzieningen;
  • Het aantal woningen bedraagt 33 in verschillende prijsklassen;
  • Duurzame woningbouw op het gebied van isolatie en energieverbruik (geen gasaansluitingen meer);
  • Inwoners van het dorp dienen vanaf het begin bij de planontwikkeling te worden betrokken;
  • Openbare voorzieningen moeten voldoen aan het kwaliteitsniveau gemeente.

E.e.a. is verwerkt in het stedenbouwkundige plan, dat hierna op hoofdlijnen is beschreven.

2.3 Stedenbouwkundig plan

De uitbreiding van Rumpt met woningbouw voegt zich naar de dorpse, ontspannen sfeer van een kleinschalig en landelijk woongebied. De uitbreiding wordt ruimtelijk geïntegreerd met de bestaande kern. Daarvoor wordt aan de randen van het plangebied aangesloten bij de omgeving. Dit door de volgende keuzes:

  • Aan de zijde van de Achterweg wordt de woonbuurt met voorzijden gericht naar deze hoofdstructuur in het dorp. De primaire verkeerstoegang naar de buurt is ook hier ontsloten. Aangesloten wordt bij het bebouwingsbeeld aan de Achterweg door in het plangebied langs deze rand vrijstaande woningen te realiseren op ruime groene kavels en westelijk van de aansluitende weg op de Achterweg een klein cluster van seniorenwoningen, waarvan de woning aan de zijde Achterweg met een topgevel naar de straat wordt gericht. Dit bebouwingsbeeld voegt zich naar de karakteristieken van het dorpslint Achterweg.
  • Aan de Kerkweg, die alleen een zeer lokale ontsluitingsfunctie heeft en een doorgaande route vormt voor langzaamverkeer, wordt eenzelfde dorps en ruim verkavelde rand gerealiseerd van straatgerichte vrijstaande woningen. Hier wordt evenwel de achterliggende buurt niet voor autoverkeer ontsloten. De weg blijft verkeersluw en ontsluit alleen enkele woningen die direct aan de weg zijn voorzien.
  • Aan de zuidelijke zijde wordt het nieuwe landgoed ontwikkeld, met een verdicht beplant perceel. Aan deze zijde worden woningen voorzien die met de achtertuinen naar het landgoed worden gericht, zodat de achterzijde van het landgoed grenst aan de achterzijde van de buurt. Bijkomend voordeel hiervan is dat deze woningen een achtertuin op het zuiden zullen hebben.
  • Aan de zijde Achtermonde is de belendende ruimtelijke structuur divers; zij- en achtererven van woningen en groene ruimten wisselen elkaar af. De woonbuurt sluit bij dit beeld aan door een meer open en openbare inrichting die aansluit op de groenelementen in Achtermonde en rug-aan-rug verkavelingen waar achter- en zijerven naar het plangebied gericht zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0005.png"

Schetsontwerp verkaveling

De woningtypen komen overeen met dorpse woonmilieus. Zowel vrijstaande woningen zijn voorzien, als geschakelde en rijwoningen, die meer centraal in het plangebied worden gerealiseerd. Alle woningen worden uitgevoerd met een traditionele bouwvorm van één, anderhalve of twee bouwlagen met een kap. De kapvormen mogen daarbij divers zijn, maar wel in hoofdzaak traditioneel, zoals zadeldak, mansardekap of schilddak.

In de buurt wordt een groen pleintje voorzien, waar omheen enkele blokjes met woningen worden gerealiseerd. Daarnaast wordt kleinere, informele groene plekjes aangelegd op wegkruisingen.

Vooralsnog worden rond het groene pleintje 15 woningen in de betaalbare sector voorzien en aan de terreinranden 18 half-vrijstaand en vrijstaande woningen.

Het plan zal aan alle zijden (Achterweg, Kerkweg, Achtermonde en zuidrand grenzend aan nieuw landgoed) omringd zijn door water en te bereiken zijn via oversteken. De A-watergang langs de Achtermonde krijgt daarbij een breder profiel, inclusief 4 meter brede beheerszone.

Om extra ruimte voor water te creëren, worden sloten breder gemaakt. Verder kan regenwater infiltreren in wadi's in het woongebied, bermen en groene ruimtes. Bestaande bomen aan de terreinranden worden zo veel als mogelijk behouden. Er worden nieuwe bomen aangebracht in de woonstraten, op koppen en rond de parkeerhofjes. Daarnaast zal (passend in het dorpsbeeld) in de ruimere tuinen het nodige particuliere groen worden aangebracht door de bewoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0006.png"

Groenstructuren

Een meer uitgebreide toelichting op de bouwplannen en inrichting ooenbare ruimte is opgenomen in het beeldkwaliteitplan, dat als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichten.

2.4 Verkeer en parkeren

De buurt wordt voor autoverkeer ontsloten met een centrale ontsluiting die aansluit op de Achterweg. Vanuit deze aansluiting worden 29 van de 33 woningen bereikbaar gemaakt voor alle verkeer (bewoners, diensten, pakketbezorgers etc.). 4 Woningen worden individueel ontsloten vanaf de Kerkweg (zie navolgend beeld, waarbij overigens de toeritten vanaf de Kerkweg indicatief zijn weergegeven en nader zijn te bepalen bij de bouwplanuitwerking). Daarnaast zal een aansluiting op Achtermonde worden gerealiseerd ter hoogte van het speeltuintje, uitsluitend bedoeld voor een korte interne dorpsverbinding en niet voor doorgaand verkeer. Een tweede noordelijke verbinding naar de Achtermonde is alleen voor langzaam verkeer bedoeld. Eenzelfde verbinding wordt aan de Kerkweg voorzien, zodat langzaamverkeer ook van en naar de Kerkweg toe kan. Deze landbouwweg is niet geschikt voor het de afwikkeling van het autoverkeer naar de provinciale weg omdat hier een zgn. “koude” aansluiting is waar alleen deze N327 kan worden overgestoken maar geen afslaande bewegingen mogelijk zijn. Ook het gebruik van het noordelijke stukje Kerkweg voor de afwikkeling van autoverkeer naar de Achterweg is niet geschikt. De Kerkweg is een smalle plattelandsweg die ook gebruik wordt door fietsverkeer en door mensen die wandelen in het buitengebied.

De aansluiting van het plangebied op de Achterweg wordt zodanig vormgegeven dat deze een “gelijkwaardige” uitstraling krijgt. Dit betekent een eenduidig gebruik van materiaal van het kruispuntvlak. Aan het einde van de doodlopende routes wordt een keermogelijkheid voor autoverkeer voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0007.png"

Verkeersstructuur

Het gehele gebied zal een 30 km/uur zone worden.

Volgens de gemeentelijke beleidsregels voor parkeren zal binnen het plangebied voldaan moeten worden aan de parkeernorm .Daarbij wordt de parkeerbehoefte zoveel mogelijk op eigen terrein (eigen percelen) ingevuld en wordt het parkeren in openbaar gebied beperkt tot het strikt noodzakelijke. In paragraaf 4.1.4. van deze toelichting is de normstelling uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Regels voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De ladder voor duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 is een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan (of wijzigingsplan) een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Voor woningbouw in bestaand stedelijk gebied geldt deze eis niet.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. De behoefte is hierna toegelicht.

Behoefte binnen de gemeente

Binnen de gemeente West Betuwe bestaat behoefte aan woningbouw in de kleinere kernen. Het college van de voormalige gemeente Geldermalsen heeft besloten dat de beschikbare woningaantallen gedeeltelijk worden ingezet om woningbouw in de kleinere kernen mogelijk te maken. In de collegevergadering van 5 juni 2018 is besloten dat er ruimte is om 30 woningen te bouwen in Rumpt. Later is dit aantal bijgesteld naar 33. Daarbij zijn randvoorwaarden gesteld voor de stedenbouwkundige opzet en de zorgvuldige inpassing in het omringende landschap.

Behoefte op deze locatie binnen Rumpt

De onderhavige ontwikkeling voorziet in dorps/landelijk wonen in een ruime en groene opzet. Daarmee wordt voorzien in een behoefte aan kleinschaligheid en het kunnen blijven wonen in het eigen dorp. Er is immers reeds een aantal jaren geen nieuwbouw van betekenis geweest in Rumpt terwijl daar wel een behoefte aan bestaat.

Het plan voorziet in een vraaggestuurde mix van woningen die qua prijsklassen verdeeld worden over betaalbare woningen (15 woningen in 3 rijen van 5 woningen), een viertal seniorenwoningen en middeldure tot dure woningen in een mix van woningtypologieën. Naast enkele kavels voor zelfrealisatie zal ook een deel van de woningen als project worden gerealiseerd door initiatiefnemer om vervolgens op de markt te komen.

Vanwege de ligging nabij het zorglandgoed zijn er voorts mogelijkheden om gezamenlijke voorzieningen voor een beginnende zorgvraag te organiseren, zoals thuiszorg en dagbesteding. Het zorglandgoed biedt ambulante zorg (men kan zorg bij hen inkopen) en men kan indien nodig van de dagopvang gebruik maken.

De in het plan opgenomen ruime kavels bieden mogelijkheid tot bouwen voor kangoeroe woningen.

Het plangebied ligt direct aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Rumpt zijn er geen alternatieve locaties beschikbaar waar een ontwikkeling als deze zou kunnen plaatsvinden. Dat er lokaal (Rumpt en directe omgeving) een grote behoefte is aan de geboden differentiatie in prijsklassen en woningtypen, is o.a. gebleken op de informatiebijeenkomst van 8 oktober 2018 en in de weken erna. Belangstellenden konden zich opgeven onder vermelding van contactgegevens en specifieke woonwens (prijs en woningtypen). Het grote aantal reacties naar aanleiding van deze enkele informatiebijeenkomst (inmiddels ruim 200 per oktober 2020) onderstreept dat het plan voorziet in een actuele behoefte. De locatie van het plangebied speelt zoals verwacht een belangrijke rol. Ruim ¾ van de gegadigden is namelijk woonachtig in Rumpt of de in de directe nabijheid gelegen dorpen/buitengebied. Deze mensen zijn specifiek op zoek naar een woning in de kleinere kernen van Geldermalsen, waarin weinig aanbod is. De vraag naar zowel betaalbare woningen als naar de duurdere segmenten is in aantallen ver boven hetgeen in dit plan wordt geboden. De vraag naar typen woningen is vrij evenwichtig verdeeld over starters, senioren, doorstart, kleine huishoudens en gezinnen.

Het plan onderscheidt zich van grotere uitleglocaties door de ruime opzet en ligging in de kleine kern Rumpt. Met de vraaggestuurde mix zoals hiervoor beschreven, wordt in een specifieke kwalitatieve behoefte voorzien die elders niet kan worden ingevuld. Er is sprake van een duurzame (dorpse) verstedelijking.

3.2 Beleidskaders

3.2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor ctievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De toevoeging van 33 woningen is niet van Rijksbelang. Tevens is de afstand t.o.v. rijksinfrastructuur dusdanig groot dat dit belang niet wordt beperkt.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van nationale en provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) respectievelijk provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het plangebied zijn als gevolg van het initiatief geen nationale belangen in het geding, behoudens dat de locatie aan de rand ligt van het gebied Nieuwe Hollandse Waterlinie, als zijnde Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. In Artikel 2.13.4 is hierover geregeld dat bij provinciale verordening de kernkwaliteiten uitgewerkt en geobjectiveerd worden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben de Provinciale Staten de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Gelderland vastgesteld. De omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is een structuurvisie van de provincie Gelderland, met als doel een gaaf Gelderland te behouden en te ontwikkelen voor de toekomst. Daarbij staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

In de omgevingsvisie is een zevental ambities opgenomen. Deze omvatten, in grote lijnen, de volgende onderwerpen:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  • Biodiversiteit: werken met de natuur
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie Gelderland geeft invulling aan voorgenoemde ambities door de zogenoemde 'DOE-principes':

  • Doen: Er wordt breed gekeken en consequent gewerkt vanuit het perspectief van duurzaam én verbonden én economisch krachtig. Waar nodig worden regels en kaders gesteld;
  • Laten: zaken die niet aansluiten op de omgevingsvisie worden niet gestimuleerd;
  • Zelf: het goede voorbeeld wordt zelf gegeven, de nodige verantwoordelijkheid wordt genomen, en er is voldoende doorzettingsvermogen;
  • Samen: er wordt met open vizier gewerkt en gebouwd aan gezamenlijke agenda's met partners, en er worden kansen voor innovatie en kennisdeling gestimuleerd.

Ruimtelijk beleid

Al sinds 2014 is de ruimtelijke ontwikkeling van Gelderland een maatschappelijke opgave met verantwoordelijkheden voor overheden, organisaties en partners. De provincie draagt op een toekomstbestendige manier bij, met beleid dat een duurzame economische structuur in de provincie en regio's versterkt en dat richting geeft aan de vestigingsmogelijkheden en milieugebruiksruimte voor bedrijven.

Het provinciaal belang is gelegen in het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit. De klimaatbestendigheid wordt vergroot, de mogelijkheden om zonne- en windenergie op te wekken zijn in kaart gebracht en de natuur- en landschappelijke kwaliteit blijft behouden. De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen.

De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang, net als het belang dat bij locaties met een bovenlokaal ontwikkelpotentieel die potenties benut worden. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau.

Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.

Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland is door Provinciale Staten op 24 september 2014 vastgesteld ter vervanging van de Ruimtelijke Verordening Gelderland en op 18 oktober 2014 in werking getreden. De Omgevingsverordening is voor het laatst geactualiseerd op 19 december 2018. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. Voor onderhavig plan is Artikel 2.2 (instructieregel bestemmingsplan doorwerking regionale woonagenda) van belang, dat het volgende aangeeft:

Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:

  • er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
  • de ontwikkeling past binnen het meest recente provinciale beleid;
  • er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
  • Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.

Zoals in de inleiding van deze toelichting is aangegeven, wordt aan deze voorwaarde voldaan (zie ook paragraaf over de laddertoets in paragraaf 3.1).

Artikel 2.57. Beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie

  • 1. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:
    • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:
      • inundatiegebieden;
      • zones met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
      • voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
      • waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
      • overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten; de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
      • de historische vestigingsstructuur van de vestingssteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
    • b. de grote openheid;
    • c. het groene en overwegend rustige karakter.
  • 2. Gedeputeerde Staten geven een nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuw Hollandse Waterlinie in de Gelderse Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie - uitwerking en toepassing.

Artikel 2.58 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Nieuwe Hollandse Waterlinie) bepaalt dat een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk maakt die de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 2.57, eerste lid, daarvan aantasten.

De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe::

  • een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, met gebruikmaking van de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 2.57, tweede lid;
  • het door de gemeente te voeren beleid ter bescherming van die waarden en de onderbouwing hiervan.

Een bestemmingsplan bevat regels over de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan.

In onderhavig plan wordt de heldere begrenzing van het plangebied – zijnde de ingesloten ruimte tussen de bebouwde kom van Rumpt en de landgoedontwikkeling ten zuiden van de planlocatie - afwijkend ingericht. Niet langer zal het agrarische perceel beeldbepalend zijn in de kernrandzone, maar de nieuwbouw, die een nieuwe rand aan het dorp geeft. Daarmee wordt weliswaar een andere perceelsinrichting gerealiseerd, leidend tot uitbreiding op perceelsniveau van de bebouwde dorpsstructuur maar zullen de ruimtelijke kernkwaliteiten op structuurniveau, die een andere dimensie hebben, niet teniet worden gedaan.

Een toename van de bebouwing op het perceel zal zichtbaar zijn. Dat is echter niet per definitie in strijd met de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening beoogt immers niet de openheid, schootsvelden, inundatiegebieden etc. van dit individuele perceel te beschermen, maar de grootschalige structuren (openheid etc.) In die grootschalige structuren speelt onderhavig perceel, dat omgeven is door bebouwing, opgaand groen en een in ontwikkeling zijnd landgoed, geen wezenlijke rol. Eveneens kent het plangebied geen herkenbare elementen die samenhangen met de linie, zoals verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten of groepsschuilplaatsen. De toevoeging van bebouwing, hoe zichtbaar ook, kan daarom geen aantasting van de kernkwaliteiten opleveren.

In het Ontwerp-actualisatieplan 7 Omgevingsverordening zijn voor de planlocatie geen gewijzigde beleidslijnen of relevante planregels voorgesteld.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Geldermalsen 'Lekker leven langs de Linge 2009-2015'

In de raadsvergadering van 23 februari 2010 is de Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015: “Lekker leven langs de Linge” vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente voor de periode tot 2015, waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen. Het dient als opmaat voor nieuwe bestemmingsplannen. Ook aan het bestemmingsplan voor de kern Rumpt ligt deze structuurvisie ten grondslag.

In de structuurvisie worden drie kernkwaliteiten van de (toenmalige) gemeente Geldermalsen onderscheiden. De structuurvisie beschrijft hoe deze kernkwaliteiten gewaarborgd dan wel versterkt kunnen worden. De kernkwaliteiten waar het hier om gaat, zijn:

  • 1. Landschapskwaliteit, als drager van ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Knooppuntkwaliteit, zorgt voor economische en infrastructurele ontwikkeling
  • 3. Kernenkwaliteit, 'eenheid in verscheidenheid'

De structuurvisie wijst uit dat wat betreft woningbouw invulling gegeven moet worden aan de lokale behoefte, waar mogelijk met inbreiding en anders ook met uitbreiding. Onderhavig plan sluit hierdoor goed aan omdat het met realisatie van woningen bij Rumpt, na een lange periode waarin geen wezenlijke toevoegingen zijn gedaan aan het woningbestand, invulling geeft aan de behoefte om het dorp vitaal te laten zijn en een logische groei door te laten maken, op een wijze die aansluit op de bebouwingskarakteristieken van de zuidflank van de dorpse woonbebouwing van Rumpt.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In de omgeving van het plangebied doen zich geen zodanige milieuhygiënische knelpunten voor, dat ingrepen in de bestaande ruimtelijke situatie noodzakelijk zijn.

Wel is het van belang dat onderhavige functieverandering plaats heeft binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Deze paragraaf gaat hier nader op in.

4.1 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1.1 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij in ieder geval volstaat voor een goed woon- en leefklimaat. Van deze indicatieve afstand kan gemotiveerd worden afgeweken.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieuinrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent. Dit is hier niet aan de orde.

Toetsing effecten op omliggende bedrijven

Met de functiewijziging van 'agrarisch' naar 'wonen' wordt een milieugevoelige functie op de planlocatie toegevoegd. Deze toevoeging mag niet leiden tot belemmering van een duurzame bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. In de omgeving bestemde bedrijven en inrichtingen zijn:

  • Kerkgebouw, Middenstraat 43, bestemming 'maatschappelijk', gelegen op 60 meter afstand van het plangebied.
  • Kerkgebouw, Schuttersteeg 2, bestemming 'maatschappelijk', gelegen op 120 meter afstand van het plangebied.

Deze afstanden zijn ruim voldoende om het functioneren van de 2 locaties niet te belemmeren.

Daarnaast is aan de overzijde van de Achterweg een agrarische bestemming toegekend waar het mogelijk is om fruitteelt toe te passen. Omdat hier de afstand tussen bestaande woningen aan beide zijden van de Achterweg en betreffend agrarisch perceel in alle gevallen kleiner is dan de afstand tot de nu toe te kennen bestemming wonen, is op voorhand vast te stellen dat deze ontwikkeling geen nieuwe belemmeringen op zal leggen aan het agrarisch gebruik van gronden noordelijk van de Achterweg.

Ook aan de overzijde van de Kerkweg zijn agrarische gronden gelegen. De gemeente voorziet met het ontwerp bestemmingsplan voor het buitengebied reeds in een beschermende regeling aangaande fruitteelt nabij gevoelige objecten. Sloten zijn in dit geval bepalend voor het mogelijke gebruik van spuitmiddelen. Aan beide zijden van de Kerkweg zijn sloten gelegen die aldus leiden tot een spuitvoorwaarde. De toevoeging van de woonbestemming leidt niet tot verdergaande belemmering van het agrarisch gebruik. Daar de woningen op meer dan 30 meter afstand worden voorzien dan de zone van waaruit reeds spuitbeperkingen gelden vanwege de aanwezigheid van de sloot oostelijk van de Kerkweg, is voldoende geborgd dat het gebruik van deze gronden niet belemmerd wordt.

Toetsing effecten van omliggende bedrijven

Andersom geldt dat aanwezigheid van nabijgelegen kerken geen hinder of overlast veroorzaakt op de te ontwikkelen woningen. De afstanden zijn voldoende ruim om een goed woon- en leefklimaat te borgen.

Omdat bij het agrarisch gebruik (spuitmiddelen) op de percelen in de omgeving gespoten moet worden met de bestaande voorgeschreven technieken en bovendien gespoten dient te worden in situaties zonder wezenlijke windhinder, kan op voorhand worden aangenomen dat er geef drift plaats kan vinden die leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Driftreducerende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van hagen, zijn dan ook niet noodzakelijk

Conclusie

Op grond van voorgaande wordt geconcludeerd dat de aanwezige kerken niet in hun functioneren worden geschaad en dat gebruik van de agrarische percelen niet wordt belemmerd en andersom sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te ontwikkelen woningen.

4.1.2 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient er, op basis van de Wet geluidhinder, onderzocht te worden of er sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Gezien het plan voorziet in de toevoeging van geluidsgevoelige functies op de planlocatie, dienen genoemde aspecten onderzocht te worden.

Wegverkeerslawaai

Om het wegverkeerslawaai ter plekke van de planlocatie in beeld te brengen, is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. een onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2 ). Uit de toets in het kader van de Wet geluidhinder kunnen de volgende conclusies worden getrokken. De locatie ligt binnen de zone van één weg (de Kerkweg, 60 km/uur). De geluidbelasting voor bouwvlakken 8 en 10 (zie het onderzoek; de bouwvlakken aan de Kerkweg) overschrijdt als gevolg van wegverkeer op de Kerkweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal 3 db. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied en 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden.

Indien woningen aan de uiterste rand van de bouwvlakken aan de zijde van de Kerkweg gebouwd zouden worden, wordt een geringe overschrijding van de voorkeursgrenswaarde verwacht. Omdat er mogelijk woningen worden opgericht in de zone met de kleur geel in onderstaand beeld, is het nodig om een beschikking hogere waarde te verlenen. Omdat er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde, is de gemeente vornemens om bij vaststelling van het bestemmingsplan ook de ontheffing hogere waarde .te verlenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0008.png"

Geluidbelasting zijde Kerkweg

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) of het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregelen) om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Ten gevolge van het wegverkeer op de Achterweg (30 km per uur) wordt de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB voor wegverkeerslawaai overschreden binnen de in onderstaand beeld geel aangeduide zone. Hier behoeft enkel een beoordeling op basis van een goede ruimtelijke ordening te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0009.png"

Geluidbelasting zijde Achterweg

De rekenresultaten van de 30 km/uur wegen zijn exclusief aftrek. Inclusief aftrek wordt wel voldaan aan de voorkeursgrenswaarde, zijnde 48 dB.

De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op de 30 km/uur wegen Dorpsdijk, Middenstraat (bijlage 3.4) en Schuttersteeg (bijlage 3.5) overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel bouwvlak.

Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval is dit niet aan de orde omdat er slechts één zoneplichtige weg is die de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, de Kerkweg.

Goede ruimtelijke ordening en karakteristieke geluidwering van de gevel

In onderstaand beeld wordt de gecumuleerde geluidbelasting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0010.png"

Gecumuleerde geluidbelasting

Op enkele randen van bouwvlakken is de gecumuleerde geluidbelasting groter dan 53 dB (kleur rood). Indien de woningen worden opgericht in de kleur rood (53 dB – 63 dB) is voor deze woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels noodzakelijk. Als gevolg van de eisen die in het kader van het bouwbesluit worden gesteld aan woningen, wordt reeds een geluidreductie van 20 dB bereikt. Om te komen tot een vereiste binnenwaarde van maximaal 33 dB zijn aldus slechts beperkt aanvullende maatregelen noodzakelijk bij de bouw van woningen, indien deze op de minimaal mogelijke afstand van de weg worden gerealiseerd. In het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is reeds aannemelijk dat dit de bouw van de woningen niet zal belemmeren en dat het bestemmingsplan op dit aspect uitvoerbaar is.

Industrielawaai

In voorgaande paragraaf is reeds besproken dat onderhavige planlocatie buiten de milieuzonering van omliggende bedrijven is gelegen. Derhalve behoeft het aspect industrielawaai geen nader onderzoek.

4.1.3 Geur

In paragraaf 4.1.1 is reeds toegelicht dat onderhavige planlocatie buiten de milieuzonering van omliggende bedrijven is gelegen. De meest nabijgelegen agrarische bedrijfsbestemming ligt op meer dan 500 meter van het plangebied. Derhalve behoeft het aspect voorgrondwaarden geur geen nader onderzoek. Voor wat betreft de achtergrondwaarde geldt voor deze omgeving dat een goed woon- en leefklimaat is geborgd omdat in de omgeving weinig intensieve veehouderijen aanwezig zijn. Cumulatie van geur kan aldus niet leiden tot een onaanvaardbaar leefklimaat binnen het plangebied.

4.1.4 Verkeer en parkeren

De gemeente West Betuwe hanteert voor nieuwe woningbouwontwikkelingen als uitgangspunt dat parkeren dient plaats te vinden binnen het eigen plangebied en dan ook zo veel als mogelijk op de private woonpercelen. Het stedenbouwkundige plan is beoordeeld op de gemeentelijke parkeernorm en geconcludeerd is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De parkeernormen is weergegeven in onderstaande tabel, uitgesplitst naar de voorkomende woningtypen en woningaantallen.

  Type woning   Benodigd      
    aantal   norm   pp  
type 1   2-1 kap lange oprit   1   2,6   2,6  
type 2   2-1 kap korte oprit   1   2,6   2,6  
type 3   vrijstaand lange oprit   12   2,7   32,4  
type 4   seniorenwoning   4   1,7   6,8  
type 5   hoekwoning korte oprit   6   2,4   14,4  
type 6   tussenwoning   9   2,4   21,6  
    33     80,4  

Parkeernorm

Als aangegevn dienen deze parkeerplaatsen (80,4 stuks in totaal) zo veel als mogelijk op eigen terrein te worden gerealiseerd. Daar waar op eigen terrein voldoende mogelijkheden zijn om twee parkeerplaatsen naast elkaar te realiseren, is in de parkeerbalans uitgegaan van 2 volledige plaatsen (beschikbaar) op eigen terrein. Bij kleinere of kortere opritten wordt overeenkomstig de gemeentelijke norm een lagere factor toegekend. De door de gemeente gehanteerd factoren zijn in navolgende tabel weergegeven, waarbij is aangegeven welk aantal parkeerplaatsen op basis van het stedenbouwkunidge plan op eigen terrein gerealiseerd kan worden.

  Type woning   Benodigd   Aanwezig    
    aantal   factor   pp  
type 1   2-1 kap lange oprit   1   2,0   2  
type 2   2-1 kap korte oprit   1   0,5   0,5  
type 3   vrijstaand lange oprit   12   2,0   24  
type 4   seniorenwoning   4   1,0   4  
type 5   hoekwoning korte oprit   6   0,8   4,8  
type 6   tussenwoning   9   0,0   0  
    33     35,3  

Parkeren op eigen terrein

Aldus worden van de berekende benodigde parkeerplaatsen van 80,4 er 35,3 gereliseerd op eigen terrein. De restopgave van 45,1 plaatsen dient in openbaar gebied beschikbaar te zijn. Op basis van het stedenbouwkunidge plan voor deze woonbuurt worden er in de openbare ruimte 50 parkeerplaatsen voorzien. Geconcludeed wordt dat er een 'overschot' van 4,9 plaatsen wordt aangelegd en dat daarmee ruimschoots aan de parkeernorm wordt voldaan.

In paragraaf 2.1.2. van deze toelichting is reeds aangegeven hoe deze woonlocatie op meerdere plaatsen wordt aangesloten op de infrastructuur binnen het dorp Rumpt. De realisatie van maximaal 33 woningen leidt, bij een gemiddeld aantal vervoerbewegingen van 8 per woning, tot ca. 264 verkeersbewegingen per etmaal, ofwel 132 naar de planlocatie en 132 weg van de planlocatie. Per rijrichting leidt dit, uitgaande van een ongeveer evenredige verdeling over 12 uur per etmaal, tot gemiddeld 11 autobewegingen in een uur, ofwel één per 5 tot 6 minuten in een willekeurige richting. Verder van de planlocatie af zal het verkeer zich verder verdelen over meerdere richtingen, waardoor het verkeerseffect dan snel lager wordt. Dergelijke verkeersintensiteiten leiden niet tot knelpunten op de wegenstructuur.

4.1.5 Flora en fauna

Ten behoeve van de planologische procedures is het noodzakelijk te onderzoeken welke natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig zijn en of de werkzaamheden en het gewijzigde gebruik hierop effect hebben. Dit om te voorkomen dat in strijd met de natuurwetgeving gehandeld wordt.

Door Bureau Bleijerveld is een 'Quick Scan Flora en Fauna Kerkweg Rumpt' uitgevoerd (gedateerd november 2020, zie Bijlage 3 bij de toelichting), waarin de volgende conclusies zijn opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van beschermde gebieden. Op enige afstand van het plangebied liggen onderdelen van het NNN. Natura 2000-gebieden liggen op minimaal 3,5 kilometer van het plangebied. Op grond van de afstand tot de beschermde gebieden en de toekomstige bestemming is een negatief effect op natuurgebieden uit te sluiten. E.e.a. is ook bevestigd in de quickscan stikstofberekeningen, zie Bijlage 8. Hieruit blijkt dat zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase de stikstofemissie beperkt blijft tot onder de daarvoor geldende normen.

Beschermde soorten

In het plangebied zijn algemene, nationaal beschermde soorten zoogdieren en amfibieën te verwachten. In en rond de sloot zijn broedsels van vogels niet geheel uit te sluiten. In de directe omgeving komt een vaste nestplaats voor van Steenuil. Van het plangebied is geen belang te verwachten voor beschermde soorten uit de overige soortgroepen.

Zoogdieren en amfibieën (nationale soorten Wnb)

Door de uitvoering kan verstoring van deze soorten optreden en ook sterfte van dieren. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt afhankelijk van de provincie een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. In provincie Gelderland geldt deze vrijstelling voor alle gevonden en verwachte soorten. Aanvullende maatregelen zijn voor deze soorten niet noodzakelijk.

Broedvogels zonder vaste nestplaatsen (Wnb-VR)

Op het talud en in de sloot zijn broedvogels niet uit te sluiten. Bij werkzaamheden in en rond de sloot tijdens het broedseizoen is verstoring van broedsels en sterfte te verwachten. Daarom dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden, tenzij een inspectie uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn. De piek van het broedseizoen beslaat de periode van 15 maart tot 15 juli, maar eerdere en vooral latere broedgevallen zijn mogelijk.

Steenuil (Wnb-VR)

Uit de quickscan blijkt dat niet is uit te sluiten dat door de ontwikkeling een vaste nestplaats van een Steenuil permanent verstoord raakt. Dit is verboden volgens de Wnb. Op basis hiervan heeft nader onderzoek plaatsgevonden naar de actuele status van de nestplaats en het effect hierop van de ruimtelijke ontwikkeling. Daarbij is geconstateerd dat er geen vaste nestplaats verstoord wordt door dit initiatief en dat het foerageergebied niet wordt aangetast.

4.1.6 Bodem

Door BOOT is het 'Verkennend bodemonderzoek Conform NEN 5740 locatie Rumpt - Kerkweg/Achterweg' uitgevoerd (zie Bijlage 4  bij de toelichting). Hieruit blijkt dat de licht verhoogde concentraties (cadmium, koper, kwik, PAK-totaal, DDD, DDE en DDT) in de grond vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak geven voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. De matig verhoogde concentratie barium en licht verhoogde concentratie zink in het grondwater geven vanuit de Wet bodembescherming geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende maatregelen. De aangetoonde concentraties in de grond en grondwater vormen in milieuhygiënische zin geen belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Als gevolg van het voormalig gebruik en de aard en mate van het aangetroffen bodemvreemd materiaal in de bodem, wordt de locatie als niet-asbestverdacht beschouwd. De bodem is hiermee niet verdacht met betrekking tot de aanwezigheid van asbest. Omgevingsdienst Rivierenland heeft voor grondverzet de bodemkwaliteitskaart Rivierenland opgesteld. In de bodemkwaliteitskaart is extra aandacht besteed aan het historisch gebruik van bestrijdingsmiddelen ter plaatse van boomgaarden in periode 1940 –1970. Het uitgevoerd verkennend bodemonderzoek sluit hierop aan.

Door BOOT is tevens een Verkennend waterbodemonderzoek conform NEN 5720 uitgevoerd (zie Bijlage 5 bij de toelichting). Op grond van het uitgevoerde verkennend waterbodemonderzoek is de kwaliteit van de baggerspecie uit de betreffende watergangen onderzocht en vastgesteld.

In beide watergangen is sprake van baggerspecie in bodemkwaliteitsklasse Industrie op basis van minerale olie. In beide watergangen is sprake van baggerspecie in waterbodemkwaliteitsklasse A. In vak 1 zijn de bepalende parameters minerale olie en PAK-totaal. In vak 2 is de bepalende parameter minerale olie. De baggerspecie uit beide watergangen is verspreidbaar op aangrenzend perceel en in zoet oppervlaktewater.

Geen van de gemeten gehalten overschrijdt de interventiewaarde. De milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende baggerspecie is hiermee vastgelegd. Aanbevolen wordt om in overleg met het bevoegd gezag een passende bestemming te zoeken voor het vrijkomende baggerspecie.

Geconcludeerd kan worden dat op basis van het bodemonderzoek en waterbodemonderzoek het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

4.1.7 Water

De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening wordt gehouden met eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. Tevens is het advies van het waterschap in de waterparagraaf verwerkt.

Bestaande situatie

Het freatisch grondwater bevindt zich op circa 1,0 meter beneden maaiveld. De regionale grondwaterstromingsrichting van het freatisch grondwater is noordoostelijk gericht. De lokale grondwaterstroming kan echter worden beïnvloed door de aanwezigheid van watergangen, riool- en kabelsleuven en grondwateronttrekkingen in de directe omgeving.

De bodem bestaat over de eerste ca 7 meter diepte uit klei, zandig tot zwak siltig, kalkloos tot kalkhoudend, sporadisch schelphoudend, massief tot horizontaal gelaagd (soms met zandlaagjes), soms humeus, grijs tot bruin.

De planlocatie wordt alzijdig omgeven door watergangen die zijn opgenomen op de legger van het waterschap (zie navolgend beeld).

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0011.png"

Grondwateroverlast

Op de planlocatie, waar de woningen zijn voorzien, is sprake van een gemiddelde grondwaterstand van 100 cm beneden maaiveld.. Om grondwateroverlast te voorkomen is voldoende drooglegging nodig. Drooglegging is de maat waarop het maaiveld, het straatniveau of het bouwpeil boven het oppervlakte waterpeil ligt. Doorgaans geldt voor het maaiveld een drooglegging van 0,70 meter, voor het straatpeil een drooglegging van 1 meter en voor het bouwpeil een drooglegging van 1,3 meter. Nadat het terrein bouwrijp is gemaakt, zal zowel de drooglegging van het wegbed als van de woningen afdoende kunnen worden gegarandeerd. Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, zal voor de planontwikkeling een civieltechnisch plan worden uitgewerkt waarin e.e.a. wordt meegenomen.

Waterkwaliteit

Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Het rioolstelsel valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Met de gemeente is contact opgenomen voor het aansluiten van de droogweerafvoer van de nieuwe woningen. Dit zal verder uitgewerkt worden bij de fase waarin de bouwplannen voor de woningen concreet worden uitgewerkt. Wanneer de plannen een definitievere vorm krijgen is het nodig om een rioleringsplan op te laten stellen. Uitgangspunt is een gescheiden rioolstelsel waarbij hemelwater apart wordt ingezameld. In 2011 is reeds riolering (gemengd stelsel beton rond 400 mm) aangelegd in het verlengde van de Achtermonde (zie navolgende afbeelding) i.v.m. uitbreidingsplannen die toen niet zijn doorgegaan. Mogelijk kan dit riool gebruikt worden binnen dit project.

afbeelding "i_NL.IMRO.1960.BPachterwegong-VSG1_0012.png"

Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage. Daarvoor is op eigen terrein meer dan voldoende ruimte in de laaggelegen achtertuinen bij de woningen. In de waterparagraaf is de toepassing van dit principe verder uitgewerkt.

Regeling A-watergang

Op de Verbeelding van het bestemmingsplan is de A-watergang opgenomen met de bestemming Water. De beschermingszone van de watergangen wordt niet bestemd. Wel is er een 4 meter brede onderhoudsstrook voorzien langs de watergang aan de zijde van het plangebied. Deze heeft ook de bestemming water en zal natuurvriendelijk worden onderhouden.

Watertoets

Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn vervat in Bijlage 6 bij deze toelichting. Op basis van deze toets is de normale watertoetsprocedure doorlopen. Dit betekent dat er nader overleg plaats heeft gevonden met Waterschap Rivierenland. Het waterschap heeft inmiddels aangegeven in te stemmen met de watertoets zoals die als bijlage bij deze toelichting is opgenomen.

Voor de aanleg van de 4 erftoeritten aan de zijde Kerkweg zal bij de concretisering van de bouwplannen een watervergunning worden aangevraagd. Nu is nog niet exact bekend waar deze zullen komen. Daarnaast zullen in overleg met het waterschap ook eventuele andere vergunningsplichtige werken worden aangevraagd.

4.1.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1500 woningen met één ontsluitingsweg);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Gezien de aard en schaal van het plan – te weten de realisatie van 33 woningen – wordt er niet in betekenende mate bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.1.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen (daartoe is aan de gemeente een advies externe veiligheid uitgebracht).

Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Risicovolle bedrijven

Binnen de beoogde bestemming “wonen” passen geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid wel relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in ieder geval worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 6 november 2018 aangegeven dat in dit geval onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert.

Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van relevante buisleidingen voor aardgas en vloeibare brandstoffen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege buisleidingen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er gezien vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

4.1.10 Archeologie

Bureau voor Archeologie heeft Rapport 707 'Hoek Achterweg Kerkweg, Rumpt, gemeente Geldermalsen: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase' uitgevoerd (zie Bijlage 7 bij de toelichting). Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. In het kader van het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.

De beoogde ingreep bestaat uit de aanleg van woningen, wegen, groenvoorzieningen en een waterpartij. Nadere details zijn nog niet beschikbaar. Het plangebied ligt in het archeologisch landschap 'Rijn-Maasdelta'. In de diepere ondergrond, waarschijnlijk vanaf circa 280 cm -mv, zijn bedding en/of crevasseafzettingen aanwezig. Deze kunnen waarschijnlijk worden toegeschreven aan de nabijgelegen Gellicum (actief van 4600 tot 4200 v. Chr) of Deil (actief van 700 v. Chr. tot 250 v. Chr.) beddinggordel. Deze afzettingen waren mogelijk geschikt voor bewoning in het Neolithicum tot en met de IJzertijd.

Hierboven liggen komafzettingen en veen. De bovengrond bestaat uit oeverafzettingen van de Linge (actief van 200 v. Chr. tot 1307 na Chr.). Deze afzettingen zijn geschikt voor bewoning vanaf de Late IJzertijd.

In de Volle Middeleeuwen is het gebied ontgonnen en is Rumpt ontstaan. Op basis van oud kaartmateriaal is het plangebied lange tijd in gebruik als landbouwgrond en in de 20e eeuw als boomgaard. Ten zuidoosten van het plangebied is in het begin van de 19e eeuw bebouwing aanwezig.

In het plangebied zijn 21 boringen gezet tot 300 cm -mv. Hieruit blijkt dat in een groot deel van het plangebied in de diepere ondergrond crevasseafzettingen van vermoedelijk de Gellicum of de Deil beddinggordel aanwezig zijn.

Hierboven ligt een pakket komafzettingen en veen. De bovenste 75 tot 200 cm bestaat uit oeverafzettingen van de Linge. De bovenste 20 tot 60 cm is de bouwvoor en is omgewerkt door landbouwkundige werkzaamheden.

De crevasseafzettingen in de ondergrond en de oeverafzettingen van de Linge vormen een potentieel archeologisch niveau. In deze afzettingen zijn echter geen archeologische indicatoren, archeologische lagen of vegetatiehorizonten aangetroffen. Op basis van de gegevens van het bureauonderzoek en booronderzoek worden daarom in het plangebied geen archeologische waarden meer verwacht.

Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente Geldermalsen is verantwoordelijk voor een goede omgang met waardevolle archeologie en heeft op basis van dit rapport een besluit genomen of nader archeologisch onderzoek nodig is.

Selectie besluit

Het onderzoeksgebied kan vrij gegeven worden voor wat betreft archeologie. Bureau voor Archeologie adviseert in het rapport om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Archeoloog Wouter Vos heeft het rapport namens de gemeente beoordeeld en deelt deze conclusie.

Het aspect archeologie belemmert de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet. De in het vigerende bestemmingsplan opgenomen archeologische dubbelbestemming is dan ook in voorliggend bestemmingsplan niet overgenomen.

Terzijde wordt opgemerkt dat het rapport nog was gebaseerd op het uitgangspunt dat A- en B-watergangen verlegd zouden worden en er open water in het plangebied gegraven zou worden. Nu Nu is dat op basis van het huidige plan niet meer aan de orde. Aldus wordt er aanzienlijk minder vergraven dan eerder beoogd werd. De onderzoeksconclusies kunnen daardoor ook ongewijzigd van kracht blijven.

4.2 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is geen partner bij de realisatie van dit bouwplan en draagt geen financieel risico. Alle kosten (inclusief de kosten voor de ruimtelijke planprocedure) zullen worden verhaald op de initiatiefnemer.

Het door initiatiefnemer in samenspraak met de gemeente (ruimtelijke ordening en milieu) opgestelde stedenbouwkundige plan toont in afdoende mate aan dat op een goede wijze gekomen wordt tot een woongebied zoals de gemeente dat beleidsmatig wenst op deze locatie.

De gemeente en initiatiefnemer zullen onderling bindende afspraken maken over de termijn waarbinnen en de wijze waarop de bebouwing plaats zal vinden, met inbegrip van de noodzakelijke waterbergings- en infiltratievoorzieningen. Een exploitatieplan is in het kader van voorliggend plan niet noodzakelijk.

4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.3.1 Informatiebijeenkomst Rumpt

In oktober 2018 heeft een 'Startbijeenkomst woningbouw Rumpt' plaatsgevonden waarin het stedenbouwkundige plan aan belangstellenden is toegelicht en besproken. De reacties zijn waar mogelijk meegenomen in het voorontwerp bestemmingsplan. Over dit voorontwerp is opnieuw een informatieavond gehouden in juni 2019. Ook daarvan zijn de resultaten, evenals de resultaten uit de ingediende inspraakreacties, verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

4.3.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moeten plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het plan is daarom ter beoordeling voorgelegd de provincie en aan het Waterschap Rivierenland, waarmee in het kader van het vooroverleg nadere afspraken zijn gemaakt over de waterhuishouding. De provincie heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het voorontwerp.

De ingediende inspraakreacties zijn verwerkt in een nota inspraak (zie Bijlage 10).

4.3.3 Ontwerpbestemmingsplan en gewijzigde vaststelling

De voorbereiding van het besluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegd.

Eenieder is gedurende deze periode in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. De ingediende zienswijzen zijn in de besluitvorming worden betrokken en voorzien van een gemeentelijke reactie in de Nota van Zienswijzen, die is toegevoegd als Bijlage 11 bij de toelichting.

In de nota van zienswijzen is daarnaast een ambtshalve wijziging omschreven. De planstukken zijn hiertoe aangepast en gewijzigd vastgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

5.1 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen en de grenzen zoals die in het stedenbouwkundig plan bepaald zijn. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).

5.2 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridisch regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de SVBP2012, te raadplegen via de website van het ministerie van I&M, onderdeel standaarden. Hier kan men ook terecht voor een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.

5.2.1 Artikel 3: Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de centrale groenvoorzieningen in de nieuwe buurt Binnen dit groen zal tevens een deel van de waterberging worden opgelost. Samen met de watergangen zal hier het grootste aandeel van de waterberging plaatsvinden.

5.2.2 Artikel 4: Verkeer-Verblijfsgebied

Voor de ontsluitingswegen en centrale parkeervoorzieningen in het plangebied is de bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' opgenomen.

5.2.3 Artikel 5: Water

De bestaande A-watergang (bestaande en te verbreden) aan de rand van het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Een deel van de te realiseren waterberging als gevolg van de toename aan verharding binnen het plangebied wordt hier gerealiseerd. Grenzend aan de A-watergang is een zone van 4 meter gereserveerd voor het onderhoud aan de watergang. E.e.a. wordt in de Keur geregeld.

5.2.4 Artikel 6: Wonen

De doeleindenomschrijving van deze bestemming geeft aan dat deze gronden mogen worden gebruikt voor het wonen in de vorm van nieuwe woningen. Daarnaast zijn aan huis gebonden beroepen toegestaan en voorzieningen zoals wegen, paden en parkeren. De bouwregels ten aanzien van hoofd- en bijgebouwen zijn in de regels gedefinieerd. Voor bijgebouwen geldt dat de maximale gezamenlijke oppervlakte afhankelijk is van de grootte van het bouwperceel. Hoe groter het bouwperceel des te meer oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan.

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de bouwvelden, waarbinnen 33 woningen gerealiseerd mogen worden. Er is gebruikt gemaakt van een flexibele opzet van het plan, waarbij de belangrijke ruimtelijke uitgangspunten zijn vastgelegd. Zo is de voorgevelrooilijn vastgelegd en aangegeven dat de hele voorgevel van de te realiseren woningen in of maximaal 3 uit deze lijn wordt gebouwd, alsmede binnen de aanduiding hoofdgebouw. Daarnaast is aangegeven dat een deel van de woningen vrijstaand, een deel als aan-een-gebouwde woningen en een deel als twee-aaneen dient te worden gebouwd.

Om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te borgen, zijn voor de hoofd- en bijgebouwen minimale afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen opgenomen.

De maximale goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen is binnen het plangebied als volgt vertaald:

  • Mogelijkheid tot woningen van 1 bouwlaag met een lage kap aan de noord- en oostrand van het plangebied, aansluitend op de bestaande wegen;
  • Woningen van maximaal 2 bouwlagen met een kap in het middendeel van het plangebied.;
  • een maatwerkregeling voor de 4 seniorenwoningen (twee maal twee-onder-een-kap) met een lage goot aan de achterzijde en een hogere goot aan de voorzijde.