direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zoetwatervoorziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 2 juni 2014 is tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu, waterschap Hollandse Delta en Evides Waterbedrijf de realisatieovereenkomst Kierbesluit ondertekend. Met het tekenen van deze overeenkomst kan gestart worden met de voorbereiding van de uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit.

Als gevolg van de verzilting van een gedeelte van het Haringvliet vervalt de inlaatfunctie van een aantal innamepunten van zoet oppervlaktewater. Voor Goeree-Overflakkee betreft dit de inlaten bij het Zuiderdiep en de Haven van Middelharnis voor het inlaten van zoet oppervlaktewater. Voor Evides vervalt het inlaatpunt voor het innemen van ruw drinkwater in de Scheelhoek. Deze inlaatpunten moeten worden verplaatst om de zoetwatervoorziening en de drinkwatervoorziening te kunnen waarborgen. De nieuwe inlaatpunten worden ten oosten van Middelharnis gebouwd. Vanaf de nieuwe inlaat van het waterschap wordt via een nieuw waterkanaal zoet water naar het westen van het eiland getransporteerd. Evides zal voor de drinkwatervoorziening een nieuw pompstation (met toegangsweg) realiseren, eveneens ten oosten van Middelharnis. Het tracé van de nieuwe transportleiding sluit zoveel mogelijk aan bij het tracé van het waterkanaal van het waterschap en wordt uiteindelijk aangesloten op het bestaande tracé van Evides nabij Scheelhoek (Stellendam).

Planologische inpassing van de beoogde maatregelen is een noodzakelijke voorwaarde voor de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende maatregelen. De compenserende maatregelen kunnen niet uitgevoerd worden binnen de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen bieden. Om die reden wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

Het nieuwe bestemmingsplan wordt tevens benut om de bestemming 'Water - Natuur' die in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis is opgenomen deels om te zetten naar een (hoofdzakelijk) agrarische bestemming. Al eerder waren er namelijk plannen gemaakt voor de realisatie van een zoetwaterkanaal. Destijds was het plan om deze ontwikkeling te combineren met natuurontwikkeling en is aan diverse agrarische percelen de bestemming 'Water - Natuur' toegekend. De geplande (natuur)ontwikkeling zal geen doorgang vinden. De bestemming dient voor de betreffende percelen daarom weer in overeenstemming te worden gebracht met de huidige (voornamelijk agrarische) bestemming.

1.2 Ligging plangebied

De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen.

  Bestemmingsplan   Vastgesteld  
1   Buitengebied (voormalige gemeente Middelharnis)   1 maart 2012  
2   Landelijk Gebied Dirksland   27 juni 2013  
3   Landelijk Gebied Goedereede   4 september 2014  

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat het van toepassing zijnde beleidskader. De projectbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het uitgevoerde onderzoek naar onder andere de milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijk

Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wro heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

De zuidwestelijke Delta, waar het plangebied onderdeel van uit maakt is een duurzame en klimaatbestendige delta. De veiligheid tegen overstroming voldoet aan de gestelde eisen. Er is vooralsnog voldoende capaciteit voor de berging en afvoer van rivierwater in het kader van meer ruimte voor de rivier. Maatregelen voor herstel van de estuariene dynamiek en het bereiken van een goede waterkwaliteit worden waar mogelijk gecombineerd met waterveiligheid.

Als onderdeel van de maatregelen om dit streefbeeld te realiseren wordt het uitvoeren van het Kierbesluit genoemd. Het geeft een eerste stap op weg naar herstel van de estuariene dynamiek. Het kierbesluit wordt in 2015 geëvalueerd. Dan wordt besloten over een mogelijke vervolgstap om de estuariene dynamiek te verhogen. Onderdeel van het reeds genomen kierbesluit is dat de innamepunten voor drinkwater en landbouwwater op Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten worden verlegd naar een locatie ten oosten van Middelharnis – monding Spui. Door de keuze voor een zout Volkerak- Zoommeer (zie hieronder) wordt het zoutgehalte bij deze nieuwe innamepunten mogelijk iets hoger. Bij het mogelijk verder openzetten van de Haringvlietsluizen na 2015 zal ook rekening worden gehouden met deze effecten.

De tekst uit het Nationaal Waterplan is ondertussen achterhaald. Volgens de laatste kamerinformering zal de openzetting van de Haringvlietsluizen pas plaatsvinden in 2018. Dat heeft minister Schultz van Haegen besloten na overleg met gemeenten en de provincie.

Deltaprogramma 2015

Het vijfde Deltaprogramma (DP2015) is op Prinsjesdag 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer, samen met de begroting van het Deltafonds.

In het vijfde Deltaprogramma staan definitieve voorstellen voor deltabeslissingen om de bescherming tegen overstromingen en watertekorten te verbeteren. De deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.

Zoetwater kan in ons land vaker schaars worden als het watergebruik toeneemt en het klimaat verandert. Zo’n 15-20% van onze economie is afhankelijk van goed zoetwater. De deltacommissaris stelt voor de zoetwatervoorziening op een goed niveau te houden met gezamenlijke inspanningen van alle overheden én de gebruikers van water. De overheden maken de waterbeschikbaarheid beter inzichtelijk door voorzieningenniveaus af te spreken. Die aanpak wordt de komende jaren ingevoerd.

Om in zoet water te voorzien, heeft het deelprogramma Zoetwater vijf hoofdstrategieën ontwikkeld die ook voor de Zuidwestelijke Delta goed kunnen werken. Het flexibeler maken van het systeem is altijd goed. Bijvoorbeeld door het watergebruik in overleg met de gebruikers aan te passen en door sluizen en gemalen slimmer in te zetten en de zoutindringing te beperken (herstellen trapjeslijn Nieuwe Waterweg of bellenscherm, beperken zoutlek Krammersluizen, handhaven huidig Kierbesluit). Afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen in wateraanbod en -vraag zullen ook andere, aanvullende strategieën nodig zijn.

Besluit Beheer Haringvlietsluizen 2000 (Kierbesluit)

Door de aanleg van de Haringvlietsluizen in 1970, is het getij op het Haringvliet en de natuurlijke overgang tussen zout en zoet water verdwenen. Samen met de vervuiling van de rivieren heeft dat geleid tot het verdwijnen van veel planten en dieren. Voor trekvissen als zalm en forel zijn de Haringvlietsluizen een grote barrière op hun tocht naar de paaiplaatsen in de Europese rivieren. De regering heeft in 2000 het Kierbesluit genomen, met als doel de passeerbaarheid van de Haringvlietsluizen voor trekvissen te verbeteren. Het Kierbesluit houdt in dat de Haringvlietsluizen niet alleen bij eb, maar ook bij vloed beperkt open staan. Op die manier kan zeewater het Haringvliet instromen, waardoor er een natuurlijker overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat en trekvissen de sluizen kunnen passeren. In het Kierbesluit zijn diverse randvoorwaarden opgenomen waaraan de Haringvlietsluizen na de maatregelen moeten voldoen:

  • veiligheid tegen overstromingen is en blijft ook in de nieuwe situatie het belangrijkste doel van de Haringvlietsluizen;
  • de aanvoer van zoet water voor landbouw en drinkwater mag niet in gevaar komen;
  • het zoute water mag niet verder het Haringvliet instromen dan tot de denkbeeldige lijn Middelharnis-monding Spui. Een meetnet van palen en boeien – voorzien van apparatuur om het zoutgehalte te meten – controleert dit;
  • voor de scheepvaart wordt gestreefd naar een waterstand (bij Moerdijk) die hoger is dan 0 m NAP.

Op 28 juni 2011 is de meerderheid van de Tweede Kamer akkoord gegaan met de zo sober en doelmatig mogelijke uitvoering van het Kierbesluit.

Op 2 juni 2014 is de samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit ondertekend. Daarmee heeft minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu opdracht gegeven aan waterschap Hollandse Delta en Evides Waterbedrijf om te starten met het verleggen en aanleggen van nieuwe zoetwaterinnamepunten, brede sloten en leidingen. Met het ondertekenen van de overeenkomst geeft het ministerie gehoor aan de Europese afspraken over het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen.

De uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit strekt zich uit tot medio 2018. Dan kunnen de Haringvlietsluizen daadwerkelijk op een kier worden gezet.

2.2 Programma Deltanatuur

Het programma Deltanatuur is de verzamelnaam voor de aanleg van nieuwe gevarieerde, grote waterlandschappen in de Biesbosch, langs de rivieroevers en kustranden van de Zuid-Hollandse eilanden. Het is ook de naam van het samenwerkingsverband dat deze landschappen, in nauwe samenwerking met de regio, wil realiseren en herstellen. Onder de vlag van Deltanatuur werken de rijksoverheid, de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, lokale overheden en maatschappelijke organisaties samen om het verlies van bijzondere kustnatuur als gevolg van de Deltawerken te compenseren. Het initiatief om het programma Deltanatuur op te zetten werd genomen door Kabinet en Tweede Kamer.

Het Programma Deltanatuur is in 2000 gestart met als doel de realisatie van 2400 ha getijdenatuur en binnendijkse natte natuur voor 31 december 2010. Het Kierbesluit is een belangrijk onderdeel hiervan. De Haringvlietsluizen vormen een barrière voor vissen om hun paaigebieden te bereiken. Door deze sluizen op een kier te zetten, wordt deze belangrijke barrière opgeheven en kunnen trekvissen de sluizen passeren. Het draagt bij aan het Masterplan Trekvis Internationale Belang van het Kierbesluit om de vismigratie in het hele gebied van de Rijn en Maas te bevorderen. Vissen zoals de zalm, forel en fint kunnen dan de sluizen passeren. Nu vormen de sluizen nog een harde grens tussen de zee en het Haringvliet en de sluizen belemmeren vissen om het Haringvliet op te zwemmen.

Het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen is ook een belangrijke maatregel voor de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000; wet- en regelgeving op het gebied van waterkwaliteit en natuurbeheer. De maatregel draagt bij aan herstel van een gezond brakwatermilieu. Zo ontstaat weer leefruimte voor brakwatersoorten die belangrijk zijn volgens Natura 2000 en krijgt een deel van het Haringvliet zijn 'kraamkamerfunctie' terug en levert het een bijdrage aan het terugbrengen van het ecologisch evenwicht daar.

Noordrand Goeree-Overflakkee

Hier liggen bijzondere kansen voor zilte ecosystemen. Want als de Haringvlietsluizen gedeeltelijk opengaan, zorgt de zee voor het ontstaan van een brakwatergetijdengebied. Zoet gaat hier dan over in zout, terwijl land via slikken geleidelijk overgaat in water. Kreken doorsnijden hoger gelegen gebieden waardoor een mooi en afwisselend landschap ontstaat. Het natte en open karakter van het gebied geeft ruimte aan mens en dier.

2.3 Provincie

Provinciaal Waterplan 2010 – 2015  

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.

Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • waarborgen waterveiligheid;
  • zorgen voor mooi en schoon water;
  • ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem;

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Het Kierbesluit voor het Haringvliet en de daaraan gekoppelde zoetwatervoorzieningen worden onverkort uitgevoerd.

Actieprogramma Water

In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.

Als concreet resultaat voor de planperiode 2010-2015 wordt genoemd de realisatie van de compenserende maatregelen Kierbesluit (Noordrand Goeree-Overflakkee en Voorne).

Provinciale structuurvisie 'Visie Ruimte en mobiliteit'

In haar Structuurvisie geeft de provincie aan dat zij zich samen met het Rijk en de andere deltaprovincies inzet op ecologisch herstel van de Zuid-Hollandse Delta door (beperkt) herstel van de natuurlijke dynamiek. Die dynamiek is met de Deltawerken verloren gegaan. Verbindingen tussen grote wateren zijn verbroken, waardoor geïsoleerde zoete, brakke of zoute waterbekkens zijn ontstaan. Bij de uitwerking van dit doel wordt rekening gehouden met de zoetwatervoorziening ten behoeve van functies zoals drinkwatervoorziening, landbouw en industrie. Voor de afzonderlijke zeearmen betekent dit het volgende. De Haringvlietdam wordt op een kier gezet. De inzet voor het Volkerak-Zoommeer is het terugbrengen van een zoutwatersysteem in combinatie met beperkt getij. Zout water mag pas worden toegelaten als de zoetwatervoorziening in de regio geregeld is en zoutindringing bij de Volkeraksluizen tegen is te gaan. Het Haringvliet blijft een belangrijk zoetwaterbekken. Voor de Grevelingen wordt ingezet op het terugbrengen van het getij, in combinatie met een getijdencentrale in de Brouwersdam. De besluiten voor het Volkerak-Zoommeer en de Grevelingen worden genomen door het Rijk.

De provincie ontwikkelt geen zelfstandige zoetwaterstrategie, maar sluit aan en oefent invloed uit op de strategie die het Rijk ontwikkelt binnen het Deltaprogramma.

Verordening ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende

voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  • c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toepassing artikel 2.2.1, lid 1:

Er is in dit geval sprake van inpassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing in de omgeving. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Toetsing aan de ambities van het gebiedsprofiel is opgenomen in de paragraaf landschappelijke inpassing (3.3).

2.4 Gemeente

De Eilandvisie

Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.

Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.

Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.

Koploper in duurzame energie

De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.

Zes strategische kernthema’s

Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema’s geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:

  • 1. De eilanditeit, het behoud van de unieke identiteit van het eiland.
  • 2. De maatschappelijke balans, de versterking van de sociaaleconomische vitaliteit en het behoud van een voldoende zorg- en voorzieningenniveau.
  • 3. De kwaliteit, van leven en van groei.
  • 4. Duurzaamheid, Goeree-Overflakkee kan en wil het meest duurzame eiland worden.
  • 5. Innovatie, de vestigingsvoorwaarde voor bedrijven en onderwijs en dus als bron voor werkgelegenheid.
  • 6. Verbindingen, de versterking daarvan op het eiland en met de metropolen Rotterdam en Antwerpen, zowel sociaal, fysiek als digitaal.

Deze thema’s hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema’s fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.

Het planvoornemen betreft de uitvoering van meerdere Compenserende Maatregelen die uitgevoerd worden voor de implementatie van het Kierbesluit (zie paragraaf 2.1). Het planvoornemen is van bovenlokaal belang voor het eiland Goeree-Overflakkee en omgeving. Bij de inrichting is zo veel mogelijk rekening gehouden met de eilanditeit. Zie ook paragraaf 3.3.

Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee windenergie

De partiële herziening regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee 2014, met de bijbehorende kaart, biedt het juridisch ruimtelijk kader voor maximaal 260 MW aan windenergie op Goeree-Overflakkee. Binnen het plangebied zijn de locaties 'Noordrand' (in de Zuiderdieppolder) en 'Polder van Pallandt' aangewezen als locaties voor windenergie.

Voor concrete 'windplannen' worden afzonderlijke planologische procedures gevolgd. In dat kader vindt per locatie een afweging van de verschillende belangen plaats. Voor de Van Pallandtpolder heeft reeds een Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. Hiervoor wordt vervolgens een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dat doorloopt samen met een bestemmingsplan de procedure.

2.5 Conclusie

Vanaf ongeveer 2000 is door het rijk ingezet op de realisatie van nieuwe getijdennatuur in de zuidwestelijke Delta. Dit beleidsuitgangspunt is door vertaald naar het Kierbesluit en hieraan wordt uitvoering gegeven door onder ander het Programma Deltanatuur. In waterplannen van het Rijk en de provincie zijn de doelstellingen en de maatregelen die volgen uit het Kierbesluit opgenomen. De realisatie van de compenserende maatregelen volgt dus uit het hoger overheidsbeleid en is hiermee niet in strijd. Het beleidskader levert geen belemmeringen op voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Doel Kierbesluit

Het Haringvliet is van oudsher een estuarium in open verbinding met de zee. Door de afsluiting met de Haringvlietdam is het Haringvliet een zoet binnenwater geworden. Hierin is de werking van het getij nagenoeg verdwenen en de natuur verruigd. Het Kierbesluit is genomen om de natuurwaarden te verhogen, de waterkwaliteit te verbeteren en vistrek weer mogelijk te maken. Met de uitvoering van het Kierbesluit blijft in de toekomst ook bij vloed een beperkt gedeelte van de Haringvlietsluizen op een kier staan. Hierdoor kunnen trekvissen als zalm, zeeforel, glasaal, maar ook de larve van de bot of het driedoornig stekelbaarsje de stroomgebieden van Rijn en Maas bereiken. Zalmen en zeeforellen trekken de rivier op om bovenstrooms te paaien. Bij glasalen en botlarven is dat juist andersom, die worden volwassen in zoetwater en trekken weer naar zee om zich voort te planten. De sluizen worden afhankelijk van de waterafvoer van de Rijn zo bediend dat het zoute water niet verder komt dan de lijn Middelharnis – monding Spui.

3.2 Ontwikkelingen

Innamepunten en pompinstallatie/pompstation

Voor de compensatie van zoet oppervlaktewater zal het waterschap ten westen van het gemaal Koert nabij Middelharnis het water inlaten vanuit het Haringvliet via een nieuw te bouwen inlaat. Deze locatie is gekozen omdat zo het uitwateringskanaal niet hoeft te worden gepasseerd, maar er wel voldoende afstand is tot de zoet/zoutgrens. Ook kan op deze manier worden aangesloten op de door de provincie reeds ingerichte Van Pallandtpolder en wordt rekening gehouden met de eisen van Eneco met betrekking tot de windmolens. Over de dijk wordt een hevelleiding aangelegd. In aansluiting hierop worden pompinstallaties gerealiseerd.

Evides zal het water ten oosten van gemaal Koert uit het Haringvliet betrekken via een nieuw te bouwen inlaat met pompstation. De locatiekeuze voor de inlaat komt voort uit de wens van Evides om niet te dicht bij gemaal Koert te zitten in verband met de waterkwaliteit. De exacte locatie voor het pompstation (en daarmee ook voor de inlaat) wordt nog bepaald in overleg met de grondeigenaar.

Waterkanaal

Vanaf het innamepunt wordt via een waterkanaal, dat zoveel mogelijk langs de primaire waterkering is gepositioneerd, het water getransporteerd naar het westen. In de Van Pallandtpolder volgt het waterkanaal het reeds door de provincie aangelegde watertracé; deze watergang zal nog wel moeten worden verruimd. Het waterkanaal passeert het havenkanaal van Middelharnis met een sifon. Ten westen daarvan wordt het kanaal langs de noordkant van de agrarische percelen gerealiseerd (dicht tegen de Buitendijk aan) om de percelen zo min mogelijk te belasten. Vervolgens komt het zoetwaterkanaal dicht tegen de Bekadeweg aan te liggen, dit met het oog op de ambitie van de gemeente om in dit gebied op termijn een bijzonder woonmilieu te creëren. De Gorsweg wordt gepasseerd door middels van duikers. Even na de passage van de gasleiding passeert het waterkanaal het perceel zo haaks mogelijk naar de noordkant om resthoeken te vermijden.  Het waterkanaal kruist de regionale waterkering (Bekadeweg) door middel van een afsluitbare duiker en loopt vervolgens rechtdoor tot aan het havenkanaal van Dirksland. Ook dit havenkanaal wordt met een sifon gepasseerd. Ten westen van het havenkanaal van Dirksland worden watergangen en duikers vergroot, zodat het gebied dat nu vanuit het Zuiderdiep wordt gevoed van zoet water kan worden voorzien.

Waterleiding

In het eerste deel volgt de waterleiding hetzelfde tracé als het waterkanaal. Door aanleg in de grasberm van het fietspad wordt geen inbreuk gemaakt op de natuurwaarden van de naastgelegen 'natte natuur'. Ter plaatse van het havenkanaal van Middelharnis wordt de leiding met een gestuurde boring aangelegd. De leiding blijft vanaf het havenkanaal van Middelharnis aan de zuidkant van de percelen liggen, omdat de leiding vanwege een passage van een boerderij en een gasleiding een stuk verderop (bij de Gorsweg) aan de andere kant van de secundaire kering komt te liggen. Tussen de boerderij en de gasleiding is er te weinig ruimte is voor een waterkanaal en een leiding. Even verderop (na de passage van de gasleiding) kruist de leiding de secundaire kering opnieuw. Vanaf hier tot aan het havenkanaal van Dirksland komt de leiding naast het waterkanaal te liggen. Ter plaatse van het havenkanaal van Dirksland wordt de leiding met een gestuurde boring aangelegd. Ten westen van het havenkanaal van Dirksland is het leidingtracé zo gekozen dat deze tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten kan worden aangesloten op de bestaande leiding bij Scheelhoek.

In figuur 3.1. zijn de tracés globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0002.jpg"Figuur 3.1 Ligging tracés

Op een aantal punten is het wenselijk dat het bestemmingsplan flexibiliteit biedt ten behoeve van (verschuiving van) de tracés. In paragraaf 5.4 wordt hierop ingegaan.

Overig

In de Van Pallandtpolder zal het waterschap het nu doodlopende fietspad verlengen en aansluiten op het bestaande fietspad langs de Oosthavendijk. Tevens zal de verbinding gemaakt worden met het oostelijk watersysteem van Middelharnis.

3.3 Landschappelijke inpassing

Het plangebied ligt in het noordoosten van Goeree-Overflakkee, globaal tussen Middelharnis en Stellendam. Op basis van de Verordening ruimte moet worden aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied.

Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee

Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het 'gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.

Het landschap van Goeree-Overflakkee, zoals we dat nu kennen, is het resultaat van een eeuwenlange wederzijdse beïnvloeding door mens en natuur waarin de strijd tegen het water een belangrijke rol heeft gespeeld.

Het eiland Goeree-Overflakkee is een duidelijk afgebakend gebied met een sterke eigen identiteit. De meest karakteristieke landschappen en kernkwaliteiten van Goeree-Overflakkee hangen samen met de vele contrasten die op het eiland waarneembaar zijn. Zo is er het karakteristieke onderscheid tussen de kop, de hals en de romp van het eiland. Deze drie zeer verschillende landschappen weerspiegelen de ontstaansgeschiedenis van het eiland.

De eerste bewoning in het gebied ontstond op de hoger gelegen delen zoals kreekruggen. Goedereede en Ouddorp op Goeree zijn de oudste vestigingsplaatsen. Na de bedijking van de platen/opwassen van Flakkee werden in deze nieuwe ringpolders dorpen gesticht. De dorpen ontstonden veelal aan de rand van de polder, op het kruispunt van dijk en kreek.

Er vond een voortdurende aanvoer van zand en slib plaats, dat aanslibde langs de randen van de ringpolders. Deze aanwassen werden, zodra ze hoog genoeg lagen om landbouwkundig in gebruik te nemen, bedijkt. Ook in de aanwassen werd een aantal dorpen gesticht. Door opeenvolgende bedijkingen van aanwassen groeiden de polders aan elkaar tot de eilanden Goeree en Flakkee. In 1751 werden de twee eilanden met elkaar verbonden door de Statendam. Ook langs de Statendam ontstonden aanwassen die bedijkt werden. Zo ontstond de nu bekende vorm van Goeree-Overflakkee en de drie deelgebieden kop (Goeree), hals (Statendam) en romp (Flakkee).

Als gevolg van de watersnoodramp werden de Deltawerken uitgevoerd. Door de dammen kreeg Goeree-Overflakkee wegverbindingen met de 'overkant'. Dit stimuleerde de economie waardoor bijvoorbeeld de recreatiesector sterk is gegroeid.

De relevante hoofdambities uit het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan het behoud van de uitzonderlijke kwaliteit van de identiteitsdrager, het leesbaar houden van het verhaal dat deze oriëntatiepunten in tijd en ruimte vertellen.
  • In stand houden en versterken van de beleefbaarheid van de identiteitsdragers met aandacht voor bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.
  • Ontwikkelingen respecteren en versterken waar mogelijk het onderscheid tussen de kop, de hals en de romp van het eiland door aan te sluiten op de gebiedspecifieke kenmerken en kwaliteiten.
  • Behoud en versterken van de kleinschalige, gedifferentieerde landschappelijke opbouw van de kop van Goeree.

Inpassing planvoornemen

Het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan de ontwikkeling van de realisatie van de zoetwatervoorziening. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende legenda-eenheden van belang:

  • Kop, hals, romp
  • Aanwaspolder na 1800
  • Dijken
  • Havenkanaal en afgesloten havenkanaal
  • Verspreide boerenerven
  • Fiets- en wandelroutes

Hieronder wordt ingedaan op de afzonderlijke legendaeenheden en de van belang zijnde ambities voor het planvoornemen. Per legendaeenheid is beschreven hoe in het planvoornemen rekening daarmee is gehouden. Daarna worden conclusies getrokken met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het planvoornemen.

Kop-hals romp: De kop van Goeree kenmerkt zich door een kleinschalig strandwallenlandschap met een landschappelijk en recreatief aantrekkelijke afwisseling tussen duinen, kleinschalige akkers, schurvelingen, natuurgebieden en kreken. De romp van Flakkee wordt gekenmerkt door een grootschalig (open) polderlandschap. Dit is het landschap van rust en ruimte met de kenmerkende afwisseling van ringpolders en aandijkingen. De hals vormt een versmalling van het eiland. De ambitie voor de hals is het versterken van de herkenbaarheid van de hals als scharnier tussen Goeree en Flakkee. De tracés doorkruisen de 'romp' en 'hals' van Goeree-Overflakkee en twee havenkanalen.

Inpassing:

Het planvoornemen respecteert het onderscheid tussen romp en hals, door zo veel mogelijk bestaande lijnen in het landschap, zoals dijken en wegen te volgen. Daar waar bestaande lijnen worden doorkruist door het kanaal, wordt de ruimtelijke impact zo veel mogelijk beperkt door bijvoorbeeld duikers en sifons te gebruiken. De leiding van Evides ligt geheel ondergronds (met uitzondering van het pompstation en enkele afsluiterplateaus van beperkte omvang die als een terreinverharding op maaiveldniveau worden afgewerkt).

Aanwaspolders: De aanwaspolders liggen tegen de oude ringpolders aan en zijn overwegend langgerekt oftewel sikkelvormig. De aanwaspolders hebben een vrij regelmatige verkaveling en een rationeel wegenpatroon. De wegen en dijken zijn grotendeels onbeplant. De aanwaspolders liggen hoger dan de ringpolders en hebben een kleinere maat. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren. Aan de randen van het eiland liggen de meest recente indijkingen. Deze polders zijn vaak relatief klein en hebben een langgerekte vorm. Hier is de grens van het eiland goed te ervaren.

Inpassing:

Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op het contrast tussen de polders. De tracés volgen zo veel mogelijk bestaande lijnen in het landschap, zoals dijken en wegen. Daar waar bestaande lijnen worden doorkruist, wordt de ruimtelijke impact zo veel mogelijk beperkt door bijvoorbeeld duikers en sifons te gebruiken. Bij de inlaat van het waterkanaal is een pompinstallatie voorzien en bij de inlaat van de leiding een pompstation. Deze 'nutsgebouwen' zullen door hun geringe bouwhoogte nagenoeg wegvallen tegen de in de nabijheid gelegen dijken en passen in het gebied waar reeds nutsgebouwen en windmolens aanwezig zijn. Er is geen sprake van verdichting/schaalverkleining. Het betreft een functionele ingreep ten behoeve van het functioneren van het gehele eiland (zie par 2.1, onder Besluit Beheer Haringvlietsluizen 2000 (Kierbesluit).

Dijken: De dijken vormen belangrijke structurerende elementen in het open

zeekleipolderlandschap. Ze compartimenteren het landschap en bieden een panorama op de omgeving.

Inpassing:

Het planvoornemen leidt niet tot veranderingen aan de structuur van de dijken. De tracés houden nadrukkelijk rekening met de ligging van de dijken en bij doorkruising ervan worden maatregelen getroffen waardoor de structuur zo min mogelijk wordt aangetast.

Havenkanalen: Havenkanalen zijn unieke elementen in het landschap van Goeree-Overflakkee. Ze zijn nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het eiland. Deze dorpen zijn ontstaan op de meest gunstige plek aan de veilige binnenzijde van de ringpolder, net tegen de zeedijk aan. Door verzanding en bedijking van aanwassen kwamen de dorpen steeds verder van de zee te liggen, waardoor kanalen nodig waren. Het havenkanaal gaf toegang tot het open water en was daarmee van groot economisch belang. Daarnaast speelden de havenkanalen een belangrijke rol in de afwatering en waren ze de enige mogelijkheid om het vasteland, 'de overkant', te bereiken. Havenkanalen vormen nog steeds de verbinding tussen het binnen- en buitenwater en hebben een belangrijke functie in de af- en aanvoer van water van en naar het polderwatersysteem. Het beeld van de kanalen wordt gedomineerd door rechte lijnen, dijken, gras, steile oevers en kaden.

Inpassing:

De havenkanalen van Middelharnis en Dirksland worden gerespecteerd: de tracés gaan hier onderdoor, zodat er geen ruimtelijke en functionele impact is. Bij de havenkanalen komen wel bouwwerken (zoals krooshekreinigers en schuiven) tot 3 m boven maaiveld, of op de dijk tot 3 m boven de dijk, waardoor het beeld mogelijk iets wordt beperkt. Het zijn echter bouwwerken die qua functie passen langs het havenkanaal, zodat de beleving van de functie zeker niet vermindert.

Verspreide boerenerven: Verspreid in de verschillende (ring)polders liggen boerenerven. Deze erven liggen zowel langs de dijken als middenin de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. Het zijn groene, helder begrensde eilandjes in het weidse polderlandschap. De agrarische sector is aan verandering onderhevig. Trends als schaalvergroting, nieuwe teelten, verzilting, innovatie, ruimte-voor-ruimte, vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, biomassa-installaties en kamperen bij de boer zullen gevolgen hebben voor de uitstraling en de betekenis van zowel de erven als het landelijk gebied. Een belangrijke ambitie is het behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting.

Inpassing:

Het waterkanaal doorkruist een agrarische bouwvlak aan de Bekadeweg. De hier aanwezige opstallen worden geheel of gedeeltelijk gesloopt. Het bestemmingsplan voorziet in een vervangend agrarisch bouwvlak op een aangrenzend perceel aan de Gorsweg. Het perceel blijft een los erf in het weidse landschap.

Fiets- en wandelroutes: Goeree-Overflakkee is ideaal om op de fiets of wandelend te verkennen. Verspreid over het eiland zijn meerdere fiets- en wandelroutes uitgezet. Deze routes leiden door historische dorpscentra, weidse polders met dijken en kreken en het besloten schurvelingenlandschap. De routes zijn opgenomen in het fietsknooppuntennetwerk en geven een uitstekende indruk van alles wat het eiland te bieden heeft. Daarnaast lopen over Goeree-Overflakkee twee lange afstandsroutes: de landelijke fietsroute Noordzeeroute (LF1) en het lange afstandswandelpad Deltapad (LAW 5-1). In recreatieve knooppunten (zoals recreatietransferia en toeristische overstappunten) komen meerdere recreatieve routes en attracties samen en hier kan worden overgestapt van het ene vervoersmiddel op het andere. Daarnaast zijn er recreatieve knooppunten waarbij het niet zozeer gaat om het overstappen, maar om het concentreren van recreatieve activiteiten. Denk hierbij aan de historische dorpskernen en havens. De ambitie is het ontwikkelen van een compleet en (verkeers)veilig netwerk van wandel- en fietsroutes over het eiland zodat het landschap toegankelijk en beleefbaar wordt. Ook is er de ambitie om de wandel- en fietsroutes op elkaar en op het vaarnetwerk aan te sluiten. Op die manier kunnen recreanten eenvoudig overstappen van de fiets op de boot of de voet.

Inpassing:

Door het plangebied loopt de LF1. Het planvoornemen heeft geen invloed op de functionele en ruimtelijke structuur van deze route.

In de Van Pallandtpolder zal het waterschap het nu doodlopende fietspad verlengen en aansluiten op het bestaande fietspad langs de Oosthavendijk.

Conclusie

Het planvoornemen betreft de uitvoering van een compenserende maatregel uit het Kierbesluit (2.1). Het betreft een ingreep in het belang van het gehele eiland en omgeving. Bij de inrichting is rekening gehouden met bestaande structuren. De tracés volgen zo veel mogelijk deze bestaande structuren en daar waar een bestaande structuur wordt doorkruist, worden maatregelen getroffen om de impact zo klein mogelijk te houden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit project relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.

4.2 Onderzoeksplicht m.e.r.-wetgeving

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die de bijbehorende drempelwaarden niet overschrijden, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • 1. de kenmerken van de projecten;
  • 2. de plaats van de projecten;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

De voorgenomen aanpassing van het zoetwatertracé en de daarmee samenhangende werkzaamheden worden mogelijk genoemd in de C en D-lijst van het Besluit m.e.r. Hieronder vindt een analyse plaats van de eventuele mer-(beoordelings)plicht van de beoogde ontwikkelingen.

Waterkanaal

In het Besluit m.e.r. zijn verschillende activiteiten genoemd die van toepassing zijn op het overbrengen van water en de bijbehorende mer-(beoordelings)plicht. Het gaat hierbij om de onderstaande activiteiten:

  • Er geldt een mer-plicht bij het overbrengen van water tussen stroomgebieden van meer dan 100 miljoen m3/jr (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel C19.1).
  • Er geldt mer-plicht als het overbrengen van water tussen stroomgebieden niet tot doel heeft waterschaarste te voorkomen (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel C19.2).
  • Er geldt een mer-beoordelingsplicht bij het overbrengen van water tussen stroomgebieden van meer dan 75 miljoen m3/jr (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel D19).
  • Er geldt een mer-beoordelingsplicht bij waterbeheersingsproject van 100 ha of meer voor landbouwdoeleinden (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel D13).

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een waterkanaal. Het water wordt ten oosten van Middelharnis uit het Haringvliet onttrokken en daarna via het aan te leggen zoetwaterkanaal naar het westen getransporteerd. Via diverse gemalen wordt het merendeel van het water vervolgens uitgeslagen op het Havenkanaal van Dirksland, de haven van Stellendam en het Zuiderdiep, waarna het via de Spuisluis Zuiderdiep ten westen van Stellendam op de buitenhaven van Stellendam wordt geloosd. De buitenhaven staat in open verbinding met de Noordzee. Een klein deel van het water dat bij het nieuwe inlaatpunt uit het Haringvliet wordt onttrokken wordt door gemaal Koert, het gemaal naast het nieuwe inlaatpunt, weer terug op het Haringvliet geloosd. Het debiet van het kanaal wordt circa 150 m3/minuut (79 miljoen m3/jr). Het primaire doel van de aanleg van het zoetwaterkanaal is het voorkomen van zoetwaterschaarste.

Uit de begripsbepaling van het Besluit m.e.r. blijkt dat het stroomgebied refereert naar het stroomgebied van de Eems, Rijn, Maas of Schelde. Door de aanleg van het zoetwaterkanaal vindt geen uitwisseling plaats van water tussen stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas of Schelde. Daarnaast is het primaire doel van de aanleg van het zoetwaterkanaal het voorkomen van zoetwaterschaarste. Onderdelen C19.1, C19.2 en D19 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. zijn hierdoor niet op de beoogde ontwikkeling van toepassing.

Het zoetwaterkanaal wordt gerealiseerd voor compensatie van de aanvoer van water voor de agrarische sector, de natuurgebieden en de stedelijke gebieden. Uit de hydrologische berekeningen is de maatvoering van de watergangen berekend. In totaal is er 41 hectare grond nodig om de werkzaamheden van het waterschap te realiseren. Deze 41 hectare is niet alleen water, het zijn daarnaast ook de kaden langs het zoetwaterkanaal en bijvoorbeeld ook de 20 meter strook langs de primaire waterkering van het Haringvliet die uit veiligheidsoogpunt noodzakelijk is. Het gebied is dus ruim kleiner dan 100 ha. Ook onderdeel D13 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. is daarom niet van toepassing.

Uit de bovenstaande analyse blijkt dat voor het zoetwaterkanaal op basis van het Besluit m.e.r. geen sprake is van een mer-(beoordelings)plicht.

Waterleiding

In het Besluit m.e.r. zijn verschillende activiteiten genoemd die van toepassing zijn op het overbrengen of onttrekken van water en de aanleg van buisleidingen en de bijbehorende mer-(beoordelings)plicht. Het gaat hierbij om de onderstaande activiteiten:

  • Er geldt een mer-(beoordelings)plicht bij het overbrengen van water tussen stroomgebieden (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel C19.1, C19.2 en D19, zie analyse waterkanaal).
  • Er geldt een mer-plicht voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie, chemicaliën of voor het transport van kooldioxide (CO2) stromen ten behoeve van geologische opslag, inclusief de desbetreffende pompstations (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel C8.1).
  • Er geldt een mer-plicht voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie die deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel C18.6).
  • Er geldt een mer-beoordelingsplicht voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor transport van warm water of stoom (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel D8.4).
  • Er geldt een mer-beoordelingsplicht voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater (Besluit m.e.r. Bijlage 1 onderdeel D15.2).

Bij de activiteit voor het overbrengen van water tussen stroomgebieden zijn leidingen voor het transport van water ten behoeve van drinkwater expliciet uitgesloten. Op basis van deze categorieën geldt dan ook geen mer-(beoordelings)plicht.

De overige activiteiten met betrekking tot de aanleg van buisleidingen hebben uitsluitend betrekking op de aanleg van buisleidingen voor gas, olie, chemicaliën, kooldioxide, warm water of stoom. De aan te leggen buisleiding heeft tot doel water te transporteren ten behoeve van de drinkwaterproductie. De bovenstaande activiteiten (onderdelen C19.1, C19.2, D19, C8.1 en D8.4 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r.) zijn hierop niet van toepassing. Op basis van het Besluit m.e.r. is dan ook geen sprake van een mer-(beoordelings)plicht voor de aanleg van de waterleiding.

Pompstation Evides, pompinstallatie waterschap en inlaten

Voor het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten geldt de mer-plicht ook alleen wanneer de pompinstallaties gebruikt worden voor het oppompen van gas, olie, chemicaliën of kooldioxide. Hiervan is bij de beoogde ontwikkeling geen sprake. Daarnaast zijn het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten niet aan te merken als een rioolwaterzuiveringsinstallatie en wordt er geen grondwater onttrokken of aangevuld. Onderdelen C8.1, C18.6 en C15.2 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. zijn hierop niet van toepassing. Op basis van het Besluit m.e.r. is dan ook geen sprake van een mer(beoordelings)-plicht voor het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten.

Beoordeling effecten

Uit de bovenstaande analyse blijkt dat op basis van de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. geen sprake is van een directe mer-(beoordelings)plicht voor de beoogde activiteiten.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de bijbehorende drempelwaarden niet overschrijden, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Hieronder is een samenvatting weergegeven van de effecten van de beoogde ontwikkeling op de verschillende milieuaspecten.

Uit de resultaten van verschillende onderzoeken blijkt dat de consequenties van de aanleg van het zoetwaterkanaal en de buisleiding en de invloed daarvan op de waterkeringen relatief gering zijn. Door het dempen van de teensloot is het effect op de binnenwaartse stabiliteit van de primaire waterkering zelfs positief. Als gevolg van de grondwaterstandsverhoging treedt over een groot deel langs het kanaal mogelijk wel opbrengstreductie van landbouwgewassen op. Om landbouwschade zoveel mogelijk te voorkomen, worden maatregelen getroffen zoals het aanleggen van een langssloot langs het waterkanaal. Door de aanleg van een groot oppervlaktewater is het effect op de waterkwantiteit positief.

Het effect van de beoogde ontwikkeling op de bodemkwaliteit is neutraal. Ter plaatse van een deel van het plangebied zijn ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen. De beoogde waterleiding zal echter onder deze verontreiniging worden aangelegd, zodat de ontwikkeling geen effect heeft op de bodemkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Volgens de uitgevoerde natuurtoets zijn er in het geheel geen effecten. Daarmee bestaat er ook uit dit oogpunt geen noodzaak tot een passende beoordeling en planmer-procedure ten behoeve van het bestemmingsplan.

Omdat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van archeologische waarden is het effect van de beoogde ontwikkeling op het aspect archeologie ook neutraal.

Omdat het bestemmingsplan geen (nieuwe) kwetsbare objecten of toename van personendichtheden mogelijk maakt en bij de uitwerking rekening wordt gehouden met de aanwezige gasleiding, ondergrondse hoogspanningsverbinding en effluentleiding is ook het effect op de aspecten externe veiligheid en kabels en leidingen neutraal.

De waterleiding en het zoetwaterkanaal hebben geen geur-, gevaar-, stof- of geluidhinder tot gevolg. Het pompstation wordt daarnaast dusdanig ver (400 m) van woningen gerealiseerd dat dit geen effect heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Tevens worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Ook het effect op de aspecten bedrijven en milieuhinder en geluid is hierdoor neutraal.

Omdat de ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking heeft, leidt de ontwikkeling niet tot een verandering van de luchtkwaliteit. Ook dit effect is neutraal.

Conclusie

Vanwege de beperkte effecten van de beoogde ontwikkelingen is voor dit bestemmingsplan geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Voor elk ruimtelijk plan dient een watertoets uitgevoerd te worden. In dit geval is het bevoegd gezag, waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, zelf een van de initiatiefnemers. De watertoetsprocedure wordt intern doorlopen.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet
  • Kierbesluit

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.

Ontwikkeling

Gerelateerd aan en als gevolg van het Kierbesluit zal het waterschap Hollandse Delta ten oosten van Middelharnis een nieuw inlaatpunt bouwen. Vanaf deze nieuwe inlaat wordt het water via een waterkanaal naar het westen getransporteerd. Evides zal aan de oostzijde van Middelharnis voor de drinkwatervoorziening een nieuw pompstation bouwen en hier vandaan ook een ondergrondse buis voor de drinkwatervoorziening naar het westen aanleggen.

Het waterkanaal wordt zoveel mogelijk langs de aanwezige primaire waterkering gepositioneerd, en deels langs de secundaire waterkering om de gasleiding te passeren nabij de Bekadeweg. De drinkwatertransportleiding volgt zoveel mogelijk het tracé van het waterkanaal.

Waterkering

Vanwege de ligging van het plangebied in de omgeving van de waterkeringen is onderzocht in hoeverre de aanleg van het zoetwaterkanaal en de waterleiding de veiligheid van de waterkering (negatief) kan beïnvloeden (bijlage 1).

Uit de resultaten blijkt, dat de consequenties van de aanleg van het zoetwaterkanaal en de invloed daarvan op de waterkeringen in het beschouwde gebied relatief gering zijn. Dit komt met name doordat het zoetwaterkanaal op voldoende afstand van de primaire waterkering is gelegen. Plaatselijk (Goeree-midden) is het effect op de binnenwaartse stabiliteit van de primaire waterkering zelfs positief, omdat de teensloot bij de dijk zal worden gedempt. Ten aanzien van mogelijke dijkversterkingen in de toekomst geldt dat hier binnendijks voldoende ruimte voor beschikbaar blijft.

In zekere zin geldt voor de aan te leggen waterleiding van Evides ook dat de invloed hiervan op de waterkeringen in het beschouwde gebied relatief gering is. Ten behoeve van een eventuele calamiteit in de vorm van een leidingbreuk is voor de waterleiding van Evides de verstoringszone berekend. Voor de toekomstige (maatgevende) situatie, met een leveringscapaciteit van 1140 m3/uur, bedraagt deze 12,5 m. Hiermee wordt bij de uitwerking van het tracé rekening gehouden. Bij kruisingen van het leidingtracé met de waterkering is deze verstoringszone niet aan de orde.

Evides is in overleg met het waterschap over de vergunningverlening voor de delen van het leidingtracé waar de Keur van toepassing is. Daarbij komt ook het pompstation, dat in de beschermingszone van de primaire waterkering is gelegen, aan de orde.

Peilstijging

Er is tevens onderzoek uitgevoerd naar de effecten van peilstijging voor het zoetwaterkanaal (bijlage 2). In deze paragraaf zijn de conclusies opgenomen.

Primaire effecten

Het effect van het nieuwe zoetwaterkanaal heeft aan maaiveld invloed tot op een afstand van 60 à 120 meter van het kanaal (afhankelijk van het bodemprofiel). De verhoging van de stijghoogte in de deklaag rijkt over het algemeen iets verder, tot maximaal 125 meter.

Afgeleide effecten

Als gevolg van de grondwaterstandsverhoging treedt over een groot deel langs het kanaal opbrengstreductie van landbouwgewassen op. Verder vallen er binnen het invloedsgebied 6 woningen (inclusief erf). Op deze percelen wordt de grondwaterstand verhoogd wat kan leiden tot natschade. Daarnaast is een dertiental wegen binnen het invloedsgebied van het kanaal gelegen. Een gasleiding van de Gasunie doorkruist ook tweemaal het kanaal. Wanneer een verhoogde doorlatendheid speelt, zal er 1 gebouw extra binnen het invloedsgebied vallen. Daarnaast zal in dat geval de opbrengstderving hoger zijn dan berekend.

Maatregelen

Om natschade te voorkomen aan gebouwen en percelen moet extra drainage worden aangelegd op vijf locaties. Risico’s ter plaatse van de Bekadeweg zijn met name opvriezen in de winter, om voldoende ontwatering te waarborgen moet hierlangs een drain worden aangelegd. Daarnaast moet voldoende ontwatering worden gerealiseerd ter plaatse van leidingen, om opdrijven te voorkomen. Teneinde landbouwschade zoveel mogelijk te voorkomen, wordt een langssloot langs het waterkanaal aangelegd. Met betrekking tot drainage worden afspraken gemaakt met agrariërs.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.

Door de realisatie van het pompstation ontstaat een toename in verharding van circa 750 m2. Dit is ruim minder dan de grens van 1.500 m2. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Door de ontwikkeling wordt er daarnaast oppervlaktewater aangelegd. Het waterkanaal dat wordt aangelegd is een hoofdwatergang. Rondom deze watergang zal sprake zijn van een beschermingszone van 5 m waarbinnen beperkingen gaan gelden voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Explosieven

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de zeven en vijftien procent om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de beoogde ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse (bijlage 3).

Over het algemeen is de zandige boven- en ondergrond en waterbodem niet of slechts licht verontreinigd met onder andere koper, PAK, zware metalen, barium, molybdeen, kwik, lood en zink.

Plaatselijk zijn er sterkere verontreinigingen aangetroffen waarvoor de volgende aanbevelingen gelden:

Percelen Sommelsdijk E346 en 347: Te verwijderen bebouwing ter plaatse van de Bekadeweg 32

  • Ter plaatse van de percelen Sommelsdijk E346 en 347, Bekadeweg 32, dient bij de verwijdering van de bebouwing en aanleg van het nieuwe waterkanaal rekening te worden gehouden met de aanwezige asbeststort op het erf ter plaatse van perceel Sommelsdijk E 347.

Perceel Melissant F33 en 41: Ligging infiltratieleiding (voormalige stortplaats)

  • De zandige bovengrond met zwakke puinbijmenging ter plaatse van de voormalige stortplaats, is sterk verontreinigd met PAK.
  • De zintuiglijk schone diepe ondergrond onder het stortmateriaal, is sterk verontreinigd met zink.
  • Er is nader bodemonderzoek uitgevoerd om de exacte verontreinigingen ter plaatse van het aan te leggen sifon onder en ten westen van de stort in beeld te brengen (bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
    • 1. Het maaiveld is gelegen op 4,5 m NAP. Het stortmateriaal is aanwezig van 3,8 m NAP tot -0,3 m NAP en bestaat uit plastic, glas, puin en afval. Zowel in de bovengrond boven de stort als in de ondergrond direct onder de stort en ten westen van de stort is geen bijmenging met bodemvreemd materiaal aanwezig.
    • 2. In de bovengrond ter plaatse van de stort zijn geen verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond direct onder de stort zijn lichte verontreinigingen met PCB en minerale olie aangetoond. In de stort zijn plaatselijk sterke verontreinigingen met koper en zink aangetoond. Verder zijn in de stort lichte verontreinigingen met andere zware metalen, PAK, PCB en minerale olie aangetoond. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan het aanwezige stortmateriaal in de bodem. Het grondwater in het stort is matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met benzeen, xylenen, naftaleen en VOCl aangetoond. In het grondwater onder het stort is eveneens een matige verontreiniging met barium aangetoond en zijn lichte verontreinigingen met molybdeen, benzeen, xylenen en naftaleen aangetoond. Deze verontreinigingen zijn mogelijk te relateren aan de aanwezige stortmaterialen in de bodem. De matige verontreiniging met barium kan mogelijk gezien worden als verhoogde achtergrondwaarde.
    • 3. Ten westen van de stort is de bovengrond licht verontreinigd met zware metalen en PCB. In de ondergrond rond de grondwaterstand zijn lichte verontreinigingen met enkele zware metalen aangetoond. In de diepe ondergrond zijn hier geen verontreinigingen aangetoond.
    • 4. Het sifon zal ter plaatse van de stort op een diepte van circa -1,75 tot -2,0 m NAP komen te liggen. Dit houdt in dat het sifon zich meer dan 1,5 m onder de onderzijde van de stort bevindt. Op deze diepte zijn in de vaste bodem slechts lichte verontreinigingen met PCB's en minerale olie aangetroffen en dat in de hoger gelegen lagen. Het grondwater is hier matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met molybdeen, benzeen, xyleen en naftaleen. Er is sprake van brakwater met een sterk verhoogd chloridegehalte. Dergelijke bodemverontreinigingen in de aangetroffen mate vormen geen risico's voor aantasting van de aan te brengen leiding ongeacht de keuze van het materiaal, kunststof, staal of beton.

Perceel Goedereede H278: Ligging infiltratieleiding

  • Ter plaatse van perceel Goedereede H278 zijn zowel in de boven- als ondergrond matige en sterke verontreinigingen met zink aanwezig. Formeel gezien is nader bodemonderzoek noodzakelijk om de exacte omvang van de sterke verontreiniging vast te stellen. Echter voor de geplande aanleg van de leiding kan worden volstaan met tijdelijke uitplaatsing van de verontreinigde grond via een BUS melding.

De recreatiewoning aan de Gorsweg 2 wordt vanwege de doorkruising met het waterkanaal in noordelijke richting verschoven. Op basis van de bodemkwaliteitsklasse van de gemeente Goeree-Overflakkee is zowel de boven- als ondergrond ter plaatse ingedeeld in de kwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. In deze klasse is de bodemkwaliteit schoner dan in de klasse 'Wonen'. Op basis hiervan wordt de bodem voldoende schoon geacht voor de beoogde functie.

Daarnaast wordt ook de woning aan de Gorsweg 1 verplaatst naar de locatie naast de Bekade 8-10. Hier is reeds sprake van een woonbestemming en worden dan ook geen belemmeringen verwacht.

Explosieven

In het kader van het bestemmingsplan is een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het plangebied (bijlage 5). Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er voldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van CE. Als gevolg van bombardementen en beschietingen van de geallieerden en de militaire aanwezigheid van de Duitse bezetter kunnen afwerpmunitie, raketten, landmijnen, geschutmunitie, hand- en geweergranaten, kleinkalibermunitie en toebehoren van munitie in het onderzoeksgebied aanwezig zijn.

Saricon adviseert gezien de omvang van het onderzoeksgebied en de wellicht uiteenlopende werkzaamheden om bij vervolgwerkzaamheden in verdacht gebied een projectgebonden risicoanalyse (PRA) uit te laten voeren. De PRA heeft tot doel te bepalen of het verdacht gebied op de CE-bodembelastingkaart voor de uitvoeringswerkzaamheden wel relevant is en de overlast van eventuele projectstagnatie te beperken. Tevens wordt op basis van een analyse van risico's van CE voor de daadwerkelijke uitvoering van het project bepaald wat de meest geschikte detectietechniek is.

Waterschap en Evides schatten het risico zeer laag in, omdat de aanleg van de zoetwatervoorzieningen buiten het verdachte gebied plaatsvindt.

4.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In deze paragraaf wordt dit onderzocht.

Normstelling

Provinciale Verordening ruimte

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Onderzoek

Ten behoeve van de compenserende maatregelen Kierbesluit - Goeree is op 12 mei 2015 een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 6). In een later stadium is in het kader van de wijzigingsbevoegdheid in Scheelhoek (wijzigingsgebied 4) een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet en een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd (zie bijlagen 7 en 8). De conclusies van deze onderzoeken zijn in deze paragraaf verwerkt.

Natuurtoets compenserende maatregelen Kierbesluit Goeree

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt tegen de zuidgrens van het Natura 2000-gebied Haringvliet, tevens Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het tracé van het zoetwaterkanaal ligt grotendeels buiten de EHS. Op het land liggen kleine delen van het plangebied in de EHS.

Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0004.png"

Figuur 4.1 Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Natura 2000

Effecten zijn alleen te verwachten in Scheelhoek, waar het habitattypen H3270 - Slikkige rivieroevers zich langs het tracé van de te verwijderen transportleiding bevindt. Het verwijderen van de oude transportleidingen alhier leidt echter niet tot areaalverlies of versnippering. De transportleidingen liggen onder de grond. Tijdens het verwijderen wordt een smalle strook grond met dit habitattype aangetast. Slikkige rivieroevers worden gekenmerkt door pioniervegetaties en zijn van nature te vinden op net ontstane, nog spaarzaam begroeide rivieroevers. De ingreep zorgt voor een verstoring van de grond die gunstig is voor dit habitattype. Er treden geen blijvende effecten op. Externe werking door de aanleg van een zoetwaterkanaal is eveneens uitgesloten. De effecten zijn lokaal. De toegepaste drains om aanleg in den droge mogelijk te maken, zorgen bijvoorbeeld voor een lokale grondwaterstandverlaging. Deze bereikt het Haringvliet niet.

Op de buitendijkse locaties in het Haringvliet waar de nieuwe innamepunten wordt gerealiseerd, kunnen rivierdonderpadden voorkomen. Doordat de werkzaamheden zorgvuldig worden uitgevoerd, kan alleen verstoring optreden. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten.

Waar werkzaamheden binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied worden uitgevoerd (de nieuwe innamepunten) komen geen noordse woelmuizen voor. Hier bevindt zich ook geen geschikt habitat voor deze soort. Effecten zijn uitgesloten. De trajecten waar een geheel nieuw kanaal wordt gegraven hebben mogelijk zelfs een positief effect op de noordse woelmuispopulatie in het Haringvliet. Door dit nieuwe kanaal ontstaat nieuw leefgebied en de mogelijkheid voor noordse woelmuizen om binnendijks tussen oost en west te migreren en zo nieuwe delen van het Haringvliet te koloniseren.

Voor de aanleg van het zoetwaterkanaal vinden geen ingrepen en werkzaamheden plaats op plekken waar broedvogels met instandhoudingsdoelstellingen broeden. De afstand tussen het tracé en bekende broedplaatsen is dermate groot dat ook van verstoring van broedende vogels geen sprake is. Het tracé van het zoetwaterkanaal heeft ook geen functie voor de broedvogels (bijvoorbeeld als foerageer-of rustgebied), zodat ook geen sprake is van een externe werking. Het te verwijderen innamepunt in Scheelhoek bevindt zich nabij eilanden waar zwartkopmeeuw, dwergstern, grote stern en kluut broeden. Een van de eilanden ligt op een afstand van minder dan 200 m. Activiteiten op zo'n afstand van een kolonie kunnen verstorend werken, er zal echter buiten het broedseizoen of buiten 250 m van broedende vogels worden gewerkt. Effecten op broedvogels zijn daarom uitgesloten.

Tijdens de werkzaamheden binnendijks kan verstoring van foeragerende niet-broedvogels in de binnendijkse agrarische gebieden en watergangen (= buiten het Natura 2000-gebied) optreden. Ook verdwijnt op plekken waar nieuwe watergangen worden gegraven een stukje potentieel foerageergebied. Het gaat hier om de externe werking van de ingrepen. Binnen de actieradius van de niet-broedvogelsoorten bevindt zich een ruim aanbod aan geschikt foerageer- en rustgebied, waar de dieren (tijdelijk) terecht kunnen. De verstoring vindt bovendien niet overal langs het tracé tegelijk plaats, waardoor slechts een klein deel van het potentiële foerageer- en rustgebied wordt verstoord. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van genoemde soorten zijn uitgesloten.

Ecologische Hoofdstructuur

Er zijn geen effecten op areaal. Tijdens de uitvoering van de ingrepen wordt weliswaar door graafwerkzaamheden schade aan beheertypen aangericht, maar dit wordt na de aanleg hersteld. In de Van Pallandtpolder volgt het zoetwaterkanaal een bestaande watergang, zodat van oppervlakteverlies geen sprake is. Er is sprake van een tijdelijk kwaliteitsverlies op plekken waar het gewenste beheertype voorafgaand aan de werkzaamheden aanwezig was. Op plekken waar het gewenste beheertype nog niet aanwezig is blijven de mogelijkheden om dit te ontwikkelen aanwezig. Effecten op de kwaliteit van de EHS zijn daarom uitgesloten, compensatie is niet nodig. In het plangebied treedt geen effect op de samenhang van wezenlijke waarden en kenmerken op.

Conclusie gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan gezien voorgaande niet in de weg.

Op grond van artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn (zoals bijvoorbeeld een bestemmingsplan) en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt m.e.r.-plichtig. In welke gevallen het maken van een passende beoordeling voor plannen verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), is geregeld in artikel 19j lid 2 Natuurbeschermingswet 1998. Een passende beoordeling is nodig als sprake is van significante gevolgen voor Natura-2000 gebieden. Volgens de door Bureau Waardenburg uitgevoerde natuurtoets (d.d. 12 mei 2015) zijn er geen significante gevolgen. Daarmee bestaat er geen noodzaak tot een passende beoordeling en planmer-procedure t.b.v. het bestemmingsplan. De uiteindelijke toetsing van de natuurtoets is aan het bevoegd gezag, indien er toch een vergunning nodig is (wel effect, maar niet significant, dus geen passende beoordeling en dus geen mer-plicht) heeft het bevoegd gezag aangegeven dat deze te verlenen is.

Soortenbescherming

Vaatplanten

Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen.

Vogels

In het plangebied zijn jaarrond beschermde nestplaatsen van buizerd en huismus vastgesteld. Naast deze soorten zijn ook soorten zonder jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. Dit zijn veelal soorten van agrarische gebieden, natuurlijke graslanden en rietmoerassen. In het plangebied zijn onder andere cetti's zanger, groene specht, grote bonte specht, roerdomp, boerenzwaluw, rietzanger en kleine karekiet aangetroffen. Op de eilanden ten noordoosten van De Scheelhoek broeden bovendien enkele koloniesoorten, zoals sterns en meeuwen.

Grondgebonden zoogdieren

In het Haringvliet komt de bever voor. Langs de oevers van het Haringvliet zijn regelmatig knaagsporen aangetroffen. In het plangebied zijn geen burchten bekend. Binnen het plangebied zijn ook geen geschikte locaties voor beverburchten aangetroffen.

De Noordse woelmuis komt wijd verspreid over Goeree-Overflakkee voor. In de polders is de noordse woelmuis schaars. De soort wordt op Goeree echter overal aangetroffen in braakballen van uilen en andere roofvogels. Naar inschatting is de soort overal in natte overhoekjes, extensief beheerde rietkragen en natuurgebieden aan te treffen, ook in de polders.

Vleermuizen

In het plangebied foerageren, vliegen en migreren gewone- en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, water- en meervleermuis. Daarnaast zijn in de polder Westplaat verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en laatvlieger bekend.

Amfibieën
Het voorkomen van beschermde amfibieën kan op grond van het ontbreken van geschikt habitat en op grond van verspreidingsgegevens worden uitgesloten.

Vissen

Rivierdonderpadden komen mogelijk nog sporadisch voor in het Haringvliet. Het voorkomen van beschermde vissoorten binnen de grenzen van het plangebied kan op grond van het veldbezoek, de beschikbare bronnen en terreinkenmerken worden uitgesloten.

Overige soorten

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, ook geen beschermde reptielen en/of bijzondere ongewervelden of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

Conclusie soortenbescherming

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, zoals veldmuis, huisspitsmuis, mol, egel en konijn, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 augustus.
  • Eén van de te slopen gebouwen in Polder Westplaat is met zekerheid in gebruik bij gewone dwergvleermuis en laatvlieger. De sloop van dit gebouw betekent verlies van een vaste rust- en verblijfplaats (overtreding verbodsbepaling artikel 11). Vlakbij blijven echter een aantal gebouwen overeind die ook geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen of geschikt zijn te maken. Door tijdens de sloop voorzichtig te werk te gaan en voor alternatieve verblijfplaatsen in de nabijheid te zorgen is het negatieve effect van de sloop op de vleermuizen verwaarloosbaar en wordt de functionaliteit van het leefgebied niet aangetast. De gunstige staat van instandhouding is niet in het geding. Voor de vernietiging van de verblijfplaats wordt een ontheffing aangevraagd. Effecten van verstoring door licht op vleermuizen en effecten op een vliegroute door de kap van 2 bomen zijn te verwaarlozen. Hiervoor is geen ontheffing nodig.
  • Een van de te slopen gebouwen in Polder Westplaat is met zekerheid in gebruik bij huismussen als nestplaats. De sloop van dit gebouw betekent verlies van enkele nesten die jaarrond zijn beschermd (overtreding verbodsbepaling artikel 11). Vlakbij blijft echter een aantal gebouwen overeind die ook geschikt zijn als nestplaats voor huismussen of geschikt zijn te maken. Door tijdens de sloop voorzichtig te werk te gaan en voor alternatieve verblijfplaatsen in de nabijheid te zorgen is het negatieve effect van de sloop op de huismussen verwaarloosbaar en wordt de functionaliteit van het leefgebied niet aangetast. De gunstige staat van instandhouding is niet in het geding. Daarnaast wordt mogelijk tijdelijk een nest van de buizerd (en eventueel nieuw te vestigen vogels met een vaste verblijfplaats) verstoord, dit wordt op korte termijn nader onderzocht.
  • Voor de rivierdonderpad geldt een vrijstelling, omdat deze in tabel 2 van de AmvB artikel 75 is opgenomen en de uitvoerders de werkzaamheden conform een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode uitvoeren.
  • Verstoring van bevers wordt uitgesloten.
  • Er is sprake van tijdelijke vernietiging van het leefgebied van de noordse woelmuis. Er is sprake van overtreding van verbodsbepalingen in artikel 11 (vernietigen, beschadigen, verstoren vaste rust- en verblijfplaatsen) van de Flora- en faunawet. Voor deze tijdelijke vernietiging wordt een ontheffing aangevraagd.
  • In de natuurtoets (zie bijlage 6) worden voor de verschillende soorten mitigerende maatregelen voorgesteld waarmee rekening zal worden gehouden.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Onderzoeken ten behoeve van drinkwatertransportleiding Scheelhoek

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

De effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten) en op het NNN en mogelijkheden voor mitatie van de effecten zijn vastgesteld aan de hand van een natuurtoets (zie bijlage 8).

Effecten van drie ingrepen op het Natura 2000-gebied Haringvliet zijn beoordeeld. Het betreft:

  • 1. verwijderen pompstation Scheelhoek en oude transportleidingen;
  • 2. aansluiten nieuwe leiding op bestaande leiding plus aanleg uitstroomvoorziening (varianten 1, 2 en 3);
  • 3. extra voorzieningen bij het nieuwe innamepunt in het Haringvliet tussen Middelharnis en Stad aan het Haringvliet.

Voor alle drie de ingrepen zijn effecten op Haringvliet uitgesloten.

Nationaal Natuurnetwerk

Ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) zijn effecten van dezelfde drie ingrepen beoordeeld als ten aanzien van de Nb-wet. Geconcludeerd wordt dat aantasting van wezenlijke kenmerken van het NNN beschouwd op landschapsniveau niet worden aangetast. Ook treden geen effecten op beheertypen op.

Conclusie gebiedsbescherming

Door het ontbreken van effecten of omdat ze minimaal en tijdelijk zijn is geen mitigatie noodzakelijk. Dit geldt zowel ten aanzien van de het Natura 2000-gebied Haringvliet als ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk. Omdat er geen resteffecten zijn is geen mitigatie nodig. Dit geldt zowel ten aanzien van de het Natura 2000-gebied Haringvliet als ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk.

Er is geen noodzaak voor nader onderzoek.

Soortenbescherming

De effecten op beschermde soorten door verlegging van de drinkwatertransportleiding Scheelhoek zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 7).

In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)

  Nader onderzoek nodig  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     Mol, vos, bunzing, egel, bosmuis, ree, haas, konijn, dwergmuis, wezel, hermelijn, gewone bosspitsmuis   nee  
Ontheffingsrege-ling Ffw   tabel 2       -  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   Watervleermuis   nee  
    bijlage IV HR   Noordse woelmuis, bever, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, meervleermuis, houting   nee  
  vogels   cat. 1 t/m 4   -   -  

Daarnaast komen er algemene broedvogels voor in het plangebied.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Bij het uitvoeren van ingrepen in Scheelhoek moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van noordse woelmuizen.
  • Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. In struiken, bomen, rietkragen en op zandplaten zijn diverse soorten broedvogels aangetroffen.
  • In het plangebied komen ook algemene soorten amfibieën en zoogdieren voor. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud.
  • Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten.
  • De locatie van het nieuwe innamepunt heeft geen functie voor onder de Flora-en faunawet beschermde soorten. Effecten van de ingreep kunnen derhalve worden uitgesloten.

Aanbevelingen

  • Omdat de werkzaamheden in Scheelhoek buiten het voortplantingsseizoen van de noordse woelmuis zijn gepland zijn negatieve effecten nihil en is mitigatie niet noodzakelijk. Is door omstandigheden werken buiten het voortplantingsseizoen niet mogelijk dan kunnen negatieve effecten op deze soort worden voorkomen door voorafgaand aan het voortplantingsseizoen (i.c. voor april) de vegetatie boven de te verwijderen en de nieuw aan te leggen leidingen te maaien, zodat deze locaties onaantrekkelijk worden als leefgebied voor noordse woelmuizen. De vegetatie moet tot het begin van de werkzaamheden worden kort gehouden.
  • Omdat de werkzaamheden in Scheelhoek buiten het broedseizoen (globaal de periode maart tot en met augustus) zijn gepland zijn negatieve effecten nihil en is mitigatie niet noodzakelijk. In uitzonderingsgevallen is het uitvoeren van de ingrepen in het broedseizoen wel mogelijk, namelijk als is aangetoond dat zich binnen een straal van 250 m rond de ingrepen geen broedende vogels bevinden. Activiteiten binnen een afstand van 250 m van een broedende vogel kunnen tot een zodanige verstoring leiden dat de vogel het nest verlaat en het legsel mislukt (Krijgsveld et al. 2008).
  • De preventieve maatregelen dienen onder begeleiding van een ter zake kundig persoon te worden uitgevoerd of begeleid.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Voor de tijdelijke vernietiging van bestaand leefgebied van de Noordse woelmuis dient wel een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

4.6 Archeologie

Beleidskader

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.

Onderzoek

In figuur 4.2 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30_0006.png"  

Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee

Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als 'geen waarde'. In deze zone is geen archeologisch onderzoek nodig.

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.

4.7 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de regelgeving en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 -contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi, zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied zijn verschillende risicobronnen gelegen. Deze zijn in tabel 4.2 weergegeven (inclusief de PR 10-6-contour van de propaantanks en het invloedsgebied van de gasleidingen). Er zijn Bevi-inrichtingen aanwezig.

Tabel 4.2 Risicobronnen in de omgeving

Adres   Risicobron   PR 10-6-contour/ invloedsgebied   Groepsrisico overschrijding  
Oudedijk 1 Melissant   propaantank   20 m   nee  
Kraaijenissedijk 2 Melissant   propaantank   20 m   nee  
Bekadeweg 32 Sommelsdijk   propaantank   20 m   nee  
Bekadeweg 8 Sommelsdijk   propaantank   20 m   nee  
Westhavendijk 44 Middelharnis   propaantank   40 m   nee  
ter hoogte van Gorsweg   gasleiding W-538-26   95 m   nee  
ter hoogte van Gorsweg   gasleiding W-538-06   95 m   nee  

Het plangebied is gelegen binnen de PR 10-6-contouren dan wel invloedsgebieden van verschillende risicobronnen. Realisering van het zoetwaterkanaal en de waterleiding leidt niet tot (nieuwe) kwetsbare objecten noch toename van personendichtheden, zodat er wat dit betreft geen PR-knelpunten zijn en een verantwoording van het GR niet noodzakelijk is.

Vanwege de doorkruising met het waterkanaal wordt de woning aan de Gorsweg 1 verplaatst naar de locatie naast Bekade 8-10 en wordt de recreatiewoning aan de Gorsweg 2 in noordelijke richting verschoven. In zowel de huidige als toekomstige situatie zijn deze woningen gelegen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen W-538-25 en W-538-06. Er is hier enkel sprake van een verplaatsing van de woningen. Omdat de personendichtheid hierdoor niet toeneemt, heeft dit geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.

Met het ontwerp wordt daarnaast met de aanwezigheid van de gasleidingen rekening gehouden. De waterleiding wordt onder de gasleidingen doorgeboord (gestuurde boring). Dit wordt afgestemd met de leidingbeheerder.

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Met het voorliggende plan wordt de realisatie van een waterleiding mogelijk gemaakt. De leiding heeft een diameter van 630 mm (24,8") en is daarmee planologisch relevant. Rondom de leiding wordt een beschermingszone opgenomen waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen en om onderhoud aan de leiding mogelijk te houden.

Binnen het plangebied zijn daarnaast een gasleiding, ondergrondse hoogspanningsverbinding en effluentleiding gelegen. Met het ontwerp wordt met de aanwezigheid van deze leidingen rekening gehouden. Om de gasleidingen te passeren nabij de Bekadeweg buigt het waterkanaal tijdelijk af in zuidelijke richting tot langs de secundaire waterkering. Met name over de gasleiding en de effluentleiding heeft in een vroegtijdig stadium overleg met de leidingbeheerders plaatsgevonden. Tennet is akkoord met de kruising met de hoogspanningsverbinding. Verder zijn het beoogde zoetwaterkanaal en de waterleiding geen gevoelige bestemmingen voor de aanwezige leidingen.

4.9 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

De waterleiding en het zoetwaterkanaal zijn geen bedrijfsactiviteiten die belemmeringen opleveren voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Van het pompstation gaat echter wel hinder voor de omgeving uit. Dit komt overeen met waterdistributiebedrijven met een pompvermogen van <1MW uit de VNG-publicatie. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 10 m in een gemengd gebied). De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 400 meter afstand van het pompstation. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Naast de aanleg van het zoetwaterkanaal dient ook het peil van het zoetwaterkanaal voldoende hoog te zijn om brakke/zoute kwel naar het kanaal te voorkomen. Voor het traject vanaf de nieuwe inlaat tot het havenkanaal van Dirksland wordt een peilstijging gerealiseerd. In de omgeving van het plangebied is verschillende agrarische bedrijvigheid aanwezig. Als gevolg van de peilstijging kan over een groot deel langs het kanaal opbrengstderving van landbouwgewassen optreden (zie bijlage 2). Door het aanpassen van de drainage en het aanleggen van de langssloot langs het zoetwaterkanaal zal deze schade naar verwachting worden voorkomen. Eventueel toch optredende landbouwschade zal worden gecompenseerd.

Voor de toelaatbaarheid van niet-agrarische bedrijven in het plangebied wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een toelichting hierop is opgenomen in bijlage 10.

Het bestemmingsvlak voor de recreatiewoning aan de Gorsweg 2 is vanwege de doorkruising met het waterkanaal in noordelijke richting verschoven. Hierdoor komt de recreatieve bestemming dichter bij het agrarisch bedrijf aan de Gorsweg 5-9 te liggen. Onderzocht is of dit belemmeringen oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering. Dit blijkt niet het geval te zijn. In het kader van de milieuregelgeving dient voor een melkrundveehouderij en overige grondgebonden veehouderijen een afstand van 50 m tot de dierenverblijven te worden aangehouden. Hieraan wordt voldaan.

4.10 Geluidhinder

Beleid en normstelling

De planontwikkeling maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (buitenstedelijk).

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt. Voor wegen met een maximum snelheid van 70 km per uur of meer is deze aftrek 2 dB. De aftrek voor de andere wegen is 5 dB.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm.

Onderzoek

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 9.

Situering

Het plangebied ligt aan de Bekadeweg in Sommelsdijk. Ter hoogte van het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt vanaf de wegas een 48 dB geluidscontour berekend.

Verkeersgegevens

Er zijn geen verkeerstellingen beschikbaar. In overeenstemming met de gemeente Goeree-Overflakkee is een aanname gedaan van de intensiteiten op de Bakedeweg. De Bakedeweg is circa 3,8 meter breed en ontsluit enkele percelen. Op de weg zit geen doorgaand verkeer. Gezien de inrichting en functie van de weg is een aanname van 200 mvt/etmaal in 2027 (10 jaar na realisatie) een ruime inschatting.

De voertuigverdeling van het verkeer is gebaseerd op het onderzoek van RBOI (2009) 'Grenzen aan de groei'. Er wordt uitgegaan van een plattelandsweg, erftoegangsweg type II, 60km/h.

Tabel 4.3 Voertuigverdeling plattelandsweg, erftoegangsweg type II, 60km/h.

  dag   avond   nacht  
Licht verkeer   91,44%   91,44%   91,44%  
Middel verkeer   6,74%   6,74%   6,74%  
Zwaar verkeer   1,82%   1,82%   1,82%  
etmaalverdeling   7,00%   2,60%   0,70%  

Wegeigenschappen

De wegdekverharding van de Bakedeweg is 3,8 meter breed en bestaat uit asfalt. De maximumsnelheid is 60 km/h.

Waarneemhoogten

In dit onderzoek zijn op drie verschillende hoogten geluidscontouren berekend: 1,5 meter (bouwlaag 1), 4,5 meter (bouwlaag 2) en 7,5 meter (bouwlaag 3). Geluidscontouren boven 7,5 meter zijn in deze situatie akoestisch niet relevant.

Resultaten

Ten gevolge van het verkeer op de Bekadeweg zijn drie 48 dB geluidscontouren uitgezet. In 4.4 is per hoogte de afstand van het 48 dB geluidscontour weergegeven.

 

4.4 Resultaten afstand 48 dB geluidscontour

Hoogte geluidscontour   Afstand 48 dB geluidscontour vanaf wegas  
1,5 meter   5,90 meter  
4,5 meter   5,21 meter  
7,5 meter   > 1,6 meter  

Conclusie

In het akoestisch onderzoek is de geluidscontour van 48 dB (voorkeursgrenswaarde) ten gevolge van de gezoneerde weg Bekadeweg berekend. Hieruit blijk dat de 48 dB geluidscontour op 5,9 meter vanaf de wegas gelegen is. Dit betekent dat de gevel van de nieuwe woning op ten minste 5,9 meter vanaf de wegas Bekadeweg gesitueerd moet worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen en sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.11 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel 4.5 weergegeven.

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³    
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³   vanaf 1 januari 2015  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking. Alleen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal er sprake zijn van extra verkeer. Dit leidt echter niet tot veranderingen van de luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Achtereenvolgens komen aan de orde de planmethodiek, de regels (hoofdstuksgewijs), en de wijze waarop het planvoornemen in de regeling is ingepast.

5.2 Planmethodiek

Voor het opstellen van het bestemmingsplan is qua juridische regeling met name aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis. Op een aantal punten is aansluiting gezocht bij de bestemmingsplannen Landelijk Gebied Dirksland en Landelijk Gebied Goedereede. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en kan worden uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).

5.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels (hoofdstuk 1);
  • 2. bestemmingsregels (hoofdstuk 2);
  • 3. algemene regels (hoofdstuk 3);
  • 4. overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).

Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regeling.

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er

bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de

voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen toegelicht. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Agrarisch met waarden - 1

Voor de agrarische gronden in het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' opgenomen. De agrarische bedrijfspercelen (erven) zijn binnen een bouwvlak van circa 1 ha opgenomen. Naast de agrarische bedrijfsvoering zijn de gronden bestemd voor behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Specifieke functies zijn voorzien van een aanduiding.

Bedrijf -1

Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige niet-agrarische bedrijven in het plangebied. Dit betreft een strook langs het havenkanaal van Middelharnis. Er is een bebouwingspercentage voor het gehele bestemmingsvlak aangegeven. De gronden zijn voorzien van een functieaanduiding om ter plaatse de bedrijfsfunctie gericht op de watersport te behouden.

Bos 
De (onderdelen van) bestaande bosgebieden ten westen van het havenkanaal van Dirksland zijn bestemd als 'Bos'. Binnen deze bestemming wordt tevens gestreefd naar behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de bossen eigen zijnde natuur- en landschapswaarden. Om het behoud van het bos te kunnen waarborgen zijn het aanleggen van wandel-, fiets- en ruiterpaden en het vellen en rooien van houtopstanden gekoppeld aan een omgevingsvergunningplicht. Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de functieaanduiding ten behoeve van de paardenmenbaan.

Natuur

De (onderdelen van) bestaande natuurgebieden in het buitengebied zijn als 'Natuur' bestemd. Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Recreatie - Recreatiewoning

Voor de nieuwe locatie van de recreatiewoning is de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' opgenomen.

Verkeer

Alle openbare wegen en verblijfsgebieden zijn als 'Verkeer' bestemd.

Water

Het Haringvliet en de hoofdwatergangen in het plangebied zijn als 'Water' bestemd.

Water - Natuur

Deze bestemming blijft gehandhaafd in het gebied waar de gemeente in de toekomst omvorming naar bijzondere woonmilieus in combinatie met natuur beoogt. Voor de daadwerkelijke omvorming biedt dit bestemmingplan geen titel, hiervoor is een afzonderlijke planologische procedure nodig.

Waterstaat

Voor de asfaltdijk bij het Haringvliet is de (enkel)bestemming 'Waterstaat' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn fietspaden en agrarische activiteiten mogelijk.

Wonen

Deze bestemming geldt ter plaatse van de nieuw te bouwen woning aan de Bekadeweg (het perceel naast nummer 8-10). De toegestane maximale inhoud van de woning bedraagt 650 m3 exclusief bijgebouwen.

Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning, Leiding - Riool en Leiding - Water
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Waarde - Natuur

Het binnen het agrarische gebied gelegen ganzenfoerageergebied (wintergasten) is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' (conform het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland). Binnen deze dubbelbestemming is een nadere afweging nodig voor ontwikkelingen die de openheid van deze gebieden kunnen schaden: het vestigen van blijvende agrarische teelten.

Waarde - Natuur en landschap

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van het Haringvliet (Natura 2000-gebied). Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waterstaat - Waterkering

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de kernzone van de waterkeringen. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts worden opgericht, indien de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is opgenomen voor gronden met een waterstaatkundige functie anders dan de waterkering.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Anti-dubbeltelregel

In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.

Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.

Algemene aanduidingsregels

Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven, waaronder voor externe veiligheid ('veiligheidzone - externe veiligheid') en voor de beschermingszones langs primaire waterkeringen ('vrijwaringszone - dijk'). Voor de laatstgenoemde beschermingszones stelt dit bestemmingsplan geen beperkingen aan bouwen en gebruik. Wel is de Keur van het waterschap hier van toepassing.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens. Tevens bevat dit artikel wijzigingsvoorwaarden voor een tweetal wijzigingsgebieden die zich over verschillende bestemmingen uitstrekken (zie hierover paragraaf 5.4).

Overige regels

In dit artikel is een artikel opgenomen over de werking van wettelijke regelingen en een algemene parkeerregeling.

5.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

5.4 Inpassing planvoornemen

Het zoetwaterkanaal (inclusief kades en greppels) is hoofdzakelijk bestemd tot 'Water'. De onderdoorgangen onder de havenkanalen en onder diverse wegen hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gekregen. Bij de havenkanalen biedt het bestemmingsplan enige flexibiliteit voor de aannemer (vanwege Design & Construct). De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is ook toegekend aan het terrein bij de inlaat waar de hevelleiding en pompinstallaties zijn beoogd. Via de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw toegestaan' is op dit terrein een gebouw toegestaan. De regels bevatten hiervoor de maximale maatvoering.

Er is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een tracéwijziging van het waterkanaal.

In wijzigingsgebied 1, dat is gelegen in de Tweede Bekading, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het tracé van het waterkanaal te verschuiven, indien het grondruilplan dat voor dit gebied wordt opgesteld daartoe aanleiding geeft.

Aan de waterleiding van Evides is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' toegekend. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is ook de bestemming uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Omdat er nog gesprekken plaatsvinden met diverse grondeigenaren kunnen nog (ondergeschikte) wijzigingen van het leidingtracé nodig zijn. Om die reden wordt ten behoeve van de aanleg enige flexibiliteit geboden en is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' 24 m breed gemaakt. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming te versmallen tot een zone van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding nadat de leiding is aangelegd. De wijzigingsbevoegdheid in wijzigingsgebied 1 (zie alinea hierboven) maakt verschuiving van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' mogelijk (in samenhang met verschuiving van het tracé van het waterkanaal), indien het grondruilplan daartoe aanleiding geeft.

In Scheelhoek wordt de bestaande noordelijk gelegen waterleiding van Evides op verzoek van Natuurmonumenten mogelijk ontmanteld. In dat geval wordt ongeveer ter plaatse van de zuidelijk gelegen waterleiding van Evides een nieuwe leiding aangelegd en wordt er een nieuwe uitstroomvoorziening in het Zuiderdiep gerealiseerd. Hiertoe bevat het plan een wijzigingsbevoegdhied (wijzigingsgebied 2).

De beoogde locatie voor het pompstation van Evides heeft de aanduiding 'nutsbedrijf' gekregen (binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'). De exacte locatie moet nog nader worden bepaald. De maximale omvang van de bebouwing is in de regels vastgelegd. Omdat de exacte ligging van het pompstation nog niet vaststaat, biedt het bestemmingsplan ook schuifruimte voor de aansluiting van de waterleiding en het innamepunt. De dubbelbestemming 'Leiding - Water' is hier breder dan de eerder genoemde 24 m. Realisatie van de toegangsweg tot het pompstation is mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' (binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' en 'Water'). Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gebieden met de aanduiding 'nutsbedrijf' en 'verkeer' te verkleinen nadat het pompstation is gerealiseerd.

Het te verlengen fietspad in de Van Pallandtpolder (op de kade ten zuiden van het waterkanaal) is voorzien van de aanduiding 'langzaam verkeer' binnen de bestemming 'Water' dan wel 'Water - Natuur'.

Dit bestemmingsplan wordt tevens benut om voor een deel van de gronden die in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis de bestemming 'Water - Natuur' hebben de bestemming om te zetten naar (hoofdzakelijk) de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' (conform het feitelijke gebruik). Realisering van water in combinatie met natuurontwikkeling is hier niet meer aan de orde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het waterschap Hollandse Delta en Evides heeft budget gereserveerd voor de verwerving van de gronden en uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit. Hiervoor hebben het waterschap en Evides ook een rijksbijdrage ontvangen.

De kostenramingen van het project zijn opgesteld volgens de Standaard Systematiek Kostenramingen (SSK).

Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd.

Er bestaat voor de gemeente geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Tussen gemeente en partijen wordt een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Voorbereiding

Een deel van de benodigde gronden moet worden verworven. Ter plaatse van het pompstation van Evides wordt een langdurig zakelijk recht (erfpacht) gevestigd. Ter plaatse van de waterleiding en belemmeringenstrook wordt een opstalrecht nutsvoorzieningen gevestigd. Voorafgaand aan de uitvoering voeren het waterschap en Evides/Delta overleg met de grondeigenaren.

Op 11 september 2013 heeft er in Stellendam een inloopbijeenkomst plaatsgevonden over de Compenserende Maatregelen Kierbesluit op Goeree-Overflakkee voor alle belanghebbenden maar ook voor een ieder die interesse had in de plannen. Tijdens deze bijeenkomst (en de bijeenkomst die op 4 september 2013 in Hellevoetsluis heeft plaatsgevonden) zijn de eerste vragen en opmerkingen op de plannen verzameld.

Eind 2013, begin 2014 zijn met alle direct belanghebbenden (grondeigenaren) keukentafelgesprekken gevoerd. Op 20 november 2014 heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden voor het gehele programma Compenserende Maatregelen Kierbesluit in Hellevoetsluis. Ook zijn er op verzoek aanvullende gesprekken gevoerd met belanghebbenden en zijn de plannen afgestemd met de LTO en andere gebiedspartijen. In de periode januari t/m juli 2015 zijn met de grondeigenaren grondverwervingsgesprekken gevoerd.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure ter inzage gelegd. Er zijn 3 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.

  • 1. Inspreker 1

Samenvatting
Inspreker exploiteert een akkerbouwbedrijf in het plangebied. Inspreker geeft aan dat hij circa 11 tot 12 hectare zeer goede landbouwgrond kwijtraakt door aanleg van de zoetwatervoorziening en dat het overblijvende gedeelte moeilijker te exploiteren is. Daarnaast verwacht inspreker nadelige gevolgen van de aanleg van het zoetwaterkanaal, zoals extra ganzenoverlast, overwaaiende onkruidzaden en doorgesneden drainage. Inspreker pleit ervoor het zoetwaterkanaal uit te voeren door middel van een ondergrondse buisleiding. Wanneer geen rekening kan worden gehouden met deze inspraakreactie, verzoekt inspreker om op de overblijvende gronden van zijn akkerbouwbedrijf tevens de exploitatie van het opwekken van windenergie mogelijk te maken.

Beantwoording

De optie om het zoetwaterkanaal uit te voeren door middel van een ondergrondse buisleiding is onderzocht, maar niet haalbaar gebleken. De maatschappelijke kosten van aanleg zijn relatief hoog, het onderhoud ervan is bewerkelijker dan bij een open voorziening en het water uit een buisleiding kan niet voor beregening dienen.
Uitgangspunt is dat de grond die inspreker kwijtraakt wordt gecompenseerd met andere grond (op basis van de waarde van de grond).
Eventuele andere schades zullen door een onafhankelijk taxateur worden getaxeerd. Ook daarvoor zal compensatie plaatsvinden. Ten aanzien van de gevreesde extra ganzenoverlast kan worden opgemerkt dat ganzen op dit moment al evidente overlast veroorzaken en dat het niet aannemelijk is dat de aanleg van het zoetwaterkanaal tot extra overlast zal leiden. Het beheer van het waterschap zal erop gericht zijn om de ganzenoverlast te beperken; mocht er toch aantoonbare schade ontstaan dan kan een beroep op planschadevergoeding worden gedaan.
De overblijvende gronden van inspreker zijn in de structuurvisie niet aangewezen als plaatsingsgebied voor windturbines. Plaatsing van windturbines is daarom niet aan de orde.
Concluderend kan worden gesteld dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen van inspreker, maar dat het algemeen belang dat met de aanleg van de zoetwatervoorziening wordt gediend, prevaleert. Indien aan de orde vindt compensatie van schade plaats.

  • 2. Inspreker 2

Samenvatting

  • a. Binnendijks wordt het bedrijf van insprekers zeer beperkt in uitbreidingsmogelijkheden en in vruchtvoortbrengend vermogen van de grond (als gevolg van ernstige vernatting en verzilting). Compensatie in maatregelen en/of geld hiervoor staat niet vast.
  • b. Er is geen onderzoek gedaan naar de effecten van het Kierbesluit op de buitendijks gelegen gronden van insprekers, betreffende verziltings-, overstromings- en faunaschade. Insprekers vinden het niet meer dan billijk dat de overheid tegen volledige schadeloosstelling de buitendijks gelegen gronden verwerft en deze binnendijks aangrenzend compenseert of dat de overheid het bedrijf tegen volledige schadeloosstelling overneemt. Ten aanzien van de uitruil geven insprekers er de voorkeur aan uitruil van het gorsweiland en het perceel aan de Westhavendijk in Middelharnis. Indien het gorsweiland niet wordt uitgeruild, verzoeken insprekers de gemeente om Rijkswaterstaat en/of waterschap te verplichten een nadeelcompensatieregeling met hen te laten treffen en op hun kosten een effectrapportage door een deskundige en onafhankelijke instantie te laten maken.

Beantwoording

  • a. De aanbevelingen uit het rapport 'Effecten peilstijging Kierbesluit (CMK) op Goeree' van 13 december 2013 en overleg met de eigenaren hebben geleid tot wijzigingen in het ontwerp van de zoetwatervoorziening, zoals het extra aanbrengen van een ontwateringssloot. Het waterschap zal voorts in overleg met de grondeigenaren de komende maanden gebruiken voor verdere detaillering van het ontwerp, waaronder de drainage. Bij aanpassingen van de drainage wordt als uitgangspunt gehanteerd dat vanuit het project Compenserende Maatregelen Kierbesluit de kosten van aanpassingen die noodzakelijk zijn als gevolg van het project worden vergoed. Deze maatwerkafspraken worden in een akkoordverklaring vastgelegd.
    Voor de binnendijks gelegen watergangen is door het waterschap een meetnet aangelegd. Met dit meetnet worden de effecten van het Kierbesluit op het oppervlaktewater op Goeree-Overflakkee gemonitord ten aanzien van met name chloride en voedingsstoffen. Hiernaast is er een grondwatermeetnet ingericht om grondwaterstanden en chloride- en voedingsstoffengehalten van het grondwater te monitoren.
  • b. Dit onderdeel van de reactie valt buiten de scope van het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. Wel kan het volgende worden opgemerkt. Een onderzoek naar de gevolgen van een brakker Haringvliet is op dit moment is niet realistisch, omdat niet bekend is hoe de situatie van het Haringvliet zich zal gaan ontwikkelen. De verbrakking van het Haringvliet wordt gemonitord door Rijkswaterstaat. Gewezen wordt op de nadeelcompensatieregeling van Rijkswaterstaat. Ook de mogelijkheden voor aankoop van buitendijkse gronden door Staatsbosbeheer en binnendijkse compensatie worden verkend. Op korte termijn worden afspraken met inspreker gemaakt over een alternatieve drinkwatervoorziening voor zijn koeien.

  • 3. Inspreker 3

Samenvatting

Inspeker doet enkele voorstellen die hoofdzakelijk betrekking hebben op het gebied tussen gemaal Koert en de buitenhaven van Middelharnis:

  • a. Er is geluidsoverlast vanwege (uitbreiding van) Sportpark Oostplaat, industrieterrein Oostplaat en toegenomen verkeersdrukte. Inspreker stelt voor de grond die vrijkomt uit het uit te diepen en te graven kanaal aan de zuidzijde van het kanaal te benutten voor het opzetten van een secundarie waterkering/geluidwal. De wal kan worden beplant met bomen en struiken. Inspreker noemt een aantal positieve effecten hiervan en verwijst ook naar de ambities in het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee.
  • b. Inspreker verzoekt rekening te houden met het broedseizoen, gelet op de vele watervogels.
  • c. Inspreker adviseert het fietspad goed af te sluiten voor overig verkeer en de afsluiting 'hufterproof' te maken.
  • d. Inspreker vraagt zich af of er herbeplanting plaatsvindt, nu er voor de Evidesinlaat twee bomen worden gerooid. Hij adviseert rondom het innamestation van Evides camouflerende beplanting te plaatsen (hetzelfde advies geldt voor de mestopslag aan de Johannispolderseweg en het elektriciteitsstation).
  • e. Inspreker verzoekt de speelse vorm voor het zoetwaterkanaal te handhaven en voor park Nieuw-Zeeland deze speelse vorm door te trekken. Hij vraagt te zorgen voor ondiepe delen want die zijn zeer functioneel voor flora en fauna. Inspreker stelt voor om van de overgebleven grond grasland te maken in plaats van deze grond weer om te zetten voor agrarische doeleinden. Dan komt ook de weidevogel aan zijn trekken. Inspreker vraagt niet alles kaal te maken.
  • f. Inspreker vraagt om zo kort mogelijke 'kluun'plaatsen met het oog op kanovaarders. Ook stelt hij voor de bij de vogelobservatiehut gelegen klapsluis te verplaatsen richten de entree van het fietspad. Het zou nog beter zijn een duiker onder het fietspad te realiseren, zodat onder het fietspad door gevaren zou kunnen worden. De klapsluis kan dan aan de zuidkant van het fietspad worden geplaatst

De hierboven voorgestelde invulling genereert een verzachtende werking wanneer in de Van Pallandtpolder extra windturbines (met geluidtoename en horizonbeslag) worden geplaatst.

Beantwoording

  • a. Dit valt buiten de scope van het project, omdat de aanleg van de zoetwatervoorziening niet leidt tot extra geluidsbelasting.
  • b. Met het broedseizoen wordt rekening gehouden, ook op basis van de Flora- en faunawet.
  • c. Wij nemen dit advies ter harte. Overigens betreft dit een uitvoeringsaspect dat geen betrekking heeft op dit bestemmingsplan.
  • d. Op grond van het gemeentelijk beleid mogen de bedoelde bomen zonder omgevingsvergunning worden gekapt. Een herplantplicht opleggen is in dit kader dus niet aan de orde. Ook op grond van landelijke wet- en regelgeving (Boswet) geldt er geen herplantplicht. Rondom het innamestation van Evides worden geen nieuwe bomen geplaatst.
  • e. Het waterschap heeft van het Ministerie de opdracht gekregen het project sober en doelmatig uit te voeren. Dit heeft geleid tot het gekozen tracé van het zoetwaterkanaal en de gekozen wijze van uitvoering.
  • f. Dit valt buiten de scope van het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft. Mogelijk kan hiermee in de toekomst rekening worden gehouden.
6.2.3 Overleg

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties.

Er zijn 3 inhoudelijke reacties ontvangen. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.

  • 1. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

Het plan is conform het provinciale beleid, zoals vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 2. Waterschap Hollandse Delta

Samenvatting

Bij de beoordeling van het voorontwerpbestemmingsplan hebben wij geen waterstaatkundige bezwaren geconstateerd die de uitvoering van het project belemmeren. Op grond hiervan kunnen wij instemmen met voorontwerpbestemmingsplan.

Beantwoording

Hiervan nemen wij kennis.

  • 3. Gasunie

Samenvatting

  • a. Voor een deel van de leidingen is geen belemmeringenstrook op de verbeelding opgenomen. Het betreft enkele afblaasleidingen. Verzocht wordt een belemmeringenstrook van 4 m aan weerszijden van deze leidingen op te nemen.
  • b. Een deel van het bouwvlak van het perceel nabij de Gorsweg valt samen met de belemmeringenstrook van leiding W-538-26. Verzocht wordt het bouwvlak zodanig aan te passen, dat dit niet samenvalt met de dubbelbestemming Leiding – Gas.
  • c. Verzocht wordt om artikel 13 lid 13.4.2 onder d te schrappen. Deze regeling is onvoldoende ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen.
  • d. Verzocht wordt om artikel 13 lid 13.4.2 aan te vullen met de volgende zinsnede: “x. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten”.

Beantwoording

  • a. De verbeelding is op dit punt aangepast.
  • b. De verbeelding is op dit punt aangepast.
  • c. Artikel 13 lid 13.4.2 onder d is geschrapt.
  • d. De betreffende zinsnede is toegevoegd aan artikel 13 lid 13.4.2.
6.2.4 Ambtelijke aanpassingen ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan

Behalve de in paragrafen 6.2.2 en 6.2.3 genoemde aanpassingen naar aanleiding van inspraak- en overleg zijn ook nog enkele andere aanpassingen wenselijk gebleken. Het betreft de volgende aanpassingen:

  • a. Nabij het pompstation van Evides is in overleg met de grondeigenaar een ander tracé voor de waterleiding bepaald. De verbeelding is hierop aangepast.
  • b. In Scheelhoek is naar aanleiding van een verzoek van Natuurmonumenten via een wijzigingsbevoegdheid een mogelijk alternatief scenario voor de ligging van de waterleidingen mogelijk gemaakt. De verbeelding is hierop aangepast en artikel 25 is in verband hiermee aangevuld. Hierbij bleek dat het tracé met de dubbelbestemming Leiding - Water in het vigerende bestemmingsplan niet helemaal overeenkomt met de feitelijke ligging van de bestaande waterleiding. Dit is gecorrigeerd.
  • c. De eigenaar van de recreatiewoning aan de Gorsweg heeft aangegeven zijn recreatiewoning te willen verplaatsen, indien het waterkanaal zijn perceel gaat doorkruisen. Hiertoe is in het ontwerpbestemmingsplan wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 verruimd en zijn de wijzigingsvoorwaarden in artikel 25 aangevuld.
  • d. De damwandpassage nabij Gorsweg was niet volgens de laatste ontwerptekening ingetekend op de verbeelding. In het ontwerpbestemmingsplan is de begrenzing van de bestemming Water aangepast en in verband hiermee ook de begrenzing van wetgevingszone - wijzigingsgebied 2.
  • e. Het agrarisch bouwvlak aan de Gorsweg liep gedeeltelijk over gronden die in eigendom zijn bij het waterschap. In verband hiermee is het bouwvlak iets verkleind.
  • f. Ter hoogte van het pompstation van Evides is op circa 85 meter uit de kustlijn een innamewerk met aanlegpunt/remmingswerk voorzien. Hiervoor is een specifieke bouwregeling opgenomen in artikel 16 lid 16.2.1.
  • g. Met het oog op de realisatie van de toegangsweg tot het pompstation van Evides is de aanduiding 'verkeer' uitgebreid in noordwestelijke richting. Artikel 9 is in verband hiermee aangevuld.
  • h. De tekst in paragraaf 2.4 over windenergie is geactualiseerd.