Plan: | Zoetwatervoorziening |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30 |
Op 2 juni 2014 is tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu, waterschap Hollandse Delta en Evides Waterbedrijf de realisatieovereenkomst Kierbesluit ondertekend. Met het tekenen van deze overeenkomst kan gestart worden met de voorbereiding van de uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit.
Als gevolg van de verzilting van een gedeelte van het Haringvliet vervalt de inlaatfunctie van een aantal innamepunten van zoet oppervlaktewater. Voor Goeree-Overflakkee betreft dit de inlaten bij het Zuiderdiep en de Haven van Middelharnis voor het inlaten van zoet oppervlaktewater. Voor Evides vervalt het inlaatpunt voor het innemen van ruw drinkwater in de Scheelhoek. Deze inlaatpunten moeten worden verplaatst om de zoetwatervoorziening en de drinkwatervoorziening te kunnen waarborgen. De nieuwe inlaatpunten worden ten oosten van Middelharnis gebouwd. Vanaf de nieuwe inlaat van het waterschap wordt via een nieuw waterkanaal zoet water naar het westen van het eiland getransporteerd. Evides zal voor de drinkwatervoorziening een nieuw pompstation (met toegangsweg) realiseren, eveneens ten oosten van Middelharnis. Het tracé van de nieuwe transportleiding sluit zoveel mogelijk aan bij het tracé van het waterkanaal van het waterschap en wordt uiteindelijk aangesloten op het bestaande tracé van Evides nabij Scheelhoek (Stellendam).
Planologische inpassing van de beoogde maatregelen is een noodzakelijke voorwaarde voor de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende maatregelen. De compenserende maatregelen kunnen niet uitgevoerd worden binnen de mogelijkheden die de vigerende bestemmingsplannen bieden. Om die reden wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.
Het nieuwe bestemmingsplan wordt tevens benut om de bestemming 'Water - Natuur' die in het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis is opgenomen deels om te zetten naar een (hoofdzakelijk) agrarische bestemming. Al eerder waren er namelijk plannen gemaakt voor de realisatie van een zoetwaterkanaal. Destijds was het plan om deze ontwikkeling te combineren met natuurontwikkeling en is aan diverse agrarische percelen de bestemming 'Water - Natuur' toegekend. De geplande (natuur)ontwikkeling zal geen doorgang vinden. De bestemming dient voor de betreffende percelen daarom weer in overeenstemming te worden gebracht met de huidige (voornamelijk agrarische) bestemming.
De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Binnen het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld | ||||
1 | Buitengebied (voormalige gemeente Middelharnis) | 1 maart 2012 | |||
2 | Landelijk Gebied Dirksland | 27 juni 2013 | |||
3 | Landelijk Gebied Goedereede | 4 september 2014 |
Hoofdstuk 2 bevat het van toepassing zijnde beleidskader. De projectbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het uitgevoerde onderzoek naar onder andere de milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid is opgenomen in hoofdstuk 6.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wro heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.
De zuidwestelijke Delta, waar het plangebied onderdeel van uit maakt is een duurzame en klimaatbestendige delta. De veiligheid tegen overstroming voldoet aan de gestelde eisen. Er is vooralsnog voldoende capaciteit voor de berging en afvoer van rivierwater in het kader van meer ruimte voor de rivier. Maatregelen voor herstel van de estuariene dynamiek en het bereiken van een goede waterkwaliteit worden waar mogelijk gecombineerd met waterveiligheid.
Als onderdeel van de maatregelen om dit streefbeeld te realiseren wordt het uitvoeren van het Kierbesluit genoemd. Het geeft een eerste stap op weg naar herstel van de estuariene dynamiek. Het kierbesluit wordt in 2015 geëvalueerd. Dan wordt besloten over een mogelijke vervolgstap om de estuariene dynamiek te verhogen. Onderdeel van het reeds genomen kierbesluit is dat de innamepunten voor drinkwater en landbouwwater op Goeree-Overflakkee en Voorne-Putten worden verlegd naar een locatie ten oosten van Middelharnis – monding Spui. Door de keuze voor een zout Volkerak- Zoommeer (zie hieronder) wordt het zoutgehalte bij deze nieuwe innamepunten mogelijk iets hoger. Bij het mogelijk verder openzetten van de Haringvlietsluizen na 2015 zal ook rekening worden gehouden met deze effecten.
De tekst uit het Nationaal Waterplan is ondertussen achterhaald. Volgens de laatste kamerinformering zal de openzetting van de Haringvlietsluizen pas plaatsvinden in 2018. Dat heeft minister Schultz van Haegen besloten na overleg met gemeenten en de provincie.
Deltaprogramma 2015
Het vijfde Deltaprogramma (DP2015) is op Prinsjesdag 2014 aangeboden aan de Tweede Kamer, samen met de begroting van het Deltafonds.
In het vijfde Deltaprogramma staan definitieve voorstellen voor deltabeslissingen om de bescherming tegen overstromingen en watertekorten te verbeteren. De deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting.
Zoetwater kan in ons land vaker schaars worden als het watergebruik toeneemt en het klimaat verandert. Zo’n 15-20% van onze economie is afhankelijk van goed zoetwater. De deltacommissaris stelt voor de zoetwatervoorziening op een goed niveau te houden met gezamenlijke inspanningen van alle overheden én de gebruikers van water. De overheden maken de waterbeschikbaarheid beter inzichtelijk door voorzieningenniveaus af te spreken. Die aanpak wordt de komende jaren ingevoerd.
Om in zoet water te voorzien, heeft het deelprogramma Zoetwater vijf hoofdstrategieën ontwikkeld die ook voor de Zuidwestelijke Delta goed kunnen werken. Het flexibeler maken van het systeem is altijd goed. Bijvoorbeeld door het watergebruik in overleg met de gebruikers aan te passen en door sluizen en gemalen slimmer in te zetten en de zoutindringing te beperken (herstellen trapjeslijn Nieuwe Waterweg of bellenscherm, beperken zoutlek Krammersluizen, handhaven huidig Kierbesluit). Afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen in wateraanbod en -vraag zullen ook andere, aanvullende strategieën nodig zijn.
Besluit Beheer Haringvlietsluizen 2000 (Kierbesluit)
Door de aanleg van de Haringvlietsluizen in 1970, is het getij op het Haringvliet en de natuurlijke overgang tussen zout en zoet water verdwenen. Samen met de vervuiling van de rivieren heeft dat geleid tot het verdwijnen van veel planten en dieren. Voor trekvissen als zalm en forel zijn de Haringvlietsluizen een grote barrière op hun tocht naar de paaiplaatsen in de Europese rivieren. De regering heeft in 2000 het Kierbesluit genomen, met als doel de passeerbaarheid van de Haringvlietsluizen voor trekvissen te verbeteren. Het Kierbesluit houdt in dat de Haringvlietsluizen niet alleen bij eb, maar ook bij vloed beperkt open staan. Op die manier kan zeewater het Haringvliet instromen, waardoor er een natuurlijker overgangsgebied van zeewater en rivierwater ontstaat en trekvissen de sluizen kunnen passeren. In het Kierbesluit zijn diverse randvoorwaarden opgenomen waaraan de Haringvlietsluizen na de maatregelen moeten voldoen:
Op 28 juni 2011 is de meerderheid van de Tweede Kamer akkoord gegaan met de zo sober en doelmatig mogelijke uitvoering van het Kierbesluit.
Op 2 juni 2014 is de samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit ondertekend. Daarmee heeft minister Schultz van Haegen van Infrastructuur en Milieu opdracht gegeven aan waterschap Hollandse Delta en Evides Waterbedrijf om te starten met het verleggen en aanleggen van nieuwe zoetwaterinnamepunten, brede sloten en leidingen. Met het ondertekenen van de overeenkomst geeft het ministerie gehoor aan de Europese afspraken over het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen.
De uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit strekt zich uit tot medio 2018. Dan kunnen de Haringvlietsluizen daadwerkelijk op een kier worden gezet.
Het programma Deltanatuur is de verzamelnaam voor de aanleg van nieuwe gevarieerde, grote waterlandschappen in de Biesbosch, langs de rivieroevers en kustranden van de Zuid-Hollandse eilanden. Het is ook de naam van het samenwerkingsverband dat deze landschappen, in nauwe samenwerking met de regio, wil realiseren en herstellen. Onder de vlag van Deltanatuur werken de rijksoverheid, de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, lokale overheden en maatschappelijke organisaties samen om het verlies van bijzondere kustnatuur als gevolg van de Deltawerken te compenseren. Het initiatief om het programma Deltanatuur op te zetten werd genomen door Kabinet en Tweede Kamer.
Het Programma Deltanatuur is in 2000 gestart met als doel de realisatie van 2400 ha getijdenatuur en binnendijkse natte natuur voor 31 december 2010. Het Kierbesluit is een belangrijk onderdeel hiervan. De Haringvlietsluizen vormen een barrière voor vissen om hun paaigebieden te bereiken. Door deze sluizen op een kier te zetten, wordt deze belangrijke barrière opgeheven en kunnen trekvissen de sluizen passeren. Het draagt bij aan het Masterplan Trekvis Internationale Belang van het Kierbesluit om de vismigratie in het hele gebied van de Rijn en Maas te bevorderen. Vissen zoals de zalm, forel en fint kunnen dan de sluizen passeren. Nu vormen de sluizen nog een harde grens tussen de zee en het Haringvliet en de sluizen belemmeren vissen om het Haringvliet op te zwemmen.
Het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen is ook een belangrijke maatregel voor de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000; wet- en regelgeving op het gebied van waterkwaliteit en natuurbeheer. De maatregel draagt bij aan herstel van een gezond brakwatermilieu. Zo ontstaat weer leefruimte voor brakwatersoorten die belangrijk zijn volgens Natura 2000 en krijgt een deel van het Haringvliet zijn 'kraamkamerfunctie' terug en levert het een bijdrage aan het terugbrengen van het ecologisch evenwicht daar.
Noordrand Goeree-Overflakkee
Hier liggen bijzondere kansen voor zilte ecosystemen. Want als de Haringvlietsluizen gedeeltelijk opengaan, zorgt de zee voor het ontstaan van een brakwatergetijdengebied. Zoet gaat hier dan over in zout, terwijl land via slikken geleidelijk overgaat in water. Kreken doorsnijden hoger gelegen gebieden waardoor een mooi en afwisselend landschap ontstaat. Het natte en open karakter van het gebied geeft ruimte aan mens en dier.
Provinciaal Waterplan 2010 – 2015
In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan vervangt de eerdere beleidsplannen voor (grond)water. Het plan staat in nauw verband met de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat er met de ruimte in Zuid-Holland gaat gebeuren en waar. Het Rijk, alle andere provincies en de vijfentwintig waterschappen in Nederland hebben eveneens in 2009 nieuwe water(beheer)plannen opgesteld.
Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
Het Kierbesluit voor het Haringvliet en de daaraan gekoppelde zoetwatervoorzieningen worden onverkort uitgevoerd.
Actieprogramma Water
In het Actieprogramma Water staat concreet wat de provincie doet om de beoogde resultaten in 2015 te kunnen behalen. Het gaat vooral om uitwerken van nieuwe beleidskaders, bewaken van de voortgang en regie op gebiedsprojecten. De daadwerkelijke uitvoering van projecten wordt verzorgd door de waterschappen. De provincie beschrijft wat er de komende jaren moet gebeuren. De waterschappen bepalen voor hun eigen karakteristieke beheergebied hoe zij dat doen.
Als concreet resultaat voor de planperiode 2010-2015 wordt genoemd de realisatie van de compenserende maatregelen Kierbesluit (Noordrand Goeree-Overflakkee en Voorne).
Provinciale structuurvisie 'Visie Ruimte en mobiliteit'
In haar Structuurvisie geeft de provincie aan dat zij zich samen met het Rijk en de andere deltaprovincies inzet op ecologisch herstel van de Zuid-Hollandse Delta door (beperkt) herstel van de natuurlijke dynamiek. Die dynamiek is met de Deltawerken verloren gegaan. Verbindingen tussen grote wateren zijn verbroken, waardoor geïsoleerde zoete, brakke of zoute waterbekkens zijn ontstaan. Bij de uitwerking van dit doel wordt rekening gehouden met de zoetwatervoorziening ten behoeve van functies zoals drinkwatervoorziening, landbouw en industrie. Voor de afzonderlijke zeearmen betekent dit het volgende. De Haringvlietdam wordt op een kier gezet. De inzet voor het Volkerak-Zoommeer is het terugbrengen van een zoutwatersysteem in combinatie met beperkt getij. Zout water mag pas worden toegelaten als de zoetwatervoorziening in de regio geregeld is en zoutindringing bij de Volkeraksluizen tegen is te gaan. Het Haringvliet blijft een belangrijk zoetwaterbekken. Voor de Grevelingen wordt ingezet op het terugbrengen van het getij, in combinatie met een getijdencentrale in de Brouwersdam. De besluiten voor het Volkerak-Zoommeer en de Grevelingen worden genomen door het Rijk.
De provincie ontwikkelt geen zelfstandige zoetwaterstrategie, maar sluit aan en oefent invloed uit op de strategie die het Rijk ontwikkelt binnen het Deltaprogramma.
Verordening ruimte
In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende
voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Toepassing artikel 2.2.1, lid 1:
Er is in dit geval sprake van inpassen. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo ten minste gelijk door een zorgvuldige inpassing in de omgeving. De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. Het plangebied ligt binnen het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee. Toetsing aan de ambities van het gebiedsprofiel is opgenomen in de paragraaf landschappelijke inpassing (3.3).
De Eilandvisie
Tijdens de raadsvergadering van 12 februari 2015 is de gemeenteraad van Goeree-Overflakkee unaniem akkoord gegaan met de toekomstvisie voor de gemeente, de Eilandvisie. Hiermee beschikt de gemeente over een heldere langetermijnvisie waar iedereen zich op kan richten en die de kaders biedt voor de besluitvorming van de gemeente.
Met deze visie kunnen de maatschappelijke opgaven waar het eiland voor staat, samen worden opgepakt. De inwoners van Goeree-Overflakkee worden hierbij vanzelfsprekend betrokken. Dit is ook gebeurd bij de ontwikkeling van deze nieuwe visie, waar de bewoners en de stakeholders tijdens twee bijeenkomsten hebben meegedacht over de toekomst van het eiland.
Centraal in de visie staan behoud en versterking van de leefbaarheid en van de identiteit van het eiland, de eilanditeit. Nu al worden eigenheid, traditie en identiteit van het eiland succesvol gecombineerd met duurzaamheid, innovatie en het leggen van verbindingen. De Eilandvisie versterkt en concretiseert deze ontwikkelingen, waarbij wordt uitgegaan van de eigen kracht van het eiland. De focus ligt op de zelfvoorzienendheid van het eiland, waarbij de strategische ligging tussen Rotterdam en Antwerpen goed wordt benut.
Koploper in duurzame energie
De visie schetst Goeree-Overflakkee als eiland van rust en ruimte waar mensen naar volle tevredenheid wonen, werken en recreëren. Weg van de hectiek van de stad, dichtbij alle stedelijke voorzieningen. Innovatie in visserij, landbouw, recreatie en zorg staan centraal. Onderwijs op hoog niveau en brede zorg bieden werk en kansen op maatschappelijke participatie. Goeree-Overflakkee wil koploper zijn in duurzame energiewinning en besparing.
Zes strategische kernthema’s
Vanuit de visie zijn zes strategische kernthema’s geformuleerd als de leidraad voor de toekomst:
Deze thema’s hebben elk een toetsvraag. Deze kernthema’s fungeren als zeef voor alle beleidsplannen, beleidsvoornemens en initiatieven, zodat toekomstige plannen altijd binnen de Eilandvisie vallen.
Het planvoornemen betreft de uitvoering van meerdere Compenserende Maatregelen die uitgevoerd worden voor de implementatie van het Kierbesluit (zie paragraaf 2.1). Het planvoornemen is van bovenlokaal belang voor het eiland Goeree-Overflakkee en omgeving. Bij de inrichting is zo veel mogelijk rekening gehouden met de eilanditeit. Zie ook paragraaf 3.3.
Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee windenergie
De partiële herziening regionale structuurvisie Goeree-Overflakkee 2014, met de bijbehorende kaart, biedt het juridisch ruimtelijk kader voor maximaal 260 MW aan windenergie op Goeree-Overflakkee. Binnen het plangebied zijn de locaties 'Noordrand' (in de Zuiderdieppolder) en 'Polder van Pallandt' aangewezen als locaties voor windenergie.
Voor concrete 'windplannen' worden afzonderlijke planologische procedures gevolgd. In dat kader vindt per locatie een afweging van de verschillende belangen plaats. Voor de Van Pallandtpolder heeft reeds een Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. Hiervoor wordt vervolgens een milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dat doorloopt samen met een bestemmingsplan de procedure.
Vanaf ongeveer 2000 is door het rijk ingezet op de realisatie van nieuwe getijdennatuur in de zuidwestelijke Delta. Dit beleidsuitgangspunt is door vertaald naar het Kierbesluit en hieraan wordt uitvoering gegeven door onder ander het Programma Deltanatuur. In waterplannen van het Rijk en de provincie zijn de doelstellingen en de maatregelen die volgen uit het Kierbesluit opgenomen. De realisatie van de compenserende maatregelen volgt dus uit het hoger overheidsbeleid en is hiermee niet in strijd. Het beleidskader levert geen belemmeringen op voor de realisatie van de gewenste ontwikkeling.
Het Haringvliet is van oudsher een estuarium in open verbinding met de zee. Door de afsluiting met de Haringvlietdam is het Haringvliet een zoet binnenwater geworden. Hierin is de werking van het getij nagenoeg verdwenen en de natuur verruigd. Het Kierbesluit is genomen om de natuurwaarden te verhogen, de waterkwaliteit te verbeteren en vistrek weer mogelijk te maken. Met de uitvoering van het Kierbesluit blijft in de toekomst ook bij vloed een beperkt gedeelte van de Haringvlietsluizen op een kier staan. Hierdoor kunnen trekvissen als zalm, zeeforel, glasaal, maar ook de larve van de bot of het driedoornig stekelbaarsje de stroomgebieden van Rijn en Maas bereiken. Zalmen en zeeforellen trekken de rivier op om bovenstrooms te paaien. Bij glasalen en botlarven is dat juist andersom, die worden volwassen in zoetwater en trekken weer naar zee om zich voort te planten. De sluizen worden afhankelijk van de waterafvoer van de Rijn zo bediend dat het zoute water niet verder komt dan de lijn Middelharnis – monding Spui.
Innamepunten en pompinstallatie/pompstation
Voor de compensatie van zoet oppervlaktewater zal het waterschap ten westen van het gemaal Koert nabij Middelharnis het water inlaten vanuit het Haringvliet via een nieuw te bouwen inlaat. Deze locatie is gekozen omdat zo het uitwateringskanaal niet hoeft te worden gepasseerd, maar er wel voldoende afstand is tot de zoet/zoutgrens. Ook kan op deze manier worden aangesloten op de door de provincie reeds ingerichte Van Pallandtpolder en wordt rekening gehouden met de eisen van Eneco met betrekking tot de windmolens. Over de dijk wordt een hevelleiding aangelegd. In aansluiting hierop worden pompinstallaties gerealiseerd.
Evides zal het water ten oosten van gemaal Koert uit het Haringvliet betrekken via een nieuw te bouwen inlaat met pompstation. De locatiekeuze voor de inlaat komt voort uit de wens van Evides om niet te dicht bij gemaal Koert te zitten in verband met de waterkwaliteit. De exacte locatie voor het pompstation (en daarmee ook voor de inlaat) wordt nog bepaald in overleg met de grondeigenaar.
Waterkanaal
Vanaf het innamepunt wordt via een waterkanaal, dat zoveel mogelijk langs de primaire waterkering is gepositioneerd, het water getransporteerd naar het westen. In de Van Pallandtpolder volgt het waterkanaal het reeds door de provincie aangelegde watertracé; deze watergang zal nog wel moeten worden verruimd. Het waterkanaal passeert het havenkanaal van Middelharnis met een sifon. Ten westen daarvan wordt het kanaal langs de noordkant van de agrarische percelen gerealiseerd (dicht tegen de Buitendijk aan) om de percelen zo min mogelijk te belasten. Vervolgens komt het zoetwaterkanaal dicht tegen de Bekadeweg aan te liggen, dit met het oog op de ambitie van de gemeente om in dit gebied op termijn een bijzonder woonmilieu te creëren. De Gorsweg wordt gepasseerd door middels van duikers. Even na de passage van de gasleiding passeert het waterkanaal het perceel zo haaks mogelijk naar de noordkant om resthoeken te vermijden. Het waterkanaal kruist de regionale waterkering (Bekadeweg) door middel van een afsluitbare duiker en loopt vervolgens rechtdoor tot aan het havenkanaal van Dirksland. Ook dit havenkanaal wordt met een sifon gepasseerd. Ten westen van het havenkanaal van Dirksland worden watergangen en duikers vergroot, zodat het gebied dat nu vanuit het Zuiderdiep wordt gevoed van zoet water kan worden voorzien.
Waterleiding
In het eerste deel volgt de waterleiding hetzelfde tracé als het waterkanaal. Door aanleg in de grasberm van het fietspad wordt geen inbreuk gemaakt op de natuurwaarden van de naastgelegen 'natte natuur'. Ter plaatse van het havenkanaal van Middelharnis wordt de leiding met een gestuurde boring aangelegd. De leiding blijft vanaf het havenkanaal van Middelharnis aan de zuidkant van de percelen liggen, omdat de leiding vanwege een passage van een boerderij en een gasleiding een stuk verderop (bij de Gorsweg) aan de andere kant van de secundaire kering komt te liggen. Tussen de boerderij en de gasleiding is er te weinig ruimte is voor een waterkanaal en een leiding. Even verderop (na de passage van de gasleiding) kruist de leiding de secundaire kering opnieuw. Vanaf hier tot aan het havenkanaal van Dirksland komt de leiding naast het waterkanaal te liggen. Ter plaatse van het havenkanaal van Dirksland wordt de leiding met een gestuurde boring aangelegd. Ten westen van het havenkanaal van Dirksland is het leidingtracé zo gekozen dat deze tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten kan worden aangesloten op de bestaande leiding bij Scheelhoek.
In figuur 3.1. zijn de tracés globaal weergegeven.
Figuur 3.1 Ligging tracés
Op een aantal punten is het wenselijk dat het bestemmingsplan flexibiliteit biedt ten behoeve van (verschuiving van) de tracés. In paragraaf 5.4 wordt hierop ingegaan.
Overig
In de Van Pallandtpolder zal het waterschap het nu doodlopende fietspad verlengen en aansluiten op het bestaande fietspad langs de Oosthavendijk. Tevens zal de verbinding gemaakt worden met het oostelijk watersysteem van Middelharnis.
Het plangebied ligt in het noordoosten van Goeree-Overflakkee, globaal tussen Middelharnis en Stellendam. Op basis van de Verordening ruimte moet worden aangetoond dat de ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied.
Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het 'gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.
Het landschap van Goeree-Overflakkee, zoals we dat nu kennen, is het resultaat van een eeuwenlange wederzijdse beïnvloeding door mens en natuur waarin de strijd tegen het water een belangrijke rol heeft gespeeld.
Het eiland Goeree-Overflakkee is een duidelijk afgebakend gebied met een sterke eigen identiteit. De meest karakteristieke landschappen en kernkwaliteiten van Goeree-Overflakkee hangen samen met de vele contrasten die op het eiland waarneembaar zijn. Zo is er het karakteristieke onderscheid tussen de kop, de hals en de romp van het eiland. Deze drie zeer verschillende landschappen weerspiegelen de ontstaansgeschiedenis van het eiland.
De eerste bewoning in het gebied ontstond op de hoger gelegen delen zoals kreekruggen. Goedereede en Ouddorp op Goeree zijn de oudste vestigingsplaatsen. Na de bedijking van de platen/opwassen van Flakkee werden in deze nieuwe ringpolders dorpen gesticht. De dorpen ontstonden veelal aan de rand van de polder, op het kruispunt van dijk en kreek.
Er vond een voortdurende aanvoer van zand en slib plaats, dat aanslibde langs de randen van de ringpolders. Deze aanwassen werden, zodra ze hoog genoeg lagen om landbouwkundig in gebruik te nemen, bedijkt. Ook in de aanwassen werd een aantal dorpen gesticht. Door opeenvolgende bedijkingen van aanwassen groeiden de polders aan elkaar tot de eilanden Goeree en Flakkee. In 1751 werden de twee eilanden met elkaar verbonden door de Statendam. Ook langs de Statendam ontstonden aanwassen die bedijkt werden. Zo ontstond de nu bekende vorm van Goeree-Overflakkee en de drie deelgebieden kop (Goeree), hals (Statendam) en romp (Flakkee).
Als gevolg van de watersnoodramp werden de Deltawerken uitgevoerd. Door de dammen kreeg Goeree-Overflakkee wegverbindingen met de 'overkant'. Dit stimuleerde de economie waardoor bijvoorbeeld de recreatiesector sterk is gegroeid.
De relevante hoofdambities uit het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn:
Inpassing planvoornemen
Het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan de ontwikkeling van de realisatie van de zoetwatervoorziening. Voor deze ontwikkeling zijn de volgende legenda-eenheden van belang:
Hieronder wordt ingedaan op de afzonderlijke legendaeenheden en de van belang zijnde ambities voor het planvoornemen. Per legendaeenheid is beschreven hoe in het planvoornemen rekening daarmee is gehouden. Daarna worden conclusies getrokken met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het planvoornemen.
Kop-hals romp: De kop van Goeree kenmerkt zich door een kleinschalig strandwallenlandschap met een landschappelijk en recreatief aantrekkelijke afwisseling tussen duinen, kleinschalige akkers, schurvelingen, natuurgebieden en kreken. De romp van Flakkee wordt gekenmerkt door een grootschalig (open) polderlandschap. Dit is het landschap van rust en ruimte met de kenmerkende afwisseling van ringpolders en aandijkingen. De hals vormt een versmalling van het eiland. De ambitie voor de hals is het versterken van de herkenbaarheid van de hals als scharnier tussen Goeree en Flakkee. De tracés doorkruisen de 'romp' en 'hals' van Goeree-Overflakkee en twee havenkanalen.
Inpassing:
Het planvoornemen respecteert het onderscheid tussen romp en hals, door zo veel mogelijk bestaande lijnen in het landschap, zoals dijken en wegen te volgen. Daar waar bestaande lijnen worden doorkruist door het kanaal, wordt de ruimtelijke impact zo veel mogelijk beperkt door bijvoorbeeld duikers en sifons te gebruiken. De leiding van Evides ligt geheel ondergronds (met uitzondering van het pompstation en enkele afsluiterplateaus van beperkte omvang die als een terreinverharding op maaiveldniveau worden afgewerkt).
Aanwaspolders: De aanwaspolders liggen tegen de oude ringpolders aan en zijn overwegend langgerekt oftewel sikkelvormig. De aanwaspolders hebben een vrij regelmatige verkaveling en een rationeel wegenpatroon. De wegen en dijken zijn grotendeels onbeplant. De aanwaspolders liggen hoger dan de ringpolders en hebben een kleinere maat. De ruimtelijke verscheidenheid in maat en openheid van de verschillende poldertypen is in de loop van de jaren vervaagd en daardoor nauwelijks meer te ervaren. Aan de randen van het eiland liggen de meest recente indijkingen. Deze polders zijn vaak relatief klein en hebben een langgerekte vorm. Hier is de grens van het eiland goed te ervaren.
Inpassing:
Het planvoornemen heeft nauwelijks invloed op het contrast tussen de polders. De tracés volgen zo veel mogelijk bestaande lijnen in het landschap, zoals dijken en wegen. Daar waar bestaande lijnen worden doorkruist, wordt de ruimtelijke impact zo veel mogelijk beperkt door bijvoorbeeld duikers en sifons te gebruiken. Bij de inlaat van het waterkanaal is een pompinstallatie voorzien en bij de inlaat van de leiding een pompstation. Deze 'nutsgebouwen' zullen door hun geringe bouwhoogte nagenoeg wegvallen tegen de in de nabijheid gelegen dijken en passen in het gebied waar reeds nutsgebouwen en windmolens aanwezig zijn. Er is geen sprake van verdichting/schaalverkleining. Het betreft een functionele ingreep ten behoeve van het functioneren van het gehele eiland (zie par 2.1, onder Besluit Beheer Haringvlietsluizen 2000 (Kierbesluit).
Dijken: De dijken vormen belangrijke structurerende elementen in het open
zeekleipolderlandschap. Ze compartimenteren het landschap en bieden een panorama op de omgeving.
Inpassing:
Het planvoornemen leidt niet tot veranderingen aan de structuur van de dijken. De tracés houden nadrukkelijk rekening met de ligging van de dijken en bij doorkruising ervan worden maatregelen getroffen waardoor de structuur zo min mogelijk wordt aangetast.
Havenkanalen: Havenkanalen zijn unieke elementen in het landschap van Goeree-Overflakkee. Ze zijn nauw verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het eiland. Deze dorpen zijn ontstaan op de meest gunstige plek aan de veilige binnenzijde van de ringpolder, net tegen de zeedijk aan. Door verzanding en bedijking van aanwassen kwamen de dorpen steeds verder van de zee te liggen, waardoor kanalen nodig waren. Het havenkanaal gaf toegang tot het open water en was daarmee van groot economisch belang. Daarnaast speelden de havenkanalen een belangrijke rol in de afwatering en waren ze de enige mogelijkheid om het vasteland, 'de overkant', te bereiken. Havenkanalen vormen nog steeds de verbinding tussen het binnen- en buitenwater en hebben een belangrijke functie in de af- en aanvoer van water van en naar het polderwatersysteem. Het beeld van de kanalen wordt gedomineerd door rechte lijnen, dijken, gras, steile oevers en kaden.
Inpassing:
De havenkanalen van Middelharnis en Dirksland worden gerespecteerd: de tracés gaan hier onderdoor, zodat er geen ruimtelijke en functionele impact is. Bij de havenkanalen komen wel bouwwerken (zoals krooshekreinigers en schuiven) tot 3 m boven maaiveld, of op de dijk tot 3 m boven de dijk, waardoor het beeld mogelijk iets wordt beperkt. Het zijn echter bouwwerken die qua functie passen langs het havenkanaal, zodat de beleving van de functie zeker niet vermindert.
Verspreide boerenerven: Verspreid in de verschillende (ring)polders liggen boerenerven. Deze erven liggen zowel langs de dijken als middenin de polder en hebben een directe en functionele relatie met het landschap. Het zijn groene, helder begrensde eilandjes in het weidse polderlandschap. De agrarische sector is aan verandering onderhevig. Trends als schaalvergroting, nieuwe teelten, verzilting, innovatie, ruimte-voor-ruimte, vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, biomassa-installaties en kamperen bij de boer zullen gevolgen hebben voor de uitstraling en de betekenis van zowel de erven als het landelijk gebied. Een belangrijke ambitie is het behoud van de grote spreiding tussen de verschillende erven, zodat het open en weidse karakter van de polder gehandhaafd blijft. De erven worden landschappelijk ingepast door middel van erfbeplanting.
Inpassing:
Het waterkanaal doorkruist een agrarische bouwvlak aan de Bekadeweg. De hier aanwezige opstallen worden geheel of gedeeltelijk gesloopt. Het bestemmingsplan voorziet in een vervangend agrarisch bouwvlak op een aangrenzend perceel aan de Gorsweg. Het perceel blijft een los erf in het weidse landschap.
Fiets- en wandelroutes: Goeree-Overflakkee is ideaal om op de fiets of wandelend te verkennen. Verspreid over het eiland zijn meerdere fiets- en wandelroutes uitgezet. Deze routes leiden door historische dorpscentra, weidse polders met dijken en kreken en het besloten schurvelingenlandschap. De routes zijn opgenomen in het fietsknooppuntennetwerk en geven een uitstekende indruk van alles wat het eiland te bieden heeft. Daarnaast lopen over Goeree-Overflakkee twee lange afstandsroutes: de landelijke fietsroute Noordzeeroute (LF1) en het lange afstandswandelpad Deltapad (LAW 5-1). In recreatieve knooppunten (zoals recreatietransferia en toeristische overstappunten) komen meerdere recreatieve routes en attracties samen en hier kan worden overgestapt van het ene vervoersmiddel op het andere. Daarnaast zijn er recreatieve knooppunten waarbij het niet zozeer gaat om het overstappen, maar om het concentreren van recreatieve activiteiten. Denk hierbij aan de historische dorpskernen en havens. De ambitie is het ontwikkelen van een compleet en (verkeers)veilig netwerk van wandel- en fietsroutes over het eiland zodat het landschap toegankelijk en beleefbaar wordt. Ook is er de ambitie om de wandel- en fietsroutes op elkaar en op het vaarnetwerk aan te sluiten. Op die manier kunnen recreanten eenvoudig overstappen van de fiets op de boot of de voet.
Inpassing:
Door het plangebied loopt de LF1. Het planvoornemen heeft geen invloed op de functionele en ruimtelijke structuur van deze route.
In de Van Pallandtpolder zal het waterschap het nu doodlopende fietspad verlengen en aansluiten op het bestaande fietspad langs de Oosthavendijk.
Conclusie
Het planvoornemen betreft de uitvoering van een compenserende maatregel uit het Kierbesluit (2.1). Het betreft een ingreep in het belang van het gehele eiland en omgeving. Bij de inrichting is rekening gehouden met bestaande structuren. De tracés volgen zo veel mogelijk deze bestaande structuren en daar waar een bestaande structuur wordt doorkruist, worden maatregelen getroffen om de impact zo klein mogelijk te houden.
In dit hoofdstuk worden de voor dit project relevante milieuaspecten beschreven en bevat de uitkomsten van de benodigde onderzoeken met de daarbij behorende conclusies.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die de bijbehorende drempelwaarden niet overschrijden, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek
De voorgenomen aanpassing van het zoetwatertracé en de daarmee samenhangende werkzaamheden worden mogelijk genoemd in de C en D-lijst van het Besluit m.e.r. Hieronder vindt een analyse plaats van de eventuele mer-(beoordelings)plicht van de beoogde ontwikkelingen.
Waterkanaal
In het Besluit m.e.r. zijn verschillende activiteiten genoemd die van toepassing zijn op het overbrengen van water en de bijbehorende mer-(beoordelings)plicht. Het gaat hierbij om de onderstaande activiteiten:
De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een waterkanaal. Het water wordt ten oosten van Middelharnis uit het Haringvliet onttrokken en daarna via het aan te leggen zoetwaterkanaal naar het westen getransporteerd. Via diverse gemalen wordt het merendeel van het water vervolgens uitgeslagen op het Havenkanaal van Dirksland, de haven van Stellendam en het Zuiderdiep, waarna het via de Spuisluis Zuiderdiep ten westen van Stellendam op de buitenhaven van Stellendam wordt geloosd. De buitenhaven staat in open verbinding met de Noordzee. Een klein deel van het water dat bij het nieuwe inlaatpunt uit het Haringvliet wordt onttrokken wordt door gemaal Koert, het gemaal naast het nieuwe inlaatpunt, weer terug op het Haringvliet geloosd. Het debiet van het kanaal wordt circa 150 m3/minuut (79 miljoen m3/jr). Het primaire doel van de aanleg van het zoetwaterkanaal is het voorkomen van zoetwaterschaarste.
Uit de begripsbepaling van het Besluit m.e.r. blijkt dat het stroomgebied refereert naar het stroomgebied van de Eems, Rijn, Maas of Schelde. Door de aanleg van het zoetwaterkanaal vindt geen uitwisseling plaats van water tussen stroomgebieden van de Eems, Rijn, Maas of Schelde. Daarnaast is het primaire doel van de aanleg van het zoetwaterkanaal het voorkomen van zoetwaterschaarste. Onderdelen C19.1, C19.2 en D19 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. zijn hierdoor niet op de beoogde ontwikkeling van toepassing.
Het zoetwaterkanaal wordt gerealiseerd voor compensatie van de aanvoer van water voor de agrarische sector, de natuurgebieden en de stedelijke gebieden. Uit de hydrologische berekeningen is de maatvoering van de watergangen berekend. In totaal is er 41 hectare grond nodig om de werkzaamheden van het waterschap te realiseren. Deze 41 hectare is niet alleen water, het zijn daarnaast ook de kaden langs het zoetwaterkanaal en bijvoorbeeld ook de 20 meter strook langs de primaire waterkering van het Haringvliet die uit veiligheidsoogpunt noodzakelijk is. Het gebied is dus ruim kleiner dan 100 ha. Ook onderdeel D13 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. is daarom niet van toepassing.
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat voor het zoetwaterkanaal op basis van het Besluit m.e.r. geen sprake is van een mer-(beoordelings)plicht.
Waterleiding
In het Besluit m.e.r. zijn verschillende activiteiten genoemd die van toepassing zijn op het overbrengen of onttrekken van water en de aanleg van buisleidingen en de bijbehorende mer-(beoordelings)plicht. Het gaat hierbij om de onderstaande activiteiten:
Bij de activiteit voor het overbrengen van water tussen stroomgebieden zijn leidingen voor het transport van water ten behoeve van drinkwater expliciet uitgesloten. Op basis van deze categorieën geldt dan ook geen mer-(beoordelings)plicht.
De overige activiteiten met betrekking tot de aanleg van buisleidingen hebben uitsluitend betrekking op de aanleg van buisleidingen voor gas, olie, chemicaliën, kooldioxide, warm water of stoom. De aan te leggen buisleiding heeft tot doel water te transporteren ten behoeve van de drinkwaterproductie. De bovenstaande activiteiten (onderdelen C19.1, C19.2, D19, C8.1 en D8.4 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r.) zijn hierop niet van toepassing. Op basis van het Besluit m.e.r. is dan ook geen sprake van een mer-(beoordelings)plicht voor de aanleg van de waterleiding.
Pompstation Evides, pompinstallatie waterschap en inlaten
Voor het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten geldt de mer-plicht ook alleen wanneer de pompinstallaties gebruikt worden voor het oppompen van gas, olie, chemicaliën of kooldioxide. Hiervan is bij de beoogde ontwikkeling geen sprake. Daarnaast zijn het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten niet aan te merken als een rioolwaterzuiveringsinstallatie en wordt er geen grondwater onttrokken of aangevuld. Onderdelen C8.1, C18.6 en C15.2 uit Bijlage 1 van het Besluit m.e.r. zijn hierop niet van toepassing. Op basis van het Besluit m.e.r. is dan ook geen sprake van een mer(beoordelings)-plicht voor het pompstation, de pompinstallatie en de inlaten.
Beoordeling effecten
Uit de bovenstaande analyse blijkt dat op basis van de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. geen sprake is van een directe mer-(beoordelings)plicht voor de beoogde activiteiten.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de bijbehorende drempelwaarden niet overschrijden, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Hieronder is een samenvatting weergegeven van de effecten van de beoogde ontwikkeling op de verschillende milieuaspecten.
Uit de resultaten van verschillende onderzoeken blijkt dat de consequenties van de aanleg van het zoetwaterkanaal en de buisleiding en de invloed daarvan op de waterkeringen relatief gering zijn. Door het dempen van de teensloot is het effect op de binnenwaartse stabiliteit van de primaire waterkering zelfs positief. Als gevolg van de grondwaterstandsverhoging treedt over een groot deel langs het kanaal mogelijk wel opbrengstreductie van landbouwgewassen op. Om landbouwschade zoveel mogelijk te voorkomen, worden maatregelen getroffen zoals het aanleggen van een langssloot langs het waterkanaal. Door de aanleg van een groot oppervlaktewater is het effect op de waterkwantiteit positief.
Het effect van de beoogde ontwikkeling op de bodemkwaliteit is neutraal. Ter plaatse van een deel van het plangebied zijn ernstige bodemverontreinigingen aangetroffen. De beoogde waterleiding zal echter onder deze verontreiniging worden aangelegd, zodat de ontwikkeling geen effect heeft op de bodemkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Volgens de uitgevoerde natuurtoets zijn er in het geheel geen effecten. Daarmee bestaat er ook uit dit oogpunt geen noodzaak tot een passende beoordeling en planmer-procedure ten behoeve van het bestemmingsplan.
Omdat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van archeologische waarden is het effect van de beoogde ontwikkeling op het aspect archeologie ook neutraal.
Omdat het bestemmingsplan geen (nieuwe) kwetsbare objecten of toename van personendichtheden mogelijk maakt en bij de uitwerking rekening wordt gehouden met de aanwezige gasleiding, ondergrondse hoogspanningsverbinding en effluentleiding is ook het effect op de aspecten externe veiligheid en kabels en leidingen neutraal.
De waterleiding en het zoetwaterkanaal hebben geen geur-, gevaar-, stof- of geluidhinder tot gevolg. Het pompstation wordt daarnaast dusdanig ver (400 m) van woningen gerealiseerd dat dit geen effect heeft op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Tevens worden geen geluidgevoelige functies gerealiseerd. Ook het effect op de aspecten bedrijven en milieuhinder en geluid is hierdoor neutraal.
Omdat de ontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking heeft, leidt de ontwikkeling niet tot een verandering van de luchtkwaliteit. Ook dit effect is neutraal.
Conclusie
Vanwege de beperkte effecten van de beoogde ontwikkelingen is voor dit bestemmingsplan geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Waterbeheer en watertoets
Voor elk ruimtelijk plan dient een watertoets uitgevoerd te worden. In dit geval is het bevoegd gezag, waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer, zelf een van de initiatiefnemers. De watertoetsprocedure wordt intern doorlopen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Ontwikkeling
Gerelateerd aan en als gevolg van het Kierbesluit zal het waterschap Hollandse Delta ten oosten van Middelharnis een nieuw inlaatpunt bouwen. Vanaf deze nieuwe inlaat wordt het water via een waterkanaal naar het westen getransporteerd. Evides zal aan de oostzijde van Middelharnis voor de drinkwatervoorziening een nieuw pompstation bouwen en hier vandaan ook een ondergrondse buis voor de drinkwatervoorziening naar het westen aanleggen.
Het waterkanaal wordt zoveel mogelijk langs de aanwezige primaire waterkering gepositioneerd, en deels langs de secundaire waterkering om de gasleiding te passeren nabij de Bekadeweg. De drinkwatertransportleiding volgt zoveel mogelijk het tracé van het waterkanaal.
Waterkering
Vanwege de ligging van het plangebied in de omgeving van de waterkeringen is onderzocht in hoeverre de aanleg van het zoetwaterkanaal en de waterleiding de veiligheid van de waterkering (negatief) kan beïnvloeden (bijlage 1).
Uit de resultaten blijkt, dat de consequenties van de aanleg van het zoetwaterkanaal en de invloed daarvan op de waterkeringen in het beschouwde gebied relatief gering zijn. Dit komt met name doordat het zoetwaterkanaal op voldoende afstand van de primaire waterkering is gelegen. Plaatselijk (Goeree-midden) is het effect op de binnenwaartse stabiliteit van de primaire waterkering zelfs positief, omdat de teensloot bij de dijk zal worden gedempt. Ten aanzien van mogelijke dijkversterkingen in de toekomst geldt dat hier binnendijks voldoende ruimte voor beschikbaar blijft.
In zekere zin geldt voor de aan te leggen waterleiding van Evides ook dat de invloed hiervan op de waterkeringen in het beschouwde gebied relatief gering is. Ten behoeve van een eventuele calamiteit in de vorm van een leidingbreuk is voor de waterleiding van Evides de verstoringszone berekend. Voor de toekomstige (maatgevende) situatie, met een leveringscapaciteit van 1140 m3/uur, bedraagt deze 12,5 m. Hiermee wordt bij de uitwerking van het tracé rekening gehouden. Bij kruisingen van het leidingtracé met de waterkering is deze verstoringszone niet aan de orde.
Evides is in overleg met het waterschap over de vergunningverlening voor de delen van het leidingtracé waar de Keur van toepassing is. Daarbij komt ook het pompstation, dat in de beschermingszone van de primaire waterkering is gelegen, aan de orde.
Peilstijging
Er is tevens onderzoek uitgevoerd naar de effecten van peilstijging voor het zoetwaterkanaal (bijlage 2). In deze paragraaf zijn de conclusies opgenomen.
Primaire effecten
Het effect van het nieuwe zoetwaterkanaal heeft aan maaiveld invloed tot op een afstand van 60 à 120 meter van het kanaal (afhankelijk van het bodemprofiel). De verhoging van de stijghoogte in de deklaag rijkt over het algemeen iets verder, tot maximaal 125 meter.
Afgeleide effecten
Als gevolg van de grondwaterstandsverhoging treedt over een groot deel langs het kanaal opbrengstreductie van landbouwgewassen op. Verder vallen er binnen het invloedsgebied 6 woningen (inclusief erf). Op deze percelen wordt de grondwaterstand verhoogd wat kan leiden tot natschade. Daarnaast is een dertiental wegen binnen het invloedsgebied van het kanaal gelegen. Een gasleiding van de Gasunie doorkruist ook tweemaal het kanaal. Wanneer een verhoogde doorlatendheid speelt, zal er 1 gebouw extra binnen het invloedsgebied vallen. Daarnaast zal in dat geval de opbrengstderving hoger zijn dan berekend.
Maatregelen
Om natschade te voorkomen aan gebouwen en percelen moet extra drainage worden aangelegd op vijf locaties. Risico’s ter plaatse van de Bekadeweg zijn met name opvriezen in de winter, om voldoende ontwatering te waarborgen moet hierlangs een drain worden aangelegd. Daarnaast moet voldoende ontwatering worden gerealiseerd ter plaatse van leidingen, om opdrijven te voorkomen. Teneinde landbouwschade zoveel mogelijk te voorkomen, wordt een langssloot langs het waterkanaal aangelegd. Met betrekking tot drainage worden afspraken gemaakt met agrariërs.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Door de realisatie van het pompstation ontstaat een toename in verharding van circa 750 m2. Dit is ruim minder dan de grens van 1.500 m2. Watercompensatie is dan ook niet vereist.
Door de ontwikkeling wordt er daarnaast oppervlaktewater aangelegd. Het waterkanaal dat wordt aangelegd is een hoofdwatergang. Rondom deze watergang zal sprake zijn van een beschermingszone van 5 m waarbinnen beperkingen gaan gelden voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Explosieven
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de zeven en vijftien procent om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.
Onderzoek en conclusie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse (bijlage 3).
Over het algemeen is de zandige boven- en ondergrond en waterbodem niet of slechts licht verontreinigd met onder andere koper, PAK, zware metalen, barium, molybdeen, kwik, lood en zink.
Plaatselijk zijn er sterkere verontreinigingen aangetroffen waarvoor de volgende aanbevelingen gelden:
Percelen Sommelsdijk E346 en 347: Te verwijderen bebouwing ter plaatse van de Bekadeweg 32
Perceel Melissant F33 en 41: Ligging infiltratieleiding (voormalige stortplaats)
Perceel Goedereede H278: Ligging infiltratieleiding
De recreatiewoning aan de Gorsweg 2 wordt vanwege de doorkruising met het waterkanaal in noordelijke richting verschoven. Op basis van de bodemkwaliteitsklasse van de gemeente Goeree-Overflakkee is zowel de boven- als ondergrond ter plaatse ingedeeld in de kwaliteitsklasse 'Achtergrondwaarde'. In deze klasse is de bodemkwaliteit schoner dan in de klasse 'Wonen'. Op basis hiervan wordt de bodem voldoende schoon geacht voor de beoogde functie.
Daarnaast wordt ook de woning aan de Gorsweg 1 verplaatst naar de locatie naast de Bekade 8-10. Hier is reeds sprake van een woonbestemming en worden dan ook geen belemmeringen verwacht.
Explosieven
In het kader van het bestemmingsplan is een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het plangebied (bijlage 5). Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn.
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat er voldoende indicaties zijn om te spreken van de mogelijke aanwezigheid van CE. Als gevolg van bombardementen en beschietingen van de geallieerden en de militaire aanwezigheid van de Duitse bezetter kunnen afwerpmunitie, raketten, landmijnen, geschutmunitie, hand- en geweergranaten, kleinkalibermunitie en toebehoren van munitie in het onderzoeksgebied aanwezig zijn.
Saricon adviseert gezien de omvang van het onderzoeksgebied en de wellicht uiteenlopende werkzaamheden om bij vervolgwerkzaamheden in verdacht gebied een projectgebonden risicoanalyse (PRA) uit te laten voeren. De PRA heeft tot doel te bepalen of het verdacht gebied op de CE-bodembelastingkaart voor de uitvoeringswerkzaamheden wel relevant is en de overlast van eventuele projectstagnatie te beperken. Tevens wordt op basis van een analyse van risico's van CE voor de daadwerkelijke uitvoering van het project bepaald wat de meest geschikte detectietechniek is.
Waterschap en Evides schatten het risico zeer laag in, omdat de aanleg van de zoetwatervoorzieningen buiten het verdachte gebied plaatsvindt.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In deze paragraaf wordt dit onderzocht.
Normstelling
Provinciale Verordening ruimte
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Onderzoek
Ten behoeve van de compenserende maatregelen Kierbesluit - Goeree is op 12 mei 2015 een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 6). In een later stadium is in het kader van de wijzigingsbevoegdheid in Scheelhoek (wijzigingsgebied 4) een quickscan in het kader van de Flora- en faunawet en een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd (zie bijlagen 7 en 8). De conclusies van deze onderzoeken zijn in deze paragraaf verwerkt.
Natuurtoets compenserende maatregelen Kierbesluit Goeree
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt tegen de zuidgrens van het Natura 2000-gebied Haringvliet, tevens Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het tracé van het zoetwaterkanaal ligt grotendeels buiten de EHS. Op het land liggen kleine delen van het plangebied in de EHS.
Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn.
Figuur 4.1 Ligging beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Natura 2000
Effecten zijn alleen te verwachten in Scheelhoek, waar het habitattypen H3270 - Slikkige rivieroevers zich langs het tracé van de te verwijderen transportleiding bevindt. Het verwijderen van de oude transportleidingen alhier leidt echter niet tot areaalverlies of versnippering. De transportleidingen liggen onder de grond. Tijdens het verwijderen wordt een smalle strook grond met dit habitattype aangetast. Slikkige rivieroevers worden gekenmerkt door pioniervegetaties en zijn van nature te vinden op net ontstane, nog spaarzaam begroeide rivieroevers. De ingreep zorgt voor een verstoring van de grond die gunstig is voor dit habitattype. Er treden geen blijvende effecten op. Externe werking door de aanleg van een zoetwaterkanaal is eveneens uitgesloten. De effecten zijn lokaal. De toegepaste drains om aanleg in den droge mogelijk te maken, zorgen bijvoorbeeld voor een lokale grondwaterstandverlaging. Deze bereikt het Haringvliet niet.
Op de buitendijkse locaties in het Haringvliet waar de nieuwe innamepunten wordt gerealiseerd, kunnen rivierdonderpadden voorkomen. Doordat de werkzaamheden zorgvuldig worden uitgevoerd, kan alleen verstoring optreden. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten.
Waar werkzaamheden binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied worden uitgevoerd (de nieuwe innamepunten) komen geen noordse woelmuizen voor. Hier bevindt zich ook geen geschikt habitat voor deze soort. Effecten zijn uitgesloten. De trajecten waar een geheel nieuw kanaal wordt gegraven hebben mogelijk zelfs een positief effect op de noordse woelmuispopulatie in het Haringvliet. Door dit nieuwe kanaal ontstaat nieuw leefgebied en de mogelijkheid voor noordse woelmuizen om binnendijks tussen oost en west te migreren en zo nieuwe delen van het Haringvliet te koloniseren.
Voor de aanleg van het zoetwaterkanaal vinden geen ingrepen en werkzaamheden plaats op plekken waar broedvogels met instandhoudingsdoelstellingen broeden. De afstand tussen het tracé en bekende broedplaatsen is dermate groot dat ook van verstoring van broedende vogels geen sprake is. Het tracé van het zoetwaterkanaal heeft ook geen functie voor de broedvogels (bijvoorbeeld als foerageer-of rustgebied), zodat ook geen sprake is van een externe werking. Het te verwijderen innamepunt in Scheelhoek bevindt zich nabij eilanden waar zwartkopmeeuw, dwergstern, grote stern en kluut broeden. Een van de eilanden ligt op een afstand van minder dan 200 m. Activiteiten op zo'n afstand van een kolonie kunnen verstorend werken, er zal echter buiten het broedseizoen of buiten 250 m van broedende vogels worden gewerkt. Effecten op broedvogels zijn daarom uitgesloten.
Tijdens de werkzaamheden binnendijks kan verstoring van foeragerende niet-broedvogels in de binnendijkse agrarische gebieden en watergangen (= buiten het Natura 2000-gebied) optreden. Ook verdwijnt op plekken waar nieuwe watergangen worden gegraven een stukje potentieel foerageergebied. Het gaat hier om de externe werking van de ingrepen. Binnen de actieradius van de niet-broedvogelsoorten bevindt zich een ruim aanbod aan geschikt foerageer- en rustgebied, waar de dieren (tijdelijk) terecht kunnen. De verstoring vindt bovendien niet overal langs het tracé tegelijk plaats, waardoor slechts een klein deel van het potentiële foerageer- en rustgebied wordt verstoord. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van genoemde soorten zijn uitgesloten.
Ecologische Hoofdstructuur
Er zijn geen effecten op areaal. Tijdens de uitvoering van de ingrepen wordt weliswaar door graafwerkzaamheden schade aan beheertypen aangericht, maar dit wordt na de aanleg hersteld. In de Van Pallandtpolder volgt het zoetwaterkanaal een bestaande watergang, zodat van oppervlakteverlies geen sprake is. Er is sprake van een tijdelijk kwaliteitsverlies op plekken waar het gewenste beheertype voorafgaand aan de werkzaamheden aanwezig was. Op plekken waar het gewenste beheertype nog niet aanwezig is blijven de mogelijkheden om dit te ontwikkelen aanwezig. Effecten op de kwaliteit van de EHS zijn daarom uitgesloten, compensatie is niet nodig. In het plangebied treedt geen effect op de samenhang van wezenlijke waarden en kenmerken op.
Conclusie gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan gezien voorgaande niet in de weg.
Op grond van artikel 7.2a lid 1 Wet milieubeheer zijn plannen die op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn (zoals bijvoorbeeld een bestemmingsplan) en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt m.e.r.-plichtig. In welke gevallen het maken van een passende beoordeling voor plannen verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en), is geregeld in artikel 19j lid 2 Natuurbeschermingswet 1998. Een passende beoordeling is nodig als sprake is van significante gevolgen voor Natura-2000 gebieden. Volgens de door Bureau Waardenburg uitgevoerde natuurtoets (d.d. 12 mei 2015) zijn er geen significante gevolgen. Daarmee bestaat er geen noodzaak tot een passende beoordeling en planmer-procedure t.b.v. het bestemmingsplan. De uiteindelijke toetsing van de natuurtoets is aan het bevoegd gezag, indien er toch een vergunning nodig is (wel effect, maar niet significant, dus geen passende beoordeling en dus geen mer-plicht) heeft het bevoegd gezag aangegeven dat deze te verlenen is.
Soortenbescherming
Vaatplanten
Binnen het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen.
Vogels
In het plangebied zijn jaarrond beschermde nestplaatsen van buizerd en huismus vastgesteld. Naast deze soorten zijn ook soorten zonder jaarrond beschermde nestplaats aangetroffen. Dit zijn veelal soorten van agrarische gebieden, natuurlijke graslanden en rietmoerassen. In het plangebied zijn onder andere cetti's zanger, groene specht, grote bonte specht, roerdomp, boerenzwaluw, rietzanger en kleine karekiet aangetroffen. Op de eilanden ten noordoosten van De Scheelhoek broeden bovendien enkele koloniesoorten, zoals sterns en meeuwen.
Grondgebonden zoogdieren
In het Haringvliet komt de bever voor. Langs de oevers van het Haringvliet zijn regelmatig knaagsporen aangetroffen. In het plangebied zijn geen burchten bekend. Binnen het plangebied zijn ook geen geschikte locaties voor beverburchten aangetroffen.
De Noordse woelmuis komt wijd verspreid over Goeree-Overflakkee voor. In de polders is de noordse woelmuis schaars. De soort wordt op Goeree echter overal aangetroffen in braakballen van uilen en andere roofvogels. Naar inschatting is de soort overal in natte overhoekjes, extensief beheerde rietkragen en natuurgebieden aan te treffen, ook in de polders.
Vleermuizen
In het plangebied foerageren, vliegen en migreren gewone- en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, water- en meervleermuis. Daarnaast zijn in de polder Westplaat verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en laatvlieger bekend.
Amfibieën
Het voorkomen van beschermde amfibieën kan op grond van het ontbreken van geschikt habitat en op grond van verspreidingsgegevens worden uitgesloten.
Vissen
Rivierdonderpadden komen mogelijk nog sporadisch voor in het Haringvliet. Het voorkomen van beschermde vissoorten binnen de grenzen van het plangebied kan op grond van het veldbezoek, de beschikbare bronnen en terreinkenmerken worden uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, ook geen beschermde reptielen en/of bijzondere ongewervelden of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
Conclusie soortenbescherming
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Onderzoeken ten behoeve van drinkwatertransportleiding Scheelhoek
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
De effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten) en op het NNN en mogelijkheden voor mitatie van de effecten zijn vastgesteld aan de hand van een natuurtoets (zie bijlage 8).
Effecten van drie ingrepen op het Natura 2000-gebied Haringvliet zijn beoordeeld. Het betreft:
Voor alle drie de ingrepen zijn effecten op Haringvliet uitgesloten.
Nationaal Natuurnetwerk
Ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) zijn effecten van dezelfde drie ingrepen beoordeeld als ten aanzien van de Nb-wet. Geconcludeerd wordt dat aantasting van wezenlijke kenmerken van het NNN beschouwd op landschapsniveau niet worden aangetast. Ook treden geen effecten op beheertypen op.
Conclusie gebiedsbescherming
Door het ontbreken van effecten of omdat ze minimaal en tijdelijk zijn is geen mitigatie noodzakelijk. Dit geldt zowel ten aanzien van de het Natura 2000-gebied Haringvliet als ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk. Omdat er geen resteffecten zijn is geen mitigatie nodig. Dit geldt zowel ten aanzien van de het Natura 2000-gebied Haringvliet als ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk.
Er is geen noodzaak voor nader onderzoek.
Soortenbescherming
De effecten op beschermde soorten door verlegging van de drinkwatertransportleiding Scheelhoek zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 7).
In tabel 4.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 4.1: Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | Mol, vos, bunzing, egel, bosmuis, ree, haas, konijn, dwergmuis, wezel, hermelijn, gewone bosspitsmuis | nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | - | ||
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | Watervleermuis | nee | |
bijlage IV HR | Noordse woelmuis, bever, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, meervleermuis, houting | nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | - | - |
Daarnaast komen er algemene broedvogels voor in het plangebied.
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Aanbevelingen
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Voor de tijdelijke vernietiging van bestaand leefgebied van de Noordse woelmuis dient wel een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
Beleidskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
In figuur 4.2 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.
Figuur 4.2 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als 'geen waarde'. In deze zone is geen archeologisch onderzoek nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt) en het Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de regelgeving en de concrete uitwerking staat in het Basisnet. Met het inwerking treden van het Bevt is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervallen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 -contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi, zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Onderzoek en conclusie
In en rondom het plangebied zijn verschillende risicobronnen gelegen. Deze zijn in tabel 4.2 weergegeven (inclusief de PR 10-6-contour van de propaantanks en het invloedsgebied van de gasleidingen). Er zijn Bevi-inrichtingen aanwezig.
Tabel 4.2 Risicobronnen in de omgeving
Adres | Risicobron | PR 10-6-contour/ invloedsgebied | Groepsrisico overschrijding | |
Oudedijk 1 Melissant | propaantank | 20 m | nee | |
Kraaijenissedijk 2 Melissant | propaantank | 20 m | nee | |
Bekadeweg 32 Sommelsdijk | propaantank | 20 m | nee | |
Bekadeweg 8 Sommelsdijk | propaantank | 20 m | nee | |
Westhavendijk 44 Middelharnis | propaantank | 40 m | nee | |
ter hoogte van Gorsweg | gasleiding W-538-26 | 95 m | nee | |
ter hoogte van Gorsweg | gasleiding W-538-06 | 95 m | nee |
Het plangebied is gelegen binnen de PR 10-6-contouren dan wel invloedsgebieden van verschillende risicobronnen. Realisering van het zoetwaterkanaal en de waterleiding leidt niet tot (nieuwe) kwetsbare objecten noch toename van personendichtheden, zodat er wat dit betreft geen PR-knelpunten zijn en een verantwoording van het GR niet noodzakelijk is.
Vanwege de doorkruising met het waterkanaal wordt de woning aan de Gorsweg 1 verplaatst naar de locatie naast Bekade 8-10 en wordt de recreatiewoning aan de Gorsweg 2 in noordelijke richting verschoven. In zowel de huidige als toekomstige situatie zijn deze woningen gelegen binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen W-538-25 en W-538-06. Er is hier enkel sprake van een verplaatsing van de woningen. Omdat de personendichtheid hierdoor niet toeneemt, heeft dit geen invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Met het ontwerp wordt daarnaast met de aanwezigheid van de gasleidingen rekening gehouden. De waterleiding wordt onder de gasleidingen doorgeboord (gestuurde boring). Dit wordt afgestemd met de leidingbeheerder.
Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Met het voorliggende plan wordt de realisatie van een waterleiding mogelijk gemaakt. De leiding heeft een diameter van 630 mm (24,8") en is daarmee planologisch relevant. Rondom de leiding wordt een beschermingszone opgenomen waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen en om onderhoud aan de leiding mogelijk te houden.
Binnen het plangebied zijn daarnaast een gasleiding, ondergrondse hoogspanningsverbinding en effluentleiding gelegen. Met het ontwerp wordt met de aanwezigheid van deze leidingen rekening gehouden. Om de gasleidingen te passeren nabij de Bekadeweg buigt het waterkanaal tijdelijk af in zuidelijke richting tot langs de secundaire waterkering. Met name over de gasleiding en de effluentleiding heeft in een vroegtijdig stadium overleg met de leidingbeheerders plaatsgevonden. Tennet is akkoord met de kruising met de hoogspanningsverbinding. Verder zijn het beoogde zoetwaterkanaal en de waterleiding geen gevoelige bestemmingen voor de aanwezige leidingen.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
De waterleiding en het zoetwaterkanaal zijn geen bedrijfsactiviteiten die belemmeringen opleveren voor het woon- en leefklimaat in de omgeving. Van het pompstation gaat echter wel hinder voor de omgeving uit. Dit komt overeen met waterdistributiebedrijven met een pompvermogen van <1MW uit de VNG-publicatie. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid (en 10 m in een gemengd gebied). De dichtstbijzijnde woningen liggen op circa 400 meter afstand van het pompstation. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Naast de aanleg van het zoetwaterkanaal dient ook het peil van het zoetwaterkanaal voldoende hoog te zijn om brakke/zoute kwel naar het kanaal te voorkomen. Voor het traject vanaf de nieuwe inlaat tot het havenkanaal van Dirksland wordt een peilstijging gerealiseerd. In de omgeving van het plangebied is verschillende agrarische bedrijvigheid aanwezig. Als gevolg van de peilstijging kan over een groot deel langs het kanaal opbrengstderving van landbouwgewassen optreden (zie bijlage 2). Door het aanpassen van de drainage en het aanleggen van de langssloot langs het zoetwaterkanaal zal deze schade naar verwachting worden voorkomen. Eventueel toch optredende landbouwschade zal worden gecompenseerd.
Voor de toelaatbaarheid van niet-agrarische bedrijven in het plangebied wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een toelichting hierop is opgenomen in bijlage 10.
Het bestemmingsvlak voor de recreatiewoning aan de Gorsweg 2 is vanwege de doorkruising met het waterkanaal in noordelijke richting verschoven. Hierdoor komt de recreatieve bestemming dichter bij het agrarisch bedrijf aan de Gorsweg 5-9 te liggen. Onderzocht is of dit belemmeringen oplevert voor de agrarische bedrijfsvoering. Dit blijkt niet het geval te zijn. In het kader van de milieuregelgeving dient voor een melkrundveehouderij en overige grondgebonden veehouderijen een afstand van 50 m tot de dierenverblijven te worden aangehouden. Hieraan wordt voldaan.
Beleid en normstelling
De planontwikkeling maakt het mogelijk een nieuwe woning te realiseren. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 53 dB (buitenstedelijk).
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt. Voor wegen met een maximum snelheid van 70 km per uur of meer is deze aftrek 2 dB. De aftrek voor de andere wegen is 5 dB.
De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 9.
Situering
Het plangebied ligt aan de Bekadeweg in Sommelsdijk. Ter hoogte van het bestemmingsvlak 'Wonen' wordt vanaf de wegas een 48 dB geluidscontour berekend.
Verkeersgegevens
Er zijn geen verkeerstellingen beschikbaar. In overeenstemming met de gemeente Goeree-Overflakkee is een aanname gedaan van de intensiteiten op de Bakedeweg. De Bakedeweg is circa 3,8 meter breed en ontsluit enkele percelen. Op de weg zit geen doorgaand verkeer. Gezien de inrichting en functie van de weg is een aanname van 200 mvt/etmaal in 2027 (10 jaar na realisatie) een ruime inschatting.
De voertuigverdeling van het verkeer is gebaseerd op het onderzoek van RBOI (2009) 'Grenzen aan de groei'. Er wordt uitgegaan van een plattelandsweg, erftoegangsweg type II, 60km/h.
Tabel 4.3 Voertuigverdeling plattelandsweg, erftoegangsweg type II, 60km/h.
dag | avond | nacht | |
Licht verkeer | 91,44% | 91,44% | 91,44% |
Middel verkeer | 6,74% | 6,74% | 6,74% |
Zwaar verkeer | 1,82% | 1,82% | 1,82% |
etmaalverdeling | 7,00% | 2,60% | 0,70% |
Wegeigenschappen
De wegdekverharding van de Bakedeweg is 3,8 meter breed en bestaat uit asfalt. De maximumsnelheid is 60 km/h.
Waarneemhoogten
In dit onderzoek zijn op drie verschillende hoogten geluidscontouren berekend: 1,5 meter (bouwlaag 1), 4,5 meter (bouwlaag 2) en 7,5 meter (bouwlaag 3). Geluidscontouren boven 7,5 meter zijn in deze situatie akoestisch niet relevant.
Resultaten
Ten gevolge van het verkeer op de Bekadeweg zijn drie 48 dB geluidscontouren uitgezet. In 4.4 is per hoogte de afstand van het 48 dB geluidscontour weergegeven.
4.4 Resultaten afstand 48 dB geluidscontour
Hoogte geluidscontour | Afstand 48 dB geluidscontour vanaf wegas |
1,5 meter | 5,90 meter |
4,5 meter | 5,21 meter |
7,5 meter | > 1,6 meter |
Conclusie
In het akoestisch onderzoek is de geluidscontour van 48 dB (voorkeursgrenswaarde) ten gevolge van de gezoneerde weg Bekadeweg berekend. Hieruit blijk dat de 48 dB geluidscontour op 5,9 meter vanaf de wegas gelegen is. Dit betekent dat de gevel van de nieuwe woning op ten minste 5,9 meter vanaf de wegas Bekadeweg gesitueerd moet worden om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen en sprake zal zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | vanaf 1 januari 2015 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling heeft geen verkeersaantrekkende werking. Alleen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal er sprake zijn van extra verkeer. Dit leidt echter niet tot veranderingen van de luchtkwaliteit.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Achtereenvolgens komen aan de orde de planmethodiek, de regels (hoofdstuksgewijs), en de wijze waarop het planvoornemen in de regeling is ingepast.
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is qua juridische regeling met name aangesloten op het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis. Op een aantal punten is aansluiting gezocht bij de bestemmingsplannen Landelijk Gebied Dirksland en Landelijk Gebied Goedereede. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 (Rsro 2012). Dit houdt in dat het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) en kan worden uitgewisseld volgens de conventies van de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012).
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
Hierna volgt een korte toelichting op de in het plan opgenomen regeling.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat voorkomt in de regels. Dit voorkomt dat er
bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de
voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In deze paragraaf zijn de in het plan voorkomende bestemmingen toegelicht. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Agrarisch met waarden - 1
Voor de agrarische gronden in het plangebied is de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' opgenomen. De agrarische bedrijfspercelen (erven) zijn binnen een bouwvlak van circa 1 ha opgenomen. Naast de agrarische bedrijfsvoering zijn de gronden bestemd voor behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Specifieke functies zijn voorzien van een aanduiding.
Bedrijf -1
Deze bestemming is opgenomen voor de aanwezige niet-agrarische bedrijven in het plangebied. Dit betreft een strook langs het havenkanaal van Middelharnis. Er is een bebouwingspercentage voor het gehele bestemmingsvlak aangegeven. De gronden zijn voorzien van een functieaanduiding om ter plaatse de bedrijfsfunctie gericht op de watersport te behouden.
Bos
De (onderdelen van) bestaande bosgebieden ten westen van het havenkanaal van Dirksland zijn bestemd als 'Bos'. Binnen deze bestemming wordt tevens gestreefd naar behoud, versterking en ontwikkeling van de aan de bossen eigen zijnde natuur- en landschapswaarden. Om het behoud van het bos te kunnen waarborgen zijn het aanleggen van wandel-, fiets- en ruiterpaden en het vellen en rooien van houtopstanden gekoppeld aan een omgevingsvergunningplicht. Overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de functieaanduiding ten behoeve van de paardenmenbaan.
Natuur
De (onderdelen van) bestaande natuurgebieden in het buitengebied zijn als 'Natuur' bestemd. Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Recreatie - Recreatiewoning
Voor de nieuwe locatie van de recreatiewoning is de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' opgenomen.
Verkeer
Alle openbare wegen en verblijfsgebieden zijn als 'Verkeer' bestemd.
Water
Het Haringvliet en de hoofdwatergangen in het plangebied zijn als 'Water' bestemd.
Water - Natuur
Deze bestemming blijft gehandhaafd in het gebied waar de gemeente in de toekomst omvorming naar bijzondere woonmilieus in combinatie met natuur beoogt. Voor de daadwerkelijke omvorming biedt dit bestemmingplan geen titel, hiervoor is een afzonderlijke planologische procedure nodig.
Waterstaat
Voor de asfaltdijk bij het Haringvliet is de (enkel)bestemming 'Waterstaat' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn fietspaden en agrarische activiteiten mogelijk.
Wonen
Deze bestemming geldt ter plaatse van de nieuw te bouwen woning aan de Bekadeweg (het perceel naast nummer 8-10). De toegestane maximale inhoud van de woning bedraagt 650 m3 exclusief bijgebouwen.
Leiding - Gas, Leiding - Hoogspanning, Leiding - Riool en Leiding - Water
De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen onder voorwaarden toegestaan. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Waarde - Natuur
Het binnen het agrarische gebied gelegen ganzenfoerageergebied (wintergasten) is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Natuur' (conform het bestemmingsplan Landelijk Gebied Dirksland). Binnen deze dubbelbestemming is een nadere afweging nodig voor ontwikkelingen die de openheid van deze gebieden kunnen schaden: het vestigen van blijvende agrarische teelten.
Waarde - Natuur en landschap
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het behoud van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van het Haringvliet (Natura 2000-gebied). Er geldt een omgevingsvergunningsplicht voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de kernzone van de waterkeringen. Bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen mogen slechts worden opgericht, indien de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is opgenomen voor gronden met een waterstaatkundige functie anders dan de waterkering.
In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om een omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld een bestaande maten regeling en een regeling voor extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
Algemene aanduidingsregels
Aanvullend op de (algemene) bouwregels gelden bijzondere bepalingen die met een aanduiding in de geometrische plaatsbepaling zijn weergegeven, waaronder voor externe veiligheid ('veiligheidzone - externe veiligheid') en voor de beschermingszones langs primaire waterkeringen ('vrijwaringszone - dijk'). Voor de laatstgenoemde beschermingszones stelt dit bestemmingsplan geen beperkingen aan bouwen en gebruik. Wel is de Keur van het waterschap hier van toepassing.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtje) in het openbare gebied.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe wijzigingen van de bestemmingsgrens. Tevens bevat dit artikel wijzigingsvoorwaarden voor een tweetal wijzigingsgebieden die zich over verschillende bestemmingen uitstrekken (zie hierover paragraaf 5.4).
Overige regels
In dit artikel is een artikel opgenomen over de werking van wettelijke regelingen en een algemene parkeerregeling.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Het zoetwaterkanaal (inclusief kades en greppels) is hoofdzakelijk bestemd tot 'Water'. De onderdoorgangen onder de havenkanalen en onder diverse wegen hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' gekregen. Bij de havenkanalen biedt het bestemmingsplan enige flexibiliteit voor de aannemer (vanwege Design & Construct). De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' is ook toegekend aan het terrein bij de inlaat waar de hevelleiding en pompinstallaties zijn beoogd. Via de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw toegestaan' is op dit terrein een gebouw toegestaan. De regels bevatten hiervoor de maximale maatvoering.
Er is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een tracéwijziging van het waterkanaal.
In wijzigingsgebied 1, dat is gelegen in de Tweede Bekading, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het tracé van het waterkanaal te verschuiven, indien het grondruilplan dat voor dit gebied wordt opgesteld daartoe aanleiding geeft.
Aan de waterleiding van Evides is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' toegekend. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is ook de bestemming uit de vigerende bestemmingsplannen overgenomen. Omdat er nog gesprekken plaatsvinden met diverse grondeigenaren kunnen nog (ondergeschikte) wijzigingen van het leidingtracé nodig zijn. Om die reden wordt ten behoeve van de aanleg enige flexibiliteit geboden en is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' 24 m breed gemaakt. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming te versmallen tot een zone van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding nadat de leiding is aangelegd. De wijzigingsbevoegdheid in wijzigingsgebied 1 (zie alinea hierboven) maakt verschuiving van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' mogelijk (in samenhang met verschuiving van het tracé van het waterkanaal), indien het grondruilplan daartoe aanleiding geeft.
In Scheelhoek wordt de bestaande noordelijk gelegen waterleiding van Evides op verzoek van Natuurmonumenten mogelijk ontmanteld. In dat geval wordt ongeveer ter plaatse van de zuidelijk gelegen waterleiding van Evides een nieuwe leiding aangelegd en wordt er een nieuwe uitstroomvoorziening in het Zuiderdiep gerealiseerd. Hiertoe bevat het plan een wijzigingsbevoegdhied (wijzigingsgebied 2).
De beoogde locatie voor het pompstation van Evides heeft de aanduiding 'nutsbedrijf' gekregen (binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1'). De exacte locatie moet nog nader worden bepaald. De maximale omvang van de bebouwing is in de regels vastgelegd. Omdat de exacte ligging van het pompstation nog niet vaststaat, biedt het bestemmingsplan ook schuifruimte voor de aansluiting van de waterleiding en het innamepunt. De dubbelbestemming 'Leiding - Water' is hier breder dan de eerder genoemde 24 m. Realisatie van de toegangsweg tot het pompstation is mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' (binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - 1' en 'Water'). Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gebieden met de aanduiding 'nutsbedrijf' en 'verkeer' te verkleinen nadat het pompstation is gerealiseerd.
Het te verlengen fietspad in de Van Pallandtpolder (op de kade ten zuiden van het waterkanaal) is voorzien van de aanduiding 'langzaam verkeer' binnen de bestemming 'Water' dan wel 'Water - Natuur'.
Dit bestemmingsplan wordt tevens benut om voor een deel van de gronden die in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Middelharnis de bestemming 'Water - Natuur' hebben de bestemming om te zetten naar (hoofdzakelijk) de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' (conform het feitelijke gebruik). Realisering van water in combinatie met natuurontwikkeling is hier niet meer aan de orde.
Het waterschap Hollandse Delta en Evides heeft budget gereserveerd voor de verwerving van de gronden en uitvoering van de Compenserende Maatregelen Kierbesluit. Hiervoor hebben het waterschap en Evides ook een rijksbijdrage ontvangen.
De kostenramingen van het project zijn opgesteld volgens de Standaard Systematiek Kostenramingen (SSK).
Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd.
Er bestaat voor de gemeente geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan. Tussen gemeente en partijen wordt een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarmee is het kostenverhaal verzekerd.
Een deel van de benodigde gronden moet worden verworven. Ter plaatse van het pompstation van Evides wordt een langdurig zakelijk recht (erfpacht) gevestigd. Ter plaatse van de waterleiding en belemmeringenstrook wordt een opstalrecht nutsvoorzieningen gevestigd. Voorafgaand aan de uitvoering voeren het waterschap en Evides/Delta overleg met de grondeigenaren.
Op 11 september 2013 heeft er in Stellendam een inloopbijeenkomst plaatsgevonden over de Compenserende Maatregelen Kierbesluit op Goeree-Overflakkee voor alle belanghebbenden maar ook voor een ieder die interesse had in de plannen. Tijdens deze bijeenkomst (en de bijeenkomst die op 4 september 2013 in Hellevoetsluis heeft plaatsgevonden) zijn de eerste vragen en opmerkingen op de plannen verzameld.
Eind 2013, begin 2014 zijn met alle direct belanghebbenden (grondeigenaren) keukentafelgesprekken gevoerd. Op 20 november 2014 heeft er een inloopbijeenkomst plaatsgevonden voor het gehele programma Compenserende Maatregelen Kierbesluit in Hellevoetsluis. Ook zijn er op verzoek aanvullende gesprekken gevoerd met belanghebbenden en zijn de plannen afgestemd met de LTO en andere gebiedspartijen. In de periode januari t/m juli 2015 zijn met de grondeigenaren grondverwervingsgesprekken gevoerd.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure ter inzage gelegd. Er zijn 3 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.
Samenvatting
Inspreker exploiteert een akkerbouwbedrijf in het plangebied. Inspreker geeft aan dat hij circa 11 tot 12 hectare zeer goede landbouwgrond kwijtraakt door aanleg van de zoetwatervoorziening en dat het overblijvende gedeelte moeilijker te exploiteren is. Daarnaast verwacht inspreker nadelige gevolgen van de aanleg van het zoetwaterkanaal, zoals extra ganzenoverlast, overwaaiende onkruidzaden en doorgesneden drainage. Inspreker pleit ervoor het zoetwaterkanaal uit te voeren door middel van een ondergrondse buisleiding. Wanneer geen rekening kan worden gehouden met deze inspraakreactie, verzoekt inspreker om op de overblijvende gronden van zijn akkerbouwbedrijf tevens de exploitatie van het opwekken van windenergie mogelijk te maken.
Beantwoording
De optie om het zoetwaterkanaal uit te voeren door middel van een ondergrondse buisleiding is onderzocht, maar niet haalbaar gebleken. De maatschappelijke kosten van aanleg zijn relatief hoog, het onderhoud ervan is bewerkelijker dan bij een open voorziening en het water uit een buisleiding kan niet voor beregening dienen.
Uitgangspunt is dat de grond die inspreker kwijtraakt wordt gecompenseerd met andere grond (op basis van de waarde van de grond).
Eventuele andere schades zullen door een onafhankelijk taxateur worden getaxeerd. Ook daarvoor zal compensatie plaatsvinden. Ten aanzien van de gevreesde extra ganzenoverlast kan worden opgemerkt dat ganzen op dit moment al evidente overlast veroorzaken en dat het niet aannemelijk is dat de aanleg van het zoetwaterkanaal tot extra overlast zal leiden. Het beheer van het waterschap zal erop gericht zijn om de ganzenoverlast te beperken; mocht er toch aantoonbare schade ontstaan dan kan een beroep op planschadevergoeding worden gedaan.
De overblijvende gronden van inspreker zijn in de structuurvisie niet aangewezen als plaatsingsgebied voor windturbines. Plaatsing van windturbines is daarom niet aan de orde.
Concluderend kan worden gesteld dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen van inspreker, maar dat het algemeen belang dat met de aanleg van de zoetwatervoorziening wordt gediend, prevaleert. Indien aan de orde vindt compensatie van schade plaats.
Samenvatting
Beantwoording
Samenvatting
Inspeker doet enkele voorstellen die hoofdzakelijk betrekking hebben op het gebied tussen gemaal Koert en de buitenhaven van Middelharnis:
De hierboven voorgestelde invulling genereert een verzachtende werking wanneer in de Van Pallandtpolder extra windturbines (met geluidtoename en horizonbeslag) worden geplaatst.
Beantwoording
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties.
Er zijn 3 inhoudelijke reacties ontvangen. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.
Samenvatting
Het plan is conform het provinciale beleid, zoals vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening ruimte 2014.
Beantwoording
Hiervan nemen wij kennis.
Samenvatting
Bij de beoordeling van het voorontwerpbestemmingsplan hebben wij geen waterstaatkundige bezwaren geconstateerd die de uitvoering van het project belemmeren. Op grond hiervan kunnen wij instemmen met voorontwerpbestemmingsplan.
Beantwoording
Hiervan nemen wij kennis.
Samenvatting
Beantwoording
Behalve de in paragrafen 6.2.2 en 6.2.3 genoemde aanpassingen naar aanleiding van inspraak- en overleg zijn ook nog enkele andere aanpassingen wenselijk gebleken. Het betreft de volgende aanpassingen: