direct naar inhoud van Regels
Plan: Zoetwatervoorziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Zoetwatervoorziening met identificatienummer NL.IMRO.1924.Zoetwater-BP30 van de gemeente Goeree-Overflakkee.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw; onder akker- en vollegrondstuinbouw wordt mede witlofteelt verstaan;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee geheel of nagenoeg geheel op open grond;
  • c. glastuinbouw: de teelt van tuinbouwgewassen geheel of nagenoeg geheel met behulp van kassen;
  • d. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • e. sierteelt: de teelt van siergewassen zonder gebruikmaking van kassen;
  • f. bollenteelt: de teelt van bollen;
  • g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie;
  • h. intensieve kwekerij: de teelt van planten, algen, vissen en ongewervelde dieren, zonder of nagenoeg zonder gebruik te maken van daglicht, met uitzondering van witlofteelt;
  • i. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en geheel of nagenoeg geheel zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • j. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waaraan het africhten van en de handel in paarden ondergeschikt is; onder paardenfokkerij wordt niet verstaan paardenstalling, paardrijschool en manege.
1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

een op de kaart aangeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak, aanduidingsvlak of bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd door gebouwen en overkappingen.

1.9 bed & breakfast

het bieden van recreatief nachtverblijf, kortdurend, in de vorm van logies al dan niet met ontbijt, binnen oorspronkelijk voor een andere functies gebouwd (deel van een) hoofdgebouw, aanbouw en bijgebouw.

1.10 bedrijf

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt.

1.11 bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandel zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten in of bij een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.14 beroepsmatige activiteiten

het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning kan worden uitgeoefend en dat geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving, zoals een advocaat, belastingconsulent, dierenarts, fysiotherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, medisch specialist, notaris, psycholoog, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tolk/vertaler.

1.15 bestaand
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen

de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een aangebouwd of op zichzelf staand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten

1.23 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.24 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.25 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk, gebied of landschapselement toegekende waarde in verband met ouderdom, gaafheid, zeldzaamheid en herkenbaarheid vanuit historisch oogpunt in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.26 dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van een nachtverblijf.

1.27 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.

1.28 extensieve (dag)recreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.31 horeca

activiteiten die in zijn algemeenheid zijn gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.

1.32 kleinschalige horecagelegenheid

een bij een (vaak agrarisch) bedrijf behorende theeschenkerij of proeverij van streekeigen producten dan wel producten afkomstig van het eigen bedrijf.

1.33 kunstwerk

voorzieningen ten behoeve van de infrastructuur.

1.34 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking.

1.35 mestsilo

een bouwwerk dat is bestemd voor de opslag van dunne dierlijke meststoffen.

1.36 milieucategorie

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.37 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen).

1.38 opslag

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.39 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 productiegebonden detailhandel

beperkte op de eindgebruiker gerichte verkoop van goederen die functioneel rechtstreeks verband houden met de bedrijfsactiviteiten.

1.41 seizoenstandplaats

het terreingedeelte dat is bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel voor een periode van meer dan 5 weken tussen 15 maart en 31 oktober.

1.42 trekkershut

een vrijstaand gebouw, in de vorm van een blokhut of vergelijkbare constructie, niet zijnde een mobiel kampeermiddel of een stacaravan, zonder eigen keuken en eventueel met eigen sanitaire voorzieningen, dat naar aard en de inrichting is bedoeld voor recreatief (nacht)verblijf.

1.43 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan ten minste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt; van duurzame werkgelegenheid is sprake indien voldoende aannemelijk is dat het bedrijf over een periode van ten minste tien jaar gelijkblijft qua aard, omvang en arbeidsbehoefte.

1.44 voorerf

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zicht oriënteert op openbaar gebied.

1.45 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

1.46 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die getrokken kan worden langs de voorgevel van de woning.

1.47 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.48 zoetwatervoorzieningen

waterkanaal (inclusiefs kades en greppels), waterleiding, innamepunten en pompstation/pompinstallatie en bijbehorende voorzieningen.

1.49 zorglandbouw

een agrarisch bedrijf die ruimte biedt aan gepensioneerden, psychiatrische patiënten, gehandicapten, langdurig zieken of chronisch zieken om mee te helpen binnen het bedrijf.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwde oppervlakte

de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch bedrijf, met uitzondering van:
    • 1. sierteelt en bosbouw;
    • 2. glastuinbouw;
    • 3. intensieve kwekerij;
    • 4. intensieve veehouderij;
    • 5. paardenhouderij;
  • b. behoud en herstel van de aan het gebied eigen zijnde landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarden;
  • c. extensieve (dag)recreatie;
  • d. bedrijfswoningen;
  • e. water.
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en perceelsontsluitingen.

3.1.2 Nutsbedrijf

In afwijking van het bepaalde in lid 3.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf' tevens bestemd voor een nutsbedrijf uit ten hoogste milieucategorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in bijlage 1 van deze regels.

3.1.3 Verkeer

In afwijking van het bepaalde in lid 3.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' tevens bestemd voor ontsluitingswegen.

3.1.4 Witloftrekkerij

In afwijking van het bepaalde in lid 3.1.1 onder a zijn de gronden binnen een bouwvlak tevens bestemd voor een witloftrekkerij indien de witlofteelt plaatsvindt op aangrenzende gronden binnen een afstand van 2,5 km.

3.1.5 Ondergeschikte functies

De in lid 3.1.1 bedoelde gronden zijn binnen de bestaande bebouwing tevens bestemd voor de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten:

een en ander met inachtname van het bepaalde in lid 3.5.2.

3.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

3.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf';
  • b. de oppervlakte van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'nutsbedrijf' niet meer dan 750 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 4 m;
  • c. de oppervlakte van kassen binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 100 m2;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • e. gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 20 graden bedraagt;
  • f. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning is toegestaan;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder f ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het in de aanduiding opgenomen maximum aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 750 m3, tenzij de inhoud van de bestaande bedrijfswoning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • i. bij een bedrijfswoning bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht waarbij:
    • 1. de maximale gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m mag bedragen;
    • 3. de bebouwing minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd;
    • 4. de bebouwing op maximaal 50 m van de bedrijfswoning dient te worden gebouwd.
  • j. het vergroten van de bestaande oppervlakte aan gebouwen is uitsluitend toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;
  • k. omtrent het bepaalde onder j het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij een agrarisch deskundige.

3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken binnen het bouwvlak gelden:
    • 1. de goothoogte van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 5 m;
    • 2. de doorsnee van een mestsilo mag niet meer bedragen dan 25 m;
    • 3. de bouwhoogte van voedersilo's mag niet meer bedragen dan 12 m;
    • 4. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer bedragen dan 2 m;
    • 5. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • b. ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende bouwregels voor andere bouwwerken buiten het bouwvlak gelden:
    • 1. overkappingen, mest- en voersilo's en mest- en vloerplaten zijn niet toegestaan;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan het bepaalde in lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het zoveel mogelijk concentreren van bebouwing binnen het bouwvlak.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.1 onder a ten behoeve van het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak, met dien verstande dat de gebouwen aansluitend aan het bouwvlak moeten worden gebouwd en het denkbeeldige bouwvlak niet groter mag zijn dan 1,5 ha, onder de voorwaarde dat:
    • 1. door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond, dat de continuïteit van de agrarische bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
    • 2. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de bedrijfsomvang;
    • 3. de uitbreiding zodanig wordt vormgegeven dat de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;
    • 4. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
    • 5. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde van het gebied;
    • 6. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte waarmee het bouwvlak wordt uitgebreid wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
  • b. lid 3.2.1 onder h ten behoeve van een grotere inhoud van de bedrijfswoning onder de voorwaarde dat:
    • 1. de uitbreiding bedoeld is voor de zorg voor zorgbehoevende verwanten;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 850 m3;
  • c. lid 3.2.1 onder i sub 1 ten behoeve een grotere oppervlakte aan bijgebouwen onder de voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning niet meer bedraagt dan 75 m2;
    • 2. de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast.
  • d. lid 3.2.2 onder b ten behoeve van de bouw van mest- en voersilo's en mest- en voerplaten binnen een afstand van 50 m van een bouwvlak, met een bouwhoogte van niet meer dan 5 m, uitsluitend indien deze noodzakelijk en doelmatig zijn voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1

Per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan.

3.5.2

Ondergeschikt gebruik als bedoeld in lid 3.1.5 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. het gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte van een kleinschalige horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 40 m2;
  • c. de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot ten behoeve van de nevenfunctie, tenzij wordt aangetoond dat de bestaande bebouwing vanwege bouwtechnische, milieutechnische of andere redenen niet geschikt meer is voor de beoogde agrarische functie;
  • d. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • e. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • f. het parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • g. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • h. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • i. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld in lid 3.1.5 onder c, geldt dat:
    • 1. de standplaats uitsluitend binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 m van de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • 2. het realiseren van sanitaire ruimtes uitsluitend binnen de bestaande bebouwing is toegestaan;
    • 3. de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.5 ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bedrijfsgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie, waarbij de volgende functies zijn toegestaan:

  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. viskwekerij;
  • d. dierenartsenpraktijk;
  • e. opslag;
  • f. bed & breakfast, in een ander bedrijfsgebouw dan de woning;
  • g. extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;
  • h. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, tentoonstellingsruimte, museum en sauna; educatie en voorlichting;
  • i. zorgboerderij met dagverblijf;
  • j. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • k. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • l. paardenhouderij met uitzondering van rijscholen en maneges;
  • m. kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 seizoenstandplaatsen met de daarbij behorende voorzieningen;
  • n. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met m en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten,

onder de voorwaarde dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
  • b. de bedrijfsvloeroppervlakte van een kleinschalige horecagelegenheid niet meer mag bedragen dan 40 m2;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • d. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • e. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • f. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • g. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • h. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten is toegestaan;
  • i. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld onder m, geldt dat:
    • 1. de seizoenstandplaatsen uitsluitend binnen het bouwvlak of buiten het bouwvlak tot een afstand van maximaal 50 m van de bestaande bebouwing mag worden gesitueerd;
    • 2. het bouwen van sanitaire ruimtes uitsluitend binnen het bouwvlak is toegestaan;
    • 3. de openheid niet onevenredig wordt aangetast;
    • 4. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
    • 5. uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf.

3.6.2

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van een kleinschalige biomassa-installatie, onder de voorwaarde dat:

  • a. de biomassa-installatie binnen het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • b. de oppervlakte aan bebouwing niet meer mag bedragen dan 30 m2;
  • c. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

3.6.3

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het realiseren van trekkershutten, onder de voorwaarde dat:

  • a. binnen de bestemming maximaal twee locaties mogen worden aangewezen als locatie voor trekkershutten;
  • b. per locatie maximaal 10 trekkershutten mogen worden gerealiseerd;
  • c. de oppervlakte per trekkershut niet meer mag bedragen dan 30 m2;
  • d. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde van het gebied.
  • f. er geen sprake is van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en de woonkwaliteit van nabij gelegen gronden en bouwwerken;

3.6.4

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1.5 ten behoeve van ondergeschikte detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde agrarische producten uit de regio (landwinkel), onder de voorwaarde dat:

  • a. de detailhandel in de bestaande bedrijfsgebouwen plaatsvindt;
  • b. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 200 m2;
  • c. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • d. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grote verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • e. het parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak plaatsvindt;
  • f. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 3.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het dempen, graven en vergraven van watergangen, waaronder mede begrepen het aanleggen van dammen;
  • b. het beplanten van gronden met bomen of andere houtopstanden;
  • c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 op gronden zonder de aanduiding 'nutsbedrijf', en 'verkeer';
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen binnen een afstand van 10 meter van de grens met de bestemming 'Bos', 'Natuur', 'Water - Natuur' of 'Water';
  • e. het aanleggen van waterbassins, mestbassins en mest- en vloerplaten buiten een bouwvlak voor zover deze niet zijn aan te merken als bouwwerken;
  • f. het afgraven en ophogen van de bodem;
  • g. het aanleggen van paardenbakken buiten een bouwvlak.

3.7.2

Het bepaalde in lid 3.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming of de andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik worden uitgevoerd;

3.7.3

Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 onder a tot en met g wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

3.7.4

Een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 onder e en g wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. de paardenbak, mestbassin of mest- of vloerplaat binnen een afstand van 50 meter van een bouwvlak is gelegen;
  • b. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • c. de paardenbak, vanaf de weg gezien, is gesitueerd achter de bebouwing;
  • d. er geen sprake is onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en de woonkwaliteit van nabij gelegen gronden en bouwwerken;
  • e. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

3.7.5

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 3.7.1 advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 1,5 ha onder de voorwaarde dat:

  • a. door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond, dat het om een in potentie volwaardig agrarisch bedrijf gaat;
  • b. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste bedrijfsomvang;
  • c. de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;
  • d. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven;
  • e. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • f. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gecompenseerd in de vorm van open water.

3.8.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijf te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meer burgerwoningen onder de voorwaarde dat:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het betreffende agrarisch bedrijf zijn beëindigd;
  • b. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  • c. de opstallen van het betreffende agrarisch bedrijf volledig worden gesloopt, eventueel met uitzondering van de bedrijfswoning en een behoudenswaardige, aan de woning gebouwde schuur;
  • d. gebouwen ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' en 'monument' niet mogen worden gesloopt;
  • e. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1000 m2 gebouwen (geen kassen zijnde) of iedere 5000 m2 kassen één woning mag worden teruggebouwd;
  • f. het aantal nieuwe woningen per locatie maximaal drie bedraagt;
  • g. de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 650 m³;
  • h. de goothoogte van een woning niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • i. de eventueel aanwezige bedrijfswoning wordt gewijzigd in een burgerwoning.
  • j. de woningen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • k. de te slopen gebouwen of kassen zijn opgericht voor 1 januari 2003;
  • l. de woning(en) voldoen aan het bepaalde in de bestemming 'Wonen' van deze regels;
  • m. de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied;
  • n. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • o. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.

3.8.3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen een bouwvlak te wijzigen, bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven, ten behoeve van één of meer van de volgende functies in categorie 1 of 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 1 of 2 (zie bijlage):

  • a. loonbedrijf;
  • b. foeragehandel;
  • c. viskwekerij;
  • d. dierenartspraktijk;
  • e. kampeerboerderij binnen het hoofdverblijf:
  • f. educatie en voorlichting;
  • g. zorgboerderij met nachtverblijf;
  • h. (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;
  • i. commerciële dienstverlening, zoals een geluidsstudio;
  • j. overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • k. paardenhouderij;
  • l. veehandelsbedrijf;
  • m. extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies;
  • n. paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur;
  • o. overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, bezoekerscentrum, tentoonstellingsruimte, museum en sauna;
  • p. bewerking en opslag van agrarische producten;
  • q. hoefsmederij;
  • r. ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk;
  • s. opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop;
  • t. theeschenkerij;
  • u. wooneenheden (tot een maximum aantal van 3) in bestaande karakteristieke bebouwing, onder voorwaarde van sloop van alle niet karakteristieke bebouwing. (Nieuwe) bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste:
    • 1. 75 m2 voor percelen met een oppervlakte tot 5.000 m2;
    • 2. 100 m2 voor percelen met een oppervlakte van 5.000 m2 tot 10.000 m2;
    • 3. 125 m2 voor percelen met een oppervlakte van minimaal 10.000 m2;
  • v. een dierenasiel in maximaal categorie 3 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Onder de voorwaarde dat:

    • 1. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing binnen het betreffende bouwvlak niet mag worden vergroot;
    • 3. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
    • 4. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
    • 5. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
    • 6. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
    • 7. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
    • 8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
    • 9. per bouwvlak maximaal één bedrijf is toegestaan.
    • 10. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.
  • w. andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder a tot en met v.

3.8.4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vlakken met de aanduidingen 'nutsbedrijf' en 'verkeer' te verkleinen, nadat het nutsbedrijf is gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijf - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen in bijlage 1 van deze regels, met uitzondering van:
    • 1. risicovolle inrichtingen;
    • 2. geluidzoneringplichtige inrichtingen;
    • 3. horeca;
    • 4. detailhandel;
    • 5. zelfstandige kantoren;
  • b. bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en dat maximaal 3.000 m2 bedraagt;
  • c. productiegebonden detailhandel;
  • d. bedrijfsgebonden parkeervoorzieningen.

4.1.2 Specifieke vorm van bedrijf - watersport

In afwijking van het bepaalde in lid 4.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - watersport' uitsluitend bestemd voor bestaande bedrijfsactiviteiten, gericht op watersport, alsmede voor laad- en loswal.

4.1.3 Ondergeschikte functies
  • a. groenvoorzieningen en water;
  • b. erven en tuinen;
  • c. paden en wegen.
4.2 Specifieke gebruiksregel

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

4.3 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

4.3.1 Gebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • c. gebouwen, met uitzondering van bijgebouwen, dienen te worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling minimaal 25 graden bedraagt;

4.3.2 Andere bouwwerken

de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

  • a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • b. 5 m voor overige andere bouwwerken.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van:

  • a. het toestaan van bedrijfsactiviteiten die niet genoemd zijn in milieucategorie 1 of 2; indien de betreffende bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de toegelaten milieucategorieën;
  • b. het toestaan van bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 3, indien de betreffende bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de toegelaten milieucategorieën.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bosgebied;
  • b. kleinschalig dagrecreatieve voorzieningen, niet zijnde wandel-, voet- en fietspaden;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. natuurontwikkeling;
  • e. het behoud en/of herstel van de actuele en potentiële landschapswaarde en natuurwaarde, bosbouw en extensief recreatief medegebruik en landschappelijke inpassing door middel van beplanting;

alsmede voor:

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenmenbaan': een paardenmenbaan.
5.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

5.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen niet zijn toegestaan;

5.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 5.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. aanleg van wandel, fiets- of ruiterpaden;
  • b. vellen/rooien van houtopstanden.

5.3.2

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. normaal onderhoud en beheer en dienste van de bestemming betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik worden uitgevoerd.

5.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de landschapswaarde, natuurwaarde en cultuurhistorische waarde dan wel de waterstaatkundige waarde van het gebied.

5.3.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de duurzame instandhouding van natuurgebieden;
  • b. behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuurwaarden;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • d. behoud of versterking van de landschapswaarde;
  • e. extensieve agrarische bedrijfsvoering;
  • f. extensieve (dag)recreatie;
  • g. groenvoorzieningen en water;
  • h. paden en wegen.
6.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

6.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen niet zijn toegestaan.

6.2.2 Andere bouwwerken
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor de bouw van andere bouwwerken ten behoeve van routegebonden recreatie, waarbij:

  • a. het voorzieningen mogen betreffen voor kanovaren, rust- en verblijfspunten, informatiepanelen;
  • b. de bouwhoogte van de andere bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 6.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanleggen of verharden van (kavelwegen) of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • b. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen van de bodem;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het wijzigen van het profiel van sloten, dan wel het graven of dempen hiervan;
  • e. het blijvend omzetten van grasland in bouwland;
  • f. het aanleggen van transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

6.4.2

Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. normaal onderhoud en beheer en dienste van de bestemming of de andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van een verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet.
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • f. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik worden uitgevoerd.

6.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt uitsluitend verleend indien de natuurwaarden en de landschapswaarde van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen leidt tot de conclusie dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

6.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 6.4.1 advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.

Artikel 7 Recreatie - Recreatiewoning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiewoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen;
  • b. aan de functie als bedoeld onder a gebonden parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen en water;
  • d. erven en tuinen;
  • e. paden en wegen.
7.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

7.2.1 Gebouwen
  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan één vrijstaande recreatiewoning is toegestaan;
  • b. de inhoud van een recreatiewoning niet meer mag bedragen dan 420 m3;
  • c. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • d. het gebouw afgedekt dient te worden met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 25º bedraagt;
  • e. per recreatiewoning bijgebouwen en overkappingen mogen worden opgericht, waarbij:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10 m2;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 2,5 m.

7.2.2 Andere bouwwerken

de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 onder d ten behoeve van de afdekking van gebouwen met een geringere dakhelling en/of een platte afdekking van gebouwen, indien het een bijgebouw betreft.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik van wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bermen met agrarisch medegebruik;
  • e. water;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  • g. bruggen ten behoeve van kruisend verkeer;
  • h. straatmeubilair;
  • i. kunstwerken, beeldende kunst;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. verkooppunten van motorbrandstoffen zijn niet toegestaan.
8.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

8.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen niet zijn toegestaan.

8.2.2 Andere bouwwerken

de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

  • a. 12 m voor kunstwerken, artistieke kunst;
  • b. 5 m voor overige andere bouwwerken.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden;
  • c. aan de gronden eigen zijnde natuurwaarde, landschapswaarde en cultuurhistorische waarde.

9.1.2 Langzaam verkeer

In afwijking van het bepaalde in lid 9.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'langzaam verkeer' tevens bestemd voor een langzaam verkeersroute.

9.1.3 Verkeer

In afwijking van het bepaalde in lid 9.1.1 zijn de gronden ter plaatse van de aanduiding 'verkeer' tevens bestemd voor ontsluitingswegen.

9.1.4 Ondergeschikte functies
  • a. kunstwerken, bruggen voor langzaam verkeer;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals een duiker, waterinlaat, syfon en een sluis;
  • c. overige voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder aanlegsteigers;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. recreatief medegebruik.
9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

9.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen niet zijn toegestaan.

9.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m.
9.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het vlak met de aanduiding 'verkeer' te laten vervallen, nadat het nutsbedrijf binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' is gerealiseerd.

Artikel 10 Water - Natuur

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. natuurontwikkeling;
  • c. waterhuishoudkundige en waterstaatkundige doeleinden;
  • d. aan de gronden eigen zijnde natuurwaarde, landschapswaarde en cultuurhistorische waarde; kunstwerken, bruggen voor langzaam verkeer;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zoals een duiker, waterinlaat, sifon en een sluis;
  • f. overige voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • g. kunstwerken;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. recreatief medegebruik.
10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

10.2.1 Gebouwen
  • a. gebouwen niet zijn toegestaan.

10.2.2 Andere bouwwerken
  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor de bouw van andere bouwwerken ten behoeve van routegebonden recreatie, waarbij:

  • a. het voorzieningen mogen betreffen voor kanovaren, rust- en verblijfspunten, informatiepanelen;
  • b. de bouwhoogte van de andere bouwwerken niet meer dan 5 m mag bedragen.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 10.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanleggen of verharden van (kavelwegen) of paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m² op gronden zonder de aanduiding 'langzaam verkeer';
  • b. het ontgronden, bodemverlagen, afgraven of ophogen;
  • c. het bebossen van gronden;
  • d. het wijzigen van het profiel van sloten, dan wel het graven of dempen hiervan;
  • e. het blijvend omzetten van grasland in bouwland;
  • f. het aanleggen van transport-, energie- of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

10.4.2

Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. normaal onderhoud en beheer en dienste van de bestemming of de andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • e. ten behoeve van extensief recreatief medegebruik worden uitgevoerd;

10.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 10.4.1 wordt uitsluitend verleend indien de natuurwaarden en de landschapswaarden van deze gronden niet in onevenredige mate worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen leidt tot de conclusie dat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden in redelijkheid niet kan worden geweigerd.

10.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 10.4.1 advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.

Artikel 11 Waterstaat

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn bestemd voor dijken met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten, alsmede voor fietspaden en agrarisch medegebruik.

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde bestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

 

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving
12.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. beroepsmatige activiteiten;
  • c. aan de functie onder a gebonden parkeervoorzieningen.

12.1.2 Ondergeschikte functies

De in lid 12.1.1 bedoelde gronden zijn tevens bestemd voor de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten:

  • a. bed & breakfast;
  • b. groenvoorzieningen en water;
  • c. erven en tuinen;
  • d. paden en wegen.
12.2 Bouwregels

Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

12.2.1 Gebouwen
  • a. binnen het bestemmingsvlak ten hoogste één hoofdgebouw mag worden gebouwd; de afstand van het hoofdgebouw tot de naar de weg gekeerde bestemmingsgrens bedraagt ten minste 5,5 m en ten hoogste 17 m;
  • b. de inhoud van een hoofdgebouw maximaal 650 m3 mag bedragen, tenzij de inhoud van de bestaande woning reeds groter is in welk geval de bestaande inhoud als maximum geldt;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de goothoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  • d. de dakhelling minimaal 40º dient te bedragen;
  • e. bij ieder hoofdgebouw vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. het bebouwingspercentage van het bouwperceel maximaal 50% bedraagt;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de bijgebouwen en overkappingen minimaal 3 m achter de (verlengde) voorgevelrooilijn worden gebouwd;
    • 4. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
    • 5. de bijgebouwen maximaal 50 m van het hoofdgebouw staan.

12.2.2 Andere bouwwerken

de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan:

  • a. 1 m voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn;
  • b. 2 m voor overige erf- en terreinafscheidingen;
  • c. 5 m voor overige andere bouwwerken.
12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 onder e sub 2 ten behoeve een grotere oppervlakte aan bijgebouwen onder de voorwaarde dat:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij een woning niet meer bedraagt dan:
    • 1. 75 m2 voor percelen met een oppervlakte tot 5.000 m2;
    • 2. 100 m2 voor percelen met een oppervlakte van 5.000 m2 tot 10.000 m2;
    • 3. 125 m2 voor percelen met een oppervlakte van minimaal 10.000 m2;
  • b. de bijgebouwen vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn dan wel op andere wijze in het landschap zijn ingepast.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van hoofdgebouwen voor beroepsmatige activiteiten aan huis alsmede bed & breakfast is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing, tot een maximum van 50 m2;
  • b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • c. detailhandel is niet toegestaan;
  • d. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).
12.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 12.4 ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen hoofdgebouwen en bijgebouwen voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. uitoefening van een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit is toegestaan voor zover de activiteiten behoren tot maximaal categorie 2 zoals genoemd in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. de activiteit mag geen onevenredige afbreuk van en hinder aan het woonmilieu veroorzaken;
  • c. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing, tot een maximum van 50 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • e. detailhandel is niet toegestaan;
  • f. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s).

 

Artikel 13 Leiding - Gas

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een gasleiding, met bijbehorende voorzieningen .

13.2 Bouwregels
13.2.1

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

13.2.2

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 13.2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 13.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

13.4.2

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die :

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. noodzakelijk zijn vanwege onderhoud, beheer, herstel en/of vervanging van de leiding;
  • d. zijn bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

13.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 13.4.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.

13.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 13.4.1 schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om deze belangen te borgen.

 

Artikel 14 Leiding - Hoogspanning

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding, met bijbehorende voorzieningen.

14.2 Bouwregels
14.2.1

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

14.2.2

Ten aanzien van de in lid 14.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 14.2.2, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het permanent opslaan van goederen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

14.4.2

Het bepaalde in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. noodzakelijk zijn vanwege onderhoud, beheer, herstel en/of vervanging van de leiding;
  • d. niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

14.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 14.4.1 wordt uitsluitend verleend indien de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.

14.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 14.4.1 advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om deze belangen te borgen.

 

Artikel 15 Leiding - Riool

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een ondergrondse effluentleiding, met bijbehorende voorzieningen.

15.2 Bouwregels
15.2.1

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m.

15.2.2

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 15.2.2 , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 15.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

15.4.2

Het bepaalde in lid 15.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. noodzakelijk zijn vanwege onderhoud, beheer, herstel en/of vervanging van de leiding;
  • d. niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

15.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 15.4.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.

15.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 15.4.1 advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om deze belangen te borgen.

Artikel 16 Leiding - Water

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een waterleiding, met bijbehorende voorzieningen.

16.2 Bouwregels
16.2.1

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van innamewerk en aanlegpunt/remmingswerk in het Haringvliet maximaal 3 m, gemeten vanaf NAP.

16.2.2

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
16.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 16.2.2 , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 16.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen of bomen;
  • b. het uitvoeren van grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • c. het aanleggen van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. het verrichten van grondroeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • g. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • h. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • i. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.

16.4.2

Het bepaalde in lid 16.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. noodzakelijk zijn vanwege onderhoud, beheer, herstel en/of vervanging van de leiding;
  • d. niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

16.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 16.4.1 wordt uitsluitend verleend indien door de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen schade aan de leidingen wordt veroorzaakt.

16.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 16.4.1 advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld om deze belangen te borgen.

16.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te verkleinen tot een strook met een breedte van 5 m aan weerszijden van het hart van de leiding, nadat de waterleiding is aangelegd.

 

Artikel 17 Waarde - Natuur

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het foerageergebied van wintergasten.

17.2 Specifieke gebruiksregel

Omschakeling naar fruitteelt is niet toegestaan.

17.3 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 ten behoeve van het toestaan van omschakeling naar fruiteelt, indien – blijkens een door de aanvrager op te stellen (inrichtings)plan – kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, rekening houdend met compensatie van natuurwaarden die ten gevolge van de ingreep verloren (kunnen) gaan en/of het tijdstip van het jaar waarop de activiteiten zullen plaatsvinden.

 

Artikel 18 Waarde - Natuur en landschap

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. rietlanden, oeverstroken en graslanden;
  • c. extensieve recreatie;
  • d. behoud, versterking en herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschapswaarde en natuurwaarde.
18.2 Bouwregels
18.2.1

Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1,5 m.

18.2.2

Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande bouwwerken.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 18.2.2 , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschapswaarde en natuurwaarde. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 18.2.1 de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

  • a. het aanleggen van wegen en paden of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het vellen, rooien of anderszins ernstig beschadigen van houtopstanden;
  • c. het planten van houtgewas anders dan ten dienste van landschapsherstel en -verbetering;
  • d. het verwijderen van natuurlijke vegetatie alsmede het scheuren van grasland;
  • e. het verrichten van bodemwerkzaamheden;
  • f. het vergroten of verkleinen van watergangen en waterpartijen;
  • g. het verlagen van het waterpeil.

18.4.2

Het bepaalde in lid 18.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. verband houden met de aanleg van de zoetwatervoorzieningen waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld;
  • b. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  • c. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming of de andere voorkomende bestemmingen betreffen;
  • d. worden uitgevoerd in het kader van een verleende vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet.
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

18.4.3

Een vergunning als bedoeld in lid 18.4.1 wordt uitsluitend verleend indien de landschapswaarde en de natuurwaarde niet in onevenredige mate worden aangetast.

18.4.4

Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 18.4.1 advies in bij een natuur- en landschapsdeskundige.

 

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.

19.2 Bouwregels
19.2.1

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

19.2.2

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen geldt de volgende bouwregel:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 19.2.2 , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 20 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor waterstaatsdoeleinden met een waterbergende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.

20.2 Bouwregels
20.2.1

Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gebouw toegestaan' een gebouw toegestaan met een oppervlak van niet meer dan 150 m2 en een goothoogte van niet meer dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

20.2.2

Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregel:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van lid 20.2.2 , indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de waterstaat door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. In het kader van het verzoek om afwijking wint het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

22.1 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:

  • a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  • b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
22.2 Overschrijding bouwvlakken / bestemmingsgrenzen ondergeschikte bouwdelen
22.2.1 Toepassing

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens niet meer dan 12 cm bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, mits zij de voorgevelbouwgrens met niet meer dan 0,5 m overschrijden;
  • d. de bouw van balkons of luifels dan wel, uitsluitend bij woningen op de verdiepingen, van galerijen, mits:
    • 1. de overschrijding niet meer bedraagt dan 2 m;
    • 2. de afstand tot de openbare weg niet minder dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van galerijen, waarvan de afstand tot de openbare weg niet minder dan 0,5 m mag bedragen.
  • e. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met niet meer dan 1 m overschrijden;
  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

22.2.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met ten hoogste 1,5 m, indien het overige ondergeschikte bouwdelen betreft, zoals:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee gebouwen;
  • b. toegangen van bouwwerken;
  • c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • f. balkons en galerijen;
  • g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  • i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
22.3 Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen

Vlaggenmasten, antennemasten en schoorstenen, die deel uitmaken van een gebouw, mogen de voor dat gebouw toegestane maximale bouwhoogte met niet meer dan 8 m overschrijden.

22.4 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,5 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst.

22.5 Onderkeldering
22.5.1 Toepassing

De planregels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen;
  • b. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil.

22.5.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.5.1 ten behoeve van ondergrondse bouw buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de hoogte van kelders bedraagt ten hoogste 10 cm beneden peil;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens en de openbare weg bedraagt ten minste 1 m, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
  • c. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel.

22.5.3 Uitsluiting

Het bepaalde in artikel 22.5.1 is niet van toepassing op ondergrondse bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen.

Artikel 23 Algemene aanduidingsregels

23.1 Veiligheidszone - externe veiligheid

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

23.2 Vrijwaringszone - dijk

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de regels, en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft tot een maximale afmeting van 3 m;
  • c. de regels ten aanzien van de (bouw)hoogte van andere bouwwerken, en toestaan dat de bouwhoogte van andere bouwwerken wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van de bouw van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot maximaal 50 m;
    • 2. ten behoeve van een vlaggenmast, speelvoorzieningen, een kunstwerk, beeldende kunst en dergelijke tot maximaal 15 m;
    • 3. ten behoeve van de bouw van overige andere bouwwerken tot 10 m.
  • d. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwtjes met een inhoud van ten hoogste 100 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m.
  • e. de situering en de begrenzing van bouwpercelen dan wel bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de ingekomen aanvragen nodig zijn ter uitvoering van een plan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak, met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1' bestemmingen te wijzigen, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • 1. de bestemming 'Water' mag worden gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1', indien voor de realisatie van het zoetwaterkanaal met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid een ander tracé wordt geprojecteerd;
  • 2. de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' mag worden gewijzigd in de bestemming 'Water', ten behoeve van het zoetwaterkanaal met bijhorende waterstaatkundige voorzieningen, indien het grondruilplan in het betreffende wijzigingsgebied daartoe aanleiding geeft;
  • 3. de dubbelbestemming 'Leiding - Water' kan verschuiven, in samenhang met het zoetwaterkanaal, met dien verstande dat de breedte van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' gelijk blijft.
25.2 Wetgevingzone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' bestemmingen te wijzigen, met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • 1. de bestemming 'Leiding - Water' mag vervallen, indien het betreffende deel van de leiding is opgeheven;
  • 2. in samenhang met de wijziging als bedoeld onder 1 mag de dubbelbestemming 'Leiding - Water' worden toegevoegd, indien hierover met de beheerder van het natuurgebied overeenstemming is bereikt.
25.3 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

25.4 Vervallen dubbelbestemming Leiding

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen dubbelbestemmingen voor leidingen van welke aard dan ook laten vervallen, indien de betreffende leiding is opgeheven.

Artikel 26 Overige regels

26.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

26.2 Algemene parkeerregeling
26.2.1 Voldoende parkeergelegenheid

Bij functiewijziging of uitbreiding van een functie, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid, conform de geldende normering van het CROW.

26.2.2 Afwijken voldoende parkeergelegenheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 26.2.1 en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Zoetwatervoorziening'.