direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wommels - Bogerman
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Na de sluiting van de Bogerman school in Wommels is de gemeente een openbare verkoopprocedure gestart om het gebied waarop deze voormalige school staat (her) te ontwikkelen. Door de initiatiefnemer is daarop een voorstel ingediend het gebied te transformeren tot de Bogerman Woon Campus.

Deze zal bestaan uit de transformatie van het bestaande karakteristieke schoolgebouw tot 10 appartementen en op de achterzijde van het terrein - waar nu nog bij de school behorende bebouwing staat - de bouw van 10 grondgebonden woningen.

Deze ontwikkeling is niet zonder meer mogelijk op basis van het geldende 'Bestemmingsplan Wommels' waarin de gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Het onderhavige bestemmingsplan biedt een nieuw juridisch-planologisch kader dat de gewenste ontwikkeling mogelijk maakt.

1.2 Stukken bij het plan

Het bestemmingsplan 'Wommels - Bogerman' bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en bijlagen. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan opgenomen gronden aangegeven. De regels bepalen een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting hoort bij het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de noordzijde van Wommels aan de straat 'Walperterwei'. Tegenover het plangebied ligt zwembad 'De Klomp', ten noord(oosten) ligt peuteropvang 'It Skarrelspultsje'. Ten oosten ligt een groengebied en ten zuid(westen) ligt het centrum van Wommels. In de iets wijdere omgeving staan veel woningen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0001.jpeg" Figuur 1.1 Globale ligging plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

Voor het plangebied geldt, tot het verkrijgen van rechtskracht van dit bestemmingsplan, het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wommels', vastgesteld op 1 november 2010. Daarin heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze bestemming is bedoeld voor, onder meer, educatieve voorzieningen.

Daarnaast liggen over het gebied twee paraplu-bestemmingsplannen, welke een aanvulling vormen op het geldende bestemmingsplan. De eerste is 'Dorpen Archeologie', vastgesteld op 14 december 2015. In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. De tweede is 'Parapluplan parkeernormen SWF', vastgesteld op 8 november 2018. Met dat bestemmingsplan is geregeld dat een ontwikkeling moet voorzien in voldoende parkeerruimte, conform de actuele beleidsregels.

Het beoogde bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wommels', omdat de huidige bestemming ('Maatschappelijk') geen woningen toestaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Plangebied met het geldende bestemmingsplan

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingplan ligt aan de Walperterwei 8.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een gemengd gebied. Behalve woningen bevindt zich in de omgeving groen, een openluchtzwembad en een peuteropvang. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het centrum van Wommels. De woningen rondom het plangebied bestaan voornamelijk uit één bouwlaag met kap. De voorgevels van de woningen staan gericht op de weg.

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels bebouwd met (voormalige) schoolgebouwen. Het voorste gebouw heeft de bouwaanduiding karakteristiek. Hieronder een vooraanzicht vanaf de straat in figuur 2.1, met het karakteristieke schoolgebouw. In figuur 2.2 een luchtfoto van het plangebied met omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0003.png"

Figuur 2.1 Aanzicht plangebied vanaf de Walperterwei

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0004.jpeg"

Figuur 2.2 Luchtfoto van de huidige situatie met het plangebied

2.2 Gewenste situatie

Het doel van het plan is om een herstructurering mogelijk te maken door het plangebied in te richten ten behoeve van wonen. De school is al sinds 2018 niet meer als zodanig in gebruik, en er is onvoldoende vraag binnen en rond Wommels om de gebouwen weer als school in gebruik te nemen.

Vanuit inwoners van het dorp Wommels is richting de gemeente de wens uitgesproken in Wommels meer mogelijk te maken voor met name (startende) jongeren, binnen deze groep is er in het dorp veel woonvraag. Om in deze vraag te voorzien zal het bestaande karakteristieke schoolgebouw worden omgebouwd tot 10 (huur)appartementen en zal de erachter gelegen bebouwing worden gesloopt, om plaats te maken voor 10 grondgebonden koopwoningen.

Het schoolgebouw aan de voorzijde van het plangebied is een karakteristiek gebouw met cultuurhistorische waarde voor het dorp Wommels. Vanwege het cultuurhistorisch belang wordt dit gebouw behouden en zal het intern worden verbouwd.
Het terrein rondom het schoolgebouw bestaat bijna volledig uit bestrating. In de nieuwe situatie komt ruimte voor bomen en overig groen. Parkeervoorzieningen komen op eigen terrein en worden uitgevoerd als halfverharding. Door het toevoegen van groen wordt de leefbaarheid vergroot, terwijl hittestress en wateroverlast worden verminderd.

Het gebouw aan de achterzijde van het plangebied is destijds gebouwd als schoolgebouw in een daarvoor kenmerkende stijl: grote, hoge ruimtes met centrale hallen. De bruikbaarheid van dit gebouw voor andere functies is niet groot, geschikt voor wonen is het zeker niet. Dit gedeelte van het voormalig schoolgebouw zal dan ook gesloopt worden. Hiervoor in de plaats komen 10 grondgebonden woningen in het goedkope/midden segment. Deze woningen zijn haaks georiënteerd op het karakteristieke deel van het schoolgebouw in twee bouwblokken. Tussen beide bouwblokken komt een gemeenschappelijk voetpad met enkele bomen. Aan de achterzijde van de bouwblokken zullen de achtererven (tuinen) worden gerealiseerd.

De appartementen en grondgebonden woningen krijgen per wooneenheid een eigen berging. Deze bergingen worden in twee vrijstaande bijgebouwen gerealiseerd. Één achterop het terrein en één schuin achter het karakteristieke schoolgebouw.

Naast de woningbouw voorziet het initiatief in een collectieve ruimte in het voormalige schoolgebouw. Dee ruimte zal als een "buurt-hub" voor bewoners en de omgeving gaan functioneren. Daarbij moet gedacht worden aan een extra gemeenschappelijke woon/werk ruimte die mede als ontmoetingsplek functioneert.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0005.png"

Figuur 2.3 Impressie van de beoogde stedenbouwkundige inrichting (concept)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het Rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050.

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen.

De NOVI geeft richting voor keuzes, inspireert, stelt kaders en zorgt voor een integrale aanpak van strategische opgaven in de fysieke leefomgeving. Vier prioriteiten staan daarbij centraal:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI stelt een integrale aanpak voor, waarbij samengewerkt wordt met andere overheden en maatschappelijke organisaties. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk nodig is.

Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk heeft de volgende inhoudelijke keuzes vastgelegd in de NOVI:

  • 1. een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • 2. de transitie van de energievoorziening, bij de inpassing van duurzame energie is er oog voor de omgevingskwaliteit;
  • 3. de transitie naar een circulaire economie met behoud van concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • 4. de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland; hiermee stuurt het rijk op de verstedelijking in samenhang met bereikbaarheid. Woningbouw wordt versneld met oog voor omgevingskwaliteit;
  • 5. concentratie van de stedelijke ontwikkeling/logistieke functies en behoud van de openheid van het landschap;
  • 6. herindeling van het landelijk gebied in evenwicht met natuur en landschap. Werken aan de omslag naar de kringlooplandbouw.

Voor het voorliggende bestemmingsplan geldt dat er sprake is van herstructurering. Het achterliggende niet-karakteristieke gedeelte van een voormalig schoolgebouw wordt gesloopt en voorzien van vervangende nieuwbouw in de vorm van woningen. Het karakteristieke hoofdgebouw aan de straatzijde blijft behouden en krijgt een nieuwe bestemming. In het ontwerp wordt de energievoorziening mee ontworpen, zoals geïntegreerde zonnepanelen op de zongerichte dakvlakken. Het plan sluit daarmee goed aan op de prioriteiten zoals geformuleerd in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • a. rijksvaarwegen;
  • b. mainportontwikkeling Rotterdam;
  • c. kustfundament;
  • d. grote rivieren;
  • e. Waddenzee en waddengebied;
  • f. Defensie;
  • g. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • h. elektriciteitsvoorziening;
  • i. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • j. ecologische hoofdstructuur;
  • k. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • m. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • n. Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat geen van deze Rijksbelangen worden geraakt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Per 1 juli 2017 is de Ladder gewijzigd; deze bestaat niet langer uit drie treden, maar is als volgt geformuleerd:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling moet aan de Ladder worden getoetst.

Uit jurisprudentie is gebleken dat sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij een toevoeging van minimaal 11 woningen. Nu op basis van het geldende bestemmingsplan geen woningen zijn toegestaan en met het voorgenomen plan 20 woningen mogelijk worden gemaakt, is een toetsing aan de ladder relevant.

Het plangebied en daarmee de voorgenomen ontwikkeling bevindt zich binnen het bestaand stedelijk gebied zoals dat is gedefinieerd op Kaart 1 behorende bij de verordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' van de provincie Friesland.

Vanuit inwoners van het dorp Wommels is richting de gemeente de wens uitgesproken meer woningbouw te realiseren voor, met name, de doelgroep jongeren (18-35). Binnen deze doelgroep bestaat een vraag naar betaalbare koop- en huurwoningen. Deze vraag komt mede voort uit de prognose van de provincie Fryslân dat het aantal huishoudens nog enige tijd (tot 2030) zal stijgen, ook al loopt deze stijging niet parallel met de bevolkingsontwikkeling. Bij het besluit tot verkoop van de gronden ter herontwikkeling is ook het 'Woononderzoek 2018' van de gemeente Súdwest-Fryslân meegenomen. Uit dit onderzoek kwam ook een vraag, en de wens, naar voren meer woningen te realiseren voor de leeftijdsgroep 18-35 (en/of starters). Voorliggend plan voldoet aan deze vraag.

Ook is het plangebied meegenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente als planologisch en juridisch zacht gebied. Daarin is al rekening gehouden met een plancapaciteit van 18 woningen, waarvan 10 appartementen (zie tabel). In het voorliggende plan wordt hieraan invulling gegeven door 10 appartementen te realiseren in het voormalige schoolgebouw en 10 grondgebonden woningen te bouwen in het daar direct achter gelegen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0006.png"

Figuur 3.1 overzicht planologisch en juridisch zachte plancapaciteit woningen

De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt met succes doorlopen. Door het ontwikkelen van 20 woningen op de locatie waar voorheen een school was gevestigd, wordt binnen bestaand stedelijk gebied voorzien in de behoefte naar woningen voor (met name) jongeren en starters.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Verordening Romte 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. In de loop der jaren is de verordening verder aangepast en/of aangevuld door herzieningen en/of wijzigingen. Zo is op 18 februari 2015 de 1e partiële herziening van de verordening vastgesteld en zijn in 2020 nieuwe regels voor zon en wind in de verordening opgenomen.

In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied. Vanuit de verordening zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang:

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Het plangebied is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente en heeft daarmee de goedkeuring van Gedeputeerde Staten ontvangen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest'

De gemeenteraad heeft op 29 april 2021 de Omgevingsvisie 1.0 'Oars tinke yn Súdwest: samenwerken aan een gezonde leefomgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie 1.0 voldoet aan de artikelen 4.9 en 4.10 van de Invoeringswet Omgevingswet. In de overgangswetgeving Omgevingswet, krijgt een structuurvisie op basis van de Wro automatisch de status van een Omgevingsvisie op basis van de Omgevingswet wanneer deze van kracht wordt. Deze visie is tot stand gekomen met de inwoners en ketenpartners van Súdwest-Fryslân.

De Omgevingsvisie 1.0 schetst de hoofdlijnen van de ontwikkelingsrichting voor de woon- werk en leefomgeving op de langere termijn. De Omgevingsvisie helpt om keuzes te maken bij ontwikkelingen die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en nodigt uit tot ontwikkelingen. Met deze Omgevingsvisie kan de gemeente beoordelen of ontwikkelingen en projecten bij Súdwest-Fryslân passen.

De omgevingsvisie 1.0 bestaat uit vijf thema's:

  • 1. Gezonde vitale mensen in een gezonde en veilige omgeving;
  • 2. Sterke kernwaarden: cultureel erfgoed, natuur, weid en waterrijk landschap;
  • 3. Veerkrachtige en leefbare wijken, dorpen en steden;
  • 4. Vitaal en aantrekkelijk landschap;
  • 5. Duurzaam, energieneutraal en klimaatadaptief.
  • 6. In de omgevingsvisie 1.0 is een koppeling gelegd met de 17 duurzame ontwikkeldoelen (Sustainable Development Goals) zoals die wereldwijd worden gehanteerd.

De gemeenteraad heeft in de Omgevingsvisie 1.0 de kaders op hoofdlijnen voor toekomstige ontwikkelingen vastgesteld. De maatregelen om de vastgestelde thema's uit te kunnen werken worden beschreven in, samen met de ketenpartners, op te stellen omgevingsprogramma's. Dit om de ambities uit de Omgevingsvisie 1.0 dichterbij te brengen. Het College van B&W stelt de omgevingsprogramma's vast. Zoals in de thema-onderdelen van de Omgevingsvisie benoemd, worden de volgende omgevingsprogramma's opgesteld:

  • Gezond Wonen
  • Omgevingskwaliteit
  • Vitaal landschap
  • Klimaatmitigatie
  • Klimaatadaptatie

Voorliggend plan maakt de realisatie van een twintigtal woningen mogelijk en binnen het plangebied ligt een karakteristiek pand. In het plan wordt rekening gehouden met duurzame energieoplossingen, zoals het integreren van zonnepanelen. Het raakt daarom aan de thema-onderdelen Gezond Wonen, Omgevingskwaliteit, Klimaatmitigatie en Klimaatadaptatie.

Gezond wonen

Met de gezondheid van de bewoners van het plangebied is door initiatiefnemer rekening gehouden in de vorm van de inrichting van met name de openbare ruimte. De buitenruimte aan de voorzijde van de grondgebonden woningen is bedoeld voor collectief gebruik en zal voorzien worden van veel groen terwijl er voor de bewoners juist voldoende privacy gerealiseerd wordt aan de achterzijde van de woningen.

Voor de appartementen is een 'community hub' ingericht in het voormalige schoolpand. Hier kunnen zij, maar ook anderen, werken en elkaar ontmoeten. Daarmee hebben zij ook direct meer ruimte ter beschikking dan enkel hun woningen.

Omgevingskwaliteit
Met voorliggend bestemmingsplan wordt een groot deel van een gedeeltelijk in onbruik geraakt schoolgebouw gesloopt en vervangen door grondgebonden woningen en openbare ruimte met veel groen. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de directe omgeving. Ook zal het bestaande karakteristieke schoolgebouw verbouwd worden ten behoeve van de te realiseren appartementen. Daarmee zal ook het aangezicht van het gebouw grondig aangepakt worden. Dit draagt bij aan de leefbaarheid van het dorp Wommels.

Klimaatmitigatie en klimaatadaptatie

Doordat het bebouwde oppervlakte in het plan afneemt ten opzichte van de bestaande situatie, mede door het realiseren van de parkeergelegenheid op halfverharding, wordt het voor hemelwater makkelijker de grond in te stromen. Hierop wordt nader ingegaan in de waterparagraaf, 4.11. Dit vermindert hittestress. Per 1 januari 2021 is het bovendien verplicht om nieuwbouw te realiseren als Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Voor wat betreft de bouw zal er zoveel mogelijk gewerkt gaan worden met houtskeletbouw vanwege de circulariteit en goede isolerende eigenschappen en zal het plan gaan voldoen aan de norm van Natuurinclusief ontwikkelen. Dat betekent onder meer regenwater zoveel mogelijk afvoeren in sloten, nestkastjes voor vogels realiseren, de aanleg van een vleermuizenhotel en ruimte voor lokale biotopen.

3.3.2 Ontwikkelvisie 2011-2021

De "Ontwikkelvisie 2011-2021 gemeente Súdwest-Fryslân" is op 22 maart 2012 vastgesteld. In deze visie staan de gemeentelijke ambities betreffende sociale, ruimtelijke en economische ontwikkelingen beschreven. De visie vormt een belangrijke basis voor nieuw beleid en ruimtelijke plannen. De visie maakt duidelijk hoe de gemeente zich naar de toekomst toe wil positioneren, wat de belangrijkste speerpunten zijn en op welke aandachtsgebieden wordt ingezet. De ontwikkelvisie beslaat een periode van tien jaar.

In de gemeente worden vijf landelijke clusters en één stedelijk cluster rondom Bolsward en Sneek onderscheiden. De ontwikkelvisie rust op zes pijlers waar een visie op is geformuleerd en waar een koers per landelijk of stedelijk cluster voor is uitgezet. De pijlers met bijbehorende visie betreffen:

Verscheidenheid in kernen: Gebiedsgerichte aanpak via clusters, met oog voor samenhang. Aandacht voor unieke ruimtelijke structuur, sociaaleconomische kenmerken en toekomstvisies van de kernen. Extra aandacht voor plattelandskernen en stadswijken waar de leefbaarheid onder druk staat.

Weidsheid van het landschap: Zorgvuldig met weidsheid omgaan, maar ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen naar aard/schaal. Er worden hoge eisen aan ruimtelijke kwaliteit gesteld.

Economische verscheidenheid: Gebiedsgerichte aanpak om te zorgen dat de gemeente zich in totaliteit sterk ontwikkelt. Ruimtelijke keuzes maken ten aanzien van economische ontwikkeling. Extra aandacht voor sterke sectoren vanwege hun groeipotentie en innovatief vermogen. Bijeenbrengen onderwijs en arbeidsmarkt, zodat vraag en aanbod beter aansluiten.

Grote sociale verbondenheid: Iedereen kan (naar vermogen) meedoen. De huidige sociale infrastructuur wordt optimaal benut. Betere samenwerking en afstemming tussen partijen. Betere afstemming aanbod. Uitgangspunten zijn eigen verantwoordelijkheid, eigen kracht en zelfredzaamheid. Kwetsbare groepen actief opsporen.

Grote rijkdom aan cultuur en erfgoed: Cultuur en cultureel erfgoed hebben verbindende werking op de samenleving en grote aantrekkingskracht op toeristen. Daarom wordt gezorgd voor een divers cultureel aanbod en voor bescherming, behoud en ontsluiting van cultureel erfgoed.

Sterke aantrekkingskracht voor toeristen: Toerisme en recreatie als verbinding tussen stad/platteland, cultuur, natuur, sport, zorg, land- en tuinbouw. Verdiepen van bestaand aanbod, kwaliteitsverbeteringen en slim combineren van aanbod. Watertoerisme versterken door samenwerking met andere vaargebieden.

Voorliggend plan maakt een ontwikkeling mogelijk die zich in de context van dit beleidsstuk positief verhoudt ten opzichte van de speerpunten sociale verbondenheid en rijkdom aan cultuur en erfgoed.
De opzet van het plangebied, met veel collectieve openbare ruimte en een gezamenlijke werk- en ontmoetingsplek, maken dat bewoners van het gebied zich makkelijk en sterk aan elkaar kunnen verbinden. Dit komt de sociale cohesie in de gemeenschap ten goede.

De instandhouding en het opknappen van het karakteristieke gebouw aan de straatzijde, draagt daarnaast bij aan de cultuurhistorische waarden van de kern Wommels.

3.3.3 Welstandsnota Súdwest-Fryslân

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft voor de toetsing van bouwwerken de welstandsnota Súdwest-Fryslân opgesteld. Hierin zijn welstandscriteria opgenomen waaraan nieuwe ontwikkelingen getoetst moeten worden. Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Súdwest-Fryslân. Deze criteria zijn gebaseerd op de plaatselijke identiteit en het architectonisch vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden gebruikt.

Ter plaatse van het plangebied gelden, naast de algemene welstandscriteria, de specifieke criteria van het welstandsgebied "Lintbebouwing" (Bijlage 2). Dit gebied bestaat met name uit kleinschalige woonhuizen van een tot twee bouwlagen met kap, de meeste bebouwing is sterk gerelateerd aan het beloop van vaarten en wegen. Het bebouwingsbeeld is afwisselend, met een dominante ambachtelijk-traditionele stijl uit de 19e en 20e eeuw. Voor bouwinitiatieven geldt dat rekening gehouden moet worden met de schaal van de omgeving, waarbij wordt aangesloten op de bebouwingshoogte in het gebied. Ook de bestaande stedenbouwkundige structuur moet herkenbaar blijven. Gebouwen staan haaks of evenwijdig aan de weg en zijn met de representatieve gevel georiënteerd op het openbaar gebied. De hoofdvorm bestaat uit één tot twee bouwlagen met kap, hoekig en met over het algemeen een symmetrische hoofdopzet. De gevelindeling kent overwegend een traditionele compositie door verticale gevelopeningen en horizontale accenten, gevels hebben in hoofdzaak een stenig karakter. Traditionele kleurstellingen overheersen en daken zijn gedekt met gebakken dakpannen.

De beoogde ontwikkeling past op hoofdlijnen binnen de geldende welstandscriteria. Het bouwplan wordt aan de welstandscommissie ter toetsing voorgelegd.

3.3.4 Parkeren

Aan het Besluit ruimtelijke ordening is, mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening (vanaf 29 november 2014, met een overgangstermijn van 5 jaar) de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.
Zowel gemeentelijk parkeerbeleid als de CROW-normen kunnen van toepassing worden verklaard op basis van het bestemmingsplan. Als van een van toepassing zijnde norm wordt afgeweken moet dat goed worden gemotiveerd.

Parkeernormennota gemeente Súdwest-Fryslân 2018

De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een Parkeernormennota opgesteld waarin de inhoud van het begrip 'voldoende parkeergelegenheid' is uitgewerkt. Op basis van de Parkeernormennota is te bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

In dit plan worden woningen gerealiseerd met een oppervlakte van minder dan 100 m2 brutovloeroppervlak (BVO). Volgens de Parkeernormennota geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning bij een oppervlakte kleiner dan 100 m2 BVO of goedkoper dan 150.000 euro. Deze parkeerbehoefte moet in principe worden opgevangen op eigen terrein.

Voor een totaal van 20 woningen met een oppervlakte van 100 m2 BVO of minder moeten op basis van de nota 30 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In de (concept) inrichtingstekening zijn deze 30 plaatsen ingetekend, allen op eigen terrein. Het plan voldoet daarmee aan de Parkeernota en vormt geen bemoeilijking van de parkeersituatie in de omgeving.

3.3.5 Woonvisie 2017-2022

De gemeente vindt het belangrijk dat alle inwoners van de gemeente goed kunnen wonen. Daarom heeft de gemeenteraad in juli 2017 een Woonvisie vastgesteld waarin de gemeentelijke ambities voor een rechtvaardige en evenwichtige woonruimteverdeling zijn vastgelegd voor de sociale huurvoorraad en de particuliere woningvoorraad.


In de Woonvisie is vastgelegd hoe de gemeente zorgt voor een optimaal functioneren van de woningmarkt. Hierbij is bijzondere aandacht voor de volgende thema's:

- Beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen van alle doelgroepen,

- Wonen, zorg en participatie,

- Kwaliteit en duurzaamheid.

De Woonvisie vormt de basis voor het maken van prestatieafspraken tussen woningbouwcorporaties, huurdersverenigingen en gemeente.

In de woonvisie worden de uitdagingen geformuleerd om de nog groeiende woningbehoefte - met name als gevolg van de groei van éénpersoonshuishoudens - op te vangen en verduurzaming van (bestaande en) nieuwe woningvoorraad.
Voorliggend plan voorziet in relatief kleine, betaalbare woningen die geschikt zijn voor kleine huishoudens, met name voor de groep starters. Het ontbreekt in de omgeving van Wommels op dit moment aan woningen in deze klasse. De woningen worden daarnaast gebouwd als Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) en gedeeltelijk circulair. Zij zijn duurzamer dan veel bestaande, oude, woningbouw en dragen daarmee bij aan de verduurzaming van het woningaanbod in de gemeente Súdwest-Fryslân.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit project maakt 20 woningen mogelijk en is dus, gezien de geringe omvang, niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Het is vaste jurisprudentie van het Europees Hof dat hoewel in bijlage D van het besluit m.e.r. drempelwaardes zijn opgenomen, het voorbij gaat aan de bedoeling van de MER richtlijn mogelijke milieueffecten bij voorbaat uit te sluiten. Er is dan ook gekeken naar alle relevante Europese criteria.

Voor voorliggend plan is een vormvrije mer-beoordelingsnotitie (Bijlage 1) opgesteld en bij dit ontwerpbestemmingsplan ter besluitvorming voorgelegd aan het bevoegd gezag.

4.2 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen op een verantwoorde afstand van elkaar worden gesitueerd. Op deze wijze wordt gevaar en hinder voor de milieugevoelige functies voorkomen danwel zoveel mogelijk beperkt en omgekeerd wordt voldoende zekerheid aan milieubelastende activiteiten geboden dat deze activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden uitgeoefend kunnen worden.

Om de milieuruimte van bedrijven in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden, met uitzondering van het aspect gevaar.

In het plangebied wordt met dit wijzigingsplan de planologische mogelijkheid gecreëerd 20 nieuwe woningen te realiseren. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoende moet zijn.

In de omgeving van het plangebied is sprake van: woningen, centrumfuncties, sport, groen, maatschappelijke functies en een bedrijventerrein. Binnen de bestemming 'Sport' is een openluchtzwembad gevestigd (De Klomp). Ten noorden van het plangebied bevindt zich een gebouw met maatschappelijke bestemming, met daarin een basisschool en kinderopvang gevestigd.

Binnen de bestemming 'Centrum' zijn bedrijven met kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bedrijven, genoemd in de bij het Bestemmingsplan Wommels behorende bijlage, toegestaan. In deze bijlage zijn bedrijven genoemd, voorzien van richtafstanden. Deze sluit daarmee aan bij de richtafstanden van de VNG. De maximale richtafstand behorende bij de toegestane bedrijven is 10 m, terwijl het centrumgebied meer dan 50 m verwijderd is van het plangebied.

Een openluchtzwembad heeft volgens de VNG bedrijvenlijst een richtafstand van 10 m voor gevaar, 30 m voor geur en 200 m voor geluid, uitgaande van een rustige woonwijk. Gezien de aard van het gebied is hier sprake van een gemengd gebied, waarmee de richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) met een afstandsstap worden verlaagd tot 10 en 100 m. De afstand van de rand van het dichtstbijzijnde zwembad tot aan de voorgevel van het voormalige schoolgebouw is 100 m. Het daadwerkelijk geluid kan natuurlijk ook net buiten het zwembad worden veroorzaakt, waardoor de werkelijke afstand korter is dan 100 m. Echter is de overzijde van de weg, tussen het zwembad en het plangebied, volledig bebouwd met woningen en bijbehorende bouwwerken. Het is niet aannemelijk dat de vestiging van deze woningen zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast van het achter de reeds bestaande woningen gevestigde zwembad.

Voor de basisschool en kinderopvang geldt een richtafstand voor geluid van 30 m, uitgaande van een rustige woonwijk. Ook deze richtafstand kan met een afstandsstap worden verlaagd tot 10 m. De werkelijke afstand bedraagt 24 m tot de rand van het plangebied; de werkelijke afstand tot de toekomstige woonpercelen zal groter zijn en daarmee ruimschoots voldoen.

Het nabij gelegen bedrijventerrein is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan SWF- 8 dorpen noord en bedrijventerrein Wommels'. In dit plan is voor het bedrijventerrein geregeld wat voor soort bedrijven zich op dit terrein kunnen vestigen. Het meest nabij het plangebied gelegen deel van het bedrijventerrein heeft de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', met een daarbij behorende richtafstand tot 50 m. Feitelijk zijn een huidkliniek en een technisch metaalbedrijf gevestigd. De afstand tussen dit gedeelte van het bedrijventerrein en de meest nabijgelegen woning in het plangebied is 95 m. Verderop het bedrijventerrein, op een afstand van meer dan 300 m, ligt de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2'. Voor deze categorie bedrijven geldt een maximale richtafstand van 100 m. Ook hier geldt dat vanwege de ruime afstand, meer dan 300 m, dat de beoogde woningen ver buiten de richtafstand van deze bedrijven liggen.

Daarmee kan worden geconcludeerd dat geen van de planologisch toegestane bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat van de te realiseren woningen in het plangebied. De vervangende nieuwbouw leidt ook niet tot hinder voor omliggende woningen en bedrijven.

4.3 Bodem

Toetsingskader

Het uitgangspunt is dat de kwaliteit van de bodem in het plangebied zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie voor het verblijf van mensen.

Op 13 december 2012 heeft de gemeenteraad van Súdwest-Fryslân op grond van het Besluit bodemkwaliteit de Nota bodembeheer vastgesteld. De Nota bodembeheer beschrijft het beleid voor hergebruik of toepassen van grond als bodem. Op 7 april 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders een geactualiseerde bodemkwaliteitskaart vastgesteld en een nieuwe bodemkwaliteitskaart PFAS. De bodemkwaliteitskaart is een kaart waarop de kwaliteit van de bodem is aangegeven per deelgebied. De Nota bodembeheer 2012 is nog steeds geldend.

In de Nota bodembeheer is een vrijstellingenbeleid opgenomen voor het uitvoeren van bodemonderzoek bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Op basis hiervan kan de gemeente onder voorwaarden vrijstelling verlenen voor het uitvoeren van bodemonderzoek.

Toetsing

In het plangebied is in 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (MUG, projectnummer 20300687, 20 juli 2020). Dit onderzoek is gehecht als bijlage aan deze toelichting (Bijlage 3). Daaruit blijkt dat er sprake is van een voormalige sloot aan de west- en aan de noordzijde van het perceel. De noordelijke sloot is gedempt met puin en is daardoor asbestverdacht. De rest van het terrein is niet asbestverdacht. Zintuiglijk en analytisch (indicatief) is geen asbest aangetroffen in de noordelijke demping. In de noordelijke demping zijn wel licht tot matig verhoogde gehalten PAK aangetroffen. Deze verontreiniging is in feite met de noordelijke slootdemping afgeperkt. In de rest van het terrein zijn alleen lucht verhoogde waarden PAK aangetroffen die dermate gering zijn dat een aanvullend onderzoek niet nodig is. Volgend de Bodemkwaliteitskaart PFAS voldoet de locatie aan de achtergrondwaarde AW2000.
Behalve het dempingsmateriaal in de noordelijke slootdemping mag op het terrein vrijkomende grond op het terrein zelf worden toegepast. Op het toepassen van grond in het algemeen is het Besluit bodemkwaliteit van kracht.

Uitgangspunt voor het initiatief is een gesloten grondbalans. Dit betekent dat grond die vrijkomt binnen het plangebied zal worden toegepast. De bodem is hiermee geschikt voor de beoogde functie.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader en beleid

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht geworden. De Monumentenwet 1988 is met ingang van 1 juli 2016 dan ook vervallen. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 zijn deels overgegaan naar de Erfgoedwet en – zodra die wet in werking treedt in 2022– deels naar de Omgevingswet. De bepalingen en vergunningen uit de Monumentenwet 1988 die overgaan naar de Omgevingswet blijven van toepassing tot de datum dat de Omgevingswet in werking treedt. Deze artikelen gelden tot dat moment als overgangsrecht op grond van de Erfgoedwet en tenzij expliciet vermeld, veranderen deze niet van inhoud. Tot die tijd blijft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het wettelijke kader voor de omgang met gebouwde en aangelegde rijksmonumenten en de Monumentenwet 1988 voor de omgang met de archeologische rijksmonumenten.

Tot cultuurhistorie worden voor dit bestemmingsplan gebouwde monumenten inclusief beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologie en cultuurlandschap gerekend. In deze paragraaf wordt een analyse gemaakt van de cultuurhistorische (verwachtings)waarden en het eventueel noodzakelijke beschermingsregime. Bij deze analyse wordt volgens de gemeentelijke erfgoednota uitgegaan van de Landschapsbiografie Súdwesthoeke, de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt.

4.4.2 Archeologie

Algemeen

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de bekende en de te verwachten archeologische waarden. Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt hiertoe de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op deze kaart worden voor de perioden Steentijd - Bronstijd en IJzertijd - Middeleeuwen adviezen gegeven over eventueel te verrichten onderzoeken (zie volgende figuren). Uit de gemeentelijke uitsnede van de FAMKE blijkt dat in het plangebied diverse terreinen met bekende archeologische waarden aanwezig zijn, de zogenaamde 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' terreinen (paars en rood op volgende figuren). Dit betreft voor de periode steentijd-bronstijd vooral vuursteenvindplaatsen en voor de periode ijzertijd-middeleeuwen vooral terpen. Voor de rest van het plangebied is sprake van zogenaamde verwachtingszones, waarbij voor een deel van het plangebied geen archeologische verwachting (meer) geldt. Vooral voor de periode steentijd-bronstijd geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied geen archeologische verwachting (meer).

De archeologische waardevolle terreinen en de verwachtingszones zijn beschermd via een dubbelbestemming archeologie, afhankelijk van de toegekende waarde. Zoals gezegd wordt gebruikt gemaakt van twee soorten archeologische waarden. Het betreft de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie 1” en “Waarde - Archeologie 2”. Waarde - Archeologie 1 wordt gehanteerd voor terreinen of gebieden die op de FAMKE het advies 'streven naar behoud' en 'waarderend onderzoek' hebben meegekregen, dus de bekende archeologisch waardevolle terreinen. Waarde - Archeologie 2 wordt gehanteerd voor gebieden die op de FAMKE het advies 'karterend onderzoek' en 'quickscan' hebben gekregen en zijn dan ook gebieden met een archeologische verwachtingswaarde.

Analyse

In gebieden met een archeologische waarde (Waarde - Archeologie 1) zijn in principe ingrepen vanaf 50 m2 en dieper dan 40 cm vergunningsplichtig en moet een archeologisch onderzoek uitgevoerd worden voorafgaand aan de vergunningverlening. Dit om de archeologische behoudenswaardigheid in voldoende mate te kunnen bepalen. Het vaststellen van de archeologische waarde wordt gedaan aan de hand van één of meerdere archeologisch vooronderzoeken. In eerste instantie moet een bureau- en booronderzoek worden uitgevoerd. Eventueel volgt hierop nog een proefsleuvenonderzoek. Na iedere onderzoeksfase wordt de rapportage van het betreffende onderzoek ter beoordeling aan de gemeente voorgelegd. Het vooronderzoek wordt afgesloten als uit de beoordeling van de rapportage blijkt dat de waarde van het te verstoren terrein in voldoende mate is vastgesteld. Vervolgens wordt namelijk besloten of voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden (opgraven, begeleiden en/of planaanpassing) of dat het plangebied archeologisch wordt vrijgegeven ten behoeve van de werkzaamheden.

Voor de gebieden in een archeologische verwachtingszone (Waarde - Archeologie 2) zijn de vrijstellingsgrenzen ruimer en speelt mogelijk archeologisch onderzoek bij ingrepen vanaf 500 m2. Wanneer sprake is van bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm, afhankelijk van de omvang van de ingreep, dan is archeologisch onderzoek nodig:

  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 1' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 2' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 2.500 m².
  • Voor zover het plangebied op de hiernavolgende figuren is aangegeven als 'karterend onderzoek 3' dan moet een karterend onderzoek worden uitgevoerd indien er ingrepen zijn voorzien van een oppervlak van meer dan 5.000 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0007.png" Figuur 4.1 Uitsnede FAMKE steentijd-bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede FAMKE ijzertijd-middeleeuwen

In het plangebied is sprake van karterend onderzoek 2 voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de steentijd-bronstijd geldt geen archeologische verwachting meer. In principe moet er een karterend onderzoek worden uitgevoerd bij ingrepen met een oppervlak van meer dan 2.500 m². Aangezien het hier om de wijziging van een bestemming naar wonen gaat, gaat het om ingrepen die nu en in de toekomst mogelijk worden gemaakt met deze bestemmingsplanwijziging. De 10 percelen in het bouwvlak van de nieuwe woningen zijn 967 m2 met 2 bergingen van 60 m2. Het te handhaven hoofdschoolgebouw heeft een grootte van 630 m2. Het toekomstige/ te bebouwen oppervlakte is en blijft dus minder dan 2500 m2. Daarbij komt nog dat de bestaande ontsluiting opnieuw wordt gebruikt en ingericht. Kabels en leidingen zijn de diepste verstoringen. Er komt geen onderkeldering. De fundering van de huidige bebouwing ligt op een zandpakket. De nieuwbouw en openbare ruimte tussen de woningen komt op de plek van de huidige te slopen bebouwing. Het is niet de verwachting dat er dieper verstoord wordt dan de te slopen bebouwing. Er komt een dubbelbestemming Waarde-archeologie 2 op het terrein.

4.4.3 Cultuurhistorie

Algemeen
In 2019 heeft de gemeente Súdwest-Fryslân (samen met de gemeente De Fryske Marren, provincie Fryslân en de stichting Mar en Klif) in 2019 een Landschapsbiografie van de Friese Súdwesthoeke laten opstellen. Vrijwel heel Súdwest-Fryslân maakt deel uit van het Nationaal Landschap Zuidwest-Friesland. Dit gebied wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan landschapstypen, waaronder het stuwwallenlandschap in Gaasterland, de IJsselmeerkust van Makkum tot Lemmer, de kleizone met de wel bekende terpen en het veengebied van de Friese Meren. Ieder landschapstype kent een eigen ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorische elementen die van grote waarde zijn voor de beleving van het landschap in de Súdwesthoeke. De waardevolle cultuurhistorische elementen in het buitengebied en het Nationale Landschap zijn op regionaal niveau geïnventariseerd en in kaart gebracht in de landschapsbiografie. Deze vormt een aanvulling op de reeds bestaande Cultuurhistorische kaart van Fryslân en sluit aan bij de door de provincie Fryslân uitgegeven "Wordingsgeschiedenis van Fryslân". Hiermee is de feitelijke basis gelegd voor het ruimtelijk beleid en het "beter vertellen" van de historie van de Súdwesthoeke.
Voor wat betreft met name het gebouwde erfgoed: in het hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is aangegeven dat er gekozen is om een inventarisatie van het cultureel erfgoed in de kernen en het buitengebied per deelgebied uit te laten voeren. Op basis van deze inventarisatie kunnen in het bestemmingsplan karakteristieke panden en andersoortige objecten worden aangewezen.


Monumentale en karakteristieke bebouwing
De motie "Monumenten en beeldbepalende panden in onze huidige gemeente", die door de raad werd aangenomen op 14 november 2017, leidde tot een uitvoerig onderzoek naar karakteristieke panden. Aanleiding van deze motie kwam voort uit de voormalige gemeente Littenseradiel die voor hun gehele grondgebied in 2017 een eigen inventarisatie hadden gemaakt en deze bij de herindeling aan de nieuwe gemeenten had aangeboden.


Het onderzoek naar karakteristieke objecten wordt verwerkt in de bestemmingsplannen,
op grond waarvan de waarden kunnen worden beschermd. Deze werkwijze is vastgelegd
in de Erfgoednota, die op 29 april 2021 werd vastgesteld.


In het onderzoek naar karakteristieke panden is een onderscheid aangebracht in:

  • Bouwwerken met de omschrijving K1 die een zodanige monumentale waarde ertegenwoordigen, dat behoud van bouwwerk gewenst is. Hierbij valt te denken aan het behoud van een bepaalde geleding in de bouwmassa, een specifieke dakvorm en geveltype. Voor het slopen is een omgevingsvergunning vereist omdat behoud van het historisch materiaal gewenst is.
  • Bouwwerken met de omschrijving K2. Deze zijn tijdens het onderzoek naar karakteristieke bouwwerken beoordeeld als waardevol. Deze bouwwerken vertegenwoordigen een zodanige waarde, dat het van belang is om de hoofdvorm van het bouwwerk in hoofdzaak in stand te houden. Hierbij valt te denken aan het behoud van een bepaalde geleding in de bouwmassa, een specifieke dakvorm en geveltype.


De (aan de weg gelegen) voorkant van het schoolgebouw heeft al sinds de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Wommels' in 2010 de aanduiding 'karakteristiek' met de daarbij behorende beschermende bouwregels. Bij de inventarisatie naar karakteristieke bouwwerken die in 2017 in Littenseradiel is uitgevoerd heeft het pand 18 punten gekregen waardoor het de status van K2 krijgt in dit bestemmingsplan (zie ook Bijlage 5). In de planregels is hiervoor een vergunningstelsel voor werken en/of werkzaamheden aan gekoppeld.


In de gehele procedure voor de herontwikkeling van het plangebied is uitgegaan van behoud van dit deel van het schoolgebouw. In de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan Wommels lag de dubbelbestemming 'karakteristiek' nog een stuk buiten het karakteristieke hoofdgebouw. Deze 'snipper' is in de nieuwe verbeelding verwijderd zodat de dubbelbestemming nu op de juiste wijze om het gebouw heen ligt.


Verder zijn er geen specifieke cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig.

4.4.4 Conclusie

Dit initiatief tot wijziging van de bestemming kan met het oog op de cultuurhistorie en archeologie uitvoerbaar worden geacht. Aanwezige en verwachte cultuurhistorische en archeologische waarden worden wanneer nodig beschermd door middel van een dubbelbestemming of een aanduiding. Het bestemmingsplan is vanuit cultuurhistorisch oogpunt dan ook uitvoerbaar.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van toevalvondsten van kracht (artikel 5.10, lid 1 Erfgoedwet). Concreet houdt dit in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente.

4.5 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet er rekening worden gehouden met beschermenswaadige natuurwaarden. Hiertoe is er regelgeving op het gebied van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming opgenomen in de Wet natuurbescherming. Over beide hieronder meer.

4.5.1 Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. De wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden met de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Er zijn een tweetal typen natuurgebieden die door de Wet natuurbescherming worden beschermd. Dit zijn de Wetlands en de Natura 2000 gebieden. Verder vormt de Wet natuurbescherming de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin het Natuurnetwerk Nederland is verwerkt. Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Voorheen stond het Natuurnetwerk Nederland bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

De Natura-2000 gebieden die het dichtst bij het plangebied liggen zijn het IJsselmeer, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving, Witte en Zwarte Brekken en het Snekermeergebied. Het IJsselmeer en Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving bevatten stikstofgevoelige habitats. Deze liggen allen op een grotere afstand dan 10 km van het plangebied. Dichterbij, circa 600 meter ten noordoosten van het plangebied, ligt een gebied dat binnen het voormalige EHS valt binnen de categorie overig, nieuwe natuur, vochtig weidevogelgrasland.

Voor wat betreft de mogelijke gevolgen voor de omliggende Natura-2000 gebieden wat betreft stikstof (NOX) uitstoot is het wenselijk een onderzoek, in de vorm van AERIUS-berekeningen uit te voeren. Uit de AERIUS-berekeningen (bijlage 4) blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De aanleg- en exploitatiefase zijn in dezelfde berekening meegenomen. De effecten van het wegverkeer zijn in de AERIUS-calculator zowel via het SRM-II model als het OPS-model berekend. Hierdoor zijn de effecten van het wegverkeer over een grotere afstand dan 5 kilometer berekend. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

4.5.2 Soortenbescherming

In het plangebied kunnen op verschillende plaatsen beschermde soorten (waaronder vleermuizen en vogels) voorkomen. Wanneer hier sprake van is, dan vindt bescherming plaats via de Wet natuurbescherming. Ontwikkelingen leiden mogelijk tot schade aan bijvoorbeeld de verblijfplaatsen of foerageergebieden van beschermde soorten, wat leidt tot overtreding van de verbodsbepalingen van de genoemde wet. Bij dit initiatief is een onderzoek dan ook noodzakelijk. Met name omdat de sloop van een gedeelte van het voormalige schoolpand kan leiden tot verstoring van met name vleermuizen en vogel verblijfplaatsen.

Een quickscan naar mogelijke verblijflocaties is uitgevoerd door JM Ecologie (Bijlage 6). Hieruit blijkt dat het pand mogelijk geschikt is voor huismusnestlocaties en vleermuisverblijfplaatsen. Naar aanleiding van deze conclusie is een nader onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage gehecht aan deze toelichting (Bijlage 7).

Kort samengevat is de conclusie uit het onderzoek:

  • Dat er geen huismusnestlocaties in het pand aanwezig zijn;
  • Dat er geen zomer- of kraamverblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn.

Er zijn tijdens het nader onderzoek geen beschermde natuurwaarden geconstateerd binnen het plangebied. Er is geen ontheffing op de Wet natuurbescherming benodigd om de werkzaamheden uit te mogen voeren.

Wel gelden de algemeen voorgeschreven mitigerende maatregelen:

  • Er dient rekening gehouden te worden met algemene broedvogels tijdens het broedseizoen.
  • Mogelijke steenmarterverblijfplaatsen mogen niet verstoord of verwijderd worden tussen maart tot juli in verband met de zorgplicht.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door de volgende risicobronnen:

  • Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (in inrichtingen/bedrijven);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (door buisleidingen, over wegen, waterwegen en spoorwegen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid is opgenomen in wet- en regelgeving. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. In of nabij het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig, zodat externe veiligheid geen relevant aspect is voor dit bestemmingsplan. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Geluid

Het milieuaspect geluid valt uiteen in drie verschillende geluidsbronnen, wegverkeerslawaai, industrie- (of inrichtings-)lawaai en spoorweglawaai.


Het plangebied ligt aan een 30 km/h weg. Op grond van de Wet geluidshinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/h een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten (zoals woningen) binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

De dichtst bij het plangebied gelegen weg waar harder dan 30 km/h gereden mag worden, is de Provinciale weg N359. In de omgeving van Wommels mag hier 70 km/h gereden worden. Het plangebied bevindt zich op ruimte afstand van deze weg, meer dan 400 m, en ligt daarmee buiten de geluidszone van deze weg.

Het plangebied ligt op geruime afstand van een spoorweg of een inrichting die 'in belangrijke mate' geluidshinder veroorzaakt of geluidsgezoneerd is.

Het milieuaspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.9 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken door te hoge niveaus van luchtverontreiniging. De wet heeft ook tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • a. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • c. een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft. Bij woningbouwplannen van minder dan 1.500 is dit het geval. Met voorliggend plan worden slechts 20 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien zijn binnen de gemeente Súdwest-Fryslân geen knelpunten bekend voor de luchtkwaliteit.

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Verkeer en parkeren

Voor een antwoord op de vraag wat voor effecten de voorgenomen ontwikkeling heeft op verkeer en parkeren moet worden gekeken naar de huidige situatie en naar de toekomstige. Per saldo is er dan sprake van een verbetering of een verslechtering van de lokale verkeers- en parkeersituatie.

De verkeersgeneratie is berekend op basis van de gemiddelde kentallen die afkomstig zijn van het CROW (Publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).
Voor de berekening is van belang welke planologische mogelijkheden in het plangebied gelden. Feitelijk was het plangebied een voormalige voortgezet onderwijsinstelling gelegen in de CROW definitie 'niet stedelijk gebied, rest bebouwde kom'. In de jaren waarin het vigerende bestemmingsplan van kracht is geweest, schommelde het leerlingaantal van de school tussen de 200+ en de 50-, waarna het pand vanaf 2018 in gebruik is geweest als repetitieruimte en tijdelijk bewoond is vanuit een anti-kraakdoelstelling. Een gemiddelde van 200 leerlingen kan genomen worden, gezien de grootte van het schoolgebouw met (meer dan) 6 lokalen.

Daarbij hoort een parkeerkengetal van 7,8 motorvoertuigen en 26 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal voor 200 leerlingen.

Daarbij moet niet voorbij gegaan worden aan de overige planologische mogelijkheden die voor het gebied gelden zoals de vestiging van medische, sociale, culturele of religieuze voorzieningen. Mocht zich bijvoorbeeld een bibliotheek vestigen, dan past daarbij een hoeveelheid van 82 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal, bij een apotheek 132,7.

In de voorgenomen situatie bestaan er 10 appartementen en 10 grondgebonden rijwoningen. De kengetallen hiervoor zijn, wederom uitgaande van de CROW definitie 'niet stedelijk, rest bebouwde kom': voor de appartementen tussen de 1 parkeerplaats en tussen 3,7 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal per appartement en tussen 1,6 parkeerplaatsen per woning en 7,0 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal per woning.

Opgeteld komt dit uit op: 26 parkeerplaatsen voor de totale 20 wooneenheden en 107 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.

Per saldo neemt de druk op het wegverkeer in de gewenste toekomstige situatie dus af ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. In de praktijk kunnen deze 107 motorvoertuigbewegingen via de Walperterwei, als een van de grotere doorlopende wegen van Wommels, goed afgewikkeld worden.
Het parkeerbeleid van de gemeente is geregeld in het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen SWF' uit 2018 en de parkeernormennota Súdwest-Fryslân 2018. Uitgangspunten daarin zijn parkeren op eigen terrein en een norm van 1,5 parkeerplaats per woning. In het plangebied worden 20 woningen gerealiseerd en 30 parkeerplaatsen. Hiermee voldoet het plan aan de parkeernormennota (zie paragraaf 3.3.4). In de regels van dit bestemmingsplan is een dynamische verwijzing opgenomen naar de geldende parkeernormennota.

De omgevingsaspecten parkeren en verkeer vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan en de uitvoering van voorgenomen initiatief. Met dit plan wordt geen verhoging van de verkeers- en parkeerdruk veroorzaakt op de omgeving.

4.11 Water

Waterwet

Binnen de Waterwet is het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld en de wet verbetert de samenhang tussen ruimtelijke ordening en waterbeleid. Een watervergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk zal moeten worden aangevraagd bij de waterbeheerder, Wetterskip Fryslân. Een waterstaatswerk is een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk.

Legger Wetterskip Fryslân

Het onderhoud en beheer van waterstaatswerken wordt uitgevoerd door de waterbeheerder; het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft voor het beheer en onderhoud van de waterstaatswerken een Legger opgesteld. In de Legger worden de minimaal benodigde afmetingen van keringen beschreven om aan de veiligheidsnormen te voldoen. In de Legger wordt voor de wateren binnen het Wetterskip haar beheersgebied, de minimale eisen beschreven om een goede aan- en afvoer van water te realiseren. Naast het stellen van eisen aan de waterstaatswerken, vervult de Legger een functie in de handhaving van verbodsbepalingen die staan beschreven in de Keur. Dit betekent dat het zonder toestemming van het waterschap verboden is om gebruik te maken van een waterstaatswerk, inclusief beschermingszones.

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

Op basis van het Bro, moet een paragraaf worden opgenomen waarin wordt beschreven hoe er rekening is gehouden met de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan. Voor de schriftelijke onderbouwing van de waterhuishouding binnen het bestemmingsplan, is gebruik gemaakt van de wettelijk verplichte 'Watertoets'. In de Watertoets wordt door het Wetterskip advies gegeven hoe om te gaan met de waterhuishouding, zodat deze wordt gewaarborgd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang dat het Wetterskip vroegtijdig betrokken wordt.

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij de waterbeheerder (kenmerk: 2021086--27462). Hieruit blijkt dat de invloed van het plan mogelijk zodanig is dat de normale procedure van de watertoets van toepassing is. In Bijlage 8 is de watertoets toegevoegd. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Regionale en lokale kering

Het plangebied ligt binnen de zonering van de waterkering. De begrenzing van deze zones is hieronder weergegeven. Dit is een uitsnede van de leggerkaart van het Wetterskip Fryslân.

afbeelding "i_NL.IMRO.1900.2021BPWmlsbogerman-vast_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede leggerkaart

Hoofdwateren

Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatertoegang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning.

Toename/afname verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden doordat het verhard oppervlak verminderd en er meer groen wordt ingericht.

Toetsing

In het kader van het milieuaspect water is vooroverleg gevoerd met het waterschap. Aandachtspunten die hieruit naar voren kwamen zijn:

  • Werkzaamheden ter plaatse van een regionale waterkering (entree en voortuin);
  • De regionale waterkering ter plaatse van de parkeerplaatsen;
  • De berekening verharde en onverharde oppervlakte.

De regionale waterkering ter plaatse van de entree en voortuin

Vanuit het Wetterskip is nog eens aangestipt dat werkzaamheden in de waterkering vergunningplichtige werkzaamheden zijn. Zoals te zien is in bovenstaande uitsnede van de legger van het Wetterskip ligt het plangebied voor het gedeelte direct aan de Walpeterwei binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. In deze zone zijn maar in beperkte mate werkzaamheden gepland. Er zijn aanpassingen aan het perceel omsluitende muurtje beoogd, het verwijderen en aanleggen van beplanting en bestrating.

Voor deze werkzaamheden is een watervergunning nodig.

De regionale waterkering ter plaatse van de parkeerplaatsen

Door het Wetterskip is ook aandacht gevraagd voor het feit dat de regionale waterkering ook langs de parkeerplaatsen en de noordelijke tuinen ligt. De kering ligt hier echter buiten het plangebied. De beoogde werkzaamheden zijn daarom niet relevant ten aanzien van deze kering.

De berekening verharde en onverharde oppervlakte

Voor het Wetterskip is het van belang dat de verharde oppervlakte niet toeneemt, wordt gecompenseerd of juist afneemt. Er is een berekening gemaakt van de hoeveelheid verhard oppervlakte in de bestaande en de toekomstige situatie.

 

In de bestaande situatie is sprake van een verhard oppervlakte van 4.582 m2. Voor de toekomstige situatie geldt een totaal aan verhard oppervlakte van 2.171 m2. Daarbij is de halfverharding die zal worden toegepast voor de parkeerplaatsen meegenomen als 75% verhard en de tuinoppervlakte voor 50%. Dit houdt in dat het verhard oppervlakte met 2.411 m2 afneemt.

De afname aan verhard oppervlakte draagt bij aan de doelen van het Wetterskip en aan de leefbaarheid van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
In dit hoofdstuk wordt de juridische systematiek van het bestemmingsplan toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

5.2 Planregels

In deze paragraaf wordt de algemeen gehanteerde indeling van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1 inleidende regels:

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

  • Bestemming
  • Dubbelbestemming

Hoofdstuk 3 Algemene regels:

  • Antidubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht
  • Slotregel
5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. In de begripsomschrijvingen wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. De gemeente Súdwest-Fryslân heeft een standaardbegrippenlijst waarvan alleen in uitzonderinggevallen mag worden afgeweken, dit is in voorliggend plan niet aan de orde. In het bestemmingsplan worden alleen de begrippen opgenomen die van toepassing zijn op het plan.

Ook de wijze van meten is in het bestemmingsplan beschreven.

5.2.2 Bestemmingsregels
5.2.2.1 Wonen

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Wonen'. Dit is de hoofdfunctie van het gebied. Ondergeschikt gebruik zoals parkeren en de ontsluiting van de woningen is goed binnen deze bestemming in te passen. Daarnaast is het bewoners, op dezelfde manier als in grote delen van de gemeente, toegestaan een aan het wonen ondergeschikt bedrijf of beroep vanuit huis te voeren.
Alle hoofdgebouwen dienen verder binnen bouwvlakken te worden gebouwd. In het plangebied gaat het om drie bouwvlakken, één voor het al bestaande karakteristieke schoolgebouw, en twee tegenover elkaar liggende rijen van 5 grondgebonden woningen. Binnen deze bouwvlakken is een maximum aantal woningen, een voorgevel(rooilijn) en maximum goot- en bouwhoogte aangeduid. Er is in de regeling voor de bouwregels aangesloten bij het (uitgewerkte) plan van initiatiefnemer. Ook is in deze bestemming bepaalt dat de algemene bouwregels voor karakteristieke gebouwen van toepassing zijn waar de aanduiding 'karakteristiek' gelegen is. Dit geldt voor het voormalige schoolgebouw. Op het aan de achterzijde gelegen deel van dit gebouw is tevens de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - buurthub' gelegd. Dit gedeelte van het gebouw is bedoeld om de bewoners van het plangebied ruimte te geven voor ontspanning, een werkplek en/of een aan-huis-verbonden beroep, buiten hun eigen huis.
In deze bestemming is het, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gezamenlijk bijgebouw', mogelijk gemaakt twee bergingen te realiseren. Eén berging voor de appartementen en één berging voor de grondgebonden woningen.

5.2.2.2 Waarde - Archeologie 2

Voor de juridische regeling van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is zo dicht mogelijk aangesloten bij de bestaande regeling uit het vigerende bestemmingsplan 'Dorpen Archeologie' en de gebruikelijke gemeentelijke regeling. De inspiratie hiervoor is hierboven beschreven. Deze dubbelbestemming ligt over het plangebied om verdere intensieve ingrepen in het bodemarchief te verhinderen of aan voorwaarden (in de vorm van een omgevingsvergunning) onderhevig te maken.

5.2.3 Algemene regels

Hierin staan de regelingen over de afstemming met andere regelgeving (waaronder een anti-dubbeltelbepaling) en de algemene afwijkingsregels. De parkeerregeling is opgenomen onder overige regels. De algemene regels gelden voor alle bestemmingen, tenzij ze gekoppeld zijn aan een specifieke aanduiding, zoals de aanduiding 'karakteristiek'.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

De overgangsregels zijn opgenomen conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De formulering van de overgangs- en slotregels is vastgelegd in de landelijke Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Vooroverleg

Overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet over een bestemmingsplanprocedure overleg plaatsvinden met verschillende adviespartners en overheden. Het voorontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar een aantal vaste overleg- en adviesinstanties.

Provincie Fryslân

De provincie Fryslân heeft het voorontwerpbestemmingsplan van een advies vooroverleg voorzien, verzonden op 3 maart 2022. Deze is opgenomen als (Bijlage 10) Dit advies zag op het omgevingsaspecten archeologie en water. Specifiek op het feit dat de bestemmingswijziging een omvang heeft van meer dan 5.000 m2 en dat daarmee karterend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Hierover heeft overleg plaatsgevonden tussen de betrokken beambten van de gemeente en de provincie en is de tekst van de toelichting voor wat betreft de aspecten cultuurhistorie en archeologie aangepast. De provincie heeft aangegeven zich in deze tekst na overleg te kunnen vinden.

De provincie gaf daarnaast als advies in het ruimtelijk plan een aanleghoogte/drempelhoogte op te nemen in het plan. Hiermee wordt bij de uitvoering rekening gehouden.

Participatie

Door de initiatiefnemer zijn enkele informatiebijeenkomsten georganiseerd, één voor geïnteresseerden, één voor de omgeving en een presentatie t.b.v. dorpsbelang. Hiermee zijn alle relevante partijen op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen in hun omgeving. Van de informatiebijeenkomsten is een verslag opgesteld. Dit is als bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 7 januari tot en met 17 februari 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen inspraakreacties ingediend.

Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is het mogelijk een zienswijze in te dienen op het plan. Na beantwoording van de zienswijze(n) en het verwerken van de eventuele wijzigingen op het plan, wordt het bestemmingsplan ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op14 juli 2022 ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het project financieel haalbaar is. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie 

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

In onderhavig geval is sprake van een bouwplan in de zin van 6.1.2. Bro. O.g.v. 6.12 lid 1 is de gemeenteraad daarmee verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins wordt verzekerd.

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente is voor het voorgenomenplan een exploitatieovereenkomst gesloten. Het risico op planschade is in de grondovereenkomst volledig bij de initiatiefnemer gelegd.