Plan: | Workum - Thomashof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1900.2014westBPworkthom-vast |
De gemeente Súdwest-Fryslân is bezig met het actualiseren van de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het laatste bestemmingsplan voor de woonwijk Thomashof in Workum is bijna 10 jaar oud en dient daarom geactualiseerd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet in een actuele regeling voor de woonwijk Thomashof te Workum.
Met dit bestemmingsplan worden (gedeelten van) de volgende bestemmingsplannen herzien:
In dit bestemmingsplan worden ook verschillende verleende ontheffingen en vrijstellingen opgenomen.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van de omgeving besproken. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Hierbij komen het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Thomashof is de meest recente uitbreiding van Workum, welke aan de zuidwestzijde van de stad is gerealiseerd. Aan de noordwest-zijde wordt het gebied begrensd door het bedrijventerrein Hearekunst en aan de noordoostzijde door woonwijk De Ikkers. De zuidoostzijde grenst aan de provinciale weg (N359) van Bolsward naar Lemmer. Het landelijk gebied vormt aan de zuidwest-zijde de begrenzing.
De woonwijk is voor een groot deel ingevuld, met uitzondering van het meest zuidwestelijk deel van het gebied en de meest zuidoostelijk gelegen woonclusters. In verband met de teruggelopen woningmarkt wordt een deel van het oorspronkelijk geplande woongebied (vooralsnog) niet ingericht. Het betreft hier het noordwestelijk gelegen agrarisch perceel.
De woonwijk is vrij ruim opgezet met aan de oostkant overwegend vrijstaande woningen die aan ingebracht water grenzen. Aan de noordzijde langs de Hearewei is een aantal bebouwingsclusters gerealiseerd met een hogere verdichting. Hier bestaat de bebouwing voornamelijk uit twee-onder-één-kapwoningen en rijen. Bij de stedenbouwkundige opzet van het noordelijk deel van de woonwijk is rekening gehouden met een archeologische waardevolle terp en een huisplaats. Hier is geen woningbouw gerealiseerd.
Aan de zuidwestkant van de woonwijk bevindt zich een woonboerderij die recreatieve mogelijkheden mag ontwikkelen.
In figuur 1 is een luchtfoto van de woonwijk te zien.
Figuur 1: Luchtfoto Thomashof (bron: Bing Maps)
De woonwijk wordt ontsloten via een tweetal aansluitingen op de Hearewei, waarbij de oostelijk gelegen ontsluiting een doodlopende weg vormt die de aan het water gelegen woonclusters ontsluit met insteekweggetjes. De westelijk gelegen ontsluiting vormt een aantal rondgaande verbindingen met de reeds gerealiseerde woonclusters en zal te zijner tijd ook het nog te ontwikkelen gebied verbinden.
Alle wegen kennen een maximumsnelheid van 30 km/uur. De wegen zijn ook als zodanig ingericht, met snelheidsremmers zoals drempels en wegversmallingen.
Parkeren vindt grotendeels plaats op de eigen erven en met langsparkeren. Er is bij de stedenbouwkundige opzet van het plan rekening gehouden met een gemiddelde parkeergelegenheid van ten minste 1,5 parkeerplaats per woning.
Het belangrijkste en meest opvallende groene element is de archeologisch waardevolle terp die de noordelijke woonclusters van elkaar scheidt. Het hier gelegen terpgedeelte is al enigszins verhoogd gelegen groengedeelte in de woonwijk ingepast. De woningen aan de westkant van de terp maken als het ware een front naar deze terp.
De archeologische huiskavel in de noordwestelijke hoek van het plangebied maakt deel uit van het gebied dat in verband met de teruggelopen woningmarkt vooralsnog niet ontwikkeld is. Het is wel de bedoeling deze huisplaats als een soort in het water opstekende "kaap" te handhaven.
Het oostelijk gelegen gebied wordt gekenmerkt door woonclusters op "schiereilanden". In dit gebied is veel water ingebracht, waarbij het water en de aangrenzende oevers met de woningen als een natuurlijk geheel bij elkaar horen.
Aan de zuidoostelijke kant wordt de bestaande bouw begrensd door open water tussen de bebouwing en de Sudergoawei.
Daarnaast komen er nog enkele kleinere sloten voor, bijvoorbeeld in het groene gebied aan de zuidkant van de stad.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vanaf 1 oktober geheel in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:
De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen rijksbelangen.
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.
De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.
Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
Workum wordt ingevolge het streekplan aangemerkt als een regionale kern. Het provinciale beleid zet hier in op bundeling en concentratie van wonen en werken en een robuust draagvlak voor voorzieningen door onder meer het behoud en verdere ontwikkeling van aantrekkelijke woonmilieus voor opvang van de woningbehoefte in de regio. Uitgegaan wordt van een meer dan evenredige woningtoename in de regionale centra.
Op 15 juni 2011 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening zet het streekplan om in algemeen geldende regels. Het belangrijkste uitgangspunt van de verordening is zorgvuldig ruimtegebruik. Aan een aantal ontwikkelingen, zoals woningbouw en nieuwe bedrijventerreinen zijn voorwaarden gekoppeld.
Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningbouwlocaties mogelijk gemaakt. Wel dient rekening te worden gehouden met de veranderde woningcontingenten waarover met de gemeente en de provincie afspraken zijn gemaakt. Dit is verantwoord in paragraaf 3.3.1.
Conclusie
Zoals uit het voorgaande blijkt, past het bestemmingsplan binnen het provinciale beleid en levert dit geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
In het woningbouwprogramma van de gemeente Súdwest-Fryslân staan voor Thomashof fase 1 en 2 70 woningen opgenomen voor de periode 2011-2016. Een deel hiervan ligt in het gebied met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden". Deze afspraken met de provincie kunnen worden verlengd tot 2020, omdat de woningbouw stagneert en de geplande aantallen woningen zoals genoemd in het woningbouwprogramma 2011-2016 niet gehaald worden.
In het Streekplan Fryslân heeft Workum de status regionaal centrum en daarmee een verzorgende functie voor het gebied en de kleinere kernen rondom Workum. In verband hiermee is het gewenst op relatief korte termijn woningbouwcapaciteit beschikbaar te hebben als daaraan behoefte is.
Mede vandaar is - overeenkomstig het in 2004 goedgekeurde bestemmingsplan - opnieuw de bestemming "Uit te werken woondoeleinden" in het plan opgenomen. Binnen dit gebied kan gefaseerd aan de gewenste woningbehoefte tegemoet worden gekomen.
De bevolkingsontwikkeling in Workum en omgeving
De bevolking van Workum stabiliseert, dat geldt ook voor de bevolking van het cluster Workum / Hindeloopen. De prognoses voor Fryslân en dat geldt ook voor Súdwest-Fryslân is dat de bevolkingsgroei afneemt en rond 2025 keert in bevolkingsdaling. In Súdwest-Fryslân is sprake van ontgroening en vergrijzing. De ontgroening in Workum valt mee, maar daarentegen vergrijst de stad wel behoorlijk. Dit heeft gevolgen voor de toekomstige woonbehoefte. In Workum is sprake van een hoog percentage alleenstaande huishoudens 36% in vergelijk met Súdwest-Fryslân 34% en Nederland 32%.
peildatum | 0-18 | 19-64 | 65+ | Totaal | Vergrijzing |
2011-01-02 | 967 | 2467 | 923 | 4357 | 21% |
2011-12-31 | 981 | 2422 | 964 | 4367 | 22% |
2012-12-31 | 963 | 2375 | 998 | 4336 | 23% |
2014-01-01 | 979 | 2371 | 1036 | 4386 | 24% |
Kwaliteitsverbetering
Workum heeft ook in enige mate een centrumfunctie. Hier zijn voorzieningen te vinden die in de omliggende kernen niet aanwezig zijn. Uit onderzoek van Partoer blijkt dat ouderen geneigd zijn te verhuizen naar kernen waar voorzieningen zijn, zoals bijvoorbeeld verzorgingshuizen. Dit gegeven gecombineerd met de toenemende vergrijzing, de daaruit voortvloeiende groei van alleenstaande huishoudens, die toch al hoog is in het cluster zal zorgen voor een toenemende behoefte aan woningen die toekomstbestendig zijn. Dat wil zeggen woningen die levensloopbestendig zijn, waar bewoners oud kunnen worden en eventueel zorg kunnen ontvangen, maar die ook comfortabel zijn, wat zich onder meer uit in lage energielasten.
Met het vaststellen van de 'Erfgoedvisie Silhouet' (juni 2012) heeft de gemeente haar visie en missie op behoud en ontwikkeling van het erfgoed vastgesteld. De gemeente stelt zich hierbij ten doel om het culturele erfgoed op een evenwichtige, en duurzame manier in stand te houden en draagvlak hiervoor te ontwikkelen. Op basis van deze visie is de Erfgoednota gemeente SWF 2013-2016 opgesteld, getiteld 'De basis op orde'. Een belangrijk speerpunt van de nota is dat de basis op orde wordt gebracht. Dit betekent dat de gemeentelijke organisatie haar kerntaken op het gebied van erfgoed zorgvuldig gaat uitvoeren. Het is namelijk een wettelijke taak voor een gemeente om te komen tot een zorgvuldige planbehandeling en besluitvorming wat betreft cultuurhistorie.
Per 1 januari 2012 is het een en ander gewijzigd in het Besluit ruimtelijke ordening. In dit besluit is vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Dit was al verplicht voor archeologie. Met de Erfgoednota is het gemeentelijk erfgoedbeleid hierop aangepast. Zo gaat de gemeente bij de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden in bestemmingsplannen nu formeel uit van de gemeentelijke FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra), een uitsnede van de provinciale FAMKE. Voor de bekende en de te verwachten cultuurhistorische waarden gaat de gemeente uit van de provinciale cultuurhistorische kaart (CHK). De kaart is daarmee onderlegger voor het in de Erfgoednota geformuleerde beleid. Echter niet alle waarden aangegeven op deze kaart kunnen bij voorbaat behouden blijven, hier zal een gemeentelijke afweging aan te pas komen.
In de Erfgoednota is verder uiteengezet hoe in het kader van bestemmingsplannen omgegaan dient te worden met het erfgoed. Zo zijn er kaders aangegeven voor de uitvoering van werken, maar ook voor de opzet van de bestemmingsplanregeling. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarmee rekening gehouden.
De ontwikkelvisie geeft de visie op de uitdagingen die wordt voorzien en de kansen die we willen grijpen op sociaal, economisch en ruimtelijk gebied. De ontwikkelvisie rust op de zes volgende pijlers:
De gemeente is opgedeeld in 6 clusters. Workum ligt in het landelijke cluster "Workum". In dit cluster wonen ruim 6300 inwoners waarvan bijna 4400 in Workum. Workum heeft als grootste kern in deze cluster een belangrijke verzorgende functie voor de kleinere kernen in en rondom deze cluster.
De ontwikkeling van de uitbreidingswijk Thomashof is reeds rond de millenniumwisseling van start gegaan. De gemeente heeft hier geen grondpositie. Over de ontwikkeling van de wijk is destijds een anterieure overeenkomst gesloten met een projectontwikkelaar (Thomashof B.V.).
Hoewel inbreiding en herstructurering van de woningvoorraad de voorkeur hebben sluit de ontwikkeling van de uitbreidingswijk Thomashof in deze landelijke cluster goed aan bij het uitgangspunt dat het accent van de woningbouwopgave binnen iedere cluster bij de grotere kernen ligt.
Hoofduitgangspunt van de visie is dat bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de kenmerken en kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen leidend zijn.
Voor woningbouw geldt dat bij het opstellen van de stedenbouwkundige plannen voor die woningbouw de landschappelijke en historische structuur van de stad uitgangspunt zijn.
Het gaat hier om een actualisatie van een rond de millenniumwisseling in gang gezet bestemmingsplan. Aan het bestemmingsplan ligt een stedenbouwkundige opzet van de woningbouwlocatie Thomashof ten grondslag. Daarbij is op een logische manier aansluiting gezocht bij de bestaande ruimtelijke structuur van Workum. Het stedenbouwkundig plan is ook zodanig opgezet dat een fasering van het plan als een afronding van het plan kan worden vormgegeven.
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen moet, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.
Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) ontwikkeld. Dit heeft vorm gekregen in een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten. Deze lijst is opgesteld uitgaande van de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De lijst is onderverdeeld in bedrijfsklassen en bedrijfstypen. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie) kunnen veroorzaken, kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot rustige woongebieden of buitengebieden.
Direct ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein “Hearekeunst”. Op dit bedrijventerrein mogen bij recht maximaal categorie 3-bedrijven gevestigd worden. Met vrijstelling kunnen categorie 4-bedrijven worden toegelaten, mits deze qua milieubelasting vergelijkbaar zijn met categorie 3-bedrijven. In de noordelijke rand van het bedrijventerrein zijn op dit moment enkele categorie 3-activiteiten gesitueerd. Deze liggen echter allemaal op meer dan 100 meter (de kritische afstand tot woningen) van de in het plangebied geprojecteerde woningen.
Het bedrijventerrein Horsa ligt op een zodanige afstand (minimaal 120 meter) van het woongebied Thomashof dat van wederzijdse beïnvloeding geen sprake zal zijn. Ook niet voor wat betreft de geluidhinder vanwege dit gezoneerde industrieterrein. De zone rondom dit terrein ligt niet over het woongebied heen.
Hetzelfde geldt met betrekking tot het ten westen van het plangebied gelegen bedrijventerrein It Soal. Rond dit bedrijventerrein ligt ook een geluidzone, die over de meest noordwestelijke punt van het plangebied ligt. Dit deel wordt vooralsnog niet ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van de woonwijk is ook rekening gehouden met de aanwezigheid van Culterra (gedroogde mestkorrels) die voor (een deel van) het nieuwe woongebied mogelijkerwijs stankoverlast met zich mee zou kunnen brengen. In de milieuvergunning is een norm opgenomen om te voorkomen dat het bedrijf onevenredige geurhinder veroorzaakt.
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidzone van kracht rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde.
Het plangebied ligt, zoals in paragraaf 4.1 al is aangegeven, voor een klein deel binnen de geluidzone rond het bedrijventerrein Horsa. Verder zijn geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen en spoorwegen aanwezig. Daarom is alleen wegverkeerslawaai van belang. Op de wegen binnen het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het gaat om wegen die dienen ter ontsluiting van de aangelegen functies. Als gevolg van deze wegen is geen sprake van negatieve effecten door wegverkeerslawaai.
Wel grenst het plangebied aan provinciale N359 (Sudergoawei). De weg zelf ligt niet in het plangebied, maar de geluidszone ligt wel over een deel van het plangebied. Omdat een deel van de woningbouw nog niet gerealiseerd is en binnen de invloedssfeer van deze weg ligt, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Uit dit onderzoek dat in bijlage 2 is opgenomen, blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied ten gevolge van de Sudergoawei (N359) voor een deel de maximale ontheffingswaarde overschrijdt. Realisatie van woningen in deze gebieden is niet zonder meer mogelijk. Voor de in die gebieden geprojecteerde woningen zijn in de regels van dit bestemmingsplan daarom bepalingen opgenomen om te hoge geluidsbelasting tegen te gaan. Daarnaast zijn hogere waarden vastgesteld.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.
Dit bestemmingsplan geeft in principe alleen een nieuwe regeling voor de huidige woonwijk en de verdere uitbreiding daarvan. De toename van het aantal woningen in het uitbreidingsgebied is zodanig dat een wijziging van de luchtkwaliteit niet wordt verwacht.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn in casu relevant:
Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.
De cRNVGS is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen het invloedsgebied van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Verantwoordingsplicht
In het Bevb en de cRNVGS is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat bepaalde gevallen bij wijziging met betrekking tot planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.
Zoals voorgeschreven in het Bevb en de cRNVGS is het plan voor advies voorgelegd aan Brandweer Fryslân. Het advies van Brandweer Fryslân is betrokken bij de verantwoording van het GR.
Het Bureau Externe Veiligheid Fryslân en Brandweer Fryslân zijn in de gelegenheid gesteld een advies inzake externe veiligheid uit te brengen. De adviezen worden in de bijlagen van de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. In onderstaande paragraaf is een samenvatting van de adviezen opgenomen.
Uit de professionele Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied risicobronnen zijn gelegen waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden zijn gelegen binnen het plangebied (zie figuur 2).
Figuur 2: Begrenzing plangebied met in de directe nabijheid gelegen risicobronnen
De relevante risicobronnen voor het plangebied zijn:
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied lopen diverse hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie. De leidingen hebben de volgende kenmerken:
Hogedruk aardgastransportleiding | ||||
Eigenaar | Leidingnaam | Diameter (inch) |
Druk (bar) |
Invloeds- gebied (m) |
Gasunie | A-545-KR | 36 | 66,20 | 430 |
Gasunie | N-501-01 | 4 | 40 | 45 |
Gasunie | A-546-KR | 42 | 66,20 | 490 |
Gasunie | A-652 | 48 | 79,9 | 580 |
Invloedsgebied
De 1% letaliteitszones (de invloedsgebieden) van de transportleidingen vallen (deels) over het plangebied.
In het gedeelte van het plangebied dat binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen valt bevinden zich (geprojecteerde) objecten waar mensen verblijven. Omdat met dit plan (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan dient een GR berekening te worden uitgevoerd.
PR
In het kader van het Bevb is de PR 10-6 contour relevant. Uit zowel het rekenprogramma CAROLA als uit de professionele Risicokaart is gebleken dat geen sprake is van een PR 10-6 contour.
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleidingen geen belemmering vormen voor het PR van onderhavig plan.
Verantwoording GR
Omdat het invloedsgebied van aardgastransportleiding A-546-KR over het invloedsgebied van transportleiding A-545-KR en A-652 valt, is uitsluitend gerekend met de gegevens van transportleiding A-546-KR. Uit de berekeningen kan worden opgemaakt dat sprake is van een GR binnen het invloedsgebied van de transportleiding. Hoewel sprake is van een GR, is dit onder de oriëntatiewaarde gelegen. Dit plan betreft een conserverend bestemmingsplan, waar planologisch geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het aantal personen binnen het invloedsgebied van de transportleiding neemt conform dit bestemmingsplan niet toe. Ten opzichte van de nulsituatie treedt geen wijziging op.
Geconcludeerd kan worden dat de hogedruk aardgastransportleiding geen belemmering vormt voor het GR van onderhavig plan.
Transport van gevaarlijke stoffen over wegen
Langs de zuidoostzijde van het plangebied loopt de provinciale weg N359 (Sudergoawei). Over deze weg vindt lokaal transport van gevaarlijke stoffen plaats.
Toetsingskader bij beoordeling van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. In de cRNVGS is aangegeven dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR of toename van het GR verantwoording moet worden afgelegd.
In casu gaat het om een conserverend bestemmingsplan, waarvan planologisch geen nieuwe ontwikkelingen te verwachten zijn ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2004. In casu is geen sprake van een overschrijding dan wel toename van het GR. Dit houdt in dat geen verantwoording van het GR noodzakelijk is.
Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de N359 (Sudergoawei) geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
Brandweer Fryslân
Brandweer Fryslân merkt op dat voor wat betreft de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid geen knelpunten naar voren komen.
Wel meldt Brandweer Fryslân dat het vanuit hulpverleningsperspectief onwenselijk is om niet zelfredzame personen in een invloedsgebied van een risicobron te huisvesten. Bij een calamiteit van de transportleiding lopen mensen namelijk kans om te overlijden. In casu gaat het om zelfredzame functies binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleidingen. Samengevat zijn de volgende punten opgenomen:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermende natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Wanneer ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het provinciaal beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).
In het plangebied zijn geen gebieden die behoren tot Natura 2000-gebied of de EHS gelegen. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de beschermde waarden van deze natuurgebieden.
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde planten- en diersoorten en de vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
De Flora- en faunawet is altijd van kracht. Dit betekent dat op het moment dat nieuwe activiteiten aan de orde zijn - ook in het kader van de Flora- en faunawet - de mogelijke effecten op de te beschermen soorten worden meegewogen.
Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Wanneer op dat moment blijkt dat sprake is van (een) beschermde soort(en) en de activiteit in strijd is met de bepalingen uit de Flora- en faunawet, vindt de betreffende activiteit pas plaats na het verkrijgen van een ontheffing. Mochten er in het plangebied sloopwerkzaamheden plaatsvinden, dan is het noodzakelijk de betreffende gebouwen te controleren op de mogelijke aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen. Sloop vindt dan pas plaats op het moment dat is vastgesteld dat er geen kraamkolonies en verblijfplaatsen in het betreffende pand aanwezig zijn. Dit om te voorkomen dat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet en de Habitat-richtlijn worden overtreden. Ook voor de gier- en huiszwaluwen geldt dat, in geval van sloop, de mogelijke aanwezigheid van deze vogels onderzocht dient te worden.
Een deel van het woongebied is nog niet ontwikkeld. Er is sprake van agrarisch gebied, waarbij de daar aanwezige waterlopen bij de ontwikkeling naar alle waarschijnlijk zullen worden gedempt. Voorafgaand aan de uitwerking zal worden onderzocht of dit effecten kan hebben op de beschermde soorten. In de uitwerkingsregels is opgenomen dat voorafgaand aan elke ontwikkeling dient te worden aangetoond dat die vanuit het oogpunt van ecologie acceptabel is.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument die moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.
Bij de voorgenomen ontwikkeling van de woonwijk is uitgebreid onderzoek gedaan naar het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied. Deze 'waterparagraaf' is in overleg tot stand gekomen met het voormalige Wetterskip Boarn en Klif (nu Wetterskip Fryslân) en heeft uiteindelijk geleid tot de ontwikkeling van de invulling van het gebied conform de aanbevelingen die destijds zijn gedaan.
Omdat het plan nog niet uitontwikkeld is, is voor het uitbreidingsgebied opnieuw afstemming met het waterschap noodzakelijk. Het bestemmingsplan is om die reden conform artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan het waterschap. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in de opgestelde Reactienota vooroverleg (bijlage 1).
Het waterschap heeft op 11 maart 2014 gereageerd op het voorontwerp en concludeert dat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard, waarbij zij ervan uitgaan dat er geen ontwikkelingen bij recht mogelijk worden gemaakt die op basis van het huidige bestemmingsplan niet mogelijk zijn.
Verder geeft het Wetterskip Fryslân aan dat in het plangebied diverse objecten liggen en diverse belangen spelen. Deze objecten en belangen moeten binnen de bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Het gaat om de volgende objecten:
Hoofdwatergangen en overig oppervlaktewater
De hoofdwatergangen hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoer functie. Voor het onderhoud van deze watergangen is aan beide zijden een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf de oever noodzakelijk. In dit gebied mag niet worden gebouwd. Naast de hoofdwatergangen zijn er ook schouwwatergangen en overige wateren. In principe moet het bestemmingsplan al het oppervlaktewater in het plangebied planologisch mogelijk maken.
Regionale keringen
In het plangebied liggen regionale keringen. Door een hoog maaiveld zijn de keringen niet altijd direct herkenbaar als zijnde een kade. Een regionale kering of boezemkade beschermt het achterliggende gebied tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. De regionale kering heeft met een bepaalde hoogte een kerende werking. Deze kerende werking moet te allen tijde gehandhaafd worden. Aan beide kanten van de kering hanteert Wetterskip Fryslân een obstakelvrije zone van 5 meter gerekend vanaf de teen van de kade. Deze obstakelvrije zone is nodig voor beheer en onderhoud van de boezemkade. Voor werkzaamheden binnen de kernzone en de obstakelvrije zone van de boezemkade is een watervergunning nodig.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan voldoet aan de opmerkingen van het Wetterskip Fryslân.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Voorafgaand aan de ontwikkeling van de woonwijk, heeft onderzoek plaatsgevonden dat heeft uitgewezen dat er in het gebied geen sprake is van bodemvervuiling die de realisering van het nieuwe woongebied in de weg zou kunnen staan.
Ontstaansgeschiedenis
De woonwijk Thomashof is ontwikkeld in een gebied waar als één van de belangrijkste landschappelijke kenmerken van dit gebied de noordwest-zuidoost-gerichte kavelstructuur genoemd kon worden. Deze kwam tot uiting in de langgerekte percelen, die begrensd worden door waterlopen. In het nog niet ontwikkelde gebied is deze structuur nog terug te vinden. Bij de stedenbouwkundige opzet van het gebied is rekening gehouden met deze kavelstructuur.
In het plangebied bevonden zich twee karakteristieke boerderijen, waarvan de meest oostelijk gelegen boerderij de naam "Tomashof" droeg.
De noordwestelijke hoek van het plangebied valt onder het Beschermd Stadsgezicht Workum. In dit deel worden geen veranderingen ten opzichte van het huidige gebruik en bebouwing voorgestaan.
Toetsingskader en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van het erfgoed is de Monumentenwet 1988. Ter implementatie van het Verdrag van Malta, is deze Monumentenwet gewijzigd. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders
bewaard (ex situ).
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft op 1 januari 2012 tot een wijziging van art. 3.6.1, lid 1 van het Bro geleid, leder ruimtelijk plan dient nu tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Zover hier sprake van is, dient daarnaast aangegeven te worden op welke wijze met de mogelijk in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Conform de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historisch kaart van de provincie Fryslân (CHK2), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van het document 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Friesland beschreven staan.
Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan
Archeologie
Uit uitgebreid archeologisch onderzoek op basis van de adviezen op de FAMKE in 2002, 2004 en 2004 is gebleken dat er zich op het terrein twee behoudenswaardige archeologische vindplaatsen bevinden, waaraan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegekend. Het betreft hier een waardevolle huisplaats uit vermoedelijk de late middeleeuwen-nieuwe tijd in de noordwestelijke hoek van het plangebied en een terprestant in het oostelijke deel van het plangebied. Uit het archeologisch onderzoek is verder gebleken dat de rest van het plangebied geen archeologische (verwachtings)waarde (meer) kent.
Regeling in dit bestemmingsplan
Voor zowel de waardevolle huisplaats als het terprestant is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' gehanteerd. In deze gebieden zijn ingrepen vanaf 50 m² omgevingsvergunningplichtig.
Cultuurhistorie
Op basis van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân blijkt dat een deel van het beschermde stadsgezicht van Workum gelegen is in het plangebied. Het plangebied bevindt zich in een gebied dat een verkaveling met grootschalige regelmaat kent.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een boerderijplaats. Dit deel van het terrein is inmiddels grotendeels ontwikkeld. Bij het archeologisch onderzoek van het plangebied is voorafgaand aan de ontwikkeling destijds ter hoogte van de boerderijplaats geen vindplaats waargenomen.
Figuur 3: uitsnede Cultuurhistorische kaart
Een klein deel van het plangebied is gelegen in het beschermde stadsgezicht van Workum.
Regeling in dit bestemmingsplan
Op de verbeelding is de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht' opgenomen.
Conclusie onderzoek
Het betreft hier een actualisatie van het bestaande bestemmingsplan. Aanwezige archeologische waarden worden beschermd middels een dubbelbestemming. Indien bovenstaande aanbevelingen inzake het cultuurlandschap worden opgevolgd, dan mag dit bestemmingsplan uit cultuurhistorisch en archeologisch oogpunt derhalve uitvoerbaar worden geacht.
In dit hoofdstuk wordt per bestemming en gebiedsaanduiding een toelichting gegeven. Daarbij is er de mogelijkheid om direct naar de inhoud van de betreffende bestemming door te klikken.
Het noordwestelijk gelegen deel van het plangebied dat oorspronkelijk mede zou worden ontwikkeld voor woningbouw (fase 4) blijft als agrarisch in gebruik en is om die reden als 'Agrarisch - Cultuurgrond' bestemd.
De voormalige boerderij aan de westkant van het plangebied valt onder de bestemming 'Gemengd'. Binnen deze bestemming zijn naast de woonfunctie recreatieve activiteiten en een agrarisch nevenbedrijf toegestaan.
Hierbij moet gedacht worden aan verhuur van kano's en andere watersportartikelen, het verstrekken van logies (bêd en brochje) en het houden van een aantal paarden. In tegenstelling tot de rest van het plangebied, is binnen deze bestemming eveneens kleinschalig kamperen mogelijk. Dat wil zeggen dat maximaal 10 en gedurende 6 weken in het hoogseizoen maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan.
Voor het verwijderen van erfbeplanting en het wijzigen van waterlopen rondom de boerderij, is een omgevingsvergunning vereist. Het uitoefenen van de agrarische bedrijfsfunctie is, door middel van het opnemen van een gebruiksverbod, uitgesloten.
Het gebied van het voormalige terprestant, alsmede het groen langs de Hearewei en een aantal kleinschalige groenelementen zijn bestemd als 'Groen'. De bestemming heeft als doel de groenelementen die van belang zijn voor de stedenbouwkundige structuur van het gebied te behouden. Het overige groen, zoals bermen langs woonstraten, is geregeld binnen de bestemmingen Verkeer - Verblijf of Wonen.
Zowel de hoofdontsluiting (met bijbehorende laanbeplanting) als de daarop aantakkende woonstraten, zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Paden, parkeervoorzieningen en groen dat deel uitmaakt van de verblijfsfunctie vallen ook binnen deze bestemming. Tevens zijn vlonders toegestaan, als aansluiting op het voor publiek toegankelijke water op de koppen van woonstraten.
Wegen en fietspaden met een ondergeschikte verkeersfunctie hebben de bestemming Verkeer - Verblijf. Naast wegen en straten, voet- en rijwielpaden en parkeervoorzieningen zijn bijvoorbeeld ook speelvoorzieningen overal in de bestemming mogelijk. Hierdoor komt de verblijfsfunctie naast de verkeersfunctie nadrukkelijk naar voren.
Ondergeschikt zijn tuinen, erven, terreinen en nutsvoorzieningen mogelijk. Dit maakt bijvoorbeeld een geringe wijziging van begrenzingen van dergelijke functies mogelijk.
De waterlopen en waterpartijen in het plangebied vallen onder de bestemming 'Water'. Binnen deze bestemming zijn eveneens bruggen en/of duikers geregeld, evenals de teenbeschoeiing en het golfschot onder water.
Het is in het algemeen niet toegestaan walbeschoeiing(en) boven water aan te brengen of dammen te bouwen. Alleen voor wat betreft de beschoeiing langs de toegangsweg en het erf van de woonboerderij aan de Ykefeart, is daarop een uitzondering gemaakt. Ten aanzien van deze beschoeiing is bepaald dat deze ook boven water mag worden gerealiseerd.
Voor een groot deel van het plangebied is een vrijstelling verleend voor de bouw van steigers. Dit gebied is met een aanduiding weergegeven. Er gelden bepaalde bouwregels voor de steigers.
Zonder een omgevingsvergunning en een vergunning van het waterschap is het niet toegestaan de waterlopen te wijzigen.
De bestemming 'Wonen' maakt het gebruik van gronden voor woningen en de daarbij horende bebouwing mogelijk. Alle functies die daarbij horen, zijn in deze bestemming mogelijk gemaakt. Allereerst gaat het om het wonen. Dit is de hoofdfunctie, die gerealiseerd wordt via woonhuizen met de daarbij horende aan- en uitbouwen, bijbehorende bouwwerken en overkappingen. Een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep is mogelijk.
Functionele mogelijkheden
Ondergeschikt zijn onder andere parkeerplaatsen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen en water mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt. Enkele functies zijn uitgesloten. Het gaat om de bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca, detailhandel en bedrijvigheid, anders dan een aan-huis-verbonden beroep. Een aan-huis-verbonden beroep is bij recht toegestaan, maar er moet worden voldaan aan oppervlaktevereisten. Deze regeling is opgenomen in de specifieke gebruiksregels.
Bouwmogelijkheden
Voor de hoofdgebouwen geldt dat het in de bestemming om woningen gaat, omdat deze in ruimtelijke en functioneel opzicht de hoofdgebouwen op het perceel zijn. Deze moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De hoofdgebouwen dienen in principe vrijstaand te worden gebouwd, tenzij dit anders is aangegeven. Verder is een afstand tot de zijdelingse en achtererfgrens opgenomen om te voorkomen dat de woningen te dicht op elkaar worden gebouwd.
Om ervoor te zorgen dat de gebouwen in de rooilijnen worden gebouwd, zijn de gevelbouwgrenzen aangegeven. Hiervan kan slechts onder voorwaarden worden afgeweken .
De maatvoering van de hoofdgebouwen is op de verbeelding weergegeven door middel van een maatvoeringssymbool dat de maximum toegestane goot- en bouwhoogte weergeeft. Daarbij is onderscheid gemaakt in gebouwen van één bouwlaag met kap en gebouwen van twee bouwlagen met een kap. Daar waar een goothoogte van 6,5 meter is toegestaan, mogen woningen uit twee bouwlagen met kap worden gebouwd, in de overige gebieden mogen de woningen bestaan uit één bouwlaag met kap.
Voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen is een specifieke regeling opgenomen. Deze bouwwerken horen nadrukkelijk bij de hoofdfunctie. De functie van de bouwwerken komt ruimtelijk tot uiting in een kleinere maatvoering dan de hoofdgebouwen. Voor deze bouwwerken is een maximale gezamenlijke oppervlakte opgenomen van 100 m2 tot een maximum van de helft van het erf buiten het bouwvlak gelegen. Hierdoor wordt het volbouwen van het perceel voorkomen en behoud een perceel het open karakter. Voor de goothoogte van aan- en uitbouwen is een specifieke regeling opgenomen.
Beperkingen vanwege wegverkeerslawaai
Vanwege de ligging nabij de provinciale N359 (Sudergoawei) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van de resultaten hiervan gelden er beperkingen voor de nieuw te bouwen woningen die in de nabijheid van de weg kunnen worden gebouwd. Er worden enerzijds hogere grenswaarden vastgesteld, anderzijds zijn er in de regels bepalingen opgenomen om te voorkomen dat er zowel geluidgevoelige vergunningsvrije als vergunningsplichtige bebouwing te dicht bij de N359 worden gebouwd.
De bestemming 'Wonen - Woongebouw' is gelegd op het perceel waar een appartementengebouw is gepland. Dit betreft de plek waar de voormalige boerderij Tomashof heeft gestaan en wordt als markant ervaren. Om die reden is ter plaatse van deze voormalige boerderij aan het einde van de Anne Westerhuisstrjitte de bouw van een appartementencomplex uitgangspunt (maximaal 3 bouwlagen) teneinde deze plek te accentueren. Als alternatief zijn ook grondgebonden woningen mogelijk, als dit vanuit de markt noodzakelijk is. Om dit te kunnen realiseren is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming 'Wonen'.
De uitbreiding van de woonwijk Thomashof is bestemd als 'Wonen - Uit te werken'. De regeling voorziet in ruime bouw- en gebruiksregels, zodat bij ontwikkeling te zijner tijd ingespeeld kan worden op de vraag van de woningmarkt. Bij de ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met de afspraken die met de provincie gelden over het woningcontingent (zie paragraaf 3.3.1).
Met het opnemen van deze bestemming wordt aangegeven dat de gemeente de verplichting op zich neemt binnen 10 jaar na vaststelling van dit bestemmingsplan de uitbreiding te realiseren. De beperkingen vanuit het aspect wegverkeerslawaai zijn ook in dit gebied van toepassing, zie paragraaf 5.6 wat de regeling inhoudt.
De dubbelbestemming 'Leiding - Water' is van toepassing op de gebieden waar twee waterleidingen aanwezig zijn die parallel lopen aan de (verlengde) Hearewei. Aan weerszijden van het hart van beide leidingen geldt een zone van 5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden en bij ingrepen in de grond rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van de betreffende leidingen.
De terp en de directe omgeving hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1. Voor dit gebied is bekend dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Aan ingrepen groter dan 50 m2 is een vergunningsplicht gekoppeld. Voor een toelichting op het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
Het beleid is er in zijn algemeenheid op gericht om de cultuurhistorische, archeologische en ruimtelijke waarden in het plangebied te beschermen en zo mogelijk te versterken. Dit beschermende beleid ligt vast in het aanwijzen van de oorspronkelijke kern van Workum tot beschermd stadsgezicht. Het beschermende beleid ten aanzien van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden wordt in het onderhavige plan vormgegeven door het opnemen van een aanvullende bestemming 'Waarde - Beschermd Stadsgezicht'. Ter bescherming van een aantal waarden zijn verschillende omgevingsvergunningen opgenomen. De dubbelbestemming betreft slechts een klein deel van het plangebied en valt samen met de bestemmingen 'Groen' en 'Water'.
De binnen de geluidzones van de bedrijventerreinen Horsa en It Soal vallende gedeelten van het plangebied, hebben de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' gekregen.
Deze gebiedsaanduiding heeft tot doel te voorkomen dat er binnen deze gebieden geluidsgevoelige bebouwing wordt gerealiseerd en er met de Wet geluidhinder strijdige situaties ontstaan. Daarnaast geldt ingevolge de Wet geluidhinder de verplichting om dergelijke geluidzones in een bestemmingsplan vast te leggen.
Over dit bestemmingsplan is, overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorafgaand overleg gevoerd met de betrokken adviespartners en overheden. De naar aanleiding van hiervan opgestelde Reactienota vooroverleg is in bijlage 1 opgenomen.
Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens ter inzage gelegd. De naar aanleiding hiervan opgestelde Reactienota zienswijzen is betrokken en gekoppeld aan het raadsbesluit omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. De reactienota en de staat van wijzigingen zijn opgenomen in bijlagen 3 en 4.
Crisis- en Herstelwet
Omdat met het bestemmingsplan Workum - Thomashof meer dan 11 woningen mogelijk worden gemaakt is de Crisis- en Herstelwet (CHW) op dit plan van toepassing. Op grond van artikel 1.1 lid 1 onder a van de CHW zijn de procedurele bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de CHW van toepassing op het bestemmingsplan. Met name in de beroepsfase levert dit tijdwinst op, omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet.
Het bestemmingsplan is financieel uitvoerbaar. De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente. De gemeenteraad heeft hiervoor in de begroting een bedrag beschikbaar gesteld. De kosten kunnen hieruit gedekt worden.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vast te stellen. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien als het verhaal van voornoemde kosten "anderszins verzekerd" is, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht.
In dit geval is tussen de gemeente en de projectontwikkelaar vóór de vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst gesloten voor de nog te ontwikkelen delen van het plangebied. Het vaststellen van een grondexploitatieplan bij het bestemmingsplan is dan ook niet aan de orde.