direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Julianahof in Koningslust
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

De woningbouwontwikkeling van Koningslust Oost wordt weer opgestart. Voor de leefbaarheid van het dorp Koningslust is het belangrijk dat er woningbouwmogelijkheden blijven. Julianahof in Koningslust Oost gaat hierin voorzien, er wordt gebouwd voor eigen behoefte wat resulteert in maximaal 30 nieuwbouwwoningen. Dit betekent een vermindering van het aantal woningen dat in het oude plan was voorzien. Hierdoor ontstaat ruimte om een woonmilieu te creëren dat optimaal aansluit bij de karakteristiek van Koningslust. De ontwikkeling voorziet in een duurzame afronding van de woningbouwlocatie die tevens de eenzijdig ontsloten woonbuurt aan de noordkant van Koningslust voorziet van een extra ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer en deze kant van Koningslust voorziet van een betere relatie met het buitengebied. De inrichting van de infrastructuur en de openbare ruimte maakt dan ook onlosmakelijk onderdeel uit van voorliggende woningbouwontwikkeling. Naast de woningbouw voorziet het bestemmingsplan tevens in een passende horecabestemming voor de bestaande snackbar aan de Poorterweg 8a en worden de reeds gebouwde woningen aan de Veldleeuwerik 1 t/m 11 ook meegenomen.

De gemeente Peel en Maas is initiatiefnemer van het woningbouwplan Julianahof. De planontwikkeling heeft in nauwe samenwerking met de dorpsgemeenschap van Koningslust vorm gekregen. De eerste ideeën zijn gevormd door het Dorpsoverleg Koningslust en de gemeente samen en in de uitwerking is een werkgroep vanuit het dorp nauw betrokken.

Het vigerende bestemmingsplan staat de realisatie van het woningbouwplan ter plaatse niet toe. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing en planologisch-juridische regeling om het woningbouwplan mogelijk te maken.

1.2 Doel

De doelstelling van het bestemmingsplan is een planologische regeling te treffen voor de realisatie van maximaal 30 woningen, bijbehorende openbare ruimte met verkeer en groenvoorzieningen en een horecagelegenheid in Koningslust Oost, gemeente Peel en Maas.

1.3 Plangebied en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van de kern Koningslust achter de bebouwingslinten Pooterweg en De Koningstraat. Aan de westzijde sluit het gebied aan op de bestaande woonbuurt en aan de noordzijde ligt het gebied aan het open agrarisch landschap. Het plangebied is geheel in eigendom van de gemeente. Binnen het plangebied zijn reeds 6 woningen gebouwd (2005). Deze woningen worden in dit bestemmingsplan meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplannen

Het plan vervangt de geldende bestemmingsplannen voor de locatie Koningslust-Oost. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust', vastgesteld door de raad op 7 februari 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan kern Koningslust

Binnen het plangebied zijn meerdere bestemmingen van kracht ('Agrarisch', 'Groen', 'Horeca', 'Verkeer en verblijf' en 'Wonen'). Echter, de beoogde totale woningbouwontwikkeling, delen van de infrastructuur en inrichting van de openbare ruimte passen niet binnen deze vastgelegde bestemmingen. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de planontwikkeling ook planologisch-juridisch correct vast te leggen. De bestaande horecavoorziening (snackbar) en reeds gebouwde woningen aan de Veldleeuwerik 1 t/m 11 zullen ook in dit bestemmingsplan worden meegenomen.

1.5 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een plankaart, die digitaal zijn vastgesteld (art. 1.2.3 Besluit ruimtelijke ordening, Bro). Het plan is beschikbaar gesteld via ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website (www.peelenmaas.nl). De regels en verbeelding zijn voor iedereen (juridisch) bindend. Van het electronische document is ook een papieren versie gemaakt. Mochten er onverhoopt verschillen zijn tussen de electronische en papieren versie, dan is de electronische versie bepalend (art. 1.2.3 lid 2 Bro).

Op grond van art. 3.1.6, aanhef Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting. Deze toelichting is geen juridisch onderdeel van het bestemmingsplan en dus niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan de regels en de plankaart bepalend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

De kern Koningslust is gelegen in het noordelijk deel van de gemeente Peel en Maas en kent een inwoneraantal van circa 1.300 inwoners. De naam van het dorp is afkomstig van Petrus de Koning (1754-1826), die in 1795 grote stukken heidegrond met boerderijen kocht in dit gebied. Zijn zoon, de pastoor Leonard de Koning (1798-1868), stichtte op het landgoed Koningslust de Congregatie van Broeders van de Derde Regel van de Heilige Franciscus. Ze brachten de heidegrond in cultuur en bouwden het gesticht Koningslust en een kerk. Het dorp ontwikkelde zich verder langs de linten Koningsweg en Poorterweg, maar ook meer verspreid langs de Brentjes en de Zandstraat. Rond 1967 zijn er al enkele planmatige straatjes (Everlosebeekstraat). Rond 1988 is pas sprake van de ontwikkeling van een dorpshart, waarna de eerste planmatige uitbreiding plaatsvindt in Koninglust Oost.

Er zijn nog bouwkavels voorhanden in zowel het centrum als in de nieuwbouwwijk Koningslust-Oost. Met het onderhavige plan voor Julianahof komt de wijk Koningslust-Oost tot een verdere afronding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0003.png"

Luchtfoto plangebied

In de huidige situatie bestaat een groot deel van het plangebied uit grasland, gelegen achter de tuinen van de woningen aan enerzijds De Koningstraat en anderzijds de Poorterweg.

Naast de woningbouw voorziet het bestemmingsplan tevens in een passende horecabestemming voor de bestaande snackbar aan de Poorterweg 8a. De bebouwing van de voormalige horecagelegenheid aan de Poorterweg 10 is inmiddels gesloopt. Deze gronden liggen nu braak.

Daarnaast worden ook de reeds gebouwde woningen aan de Veldleeuwerik 1 t/m 11 ook meegenomen. Het nieuwe woningbouwplan zal op deze bestaande woningen aansluiten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en (in structuurvisies) vastgelegde beleid en de uitwerking daarvan in een AMvB respectievelijk provinciale verordening de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In het navolgende worden in het kort de voornaamste zaken uit het voor het plangebied relevante nationale, provinciale en regionale beleid weergegeven, aangevuld met het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Peel en Maas. Het betreft hier zowel ruimtelijk beleid als ruimtelijk relevant sector- en facetbeleid (bijvoorbeeld natuur, cultuurhistorie, water, etc.). Ook de ruimtelijk relevante aspecten van dit beleid komen per beleidsniveau aan bod. Het rijksbeleid is veelal globaal en heeft zijn doorwerking op provinciaal niveau. Het is daarom vaak moeilijk om exact te zeggen hoe rijksbeleid doorwerkt voor Peel en Maas. De eerste paragrafen van dit hoofdstuk zijn daarom wat globaler wat betreft inhoud. De doorwerking van provinciaal en gemeentelijk beleid is vaak duidelijker zichtbaar in dit bestemmingsplan, omdat het beleid op deze niveaus concreter is dan op Rijksniveau.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan. In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Conclusie

Het betreffende plangebied ligt niet in een omgeving waarin opgaven van nationaal belang spelen. De geformuleerde nationale belangen hebben verder geen invloed op onderhavig planvoornemen.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening en ladder duurzame ontwikkeling

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.

De ladder bestaat uit drie treden:

  • 1. Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien. Het kan zowel om een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte gaan.
  • 2. Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformaties van bestaande locaties;
  • 3. Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Uit de gemeentelijke structuurvisie en woonvisie blijkt dat voor de groei in inwoners en huishoudens in de gemeente Peel en Maas tot aan 2030 realisatie van woningbouw nodig is. Voor de kern Koningslust is bepaald dat in de eigen behoefte wordt voorzien, wat resulteert in bouwopgave van 45 woningen. Koningslust Oost is aangewezen als locatie om in een deel van deze opgave te voorzien. In de paragrafen 3.4.2 en 3.4.3 staat dit nader verwoord. Kanttekening hierbij is dat de aantallen woningen over de jaren en in de diverse beleidsdocumenten kunnen verschillen.

In 2015 wordt gewerkt aan een regionale structuurvisie, die naar verwachting in de tweede helft van 2015 zal worden vastgesteld. Naar aanleiding van deze structuurvisie zal ook de woonvisie worden aangepast. Op basis van de meest recente prognoses van CBS Statline en Etil (Progneff 2014) is er voor Koningslust een totale behoefte van 45 woningen in de periode 2014 tot en met 2030.

De woningbouw van Julianahof wordt (grotendeels) binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Met het plan vindt een duurzame afronding plaats van de woonbuurt en de kern Koningslust. Hiermee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Tevens wordt voorzien in een goede ontsluiting, die tevens ervoor zorgt dat de eenzijdig ontsloten bestaande woonbuurt aan de noordkant van Koningslust voorzien wordt van een extra auto-ontsluiting.

Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen voldaan wordt aan de woningbouwbehoefte voor de kern Koningslust. Tevens is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door een duurzame afronding van de woonbuurt Koningslust Oost en wordt voorzien in een duurzame oplossing voor de toekomst en is de locatie goed bereikbaar.

3.2.4 Nationaal waterplan

Het Nationaal Waterplan (V&W, 2009) heeft de status van een structuurvisie en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het plan vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Omdat ook voor de volgende generaties Nederland als veilig en welvarend waterland veiliggesteld moet worden, moet nu een antwoord worden gevonden op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie, economie en een duurzaam waterbeheer. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.

Conclusie

Voor het plangebied is afgewogen of deze voldoet aan bovengenoemd beleidskader. Voor een uitgebreide beschrijving wordt verwezen naar paragraaf 5.2.8.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij onze basisfilosofie en ook bij aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.

In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

 

De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:

  • Kwaliteit staat centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • En uitnodigen staat centraal. Dat gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Er zullen per regio visies gemaakt worden waarin gezamenlijke ambities, principes en werkwijze zijn uitgewerkt resulterend in concrete uitvoeringsafspraken. Voor sommige thema's gaat het ook om gezamenlijke programmering. Die vormen de basis voor bestuursovereenkomsten tussen regiogemeenten en Provincie. De Provincie borgt de uitvoering van die afspraken met voorzorgbepalingen in de Omgevingsverordening.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen verdeeld over het bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0004.png"

Zonering POL 2014

Het plangebied is gelegen binnen meerdere zones. Een deel van het plangebied ligt binnen het bestaand bebouwd gebied in de zone 'overig bebouwd gebied'. Het gaat in deze zone om gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter en deels met een dorps karakter. De accenten liggen hier op transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans van voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water, en kwaliteit van de leefomgeving.

Tevens ligt een deel van het plangebied in het landelijk gebied in de zones 'bronsgroene landschapszone' en 'buitengebied'. Dit zijn beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap ('bronsgroene landschapszone'). Het accent ligt hier op de kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie, en recreatief medegebruik.

Daarnaast omvat het alle andere gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter (zone 'buitengebied'), waar het accent betrekking heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties in de landbouw, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Met het woningbouwplan Julianahof komt het accent te liggen op een stedelijke ontwikkeling. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past binnen het bestaand bebouwd gebied, zoals dat is aangewezen in het POL. Daarentegen past een stedelijke ontwikkeling in beginsel niet bij de uitgangspunten en accenten van de 'bronsgroene landschapszone' en het 'buitengebied'. Het POL2014 sluit een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied op voorhand niet uit, maar hieruit vloeit wel voort dat bij het mogelijk maken van een stedelijke ontwikkeling in het landelijk gebied een motiveringsplicht ontstaat op welke wijze rekening wordt gehouden met en eventueel compensatie plaatsvindt van de kernkwaliteiten van het landelijk gebied. In de omgevingsverordening Limburg is dit nader bepaald. Voor een verdere uitwerking wordt dan ook verwezen naar paragraaf 3.3.2.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. Nu, in 2014, wordt de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedeling is in paragraaf 3.2.3 opgenomen.

In paragraaf 3.3.1 is reeds aangegeven dat het plangebied deels ligt in de zone 'bronsgroene landschapszone'. Artikel 2.7.2 van de omgevingsverordening stelt dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit “Groene karakter”) wordt de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, gevolgd. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

Met onderhavige woningbouwplan in Koningslust Oost wordt voorzien in een betere relatie met het buitengebied. Uitgangspunt is een voelbare relatie met het landschap (door fysieke relaties te leggen met omringende landschap in de vorm van zichtrelaties en paden, maar ook door het terug laten komen van elementen van het landschap in het dorp). Het plan sluit daarmee aan en past binnen de kernkwaliteiten van de de bronsgroene landschapszone en het buitengebied.

Voor het bouwen buiten het bestaand bebouwd gebied wordt met onderhavig planvoornemen, analoog aan het Limburgs en gemeentelijk Kwaliteitsmenu, voorzien in een landschappelijke inpassing van het woningbouwplan. Deze landschappelijke inpassing is nader uitgewerkt in paragraaf 4.2.3.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het planvoornemen past binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014 en in voldoende mate de aanwezige kernkwaliteiten beschermt en door deze in het plan te betrekken ook versterkt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomst in beeld; perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is de gezamenlijke perspectievennota „Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas" opgesteld. In deze nota profileert Peel en Maas zich als een bepalende economische speler is die profiteert van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van Peel en Maas en tevens de strategische kaders (zie tabel 1) voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:

  • een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
  • een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
  • een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
  • een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers,
  • verenigingen en bedrijven stimuleert;
  • een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0005.png"

Tabel strategische kaders voor beleid

De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het Herindelingsontwerp en het Plan van Aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:

  • combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van "Cradle to Cradle" voor een hoogwaardige ontwikkeling;
  • ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zovel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.

Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0006.png"

Tabel Kader ruimtelijk beleid

3.4.2 Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen

In de structuurvisie kernen en bedrijventerreinen legt gemeente de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vast. De structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4. De gemeenteraad heeft de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen op 31 maart 2015 vastgesteld.

In deze structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling gegeven van de identiteit en regionale profilering. Uit de identiteitsdiscussie en de regionale profilering zijn een viertal ruimtelijke hoofdkeuzes geformuleerd, die als rode draad door deze structuurvisie lopen:

  • 1. kleinschalige en diverse woonmilieus;
  • 2. herkenbare dorpen met "eigen" voorzieningen;
  • 3. goede bereikbaarheid; en
  • 4. innovatie en gebondenheid.

Deze hoofdkeuzes zijn verder thematisch uitgewerkt. Voor woningbouw richten de beleidsuitgangspunten zich op het volgende:

  • Woningbouw vindt primair plaats in de kernen;
  • Elke kern mag minimaal bouwen voor de eigen behoefte. Daarnaast is er ruimte voor maatwerk, zeker bij initiatieven uit de kernen zelf. In leef- en centrumdorpen is (beperkte) extra groei mogelijk;
  • Stimuleren van levensloopbestendig en duurzaam bouwen;
  • Belangrijkste doelgroepen zijn starters en ouderen.

De bevolking in de regio is aan het dalen en volgens de prognoses zal zich dat de komende 20 jaar doorzetten. Daarnaast zal de bevolking vergrijzen en neemt het aantal jongeren verder af. Bij de invulling van het woningbouwprogramma wordt, conform de woonvisie plus, ingezet op woningen voor de doelgroepen starters en (terugkerende) jongeren en jonge gezinnen (betaalbare woningen) en senioren (levensloopbestendige woningen met vormen van zorg en welzijn).

Tot 2020 ligt er in Peel en Maas nog een behoorlijke woningbouwopgave om de autonome huishoudensgroei op te vangen. In de periode 2020-2030 vlakt de vraag af en vanaf 2030 is er sprake van een afname. De woningbouwbehoefte volgt deze trend. De komende acht jaar is er jaarlijks behoefte aan 100 woningen, zonder rekening te houden met een extra ambitie op het vlak van Ruimte voor Ruimte, huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten en vermaatschappelijking van de zorg (scheiden wonen en zorg).

Voor de kern Koningslust resulteert dit in een extra woningbehoefte van 24 woningen over de periode 2013-2020 (bron: woningbouwprogrammering Peel en Maas 2013). Koningslust is aangemerkt als woondorp, waar in principe gebouwd kan worden voor de eigen behoefte. Met woningbouw kan zowel het ‘hart’ van Koningslust als de relatie met Savelberg versterkt worden (Koningsstraat). Er zijn daarom meerdere locatiesaangewezen voor woningen. Uitbreidingen dienen organisch en kleinschalig te zijn, geschikt voor meerdere doelgroepen. Dit geldt onder meer voor onderhavig plangebied, namelijk het afbouwen van de buurt Koningslust Oost (Adriaansweg/Veldleeuwerik).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0007.png"

Uitsnede structuurvisie kern Koningslust

3.4.3 Woonvisie Plus 2011-2015

De gemeente Peel en Maas realiseert zich dat woonbeleid niet meer uitsluitend betrekking heeft op het huisvesten van mensen en het bouwen van (grote) aantallen woningen. Het bieden van kwaliteit is van belang, zowel voor woningen als het leven in algemene zin. De samenstelling van de bevolking verandert en daar moet creatief en met kwaliteit op worden ingespeeld.

In de gemeentelijke ‘Woonvisie Plus 2011 – 2015, die op 25 november 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad, wordt een maatwerkbenadering voor de afzonderlijke kernen gehanteerd. Daarbij staat voorop dat de eigen aanwas zich in de eigen kern moet kunnen huisvesten. De gemeente staat garant dat hiervoor voldoende plancapaciteit voorhanden is. De kleinere kernen zoals Koningslust zullen in de uiteindelijke invulling van die plannen voor nieuw- en verbouw een nadrukkelijkere rol gaan vervullen, zij weten immers het beste waaraan in hun kern behoefte is. Wonen in dialoog met het dorp dus. Voor de grotere kernen wil de gemeente waar nodig iets meer kunnen sturen op het woningprogramma, zodat in volkshuisvestelijke zin ook de juiste woningen worden ge- of verbouwd.

Koningslust is in de woonvisie aangemerkt als een woondorp, hetgeen inhoudt dat er uitsluitend woningen worden gebouwd voor de eigen woningbehoefte. De actuele plancapaciteit van 51 woningen in de kern Koningslust is ruim, gerelateerd aan de eigen woningbehoefte van 30 woningen.

In 2015 wordt gewerkt aan een nieuwe regionale woonvisie in de vorm van een structuurvisie. Deze structuurvisie wordt naar verwachting in de tweede helft van 2015 vastgesteld door de betrokken gemeenteraden. Op basis van de meest recente cijfers van CBS Statline en Etil (Progneff 2014) is er voor Koningslust een totale behoefte van 45 woningen in de periode 2014 tot en met 2030. De geplande woningen in Julianahof passen ook binnen deze actuele behoeftebepaling.

3.4.4 Structuurvisie Buitengebied

De structuurvisie voor het buitengebied is voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan vastgesteld. In de structuurvisie wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. Daarnaast vormt de structuurvisie een instrument om kostenverhaal mogelijk te maken en vormt het de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

Het kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas bevat het instrumentarium om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Het kwaliteitsmenu is van toepassing op ontwikkelingen buiten de, rond de kernen getrokken, contour die middels bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt.

Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in Basiskwaliteit (geldt altijd bij ontwikkelingen), daar bovenop Basiskwaliteit Plus (bij specifieke grote ontwikkelingen) en daar boven op Aanvullende Kwaliteitsverbeteringen (bij nog grotere of meer van het bestemmingsplan afwijkende ontwikkelingen).

De basiskwaliteit en de basiskwaliteit plus dient áltijd te bestaan uit fysieke maatregelen op de locatie waar de ontwikkeling plaats vindt. Voor het bouwen buiten het bestaand bebouwd gebied wordt met onderhavig planvoornemen, analoog aan het Limburgs en gemeentelijk Kwaliteitsmenu, voorzien in een landschappelijke inpassing van het woningbouwplan.

Met het voorgenomen woningbouwplan wordt gedeeltelijk buiten het bestaand bebouwd gebied (voorheen rode contour) gebouwd. De planontwikkeling is daarmee aan te merken als een 'uitleggebied'. Om deze reden zijn kwaliteitsverbeterende maatregelen vereist. In onderhavig plan is rekenen gehouden met de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op het landschapsinpassingsplan.

3.4.5 Archeologiebeleid Peel en Maas

In het archeologiebeleid, dat in juni 2011 is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

 

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.2.9 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.6 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Het nieuwe beleid biedt meteen de kans om de gemeentelijke kernwaarden en speerpunten hierin te integreren. Diversiteit en zelfsturing komen duidelijk naar voren in het nieuwe beleid terwijl ‘deregulering’ en ‘klantgerichtheid’ uitgangspunten vormden. Het nieuwe welstandsbeleid gaat uit van een welstandsvrije gemeente, met uitzondering van beeldbepalende dorpsgezichten. Deze zijn niet perse historisch, want ook nieuwbouwgebieden zijn uitgezonderd; hier gelden beeldkwaliteitplannen.

 

Een beeldbepalend dorpsgezicht is een gebied of lint in het centrum van de kern. Beeldbepalende dorpsgezichten zijn zodanig belangrijk voor de identiteit en het beeld van een kern en inwoners, dat deze beschermd blijven. Nieuwe bouwplannen zijn wel mogelijk, maar deze moeten worden voorgelegd aan de ‘adviescommissie ruimtelijke kwaliteit’. Hetzelfde geldt voor gebieden waar de gemeenteraad een beeldkwaliteitplan heeft vastgesteld. Dit zijn meestal nieuwbouwprojecten (herontwikkelingsgebieden en/of uitbreidingsgebieden) waarbij een bepaalde sfeer wordt nagestreefd.

Beeldkwaliteit

Koningslust kent een grote diversiteit in bebouwing. De bebouwingstructuur is veelal organisch gegroeid, met wisselende architectuur en woningtype. Rooilijnen verspringen, kappen verschillen van vorm en richting. Deze diversiteit en het niet-ontworpen gevoel binnen een groene en dorpse buitenruimte met een voelbare relatie met het omliggende landschap hoort bij Koningslust. Dit geeft aanleiding om in Julianahof geen beeldkwaliteitseisen op te leggen. Het raamwerk van straten geeft ruimte (in tijd en in architectuur) om hierbinnen verschillende woonwensen ter realiseren. Wel zijn in de bouwregels enkele simpele regels over bouwhoogtes en totale frontbreedte opgelegd om te bebouwing aan te laten sluiten bij Koningslust. Voor Julianahof wordt dan ook geen beeldkwaliteitplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstelling en uitgangspunten

Een bestemmingsplan bevat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond en geeft met het oog op die bestemming regels. Die regels betreffen in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daar bevindende bouwwerken betreffen. Gebruik moet in deze betekenis ruim worden opgevat: het gaat zowel om de mogelijkheden om er te bouwen, werken en werkzaamheden te verrichten als om de mogelijkheid om de grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten (feitelijk) te gebruiken.

De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Een bestemming geeft dus de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in de Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.

4.2 Planbeschrijving

4.2.1 Stedenbouwkundige opzet

De belangrijkste doelstelling voor onderhavig planvoornemen is het maken van een bij Koningslust passende woningbouwontwikkeling. In dit kader is een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarin deze doelstelling is uitgewerkt. Om dit te bewerkstelligen is niet een functioneel programma van woningbouw als uitgangspunt genomen, maar zijn de typische kenmerken van Koningslust en van het plangebied in kaart gebracht en als vertrekpunt genomen voor het ontwerp. Er is hierbij goed gekeken naar de ontstaansgeschiedenis van Koningslust, haar landschappelijke ondergrond en haar huidige ruimtelijke verschijningsvorm en identiteit.

Dit heeft geresulteerd in de volgende principes:

  • 1. Een voelbare relatie met het landschap (door fysieke relaties te leggen met omringende landschap in de vorm van zichtrelaties en paden, maar ook door het terug laten komen van elementen van het landschap in het dorp).
  • 2. Voldoende ruimte en lucht (door te bouwen in een lage bebouwingsdichtheid met kleine bebouwingseenheden, en tussen de bebouwing voldoende groene plekken te creëren.)
  • 3. Een aangekleed groen beeld (zorg voor groen op de kavel en in de openbare ruimte door voor en zijtuinen te creeren en op de overgang van kavel naar openbare ruimte een groene erfafscheiding te kiezen. In de openbare ruimte op gezette plekken een groentje met een goede grote boom).
  • 4. Geen stadse fratsen in de openbare ruimte (geen streng gescheiden verkeersstromen door trottoirbanden, afgebakende parkeervakken, formele groenelementen, harde erfafscheidingen, expliciet kleurgebruik maar een dorpse uitstraling.)
  • 5. Een argeloos en niet-ontworpen gevoel (diversiteit in bebouwing, bebouwing die niet in een keer neergezet is, met wisselende architectuur en woningtype en versprongen rooilijn alsof het organisch gegroeid is).
  • 6. Een bescheiden dorpseigen bouwstijl (onderdeel van het geheel, ipv individuele aandacht, gericht naar de straat, eigentijds vertaling van oude bouwtypologieën, aansluitend bij de dorpse architectuur.

Als basis is een sterk robuust landschappelijk raamwerk ontworpen, gestoeld op de typische kenmerken van Koningslust. De essentie ligt in het bewaren van het zicht op het landschap en het terug laten komen van elementen uit het landschap in het dorp. Op strategische locaties wordt gezorgd voor groene plekken en de straten krijgen een dorpskarakter. Door middel van wandelverbindingen wordt het gebied extra met de omgeving verbonden. Het middengebied krijgt een extensief karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0008.png"

Landschappelijk raamwerk

Op basis van de doelstelling en uitgangspunten voor de woningbouwontwikkeling zijn in het stedenbouwkundig plan verschillende randvoorwaarden benoemd.

  • De woning is grondgebonden.
  • De woning heeft bij Koningslust passende afmetingen:
    maximaal 11 meter hoog en heeft een maximale goothoogte van 7 meter;
    maximale frontbreedte van aaneengesloten woningen is 24 meter.
  • Elke woning heeft een voortuin (minimaal 3 meter).
  • Parkeren in de voortuin is niet toegestaan.
  • Elke vrijstaande of hoekwoning heeft minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein.
  • De volumeopbouw, materialisering, architectuurstijl is vrij.

Gezamenlijk met het landschappelijke raamwerk heeft dit geleid tot onderstaand stedenbouwkundig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0009.png"

Stedenbouwkundig plan

4.2.2 Infrastructuur en openbare ruimte

De woningbouw wordt gerealiseerd aan een nieuw aan te leggen woonstraat. Deze woonstraat vormt tevens een nieuwe verbinding tussen de Poorterweg en de Veldleeuwerik

De woonstraat krijgt een dorps profiel. Hierin is voldoende groen aanwezig, voldoende parkeerplaatsen, en voldoende ruimte voor alle weggebruikers. De materialisatie en detailering sluit aan bij het dorp: geen gescheiden verkeerstromen met banden maar gelijkvloers en informeel; geen haaks parkeren maar aan een zijde langsparkeren op een strook zonder aanduiding van parkeervakken; natuurlijke duurzame materialen (klinkers); en groen in de vorm van een haag en een berm aan de zijde van het groene middengebied.

Er zijn twee varianten ontworpen:

  • 1. parkeren aan de zijde van de woningen en ruim groen aan de buitenzijde;
  • 2. parkeren aan de buitenzijde met groen en een loopstrook aan de woningzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0010.png"

Parkeren in de openbare ruimte

4.2.3 Kwaliteitsverbetering en landschappelijke inpassing

Met het woningbouwplan wordt gedeeltelijk buiten de stedelijke bebouwingscontour gebouwd. Het gedeelte van het plangebied dat buiten deze contour ligt is ca. 1,2 ha (12.496 m2). De ontwikkeling is aan te merken als een 'uitleggebied'. Het gemeentelijke kwaliteitskader is formeel niet van toepassing op uitleggebieden. Omdat een deel van het plangebied buiten rode contour ligt moet er wel een landschappelijke verbetering worden toegepast. Hiervoor is een bedrag gereserveerd van € 5,--/m2 (analoog aan Limburgs KwaliteitsMenu). Ondanks dat het gemeentelijk kwaliteitskader formeel niet van toepassing is wordt hier qua inhoudelijke invulling wel aansluiting bij gezocht.

Van de oppervlakte die buiten de contour ligt (12.496 m2) krijgt 5.696 m2 een 'stedelijke' bestemming (te weten een woon- en verkeer/verblijfsbestemming). Dat is exclusief. ± 325 m2 van het stukje groen achter De Koningstraat als volkstuin/moestuin of weitje); Dit gaat van het 'buitengebied' naar het dorp. De rest van het deel dat buiten de contour ligt krijgt een agrarische bestemming (6.800 m2).

Voor de 'stedelijke bestemming' (5.696 m2) moet een kwaliteitsverbetering plaatsvinden à € 5,--/m2. Dit komt uit op een kwaliteitsbijdrage van €28.480,--. Om de waarde van de te leveren kwaliteit te bepalen gaat het gemeentelijk kwaliteitskader uit van een richtbedrag van € 6,-- per m2 oppervlakte 'landschap'.

De inhoud van de landschappelijke inpassing is verder uitgewerkt en berekend aan de hand van deze kentgetallen. De landschappelijke elementen in het stedebouwkundig plan die een bijdrage leveren zijn:

  • Landschappelijke zone achter bestaande starterswoningen met houtsingel en wandelpad:    1.720 m2
  • Boomgaard/bosje in noordoosthoek:   1.000 m2
  • Extensieve waterbergingszone aan zuidzijde groene middengebied:    1.000 m2
  • Bomen en wandelpad op terrein Dorssers (85x6 m):     510 m2
  • Wandelpad op terrein Keysers (100x5m): 500 m2

De totale oppervlakte beslaat daarmee circa 4.750 m2. Bij een richtprijs van € 6,-- per m2 komt de kwaliteitsverbetering uit op €28.500,--. Geconcludeerd wordt dat hiermee aan de benodigde kwaliteitsbijdrage wordt voldaan.

De landschappelijke verbetering is vormgegeven in een landschapsplan. De doelstelling is om de ligging en vorm van dit plangebied geleidelijk over te laten gaan naar het open agrarisch landschap. De inrichting moet kenmerkend zijn voor de kleinschaligheid van het landschap nabij deze kern. De maatregelen ten behoeve van het landschapsplan zijn onderverdeeld in onderdelen, die karakteristiek zijn voor deze omgeving, kleinschalig en divers. Door de kenmerkende inrichtingen hiervan ontstaat zo een betere beleving van het landschap zowel binnen als naar buiten voor deze nieuwe wijk. Deze landschappelijke inpassing bevat de gestelde compensatieverplichting en heeft tot doel de ingreep in het landschap zo goed mogelijk in te passen, of anders gezegd in te richten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0011.png"

De landschapsonderdelen binnen het plangebied

De volgende landschapsonderdelen zijn binnen het plangebied te onderscheiden:

  • A. Het weiland: een extensief weiland, waar het gras op het einde van het jaar gemaaid en gehooid kan worden. Het weiland bevat tevens verlagingen aan de zuidzijde, die dienen als waterinfiltratie van overtollige regenwater, dat vanuit de wijk afgekoppeld is en geleid wordt naar deze laagten.
  • B. De akker: een akker, die verpacht wordt aan een agrariër, die zijn teelt beperkt tot lage teelt, zoals graan, bieten, aardappelen, bloembollen zonder stellingen met of zonder plastic, in ieder geval zo, dat het vergezicht vanuit de woonwijk richting buitengebied gewaarborgd is.
  • C. De singel: een groen lint met een laanstructuur, die in de wijk begint met een strakke laan van Lindes en enkele solitaire inheemse struiken langs het kronkelend wandelpad bestaande uit halfverharding en gaat langzamerhand overin een dichtere structuur van diverse streekeigen bomen, zoals eik, es en els met een onderbegroeiing van inheemse struiken met een breedte van 5 meter.
  • D. Het bos: bestaande uit beuken met aan de randen als zoom een strook van niet te dicht op elkaar geplante inheemse struiken.
  • E. De boomgaard: bestaande uit hoogstam en halfstam fruitbomen, peren, appels, pruimen en kersen van diverse soorten.
  • F. De sloot/afwatering: de ringsloot om de akker, het weiland en het bos heeft 2-zijdig een flauw glooiend profiel en kan door extensief alternerend maaibeheer een bijdrage leveren aan de biodiversiteit.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden/resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.

5.2 Diverse deelaspecten

5.2.1 Milieueffectrapportage

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van ‘woonwijken’ de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.

Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject vermeldt lijst D een (indicatieve) drempelwaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer, >2000 woningen of een brutovloeroppervlakte van 200.000 m2. Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van maximaal 30 woningen en de realisatie van een horecavoorziening.

Het planvoornemen blijft ver beneden de (indicatieve) drempel. Ook gezien de in deze toelichting beschreven sectorale aspecten wordt geconcludeerd dat geen sprake is van significante effecten, die een m.e.r.(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor een milieuffectrapportage is vereist.

5.2.2 Geluid

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd. Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, kan een hogere waarde aangevraagd worden. In de Wgh wordt beschreven wat de maximaal te verlenen hogere waarden zijn. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. Tenzij de weg binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van de Wet geluidhinder bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen.

Binnen de kern Koningslust geldt een maximum rijsnelheid van 30 km/uur. Op de wegen binnen het plangebied zal ook een maximum rijsnelheid van 30 km/uur gaan gelden. Op grond van de Wgh is een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting dan ook niet noodzakelijk.

Tevens is het plangebied gelegen achter bestaande bebouwing langs de wegen De Koningstraat en Poorterweg. Deze wegen kennen eveneens een snelheidslimiet van 30 km/uur. Door de afstand en de afschermende werking van de bebouwing is het vanuit een goede ruimtelijke ordening ook aannemelijk dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien (maximaal) 30 woningen worden opgericht. Daarnaast is sprake van 3 ontsluitingswegen bij het plangebied. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

5.2.4 Bodemkwaliteit

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die in het bestemmingsplan wordt opgenomen inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Door HMB B.V. is een historisch (bodem)onderzoek uitgevoerd voor het plangebied (Bijlage 1). De onderzoekslocatie betreft grotendeels een braakliggend terrein. Op het zuidwestelijke deel van de onderzoekslocatie zijn de woningen met bergingen van Veldleeuwerik 1 t/m 11 aanwezig die in 2005 zijn gebouwd. Op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie zijn twee horecapanden aanwezig (Poorterweg 10 en Poorterweg 8a), waarvan inmiddels het horecapand Poorterweg 10 is gesloopt.

Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de onderzoekslocatie, met uitzondering van de verontreiniging met PAK op het terrein aan de Poorterweg 10, als onverdacht wordt beschouwd ten aanzien van bodemverontreiniging.

Voor het terrein Poorterweg 10 is de verontreiniging met PAK door middel van een in 2013 uitgevoerd aanvullend en nader bodemonderzoek goed in beeld gebracht. Aangezien het geen ernstige verontreiniging betreft, is gesteld dat er geen saneringsurgentie is vanwege de afwezigheid van actuele humane, ecologische en verspreidingsrisico's. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. De verontreiniging met PAK vormt geen directe belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Conclusie

De bodemkwaliteit binnen het plangebied vormt geen directe belemmering voor het planvoornemen woningbouw te realiseren. Wel wordt aanbevolen feitelijk onderzoek te doen naar een eventuele asbestverontreiniging in het puinhoudende funderingsmateriaal en/of de milieuhygiënische kwaliteit van het puinhoudende funderingsmateriaal op het terrein aan de Poorterweg 8a en 10.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende bedrijven gelegen die van invloed kunnen zijn op de te realiseren woningen. Het dichtstbijzijnde bedrijf buiten het plangebied ligt op ruim 90 meter van de dichtst bij gelegen nieuwe woonkavel. Het betreft een maatschappelijke bestemming, waar op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" uitsluitend een klooster is toegestaan. Voor kerkgebouwen en dergelijke geldt een indicatieve richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Binnen het plangebied ligt een horecabedrijf in de vorm van een snackbar. Een dergelijke horecavoorziening valt in milieucategorie 1 en hiervoor geldt een (indicatieve) richtafstand van 10 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

5.2.6 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoor-wegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt door middel van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).


In het kader van het plan is het aspect externe veiligheid bekeken. Op basis van de risicokaart Limburg is inzicht verkregen in mogelijke risicobronnen in of in de omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0012.png"

Uitsnede risicokaart Limburg

Inrichtingen

Uit de risicokaart volgt dat er in en in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen.

Transportassen vervoer gevaarlijke stoffen

In en nabij het plangebied zijn geen spoorwegen of waterwegen aanwezig. Wel is sprake van transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Transport vindt plaats over de rijksweg A67 (ruim 2 kilometer ten noorden van het plangebied) en de provinciale wegen N277 en N560 (respectievelijk 500 meter ten oosten en 1.550 meter ten westen van het plangebied).

Gezien deze afstanden kan worden gesteld dat het besluitgebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) dan wel het invloedsgebied van deze wegen, aangezien de afstand meer dan 200 meter bedraagt. In de ‘Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen’ wordt aangegeven dat binnen 200 meter van een weg het groepsrisico betrokken moet worden. Gezien de grote afstanden tot de A67, N277 en N560 behoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.

Transport via buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Op 1.050 meter ten oosten van het plangebied ligt een leidingstrook met 3 aardgasleidingen. Gezien deze afstand ligt het plangebied ruim buiten de invloedssfeer van deze buisleidingen.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.2.7 Geur

Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Wgv). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijborende Regeling geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen. De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.


De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Woningen en andere gebouwen zijn niet geurgevoelig, als ze deel uitmaken van een veehouderij of een veehouderij die na een bepaalde datum is beëindigd. De norm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is door de Wgv vastgesteld op 3 OUe/m3 (odourunits per m3) en de norm voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is vastgesteld op 14 OUe/m3. Dit betekent dat iedere individuele veehouder 3 OUe/m3 geur mag emitteren op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 OUe/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Ten opzichte van een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij geldt niet de maximale geurbelasting, maar een vaste afstand van ten minste 100 meter binnen de bebouwde kom en ten minste 50 meter buiten de bebouwde kom. Dezelfde afstanden gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten indien dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Dat wil zeggen er dan geen geurbelasting worden bepaald. Voorwaarde is dat het betrekking moet hebben op een situatie na 19 maart 2000. Een aparte uitzondering is gemaakt voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitgemaakt hebben van een veehouderij. De gemeenteraad is bevoegd om deze objecten een lager beschermingsniveau toe te kennen. Hierdoor wordt voorkomen dat een bedrijfsbeëindiging een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van een in de omgeving gelegen veehouderij met zich brengt. In dit geval is geen gebiedsgerichte aanpak van toepassing.

Voorgrond en achtergrondbelasting

Conform de Rgv kan de geurbelasting van individuele veehouderijen berekend worden met het verspreidingsmodel “V-Stacks vergunning 2010”. Omdat met dit verspreidingsmodel echter geen geurcontouren berekend kunnen worden, wordt hiervoor het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010” gebruikt. Bij deze uitkomsten en geurcontouren gaat het dan om de voorgrondbelasting van een individuele veehouderij en deze kunnen getoetst worden aan de normen uit de Wgv. Bij ruimtelijke plannen moet in principe gemotiveerd worden dat er ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen, is naast de geurbelasting van een individuele veehouderij, ook de geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het ruimtelijke plan bepalend. Het gaat hier dan om de zogenaamde cumulatieve geurbelasting oftewel achtergrondbelasting. Deze kan berekend worden met het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010”. De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden weergegeven via een geurcontour. Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. In dat kader vormt paragraaf 3.4 van de handreiking bij de Wgv (welke gaat over de beoordeling van ruimtelijke plannen, aanvulling 23 mei 2007) en de bijlagen 6 en 7 bij de handreiking (met informatie over de te verwachten geurhinder, aanvulling 1 mei 2007) een hulpmiddel voor het beoordelen van ruimtelijke plannen. Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking is er door de overheid een tabel opgesteld, welke hierna wordt weergegeven en welke gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de uitkomsten van de verspreidingsmodel “V-stacks gebied” en de geurcontouren (waarin deze uitkomsten weergegeven worden) bezien worden welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het ruimtelijk plan, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat bij een ruimtelijk plan is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0013.png"

Milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting

Concluderend kunnen we derhalve het volgende stellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht. In geval van voorgrondbelasting geur vindt toetsing plaats aan de wettelijke norm van 3 OUe/m3 voor de bebouwde kom en aan de wettelijke norm van 14 OUe/m3 voor buiten de bebouwde kom. De norm voor de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “goed” (1,5 tot 3,8 OUe/m3), de norm voor buiten de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht” (10,0 tot 14,2 OUe/m3). Op grond hiervan wordt afgeleid, dat binnen de bebouwde kom een milieukwaliteit “goed” aanvaarbaar is en in geval van buiten de bebouwde kom een milieukwaliteit “tamelijk slecht” aanvaardbaar is. Als we deze wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat binnen de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 3,1 tot 7,4 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “goed”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en in geval van buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20 – 28,3 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De contouren die voortkomen uit de berekeningen, behorende bij de Wgv, vormen zowel een toetsingskader bij beoogde uitbreiding van een veehouderij, alsook bij ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid. Daarnaast geeft de Wgv de mogelijkheid om maatwerk te leveren, door de wettelijke normen of afstanden binnen een vastgelegde marge voor een bepaald (deel)gebied van de gemeente te wijzigen. De gemeente kan dit gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument voor (ruimtelijke en functionele) ontwikkelingen in het buitengebied gebruiken.

Relatie met het plangebied

Aan de Brentjes, ten noorden van het plangebied, is een intensieve veehouderij gevestigd. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 190 meter. De maximale voorgrondbelasting is 3 OUE/m3 op grond van de Wgv. Het plangebied valt buiten de (individuele) geurbelasting van 3 OUE/m3.

Ten aanzien van de achtergrondbelasting is door middel van het verspreidingsmodel V-stacks gebied (versie 2010.1) de achtergrondbelasting voor geur op de planlocatie berekend. Binnen een straal van circa 2 km rondom planlocatie zijn alle veehouderijen meegenomen in de berekening. Aan de hand van bijlage 6 en 7 bij de Handreiking geurhinder en veehouderij is vervolgens een beoordeling van de resultaten gemaakt. Binnen de bebouwde kom is 10 % geurgehinderden acceptabel (3,1 – 7,4 OU/M³).

Uit de berekening wordt geconcludeerd dat op alle onderzochte receptorpunten sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Een goed woon- en leefklimaat komt overeen met maximaal 10 % geurgehinderden en op basis van voorgaande motivatie is dat acceptabel voor het plangebied. Voor de berekening wordt verwezen naar Bijlage 2 Onderbouwing geur.


Conclusie

Geur vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen. Ook vormt onderhavig plan geen belemmering voor omliggende bedrijven.

5.2.8 Waterhuishouding

Ruimtelijke plannen moeten expliciet rekening houden met aanwezige watersystemen en waterketens in relatie tot aanwezige hydrologische waarden. Deze waarden zijn als zodanig vastgelegd in Europees beleid, rijksbeleid en provinciaal beleid. Het rijk heeft voor ruimtelijke plannen de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Hierin wordt verwoord hoe er in het plan met water en ruimte rekening wordt gehouden (m.n. veiligheid en wateroverlast), mede in relatie tot de waterhuishouding en het waterbeleid. Het plan ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Peel en Maasvallei. In het kader van het beleid van zowel de gemeente als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft
  • waterverontreiniging dient door bronmaatregelen voorkomen te worden
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan


Het beleid van de gemeente is om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.

Invloed van het planvoornemen
In het kader van het plan is het aspect waterhuishouding bekeken. In de huidige situatie is veelal sprake van braakliggend terrein. Het hemelwater kan hier vrij in de bodem infiltreren. Met het realiseren van woningbouw en bijbehorende infrastructuur in het plangebied is sprake van een toename van de oppervlakteverharding. Het ruimtegebruik voor wonen beslaat 8.060 m2, voor de infrastructuur 4.470 m2 en voor de horecavoorziening 250 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0014.png"

Schetsplan met functies binnen het plangebied

Door Brouwers Adviesbureau is een waterparagraaf opgesteld. In deze paragraaf zijn de aspecten die vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een rol spelen naar voren gebracht en is aangegeven hoe hier in onderliggend plan mee wordt omgegaan. Voor het volledige document wordt verwezen naar Bijlage 3. Hierna is een kortere weergave gegeven.

Grondwater

Voor deze ontwikkeling behoeft geen grondwater te worden aangeboord.

Afvalwater

Ten behoeve van de nieuwe woningen dient een rioolstelsel in het plangebied te worden aangelegd om het afvalwater van de woningen af te voeren. Het hemelwater zal niet op de riolering worden geloosd, maar conform de richtlijnen worden afgekoppeld. Dit betekent dat het huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op een nieuw te leggen rioolstelsel. Dit nieuwe stelsel zal worden aangesloten op het bestaande gemengde rioolstelsel van Koningslust.

Hemelwater

Conform de uitgangspunten van het waterschap zal al het hemelwater dat op de nieuwe bebouwing en oppervlakteverhardingen valt worden afgekoppeld van het rioolstelsel.

Zoals uit het schetsontwerp blijkt, zijn langs de te realiseren wegen greppels voorzien. Deze greppels kunnen worden gebruikt om het regenwater in te verzamelen en via de bestaande waterlossingen ‘Koningslust’ en ‘Rugven’ vertraagd af te voeren naar de ‘Everlose beek’. Daartoe dienen alle waterpartijen wel op elkaar te worden aangesloten.

De ‘Koningslust’ bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied. Deze beek is via de ‘Rugven’ reeds aangesloten op de ’Everlose beek’. Het waterschap Peel en Maasvallei heeft aangegeven dat het huidige bekenstelsel gebruikt kan worden om het regenwater van het plan vertraagd af te voeren. De berging van het regenwater zal plaatsvinden in de binnen het bestemmingsplan te realiseren waterpartijen.

Infiltratieonderzoek

Door HMB B.V. is een infiltratieonderzoek (Bijlage 4) uitgevoerd om te onderzoeken of de gronden geschikt zijn voor de aanleg van één of meerdere infiltratievoorzieningen. Daarbij is inzicht verkregen in de doorlatendheid van de bodem, de bodemopbouw, de bodemsamenstelling, de grondwaterstand en de grondwaterfluctuatie.

Uit het onderzoek is gebleken dat de bodem ter plaatse tot 4,0 meter onder maaiveld hoofdzakelijk bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. Plaatselijk is ook een matig zandige kleilaag aangetroffen. De gemiddeld hoogste grondwaterstand bevind zich naar verwachting op 28,9 meter onder maaiveld.

Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bodem in het noordoostelijke deel van het plangebied als slechts doorlatend en in het zuidwestelijke deel van het plangebied als (zeer) goed doorlatend is aan te merken. Mede gelet op de (gemiddeld hoogste) grondwaterstand is infiltratie van (hemel)water in het noordoostelijke deel van het plangebied niet mogelijk en in het zuidwestelijk deel van het plangebied (heel) goed mogelijk. Een infiltratievoorziening in het zuidwestelijk deel van het plangebied zal soms water bevatten en af en toe overlopen.

Waterberging

Om de toename aan verharding te compenseren wordt het extensief middengebied (agrarische bestemming) mede gebruikt voor de realisatie van een waterberging. Het totale oppervlak waarover berging van regenwater moet plaatsvinden, is berekend op 12.100 m².

Uitgaande van een bui met een herhalingstijd van T=10 jaar (50 mm) en het afwaterende oppervlak inclusief de waterpartijen, dan komen we tot een benodigde berging van 12.100 x 50 mm = 605 m³.

Het watervoerend oppervlak van de greppels en de waterpartij (inclusief het extra benodigde oppervlak van 800 m²), bedraagt ca. 1.600 m². De waterstand zal bij deze neerslagreeks stijgen met 605 / 1.600 = 0,38 meter. Dit betekent dat de regenreeks met een herhalingstijd van T=10 jaar geheel in het systeem geborgen kan worden.

Wordt de leeglooptijd van de voorziening bekeken met een leegloopcapaciteit van 5 l/s, dan bedraagt deze ongeveer anderhalve dag. Binnen 24 uur is echter wel weer voldoende capaciteit beschikbaar om een volgende regenbui met een herhalingstijd van T=10 jaar op te vangen.

Bij een doorkijk naar een regenreeks met een herhalingstijd van T=100 jaar, zal deze bui eveneens geborgen kunnen worden in de waterpartijen. De benodigde berging bedraagt dan 12.100 x 84 mm = 1.016 m³. In dit geval zal de waterstand met ongeveer 0,65 meter stijgen. De waakhoogte zal dan afnemen tot 0,25 meter. De leeglooptijd bedraagt nu ruim 2 dagen. Omdat hier sprake is van een calamiteit, is deze situatie toelaatbaar. Binnen 24 uur is er weer voldoende berging beschikbaar om een regenreeks met een herhalingstijd van T=10 jaar te bergen.

Overleg waterbeheerder 

Het waterschap Peel en Maasvallei heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen (waarbij het verhard oppervlak met niet meer dan 2000 m² toeneemt) en die niet zijn gelegen in een aandachtsgebied niet meer naar het watertoetsloket gestuurd hoeven te worden. Het is wel zo dat de uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer behouden blijven. Het plangebied is niet gelegen in een aandachtsgebied, wel is sprake van de aanleg van nieuwe verharding groter dan 2.000 m2. Het plan is dan ook voorgelegd aan het waterschap Peel- en Maasvallei. Op 5 mei 2015 heeft het waterschap per e-mail laten weten akkoord te zijn met de waterparagraaf.

5.2.9 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het projectgebied en directe omgeving zijn geen bestaande archeologische monumenten, rijksmonumenten of gebouwen die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Geconcludeerd wordt dat met het planvoornemen geen cultuurhistorische waarden in het geding zijn.

Archeologie

Op basis van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) is sinds september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht. De gemeente heeft de wettelijke taak gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.

In het kader van het plan is het aspect archeologie bekeken. Op grond van de beleidskaart archeologie van de gemeente Peel en Maas zijn binnen het plangebied gronden aanwezig met een lage en middelhoge verwachtingswaarde archeologie. Voor een middelhoge verwachting geldt dat onderzoek nodig is bij een bebouwingsoppervlak groter dan 2.500 m2.

Door ArcheoPro is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op het terrein. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 5. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor wat betreft de aanwezigheid van archeologische resten daterend uit het mesolithicum. Voor agrarische nederzettingen uit de periode van het neolithicum tot en met de nieuwe tijd geldt een lage verwachting. Binnen het plangebied kunnen wel uit alle perioden resten van oude wegen voorkomen.

Om de actuele bodemopbouw in beeld te brengen is op verzoek van de gemeente Peel en Maas een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is vastgesteld dat binnen het plangebied sprake is van een vaaggrond (AC-profiel) met een 30 tot 40 cm dikke bouwvoor op dekzand. De tot in de bouwvoor aangetroffen gleyverschijnselen (ijzeroxidatievlekken) tonen aan de plangebied altijd vrij nat is geweest en daardoor ook weinig geschikt is geweest voor bewoning. Eventuele ondiepe resten van mesolithische jagers-verzamelaars kampementen en ondiep gefundeerde (veld)wegen zullen door de agrarische bodembewerking in de 19e en 20e eeuw en de meer recente graafwerkzaamheden en terreinegalisaties binnen het zuidelijke deel van het plangebied sterk zijn aangetast doordat ze volledig of grotendeels in de moderne bouwvoor zijn opgenomen.

Op basis van de resultaten van het onderzoek kan de archeologische verwachting voor het plangebied met betrekking tot behoudenswaardige archeologische resten uit alle perioden worden bijgesteld naar laag. Er is derhalve geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren.

Door de gemeente is ten aanzien van het onderzoek en de conclusies aangegeven dat het uitgevoerde bureau- en booronderzoek voldoende heeft aangetoond dat binnen het plangebied géén behoudenswaardige archeologische resten meer te verwachten zijn. Hiermee kan het plangebied voor wat betreft het aspect archeologie worden vrijgegeven. Conform de conclusie van ArcheoPro wordt nader archeologisch onderzoek bij de inrichtingsplannen dus niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.2.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Met de herontwikkeling van de gronden voor de woningbouw in het plangebied wordt ook een nieuwe woonstraat aangelegd. Deze woonstraat wordt ontsloten op de Poorterweg en sluit tevens aan op de Veldleeuwerik. Een deel van de nieuwe woonstraat vormt een doodlopende weg (achter de bebouwing langs De Koningstraat), die vervolgens over gaat in een wandelpad tussen de woonstraat en De Koningstraat.

De nieuwe woonstraat zal net als de rest van de kern een maximum snelheidslimiet van 30 km/uur krijgen. Met het toevoegen van 30 woningen in het plangebied neemt ook de verkeersgeneratie toe. Voor gezinswoningen kan worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van 7 verkeersbewegingen per dag. Voor 30 woningen betekent dit een verkeersgeneratie van (30x7=) 210 verkeersbewegingen per dag. De capaciteit van de Poorterweg en omliggende wegen is ruim voldoende om deze verkeersbewegingen te kunnen verwerken.

Parkeren

Bij de vrijstaande en hoekwoningen wordt minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast is er in de openbare ruimte plek voor 50 parkeerplaatsen. Dit is ruim voldoende bij een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen per woning. Deze norm geldt ook bij een eventueel gefaseerde uitvoering van het plan. Ook is (beperkt) additioneel parkeren ten behoeve van de horecavoorziening (friettent) voorzien.

5.2.11 Natuur, landschap en ecologie

Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195), welke de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Het dichtstbijzijnde gebied betreft de Deurnsche Peel & Mariapeel. Dit gebied ligt op circa 5,9 kilometer van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van onderhavige ruimtelijke ontwikkeling en de grote afstand tot voornoemd Natura 2000-gebied is het aannemelijk dat het planvoornemen niet leidt tot significante negatieve effecten op de Natura 2000.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Door IVN, de vereniging voor natuur- en milieueducatie, afdeling Helden, is een inventarisatie naar aanwezige flora en fauna gedaan in het gebied van het uitbreidingsplan Koningslust Oost. De volledige inventarisatie is opgenomen in Bijlage 6.

Voor wat betreft de flora is in het gebied geen bijzondere vegetatie aangetroffen. De vegetatie bestaat veelal uit akker-onkruiden. Wel verdient het aanbeveling de aangetroffen fazantenbes te verplaatsen naar een zonnige plaat aan de buitenrand van het plangebied.

Qua fauna zijn eveneens geen bijzonderheden aangetroffen. Het te slopen pand (Poorterweg 10) gaf geen verse sporen van steenuilen. Het is wel aannemelijk dat er zich in de directe omgeving slaapplaatsen van vleermuizen bevinden, aangezien in het gebied veel activiteit van vleermuizen is die daar foerageren. IVN heeft niet kunnen constateren of het pand daadwerkelijk een verblijfplek is. Daardoor is het van belang om bij de sloop van de bebouwing rekening te houden met het leefgedrag van de vleermuizen en niet te slopen in de periode van 1 november tot 15 maart (winterslaapperiode) en van 1 mei tot 1 september (kraamperiode). Bij de sloop moet de bebouwing vleermuisonvriendelijk gemaakt worden, wat inhoudt dat eerst dakpannen en muurplaten verwijderd worden en er enkele dagen vervolgens niet gesloopt wordt. Eventuele vleermuizen kunnen dan een andere slaapplek zoeken.

Concluderend geeft IVN aan dat voor het huidige foerageergebied geen aanvullende maatregelen nodig zijn, aangezien de omgeving voldoende alternatieven biedt.

Bij de sloop van bebouwing moeten de aangegeven perioden gerespecteerd worden, dit in verband met evt. aanwezigheid van vleermuizen. Dit moet vastgelegd worden in de sloopvergunning.

Bescherming bos- en natuurgebieden / ecologische structuren (EHS/POG)

Het planvoornemen is niet gelegen in een beschermd bos- en natuurgebied, EHS of POG. Deze aspecten vormen dan ook geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Conclusie

Vanuit natuur, landschap en ecologie zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Een bestemmingsplan geeft bestemmingen met de bijbehorende regels. Het bestaat niet alleen uit een tekstdocument, maar ook uit een verbeelding (plankaart). Alle toegelaten functies zijn met een eigen bestemming op de verbeelding opgenomen. Samen met de regels vormt de (digitale en analoge) verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting hoort wel bij het bestemmingsplan, maar is geen onderdeel daarvan: de toelichting is niet juridisch bindend. Dat betekent, dat indien er onverhoopt verschillen zouden bestaan tussen de toelichting en het bestemmingsplan, de regels en de verbeelding (plankaart) doorslaggevend en bindend zijn en de toelichting niet. De toelichting beschrijft wat de doelstellingen van het bestemmingsplan zijn en hoe de regels van het bestemmingsplan moeten worden geïnterpreteerd.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Het bestemmingsplan is digitaal vastgesteld en beschikbaar. Van het elektronische document is een papieren versie gemaakt. Bij een onbedoeld verschil tussen de papieren versie en de elektronische versie gaat de laatste voor.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De verbeelding geeft met kleuren en tekens aan welke bestemmingen voor de gronden gelden. De bestemming is aangegeven met een gekleurd vlak met de letters van de bestemming. Soms zijn er voor gronden meerdere tekens opgenomen. Het gaat dan om aanduidingen. Dit kunnen gebiedsaanduidingen, functieaanduidingen of maatvoeringsaanduidingen zijn. Als een aanduiding is opgenomen zijn daarvoor in de regels specifieke bepalingen van toepassing. Uit de verbeelding kan afgeleid worden op welk gebied het bestemmingsplan betrekking heeft, omdat daarop de plangrens is aangegeven.

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de analoge verbeelding wordt door middel van matrices per bestemming specifieke informatie weergegeven, zoals de maximale goot- en bouwhoogte. De analoge verbeelding van dit plan bestaat uit 1 verbeelding en een legenda.

6.3 Toelichting op de regels

Alle gronden binnen het plangebied hebben een bestemming. Een bestemming geeft de functie(s) aan, die de gemeenteraad aan een gebied heeft toebedacht. Bij deze bestemmingen horen gebruiksregels. Het kan gaan om regels voor bouwen, werken en werkzaamheden, slopen en het gebruik van grond en de opstallen voor bepaalde activiteiten. De bestemming en de regels bepalen gezamenlijk welke activiteiten en handelingen zijn toegestaan. Het gevolg van het leggen van een bestemming is, dat de betreffende gronden alleen overeenkomstig deze bestemming mogen worden gebruikt. In die zin houdt een bestemming dus een inperking in van het eigendomsrecht. De bevoegdheid om bestemmingen te leggen is toegekend aan de gemeenteraad. Dit is geregeld in art. 3.1 Wet op de ruimtelijke ordening. Een gemeenteraad mag niet zomaar een bestemming leggen, maar moet daarvoor vanuit het algemeen belang van een 'goede ruimtelijke ordening' redenen hebben. Het leggen van een bestemming betekent overigens niet, dat er een verplichting bestaat voor een grondgebruiker om die bestemming te realiseren. 'Bestemming' heeft slechts een passieve betekenis: of een bestemming gerealiseerd wordt, is afhankelijk van het handelen van de rechthebbende(n) op de grond (eigenaar, huurder, pachter). Een bestemming geeft alleen aan welk handelen toegelaten is. Daaruit kan worden afgeleid dat ander handelen niet is toegelaten. De artikelen 2.1 en 2.2 Wabo en enkele andere wetten verbieden het handelen in strijd met het bestemmingsplan. Om misverstanden te voorkomen wordt bij de verschillende bestemmingen aangegeven wat 'in ieder geval' beschouwd moet worden als in strijd met het bestemmingsplan.

De bestemming en regels gelden voor 10 jaren te rekenen van af het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is een juridisch plan: de daarin opgenomen bepalingen zijn bindend voor burgers en bedrijven en voor de overheid.

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) en het handboek van de nieuwe gemeente Peel en Maas. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1)

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit relevante wetgeving overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012. Deze begrippen geven aan wat onder een bepaalde formulering begrepen moet worden bij de toepassing van dit bestemmingsplan.

Wijze van meten (art. 2)

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten zijn de bindende regels uit het SVBP 2012 overgenomen, aangevuld met een aanvullende wijze van meten.

6.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Een bestemming hoeft niet alle elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is. Voor de categorieën waarbij bebouwing voorkomt zijn regels opgenomen over de oppervlakte, hoogte etc. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Agrarisch (artikel 3)

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, waaronder begrepen het gebruik als hobbydieren-weide. Daaraan ondergeschikt is extensief dagrecreatief medegebruik mogelijk en zijn groen-, verkeer- en parkeer- en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 1.70 meter mogen bedragen.

Groen (artikel 4)

De grotere groenstroken zijn in onderhavig bestemmingsplan bestemd tot ‘Groen‘. Naast groenvoorzieningen zijn de gronden binnen deze bestemming onder andere bestemd voor de aanleg en instandhouding van speelvoorzieningen, parken, waterpartijen en -lopen.

Er mag binnen de bestemming ‘Groen’ enkel worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van terrassen, jongerenontmoetingsplaatsen en overkappingen zijn niet rechtstreeks toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van terrassen en jongerenontmoetingsplaatsen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Binnen de bestemming ‘Groen’ zijn evenementen rechtstreeks toegestaan voor de duur van maximaal 10 aaneengesloten dagen, inclusief op- en afbouw.

De voor ‘Groen’ bestemde gronden mogen niet worden gebruikt voor kamperen, het plaatsen van onderkomens en/ of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen, voor evenementen, anders dan rechtstreeks toegestaan, voor het beproeven van en/ of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband en voor buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

De bestemming ‘Groen’ bevat een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van reststroken groen. In de bijbehorende voorwaarden is, aanvullend op de standaardvoorwaarden, bepaald dat waar een landschappelijke maatregel in de bestemming 'Groen' voortkomt uit het landschappelijk inpassingsplan, deze maatregel ook (door middel van een voorwaardelijke verplichting) in stand moet worden gehouden.

Horeca (artikel 5)

De snackbar is bestemd als ‘Horeca’. Toegelaten zijn de categorieën 1 en 2. Bedrijfsgebouwen mogen enkel worden gebouwd in het bouwvlak.

De maatvoering ten aanzien van goot- en bouwhoogten is op de verbeelding weergegeven. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Voor bouwmogelijkheden van bijbehorende bouwwerken wordt aangesloten bij de woonbestemming. Binnen de bestemming zijn bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan met een hoogte van maximaal 5 meter. Voor erf- en terreinafscheidingen, vlaggen-, reclame- en lichtmasten gelden afwijkende bouwhoogtes.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6)

De wegen in het plangebied zijn bestemd voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied‘. Het betreft hier het verblijfsgebied, waar hoofdzakelijk sprake is van plein- en parkeerfuncties. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfunctie onder andere tevens groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan.

Er mag binnen de bestemming enkel worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbaar vervoer voorzieningen. Bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen en terrassen zijn niet rechtstreeks toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van terrassen en jongerenontmoetingsplaatsen is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Evenementen zijn rechtstreeks toegestaan voor de duur van maximaal 10 aaneengesloten dagen, inclusief op- en afbouw.

De voor Verkeer bestemde gronden mogen niet worden gebruikt voor kamperen, het plaatsen van onderkomens en/ of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen, voor evenementen, anders dan rechtstreeks toegestaan, voor het beproeven van en/ of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband en voor buitenopslag.

De bestemming bevat een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van reststroken groen.

Wonen (artikel 7)

Voor de reeds gerealiseerde woningen in het plangebied is de bestemming ‘Wonen’ toegekend. Binnen de woonbestemming zijn naast het wonen zelf, onder voorwaarden ook aan huis gebonden beroepen en kleinschalige aan huis gebonden bedrijven rechtstreeks toelaatbaar. Bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken is uitgesloten. Het gebruik van de woning voor een kamerverhuurbedrijf of bed&breakfast zijn alleen middels een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan toegestaan. Evenementen zijn rechtstreeks toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

Een separate regeling ten behoeve van mantelzorg is niet in het bestemmingsplan opgenomen, aangezien de landelijke wetgever met betrekking tot dit onderwerp in regels heeft voorzien. In het Besluit omgevingsrecht zijn sinds 1 november 2014 namelijk regels opgenomen waardoor het verlenen en/of ontvangen van mantelzorg binnen bestaande bebouwing is toegelaten en het ook eenvoudiger is geworden om bebouwing ten behoeve van mantelzorg op te richten. Een aanvullende regeling in het bestemmingsplan heeft dan ook geen toegevoegde waarde.

Uitsluitend bestaande grondgebonden woningen danwel vervangende nieuwbouw zijn toegestaan. De voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de voorgevelrooilijn of maximaal 3 meter daaruit. Standaard wordt uitgegaan van een maximale goot- en bouwhoogte van 7 respectievelijk 11 meter, tenzij op de verbeelding door middel van een aanduiding anders is weergegeven.

Voor wat betreft de situering en oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de Wabo/ het Bor: bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd in het achtererfgebied, met uitzondering van overkappingen voor de voorgevelrooilijn. De totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied bedraagt maximaal 200 m², met dien verstande dat maximaal 75% van het achtererfgebied bebouwd mag worden, met inbegrip van bestaande bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0114-VG01_0015.png"

Overkappingen voor de voorgevel gebouwd aan andere bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan mits de afstand aan de voorzijde van de overkapping tot aan de bestemmingen 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' minimaal 3,5 meter bedraagt.

Voor de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erfafscheidingen is aansluiting gezocht bij de Woningwet.

Wonen - 1 (artikel 8)

Voor de nieuwe woningen is een afzonderlijke woonbestemming opgenomen. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. De voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de voorgevelrooilijn (aanduiding 'gevellijn'). De woningen hebben een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 11 meter. De bouwdiepte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 15 meter. Vrijstaande woningen dienen aan beide zijden op 2,5 meter afstand van de perceelsgrens te liggen. Andere woningen in of ook op een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens.

In totaal mogen binnen de gehele bestemming 'Wonen - 1' maximaal 30 woningen worden gebouwd.

Per bouwperceel bedraagt de totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied bedraagt maximaal 200 m², met dien verstande dat maximaal 75% van het bouwvlak mag worden bebouwd (hoofdgebouw + bijbehorende bouwwerken).

De beroepen en bedrijven aan huis regeling en enkele gebruiksregels zijn conform de woonbestemming welke ook voor de andere kernen geldt. Deze regels zijn identiek aan de bestemming 'Wonen'.

6.3.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 9)

Deze bepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwvlak mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene bouwregels (artikel 10)

In deze bepaling zijn regels opgenomen voor ondergrondse werken en ondergrondse bouwwerken. Ondergrondse bouwwerken zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil en de bouwdiepte bedraagt maximaal 3 meter. Daarnaast is een regeling opgenomen over ondergeschikte bouwdelen. Dergelijke bouwdelen worden buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt. Tevens zijn er algemene regels over bestaande afstanden en maten opgenomen. Deze bepaling bevat regels wanneer zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een bepaling opgenomen in welke wordt geregeld dat de hoogte van alarmmasten in alle bestemmingen maximaal 40 meter mag bedragen. Ook is een regeling opgenomen over heroprichting, specifiek in relatie tot vrijkomende agrarische bebouwing.

Algemene gebruiksregels (artikel 11)

In deze bepaling is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Ook zijn algemene gebruiksregels opgenomen, voor gebruiksmogelijkheden die in het gehele plangebied niet zijn toegestaan.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12)

In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de in het plan opgenomen bestemming te wijzigen. Wanneer van deze bevoegdheid gebruik gemaakt kan worden, wordt beschreven in de regels. In het bijzonder zijn drie algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft in artikel 12 de wijziging ten behoeve van geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen, het beloop van wegen en het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten vanwege technologische ontwikkelingen of nieuwe inzichten en het aanpassen van bestemmingsplanregels aan nieuwe wettelijke bepalingen.

Algemene procedure regels (artikel 13)

In deze procedureregels is opgenomen dat bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid uit dit plan afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing is.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 14)

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Dit is een standaardregel die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Daarnaast is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen die regelt dat burgemeester en wethouders een persoonsgebonden ontheffing van het overgangsrecht kunnen verlenen. Voor een drietal personen is persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen in de regels.

Slotregel (artikel 15)

Als laatste wordt de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient het bestemmingsplan ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het plan. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

7.2.1 Exploitatieplan

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

 

De nieuw te realiseren woningen zijn aan te merken als een bouwplan als bedoeld in 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan op te stellen. De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente Peel en Maas. De uitgifte van de kavels geschiedt door de gemeente zelf, waardoor de kosten kunnen worden verhaald via de uitgifteprijs, waarin de kosten worden verdisconteerd.

Gezien het voorgaande is kostenverhaal anderszins verzekerd. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro. Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van het bestemmingsplan Julianahof in Koningslust.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan. Het plan is tot stand gekomen na overleg met het Dorpsoverleg. Met het planvoornemen wordt binnen de kern Koningslust woningbouw gerealiseerd voor de eigen woningbehoefte.

Met onderhavig bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Onderhavig bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

Ontwerp:

  • Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
  • Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad;

Vaststelling:

  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
  • Publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;

Beroep (indien aan de orde):

  • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

Inwerkingtreding:

  • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Uitkomsten overleg

Vooroverleg over het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden met de provincie Limburg en het waterschap Peel en Maasvallei. De provincie Limburg heeft aangegeven te kunnen instemmen met het bestemmingsplan. Ook het waterschap heeft te kennen gegeven te kunnen instemmen met het plan (zie ook paragraaf 5.2.8).

8.3 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 28 mei 2015 tot en met 8 juli 2015 ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

8.4 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 15 september 2015 ambtshalve gewijzigd vastgesteld. Het betreft de aanvulling van het landschapsplan, dat als voorwaardelijke verplichting aan de regels is gekoppeld.