direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zijlbergsestraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de kern Made, aan de Zijlbergsestraat, is momenteel het bedrijf Van Iersel Geveltechniek gesitueerd. Het bedrijf is in de loop der tijd vrijwel volledig omgeven door woningbouw en kan gezien worden als een functie die niet langer past in zijn omgeving. Initiatiefnemer is dan ook voornemens om het bedrijf op termijn te verplaatsen naar elders en de huidige locatie te herontwikkelen ten behoeve van woningbouw.

Slechts een gedeelte van de gronden wordt gebruikt ten behoeve van het bedrijf. De overige gronden liggen braak en hebben in de loop der tijd een groene invulling gekregen. De projectlocatie is daarnaast geheel groen omlijst door de aanwezige houtopstanden en groene wal aan de randen van het perceel.

Aangrenzend aan het plangebied is, in verband met de realisatie van 13 woningen aan de Kastanjelaan, een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld. Onderhavig projectgebied maakt onderdeel uit van het betreffende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 1.3) aangezien de milieuzonering van het bedrijf Van Iersel aangepast moet worden om de woningbouw aan de Kastanjelaan mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0001.png"

Figuur 1.1: Impressie beoogde situatie (Bron: Van der Heijden, juli 2019)

Met het uitplaatsen van het bedrijf Van Iersel ontstaat een unieke mogelijkheid om binnen de bestaande kern van Made woningen toe te voegen op een inbreidingslocatie. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van maximaal 92 woningen van verschillende typologieën. In de meest recente verkaveling zijn de volgende typologieën verwerkt:

  • vrijstaande en vrijstaand geschakelde woningen
  • twee-onder-een-kapwoningen;
  • tussen- en hoekwoningen;
  • appartementen.

Het planvoornemen past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling alsnog juridisch- planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De locatie ligt in het zuidoosten van de kern Made in de gemeente Drimmelen. De kern Made zelf bestaat voornamelijk uit woningbouw. De omgeving van het plangebied wordt dan ook gekenmerkt door de overwegende woonfunctie. De locatie zelf kent een bedrijfsfunctie en kan worden gezien als een functie die niet passend is binnen dit woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0002.png"

Figuur 1.2: Topografische kaart met globale ligging plangebied (Bron: topotijdreis.nl)

Kadastraal is het plangebied bekend als gemeente Made en Drimmelen (inmiddels gemeente Drimmelen, zie ook paragraaf 2.2), sectie S, perceelsnummers 5535, 1892(gedeeltelijk), 1893, 3432 en 5192 (gedeeltelijk). Een gedeelte van het plangebied is in eigendom van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0003.png" Figuur 1.3: Luchtfoto en kadastrale kaart met begrenzing plangebied (Bron: ESRI Nederland, Kadaster)

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Haasdijk 1981

Ter plaatse van het plangebied geldt grotendeels het bestemmingsplan 'Kastanjelaan' van de gemeente Drimmelen dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 14 november 2019. Dit bestemmingsplan is vervaardigd om de bouw van 13 nieuwe grondgebonden rijwoningen aan de Kastanjelaan mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitsnede geldend bestemmingsplan Haasdijk 1981 (Bron: gemeente Drimmelen)

De gronden binnen het plangebied hebben de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn, afhankelijk van de afstand tot de nieuwe woningen aan de Kastanjelaan, bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 tot en met 3.2. Naast deze milieuzonering gelden binnen het plangebied nog twee specifieke functieaanduidingen:

  • 'gebouwen uitgesloten'. Hier zijn geen bedrijven (bedrijfsgebouwen) toegestaan;
  • 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats'. Hier is enkel een constructiewerkplaats zoals het bestaande bedrijf Van Iersel, toegestaan.

De gronden binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor verblijfsgebied, wegen en bijbehorende voorzieningen.

1.3.2 Kern made

Aan de noord- en oostzijde van het plangebied is openbaar groen en een groenwal tussen het bedrijfsgebouw van Van Iersel en de woningen aan het Olmenpad en de Iepenlaan aanwezig. Dit gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kern Made' dat sinds 21 april 2013 onherroepelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0005.png"

Figuur 1.5: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kern Made' (ruimtelijkeplannen.nl)

Op basis van het bestemmingsplan 'Kern Made' kent het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

1.3.3 Conclusie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningbouw. Een dergelijke functie is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet passend aangezien binnen de geldende regels de bouw en het gebruik ten behoeve van woondoeleinden niet is toegestaan. Gezien de functies in de omgeving is een dergelijke functie echter wel wenselijk. Om de woningbouwontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie in het dorp en in het plangebied gegeven. In dat hoofdstuk wordt echter ook nader ingegaan op de beoogde situatie, de stedenbouwkundige inpassing en de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van verkeer en parkeren. In Hoofdstuk 3 wordt getoetst aan de relevante ruimtelijke beleidskaders. Hoofdstuk 4 gaat in op de geldende randvoorwaarden en planologisch relevante omgevingsaspecten voor het plan, waarna in Hoofdstuk 5 de bestemmingsregels en de verbeelding worden toegelicht. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk gemaakt en in Hoofdstuk 7 ingegaan op de resultaten van de planologische procedure.

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Inleiding

Voor het formuleren van het beleid en het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangspunten van de gewenste situatie en de huidige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt de huidige en beoogde situatie binnen het plangebied beschreven, daarbij wordt mede ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren.

2.2 Historie

Made is gelegen in de ‘Moerkant’, een gebied dat samen met de Langstraat wordt gekenmerkt door de vroegere turfwinning. Het was van oorsprong een stadsweide van de plaats Geertruidenberg. Eind 18e eeuw werd Made van Geertruidenberg gescheiden en werd het een eigen gemeente, later uitgebreid met het dorp Drimmelen. In 1997 werden Made en Drimmelen met Terheijden en Hooge en Lage Zwaluwe samengevoegd tot de nieuwe gemeente Drimmelen. Binnen deze gemeente is Made de grootste kern. Zowel het gemeentehuis als een reeks (boven)gemeentelijke voorzieningen zijn hier gesitueerd. Op basis van historisch kaartmateriaal kan worden vastgesteld dat ten westen van het plangebied, in de jaren ’60 van de vorige eeuw, woningen zijn gerealiseerd. Het plangebied was destijds nog in gebruik ten behoeve van agrarische doeleinden. In de jaren ’80 heeft het bedrijf Van Iersel BV zich ter plaatse gevestigd. Hierna een topografische uiteenzetting van de relevante ontwikkelingen in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0006.png"

Figuur 2.1: topografische kaart 1980 (plangebied blauw omlijnd, Bron: Topotijdreis ©Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0007.png"

Figuur 2.2: topografische kaart 1981 (plangebied blauw omlijnd, Bron: Topotijdreis ©Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0008.png"

Figuur 2.3: Topografische kaart 2009 (plangebied blauw omlijnd, Bron: Topotijdreis ©Kadaster)

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0009.png"

Figuur 2.4: Topografische kaart 2018 (plangebied blauw omlijnd, Bron: Topotijdreis ©Kadaster)

Zoals op de topografische kaarten onder andere te zien is, was voorheen een bedrijfshal/loods aanwezig. In 2009 is deze loods gesloopt.

2.3 Huidige situatie plangebied

Zoals op figuur 2.4 te zien is, is het hoofdgebouw van het bedrijf van Iersel de enige bebouwing die binnen het plangebied nog aanwezig is. Dit hoofdgebouw bestaat uit het kantoor van het bedrijf met bijbehorende constructiewerkplaats. Het bedrijfsperceel wordt ontsloten via de Zijlbergsestraat en is hier voorzien van een klinkerverharding. Het achterste gedeelte is gedeeltelijk voorzien van stelconplaten en gedeeltelijk van grind.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0010.png"

Figuur 2.5: bestaande bedrijfsbebouwing van Van Iersel aan de Zijlbergsestraat

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0011.png"

Figuur 2.6: bestaande situatie met de inrit bestaande uit klinkerverharding en het achterste gedeelte met stelconplaten en grind

De voormalige bedrijfshal aan de westzijde van het plangebied is reeds in 2009 gesloopt. De braakliggende gronden zijn begroeid met verwilderde grassen en struiken. Vrijwel de gehele rand van het plangebied is voorzien van een houtwal met volgroeide bomen en struiken. Hierdoor ligt de locatie op dit moment enigszins verscholen.

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich tot slot een openbare groenzone bestaande uit een grasveldje met speelvoorzieningen. Op enkele plekken aan de rand van het plangebied is een groene aarden wal aanwezig.

2.4 Beoogde situatie

Het planvoornemen bestaat concreet uit de sloop van de bestaande bebouwing van het bedrijf Van Iersel Geveltechniek. Het gehele bedrijfsperceel zal vervolgens worden heringericht ten behoeve van de realisatie van maximaal 92 woningen. Deze 92 woningen zullen worden gerealiseerd in verschillende typologieën voor verschillende doelgroepen:

  • vrijstaande / vrijstaand geschakelde woningen;
  • twee-onder-een-kapwoningen;
  • tussen- en hoekwoningen;
  • appartementen.

Minimaal 15% van de woningen worden aangeboden als huurwoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0012.png"

Figuur 2.7: (concept) inrichtingsplan met beoogde bebouwing, verharding en terreininrichting

(bron: Van der Heijden)

2.5 Stedenbouwkundige inpassing en beeldkwaliteit

2.5.1 Uitgangspunten

Bij de uitwerking van het planvoornemen zijn de volgende ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten gehanteerd:

  • Diepte bouwvlak hoofdgebouw bij rijtjeswoningen 10 meter;
  • Diepte bouwvlak hoofdgebouw bij twee-aaneen en vrijstaande woningen 12 meter;
  • Maximale goothoogte bij grondgebonden woningen 7 meter;
  • Maximale bouwhoogte bij grondgebonden woningen 11 meter;
  • Maximum bebouwd oppervlak per perceel 70%;
  • Binnen de bestemmingsgrens wordt voor het appartementencomplex een footprint van maximaal 850 m² aangehouden.
  • Een hoogte van maximaal 13,5 meter voor de appartementen.

Met het hanteren van deze uitgangspunten wordt aansluiting gevonden met de karakteristieken, bouwmassa's en dichtheden van de kern Made. Er wordt voorzien in een op zichzelf staand woongebied binnen het bestaand stedelijk gebied van Made.

2.5.2 Accenten

De appartementen zullen gestapeld worden gerealiseerd. Daarmee wordt voorzien in een bescheiden accent in het nieuwe woongebied, vanzelfsprekend wel passend in het karakter van de kern Made.

Op daarvoor geschikte plaatsen zullen morfologische accenten worden aangebracht waarmee de invulling nader wordt verfraaid en op de locatie worden toegespitst.

De diverse woonblokken zullen over het algemeen worden voorzien van gelijke gevelaanzichten, op enkele plekken wordt de mogelijkheid geboden voor kleurnuances in die gevels.

2.5.3 Groen

In combinatie met de realisatie van de beoogde woningbouw voorziet het planvoornemen in het versterken van de huidige groenstructuur. In het gebied zullen zogenoemde “groene aders” worden gerealiseerd die op een zodanige manier worden gepositioneerd dat er vanuit de omgeving een groene inkijk in het nieuwe woongebied zal ontstaan.

In het 'Integraal groenbeleidsplan 2017-2026' van de Gemeente Drimmelen wordt de opbouw van de groenstructuur omschreven en verbeeld. De groenstructuren, waaronder het groen langs de Zijlbergsestraat en het plantsoen aan het Olmenpad, dienen te worden behouden.

In het groenbeleidsplan stelt de gemeente de ambitie van 50 m² openbaar groen per woning in de kern. Het betreft een richtlijn vanuit het oogpunt van maatwerk. Nieuwbouwplannen worden bijvoorbeeld bekeken in relatie met bestaand groen in de omgeving, de aanwezigheid van grote tuinen en de nabijheid van het buitengebied.

Gelet op de aanwezigheid van het robuuste, openbaar groen ten zuiden van het Olmenpad, kan binnen het te ontwikkelen gebied worden volstaan met de aanwezigheid van minimaal 40 m² openbaar groen per woning. De noodzaak om te voorzien in voldoende m² openbaar groen is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen en beslaat het gebied zoals op de verbeelding is aangeduid met 'overige zone - groenvoorzieningen'.

Door parkeerplaatsen en opritten niet geheel te verharden, maar een combinatie van verharding met groen (groene verharding) toe te passen, ontstaat een aanzienlijk groener beeld van de openbare ruimte en wordt voorzien in een verbeterde afvoer van water. Het gebruik van een groene verharding voor parkeerplaatsen, inritten en dergelijke mag voor 30 % worden meegerekend voor de verplichte oppervlakte m²openbaar groen per woning.

Daarnaast dient minimaal 3% van het oppervlak uitgeefbaar terrein te worden ingezet als speelgebied. Het planvoornemen voorziet in voldoende ruimte voor speelvoorzieningen. Daarmee wordt dus voldaan aan de norm.

De bestaande bomen ter plaatse van de projectlocatie worden waar mogelijk gehandhaafd. Daarnaast zullen nieuwe bomen worden geplant om de eerder genoemde groene aders te accentueren.

2.5.4 Beeldkwaliteit

Het planvoornemen voorziet in een op zichzelf staand woongebied waar de historische context van de locatie terugkomt in de volgende ingrediënten:

  • Ambacht als functie en;
  • Verborgenheid in de wijk.

Deze twee thema's staan ook centraal in de architectuur. Ambachtelijke detaillering in het metselwerk waarbij gevelopeningen de oude verborgenheid een nieuwe betekenis geven.

De woningen kenmerken zich door een eenheid in materialen en kleur die aansluit bij de directe omgeving. Onderling kunnen per woonblok nuances in kleur worden aangebracht.

De bijzondere positie van Van Iersel Geveltechniek zal een belangrijke rol spelen in de kleurstelling en materialisatie van de woningen. De grondstof, bauxiet, vormt het spectrum van de mogelijke kleuren. De zachte kleuren van de gevels worden versterkt door prominente gevelopeningen die net zoals de daken contrasterende donkere kleuren kennen.

2.6 Verkeer en Parkeren

2.6.1 Verkeer

Het planvoornemen voorziet in maximaal 92 woningen. Teneinde de verkeersgeneratie te bepalen die gepaard gaat met de nieuwbouw, dienen de kengetallen uit de ASVV 2012 van het CROW te worden geraadpleegd. In het plangebied worden vrijstaande, twee-onder-een-kap en aaneengesloten woningen gerealiseerd. Daarnaast worden ook appartementen gerealiseerd. Aangezien het bestemmingsplan flexibel van opzet is, wordt uitgegaan van het gemiddelde aantal voertuigbewegingen dat bij deze woningtypologiën hoort.

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom en te typeren als weinig stedelijk. Bij het te realiseren woningtype vrijstaand hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal (vpe) van 8,6 per woning. Bij het te realiseren woningtype twee-aaneen hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal van 8,2 per woning. Bij het te realiseren woningtype aaneengebouwd hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal van 7,8 per woning. Bij de appartementen hoort een maximaal aantal voertuigbewegingen per etmaal van 6,4 per woning. Het gemiddelde van deze typologiën bedraagt maximaal 7,8 voertuigen per etmaal per woning. Met een maximaal aantal van 92 woningen genereert het plan in totaal 718 mvt/etmaal.

Het nieuwe woongebied zal worden ontsloten via de Kastanjelaan en zal op 2 plaatsen worden ontsloten op de Zijlbergsestraat. De projectlocatie wordt daarmee goed ontsloten. Gelet op de stedenbouwkundige verkaveling is aannemelijk dat 25% van het plangebied wordt ontsloten via de Zijlbergsestraat en de Iepenlaan richting de Adelstraat. Daarnaast zal 25% via de Zijlbergsestraat op de Godfried Schalckenstraat worden ontsloten. Van de overige 50% van de verkeersgeneratie zal 25% via de Kastanjelaan en de Hoefkensstraat op de Godfried Schalckenstraat worden ontsloten en 25% via de Kastanjelaan en de Zijlbergsestraat en de Haasdijk op de Godfried Schalckenstraat. Hiermee wordt het plangebied evenwichtig ontsloten. Benadrukt wordt dat er geen ontsluiting zal plaatsvinden via het Olmenpad, met uitzondering van langzaam verkeer. In de Elzenstraat worden geen extra verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het plan voorzien.

De genoemde ontsluitingswegen zijn binnenstedelijke wegen met een daarbij behorende capaciteit. Deze capaciteit is voldoende voor het opvangen van de extra verkeersgeneratie.

Gelet hierop en op het feit dat enkel bestemmingsverkeer gebruik maakt van de voornoemde Zijlbergsestraat, Kastanjelaan, Iepenlaan, Hoefkensstraat en Haasdijk, kan worden gesteld dat verkeersgeneratie afkomstig van en naar het plangebied door de bestaande wegen kan worden verwerkt. De Zijlbergsestraat is momenteel gedeeltelijk een éénrichtingsweg. Zoals eerder aangegeven, is het aannemelijk dat 25% van de totale hoeveelheid verkeersbewegingen die ontstaat door het woningbouwproject via de Zijlbergsestraat op de Godfried Schalckenstraat wordt ontsloten. Van de totale hoeveelheid van 718 voertuigbewegingen per etmaal komt dit neer op een toename van 180 motorvoertuigbewegingen per etmaal, voor deze weg. De Zijlbergsestraat heeft op deze locatie voldoende capaciteit om dit op te kunnen vangen. Er is geen sprake van een onevenredige toename van voertuigbewegingen voor deze locatie.

Tijdens de inspraak is aangegeven dat er zorgen waren over het stuk Zijlbergsestraaat tussen de Kastanjelaan en de Meidoornlaan dat misschien onvoldoende capaciteit zou hebben om de toename aan verkeer aan te kunnen. Dit stuk van de Zijlbergsestraat is éénrichtingsverkeer. In Bijlage 1 Memo capaciteit Zijlbergsestraat wordt aangetoond dat, op basis van de vergelijkbare maar drukkere éénrichtingsweg Marktstraat te Made, dit gedeelte van de ZIjlbergsestraat voldoende capaciteit heeft om de te verwachten toename van intensiteit ten gevolge van de ontwikkeling op te kunnen vangen.

De 180 voorziene motorvoertuigbewegingen per etmaal resulteren in een iets hoger gemiddeld geluidniveau. Naar aanleiding hiervan wordt aanvullend verkeerskundig onderzoek uitgevoerd waarbinnen wordt aangetoond of de voorziene toename van motorvoertuigbewegingen ter hoogte van de Zijlbergsestraat binnen wettelijk bepaalde geluidsnormen gaan vallen.

Er zal nog een verkeerskundig onderzoek worden uitgevoerd waarbij wordt onderzocht of de ontsluiting via de genoemde wegen inderdaad zonder problemen kan verlopen. Indien daaruit blijkt dat binnen of buiten het plangebied van dit bestemmingsplan maatregelen moeten worden getroffen, zal dit worden gerealiseerd door respectievelijk de initiatiefnemer of de gemeente.

2.6.2 Parkeren

Voor parkeren dient conform het nieuwe beleidsplan Verkeer en Vervoer te worden uitgegaan van de parkeerkencijfers van het CROW (weinig stedelijk gebied, rest bebouwde kom, uitgaande van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer). Voor de verschillende woningtypologiëen binnen het plangebied gelden op basis van die kencijfers de volgende parkeernormen:

  • Woning koop, vrijstaand: 2,3 parkeerplaatsen per woning;
  • Woning huur, vrije sector: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • Woning koop twee-onder-een-kap: 2,2 parkeerplaatsen per woning;
  • Woning koop/huur tussen/hoek: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
  • Etage midden duur: 1,9 parkeerplaatsen per woning;
  • Etage duur: 2,1 parkeerplaatsen per woning.

In de regels van dit bestemmingsplan is verwerkt dat het bouwplan moet voorzien in de realisatie van voldoende parkeerplaatsen op basis van bovenstaande parkeernormen. In het voorliggende inrichtingsplan (zie figuur 2.7) is het noodzakelijk aantal parkeerplaatsen ingepast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 14 nationale belangen zijn:

1. Rijksvaarwegen;

2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

3. Kustfundament;

4. Grote rivieren;

5. Waddenzee en waddengebied;

6. Defensie;

7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;

8. Elektriciteitsvoorziening;

9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);

11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;

12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);

13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;

14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.

De ontwikkelingen binnen het plangebied raken geen van bovenstaande rijksbelangen. Het Rijksbeleid geeft hierdoor geen uitgangspunten voor dit bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven (artikel 3.1.6, lid 2 Bro: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling").

De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt. Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.

Soms hebben provincies in de ruimtelijke verordening aanvullende regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop de behoefte kan/moet worden bepaald of stellen soms eisen aan de wijze waarop regionale afstemming moet worden vormgegeven (zie hierna hetgeen beschreven is onder provinciaal beleid - paragraaf 3.3).

De Laddertoets moet dus worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". In het Bro is geen harde ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Bij de herontwikkeling ter plaatse van de Zijlbergsestraat dient het gehele programma beschouwt te worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand gebied in de zin van artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro, gezien de definitie in artikel 1.1.1 onder i van het Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het planvoornemen bestaat uit de realisatie van maximaal 92 woningen, is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. De behoefte moet dan ook worden aangetoond.

Behoefte woningen

De beschrijving van de behoefte dient te worden gebaseerd op voldoende actuele, concrete en zo mogelijk cijfermatige gegevens. Het is niet in strijd met art. 3.1.6, lid 2 Bro als voor de onderbouwing van de behoefte in het ruimtelijk besluit wordt verwezen naar een of meer onderzoeksrapporten of beleidsdocumenten.

De behoefte aan woningen wordt in Noord-Brabant bepaald aan de hand van de provinciale “Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant”. De uitkomsten van de prognose zijn onderwerp van afspraken tussen provincie en gemeenten in het overleg Subregio wonen Breda e.o. Deze afspraken worden vastgelegd in "Perspectief op wonen Breda e.o. 2.0 (2019).

De actuele provinciale behoefteprognose vormt de richtinggevende (getalsmatige) basis voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering en -planning. Gemeentelijke woningbouwprogramma's gaan uit van een reële woningbehoefte en zetten in op flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen en nieuwe kansen. Lokaal onderzoek en afspraken tussen gemeente, marktpartijen en/of corporaties vormen de inhoudelijke basis voor te realiseren programma's.

Uit de nieuwste provinciale prognose 2017-2040 blijkt dat voor Drimmelen tot 2026 een duidelijke groei in aantal inwoners wordt verwacht. Voor het aantal woningen wordt (in een lage verwachtingsscenario) ook na 2030 nog een duidelijke groei verwacht van 11.760 woningen in 2019 naar 12.375 in 2030 en 12.505 in 2037.

In het overleg Subregio wonen Breda e.o. stemt de gemeente Drimmelen het woningbouwprogramma in regionaal verband af met andere gemeenten in de regio West-Brabant. De gemeente Drimmelen heeft een benodigde capaciteit van 875 woningen. De totale harde plancapaciteit bedraagt 53% van de totale woningbouwopgave voor de gemeente Drimmelen. Deze harde plancapaciteit is onvoldoende om aan de regionale doelstellingen te voldoen. Met onderhavig plan wordt extra capaciteit toegevoegd. Derhalve past het plan binnen de regionale afspraken en de kwantitatieve behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0013.png"

Figuur 3.1: Regionale agenda wonen regio West-Brabant met de capaciteit en opgaven voor de gemeente Drimmelen blauw omlijnd

Met betrekking tot de kwalitatieve behoefte aan woningen is in de ‘wensenportefeuille’ voor de gemeente Drimmelen de gewenste woningvoorraad voor Made afgestemd op de wensen van de huidige en toekomstige bewoners. De wensenportefeuille is vergeleken met de huidige woningvoorraad. Zo is een beeld verkregen van de veranderopgave. Met het onderhavige initiatief worden woningen van diverse typologieën gerealiseerd. Van het bouwprogramma wordt minimaal 15% huurwoningen. Een groot gedeelte van de woningen worden levensloopbestendig uitgevoerd. Derhalve wordt met het planvoornemen ook deels voorzien in de kwalitatieve behoefte naar woningen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling is aan te merken als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. De ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ voorziet in een behoefte aan woningen en is daarnaast gelegen binnen ‘bestaand stedelijk gebied’. Daarmee past het initiatief binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant, Visie op de leefomgeving’

Toetsingskader

Op 14 december 2018 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant de Omgevingsvisie vastgesteld. De Omgevingsvisie is overheid bindend en loopt vooruit op de invoering van de Omgevingswet in 2021. In de Omgevingsvisie verwoordt de provincie haar visie op de toekomst van Brabant tot aan 2050. Centraal staan hierbij de kernwaarden die de provincie geformuleerd heeft ten aanzien van haar handelen. De kernwaarden zijn:

  • 1. Meerwaarde-creatie;
  • 2. Technische- en sociale innovatie;
  • 3. Kwaliteit voor kwantiteit;
  • 4. Steeds beter;
  • 5. Pro-actief.

Beoordeling

Met de Omgevingsvisie kiest de provincie er voor om haar rol te veranderen. Waar zij eerst concreet richting en sturing gaf aan de hand van min of meer concrete regels en uitgangspunten, gaat het nu meer om het beoordelen van initiatieven in ruimer verband en gericht op het behalen van doelen voor de leefomgeving waarbij een belangrijke rol voor de gemeente is weggelegd. Het voorliggend initiatief betreft de ontwikkeling van een kleinschalig woongebied binnen het bestaand stedelijk gebied van Made op een inbreidingslocatie. Hiermee biedt het planvoornemen een duidelijk een kwalitatieve verbetering van de leefomgeving en past daarmee binnen de Omgevingsvisie.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie van de provincie Noord-Brabant.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov N-B) is op 25 oktober 2019 vastgsteld.

Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Vanwege de Omgevingswet moet de provincie haar regelsysteem aanpassen. Straks heeft de provincie nog maar één verordening waarin alle regels zijn opgenomen over de fysieke leefomgeving. De Iov N-B is een eerste stap op weg naar de definitieve omgevingsverordening. Hierin worden de bestaande verordeningen over de fysieke leefomgeving samengevoegd tot één Interim omgevingsverordening, waaronder de huidige Verordening ruimte.

De Iov N-B is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat er geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie. In beginsel zijn de huidige regels met het huidige beschermingsniveau gehandhaafd.

In hoofdstuk 3 van Iov N-B zijn de instructieregels opgenomen die gemeenten moeten toepassen in hun bestemmingsplannen. Hierin staan de regels die nu nog zijn opgenomen in de Verordening ruimte. Vooruitlopend op de Omgevingswet richten de instructieregels zich op een evenwichtige toedeling van functies (in plaats van het bestemmen van ontwikkelingen). Dit betekent dat de regels ook vanuit functies (van gebieden) zijn opgebouwd. Daarnaast richten de regels zich op een goede omgevingskwaliteit, inclusief een veilige en gezonde leefomgeving (in plaats van een goede ruimtelijke kwaliteit). Tevens zijn een aantal algemene basisprincipes opgenomen. Ook zijn hier regels voor ontwikkelingen gekoppeld aan werkgebieden (structuren) en aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0014.png"

Figuur 3.2: Kaart 3: Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed, Interim Omgevingsverordening. Plangebied rood omlijnd

Doorwerking plangebied

Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied' en is aangeduid als 'Landelijke kern'. Het voorkomen van onnodig nieuw ruimtebeslag krijgt ook vorm door eerst de mogelijkheden binnen bestaande bebouwde omgeving optimaal te benutten. Dat betekent niet dat alle fysieke ruimte benut moet worden voordat nieuw ruimtebeslag mogelijk is. Binnen stedelijk gebied is vanuit kwaliteitsoverwegingen bijvoorbeeld ook ruimte nodig voor groenvoorzieningen en voldoende opvang van water. Een verbijzondering voor stedelijke ontwikkeling is dat er toepassing gegeven moet zijn aan de ladder voor duurzame verstedelijking , zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie ook paragraaf 3.2.3). Deze voorwaarde geldt rechtstreeks vanuit de nationale wetgeving. Omdat de toepassing van de ladder vanuit provinciaal beleid essentieel is, is deze in de verordening opgenomen.

Onderhavig plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied en voorziet in de nieuwbouw van maximaal 92 woningen. In paragraaf 3.2.3 is verantwoord hoe onderhavige nieuwbouw zich verhoudt tot de harde plancapaciteit en over hoe afspraken daarover in het regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen. Er zijn daarbij geen extra eisen gesteld. Het planvoornemen voldoet dan ook aan de iov.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie 2033

Toetsingskader

In februari 2014 is de ‘Structuurvisie 2033’ vastgesteld door de gemeenteraad van Drimmelen. Aanleiding voor het opstellen van de visie is dat er sinds het vaststellen van de vorige structuurvisie in 2001 sprake is van een dermate grote ruimtelijke dynamiek in de gemeente, dat een nieuw beleidskader noodzakelijk is om initiatieven te kunnen beoordelen. Demografische en economische trends hebben een belangrijke rol gespeeld bij het gedeeltelijk herijken van het ruimtelijke beleid. Ten aanzien van het realiseren van de woningbouwopgave wordt het beleid uit de StructuurvisiePlus consequent voortgezet. Zo wordt nog steeds ingezet op het zoveel mogelijk realiseren van woningen op inbreidingslocaties, waarbij wordt gewaakt voor een te grote verdichting. Daarnaast is er meer aandacht voor het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en woningvoorraad. Het is zaak om de voorraad zoveel mogelijk af te stemmen op de huidige woonwensen. Daarbij is het omwille van de levendigheid en leefbaarheid in alle kernen belangrijk om starters en jonge gezinnen te behouden.

Betaalbare woningen zijn voor deze groep randvoorwaarde. Voor een optimale sociale samenhang wordt ten aanzien van de ruimtelijke structuur gestreefd naar gemengde wijken waar jong en oud door elkaar wonen.

Beoordeling

Het plangebied behoort tot de bestaande dorpskern van Made. Binnen de dorpskernen is het mogelijk en gewenst om in te breiden met woningbouw, mits dit inpasbaar is in de dorpse structuur.

Daarnaast is het plangebied gelegen in een gebied dat op de visiekaart is aangeduid als 'Dorpskern / woningbouw'. Dit zijn gebieden die door de gemeente Drimmelen zijn aangeduid als inbreidings- en herstructureringslocatie. Hierbij wordt er gewaakt voor te grote verdichting en daarmee aantasting van het dorpse karakter. Het verdichten van de dorpse ruimtelijke structuur ter plaatse van de besloten inbreidingslocatie wordt inpasbaar geacht. Zo worden gronden die momenteel braakliggend zijn of in gebruik zijn als bedrijfslocatie, ontwikkeld ten behoeve van maximaal 92 nieuwe woningen. Een te grote verdichting wordt hier onder andere voorkomen door het grotere oppervlak aan openbaar groen per woning (circa 40 m²).

Invulling van de (grotendeels) onbebouwde locatie draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteitswinst van het gebied. Door de toevoeging van de woningen wordt de levendigheid vergroot en wordt het straatbeeld verbeterd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0015.png"

Figuur 3.4: Uitsnede Structuurvisie gemeente Drimmelen met projectlocatie blauw omcirkeld.

Tot slot voorziet het planvoornemen in een grote diversiteit aan woningtypen. Dit betreffen woningen in diverse prijsklassen, waardoor de woningen aantrekkelijk zijn voor zowel starters als doorstromers op de woningmarkt. Daarmee wordt tevens ingespeeld op het streven naar een gemengde wijk waar jong en oud door elkaar wonen. De herontwikkeling sluit dan ook aan op het beleid zoals geformuleerd in de Structuurvisie van de gemeente Drimmelen.

3.4.2 Woonvisie Drimmelen 2017-2021

In de Woonvisie van de gemeente Drimmelen, vastgesteld d.d. 9 maart 2017, staan de speerpunten van het gemeentelijk woonbeleid. Drimmelen wil, om het aantrekkelijke landelijke woonklimaat te behouden, de aandacht verleggen van nieuwbouw op uitbreidingslocaties naar kleinschaligere inbreidingslocaties. Daarbij wordt gewaakt voor teveel verdichting die het dorpse karakter kan aantasten. Van belang is het behoud van starters en jonge gezinnen en er wordt gestreefd naar gemengde wijken waar jong en oud samen wonen in diverse prijsklassen: sociale en dure huur, goedkope koop en (middel) dure koop. Beoogd wordt om steeds meer levensloopbestendige en duurzame woningen te bouwen. De gemeente wil haar inwoners actief betrekken bij de uitvoering van de woonvisie. Initiatieven uit de gemeenschap worden daarbij gestimuleerd.

Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 92 woningen in verschillende typologieën op een inbreidingslocatie in Made. De ontwikkeling zorgt ervoor dat een bedrijfslocatie midden in een woonwijk wordt ontwikkeld ten behoeve van woningen. Deze inbreidingslocatie is gelegen in de bebouwde kom van Made, waarmee wordt ingespeeld op de gewenste verschuiving van uitbreiding naar inbreiding die de gemeente nastreeft. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van woningen voor verschillende doelgroepen en minimaal 15% huurwoningen. Met dit gemengde programma wordt een duidelijke bijdrage geleverd aan de doelstellingen van de gemeente Drimmelen.

Bovendien worden de woningen daar waar mogelijk levensloopbestendig gerealiseerd. Op het gebied van duurzaamheid worden de mogelijkheden nog onderzocht. De woningen worden in ieder geval gasloos gerealiseerd en zullen zoveel als mogelijk voldoen aan de eisen voor "bijna energieneutrale gebouwen" (BENG-ready).

3.4.3 Woningbouwprogramma

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 9 april 2019 de nota Woningbouwprogramma 2019-2024 vastgesteld. In deze nota wordt het actuele aanbod afgezet tegen de woonbehoefte zoals opgenomen in de Woonvisie en per kern een richting gegeven waar ten aanzien van woningbouw op moet worden ingezet.

In het document wordt afgewogen op welke wijze de nog te realiseren woningbouwprojecten passen binnen de verschillende beleidskaders. Bouwen naar behoefte en zuinig ruimtegebruik zijn de belangrijkste aspecten die op elk genoemd beleidsniveau terugkomen.

Voor de kern Made is de behoefte t/m 2024 vastgesteld op 390 woningen. Er zijn (vanaf 2016) in Made reeds 144 woningen gerealiseerd en de harde plancapaciteit in Made betreft 56 woningen. Dit betekent dat er In Made tot en met 2024 nog circa 200 woningen kunnen worden gerealiseerd.

Aangezien in het woningbouwprogramma reeds rekening is gehouden met de herstructurering van het plangebied, sluit het planvoornemen aan op het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor de ontwikkeling is het van belang dat tijdens de uitvoering en in de nieuwe situatie sprake is van een goede omgevingssituatie. Deze omgevingstoets gaat in op de relevante milieuaspecten (bodem, water, milieuzonering en externe veiligheid) en om andere sectorale regelgeving (bijvoorbeeld archeologie en cultuurhistorie, ecologie).

4.2 Bodem

4.2.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit bodemkwaliteit dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.

Het Besluit bodemkwaliteit stelt verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond en hoe deze toe te passen.

4.2.2 Onderzoek Bodemkwaliteit

Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en/of is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m². Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk.

Verschillende onderzoeken

Ter plaatse van het plangebied heeft op verschillende momenten en binnen verschillende deelgebieden reeds bodemonderzoek plaatsgevonden. Het betreft de volgende bodemonderzoeken:

  • 1. Verkennend bodemonderzoek, rapportnummer 8245-42914, 16 oktober 1992 (geen resultaten bekend);
  • 2. Verkennend bodemonderzoek Kastanjelaan 10 te Made, Heijmans Milieu sloop en recycling, jala2/phbe/44907, 25 april 2006;
  • 3. Nader bodemonderzoek Kastanjelaan 10 te Made, Heijmans Milieu sloop en recycling, jala2/phbe/45066, 29 mei 2006;
  • 4. Historisch bodemonderzoek, Oranjewoud, kenmerk 202735, 2009;
  • 5. Verkennend bodemonderzoek, Bakker Milieu-adviezen, kenmerk BM1610-10, 2010;
  • 6. Verkennend bodemonderzoek, Van der Helm Milieubeheer, projectnummer WSMA160073, 11 februari 2016;
  • 7. Verkennend bodemonderzoek Zijlbergsestraat 31 te Made, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, documentnummer 14P002462-ADV01, 16 april 2018, rapportage opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting;
  • 8. Verkennend bodemonderzoek aan de Zijlbergsestraat 31 e.o. te Made, Inpijn-Blokpoel Milieu BV, documentnummer 14P002462-01-ADV-01, 1 mei 2019, rapportage opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

De eerste 6 onderzoeksrapporten voorzien in verschillende (elkaar overlappende) deelgebieden binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Door middel van het onderzoek onder 7 zijn de verschillende bodemonderzoeken geactualiseerd en is een actueel beeld gegeven van de bodemkwaliteit ter plaatse (zie ook figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0016.png"

Figuur 4.1: Weergave gebieden waar de bodemkwaliteit wel/niet onderzocht is

Zoals op figuur 4.1 te zien is, was nog niet het gehele plangebied onderzocht. Met het onderzoek zoals genoemd onder 8 is ook dit laatste gedeelte van het plangebied onderzocht. De resultaten daarvan worden hierna weergegeven. Allereerst wordt echter nog ingegaan op de resultaten van het onderzoek zoals genoemd onder 7.

Resultaten Verkennend bodemonderzoek (7)(Bijlage 2)

De locatie is in verband met de voorgenomen nieuwbouw van woningen en appartementen onderzocht volgens de richtlijnen uit de NEN 5740. Op basis van de beschikbare gegevens is hierbij uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een 'diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigde stof op schaal van monsterneming' (VED-HE). Verder zijn ter plaatse van een eerder aangetroffen olieverontreiniging nog een viertal boringen gemaakt.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond in een enkele boring (B07) lichte bijmengingen met plastic aangetroffen. Verder zijn er geen afwijkingen ten opzichte van een 'natuurlijke' samenstelling van de bodem geconstateerd.

Analytisch zijn in de bovengrond plaatselijk ten hoogste lichte verontreinigingen met PCB's, kobalt en koper aangetoond. De ondergrond (MM9) is licht verontreinigd met PCB's. Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De eerder aangetroffen olieverontreiniging is niet meer aangetroffen.

Het geheel aan onderzoeksresultaten geeft formeel aanleiding de gestelde hypothese aan te nemen. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de onderzochte parameters echter niet overschreden. De uitvoering van een nader bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.

Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw.

De gemeente Drimmelen heeft per mail d.d. 30 januari 2019 aangegeven zich te kunnen vinden in de resultaten van het onderzoek. Wel wordt aandacht gevraagd voor de mogelijk aanwezige tank waar in de volgende alinea nader op ingegaan wordt.

Mogelijke aanwezigheid tank

Er bestaat het vermoeden van de aanwezigheid van een ondergrondse olietank op perceel Zijlbergsestraat 31. Bij navraag ter plaatse bleek deze tank niet bekend, ook met een metaaldetector is geen tank aangetroffen. Alhier heeft dus geen gericht onderzoek plaats kunnen vinden, het is echter niet uitgesloten dat nog een tank aanwezig is. Er dient bij herinrichting dus rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Voorafgaande aan (eventuele) verwijdering zal dan nog een gericht onderzoek ter plaatse noodzakelijk zijn. Een verontreiniging kan dan aanwezig zijn.

(aanvullend) Verkennend bodemonderzoek (8) (Bijlage 3)

Het meest recente onderzoek is in twee fases uitgevoerd.

Op basis van de beschikbare gegevens is in de 1e fase uitgegaan van de onderzoeksstrategie voor een 'diffuus belaste niet-lijnvormige locatie met een heterogeen verdeelde verontreinigde stof op schaal van monsterneming' (VED-HE). Verder zijn ter plaatse van een eerder aangetroffen olieverontreiniging nog een viertal boringen gemaakt. In de tweede fase is, mede gezien de resultaten fase 1, uitgegaan van de strategie 'onverdacht (ONV-NL)'.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond in een enkele boring (B07) lichte bijmengingen met plastic aangetroffen. In de boringen B205 en B222 (fase 2) komen lokaal resten baksteen voor. Verder zijn er geen afwijkingen ten opzichte van een 'natuurlijke' samenstelling van de bodem geconstateerd. Analytisch zijn in de bovengrond plaatselijk ten hoogste lichte verontreinigingen met PCB's, kobalt en koper aangetoond. De ondergrond (MM9/MM3A) is licht verontreinigd met PCB's. Het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. De eerder aangetroffen olieverontreiniging is niet meer aangetroffen.

Het geheel aan onderzoeksresultaten geeft formeel aanleiding de gestelde hypotheses aan te nemen. In de fase 2, het 'omliggende gebied' zijn de overschrijdingen gering(er), doorgaans < 2 x AW. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de onderzochte parameters niet overschreden. De uitvoering van een nader bodemonderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.

Aandachtspunten

Er bestaat het vermoeden van de aanwezigheid van een ondergrondse olietank op perceel Zijlbergsestraat 31. Bij navraag ter plaatse bleek deze tank niet bekend, ook met een metaaldetector is geen tank aangetroffen. Alhier heeft dus geen gericht onderzoek plaats kunnen vinden, het is echter niet uitgesloten dat nog een tank aanwezig is. Er dient bij herinrichting dus rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van een ondergrondse tank. Voorafgaande aan verwijdering zal dan nog een gericht onderzoek ter plaatse noodzakelijk zijn. Een verontreiniging kan dan aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0017.png"

Figuur 4.2: Met het laatste onderzoek (8, rood gearceerd) is het gehele plangebied onderzocht

In de boringen B205 en B222 is een bodemlaag met baksteenresten aangetroffen. Bodemlagen met ongedefinieerd puin van onbekende herkomst worden, ongeacht de hoeveelheid (hier ging het slechts om 'sporen') in principe als 'asbestverdacht' beschouwd. In de overige soorten puin (puin van asfalt, cement, klinkers en/of straatstenen en historisch puin) zit in de regel geen asbesthoudend materiaal en de aanwezigheid van die soorten puin maakt een locatie/bodemlaag niet (asbest)verdacht. Op basis hiervan, en de zintuiglijke waarnemingen zijn bovengenoemde lagen dus niet expliciet asbestverdacht. Opgemerkt wordt echter dat hier géén onderzoek conform NEN 5707 of NEN 5897 is uitgevoerd.

De constatering dat enkele gemeten gehaltes de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan tot slot consequenties hebben bij eventuele graafwerkzaamheden. Licht verontreinigde grond mag op de locatie worden hergebruikt, mits voldaan wordt aan de lokale achtergrondwaarden of bodemkwaliteitszone (grond mag worden toegepast op een ondergrond van vergelijkbare bodemkwaliteit en op bodems van mindere bodemkwaliteit). Bij hergebruik van licht verontreinigde grond buiten de locatie dienen de eisen in acht te worden genomen, zoals gesteld binnen het Besluit bodemkwaliteit of de lokale/regionale bodembeheernota. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal dus bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

4.2.3 Conclusie

Het project voorziet in de realisatie van woningbouw ter plaatse van een bestaand bedrijf, het bijbehorende braakliggende terrein en de groene randen. Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de geplande nieuwbouw.

Aangezien er tijdens geen van de uitgevoerde onderzoeken (aanwijzingen voor de aanwezigheid van) een tank zijn aangetroffen is de kans dat er daadwerkelijk een tank aanwezig is, erg gering. Indien bij het bouwrijp maken van het plangebied alsnog een tank aangetroffen wordt, zullen de noodzakelijke maatregelen en onderzoeken worden uitgevoerd. Door de mogelijke aanwezigheid van een tank komt de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet onder druk te staan.

4.3 Waterhuishouding

4.3.1 Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

4.3.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

4.3.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid en het gemeentelijk beleid nader worden behandeld.

Europa:

    • 1. Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

    • 1. Nationaal Waterplan (NW);
    • 2. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
    • 3. Waterwet.

Provinciaal:

    • 1. Provinciaal Waterplan 2016-2021.
4.3.3 Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

4.3.4 Bestaande situatie

Het plangebied is gesitueerd in de kern Made in de gemeente Drimmelen. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Zijlbergsestraat en aan de noord-, oost- en westzijde door woningen. Het plangebied bestaat uit de bebouwing van het bedrijf Van Iersel Geveltechniek met aangrenzend een braakliggend terrein. Het plangebied bestaat gedeeltelijk uit verhard en gedeeltelijk uit onverhard terrein.

Ten behoeve van het planvoornemen is een waterhuishoudings- en rioleringsplan opgesteld. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4 bij deze toelichting. In de rapportage ingegaan op de bestaande situatie ten aanzien van de inrichting, maaiveldhoogte en bodemopbouw, het in de nabijheid aanwezige oppervlaktewater en de bestaande riolering.

4.3.5 Beoogde situatie

In het waterhuishoudings- en rioleringsplan wordt in hoofdstukken 3 en 4 ingegaan op de uitgangspunten en het ontwerp van het watersysteem in de nieuwe situatie. In dit bestemmingsplan wordt waterberging juridisch- planologisch mogelijk gemaakt. Op basis van het waterhuishoudings- en rioleringsplan kan worden geconcludeerd dat er 664 m³ aan waterberging binnen het plangebied moet worden gerealiseerd. Het planvoornemen voorziet in de realisatie van waterberging met een capaxiteit van in totaal 683 m³. Daarmee wordt aan het beleid van het waterschap voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0018.png"

figuur 4.3: Overzicht capaciteit wadi's binnen plangebied

De woningen aan de zuidzijde van het plangebied en georiënteerd richting de Zijbergsestraat kunnen door de hoogteligging niet aangesloten worden op het hemelwaterstelsel binnen het plangebied. Hier wordt op particulier terrein waterberging gevonden middels de toepassing van infiltratiekratten. Deze worden gedimensioneerd op een benodigde capaciteit van 60 mm berging over het aangesloten verhard oppervlak. Op de perceelgrens wordt een noodoverloop in de vorm van een welputje aangebracht. In het geval van extreme neerslag kan het hemelwater oppervlakkig richting de Zijlbergsestraat stromen. De realisatie van voldoende bergingscapaciteit wordt als voorwaardelijke verplichting in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.

4.3.6 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Cultuurhistorie

4.4.1 Toetsingskader

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.

4.4.2 Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0019.png"

Figuur 4.3: Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Provincie Noord-Brabant (plangebied rood omlijnd)

Ter plaatse van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Ook in de directe nabijheid zijn geen waardevolle objecten aanwezig. Het planvoornemen heeft dan ook geen nadelige invloed op cultuurhistorische waarden.

4.4.3 Conclusie

Het planvoornemen doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden binnen of in de omgeving van het plangebied.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid en normstelling

Verdrag van Malta

In 1992 ondertekende Nederland mede het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag heeft als doel de bescherming van het archeologisch erfgoed van Europa te bevorderen. In Nederland heeft dit geleid tot een herziening van de Monumentenwet 1988 alsmede een aanvulling op of wijziging van bepaalde artikelen in enkele andere wetten. Deze wijzigingswet is beter bekend als de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die op 1 september 2007 van kracht werd.

Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Dit is niet veranderd met de inwerkingtreding van de Erfgoedwet (1-7-2016). Sindsdien is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgangmet archeologie in de fysieke leefomgeving zal in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld, die in 2022 in werking zal treden. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd.

De belangrijkste artikelen uit het Verdrag van Malta die in de Nederlandse wetgeving zijn overgenomen, zijn dat het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) dient te worden behouden (artikel 4), dat het archeologisch erfgoed deel uitmaakt van de belangenafweging in het kader van ruimtelijke ordening (artikel 5) en het 'veroorzakersprincipe' (artikel 6). Het veroorzakersprincipe betekent dat de verstoorder verantwoordelijk is voor het vroegtijdig (laten) uitvoeren van noodzakelijk archeologisch (voor)onderzoek en de financiering daarvan.

Bestemmingsplan en archeologgiebeleid gemeente Drimmelen

Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden. Hieronder vallen zowel reeds bekende archeologisch waardevolle gebieden als gebieden waarvoor een (verhoogde) archeologische verwachting geldt. Deze waarden krijgen een archeologische (mede)bestemming, die wordt vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan, wordt begrensd in de verbeelding (plankaart) en wordt voorzien van regels die gekoppeld zijn aan een vergunningstelsel.

De gemeente Drimmelen heeft invulling gegeven aan de gemeentelijk zorgtaak door de archeologische en cultuurhistorische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk te maken door een gemeentelijke Erfgoedkaart op te stellen. Voor het aspect archeologie is de archeologische beleidskaart, die hiervan onderdeel is, onderlegger voor de bepaling van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.

Op de beleidskaart worden de verschillende verwachtingen vertaald naar verwachtingszones en gekoppeld aan concrete vrijstellingsgrenzen. Bodemverstorende werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden, worden op voorhand vrijgesteld van de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek. Door middel van het hanteren van verschillende vrijstellingsgrenzen wordt binnen de gehele gemeente gezocht naar een goede balans tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

4.5.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0020.png"

Figuur 4.4: Uitsnede van de archeologische verwachtingkaart met het plangebied rood omcirkeld

Het plangebied bevind zich in een zone waar, volgens de gemeentelijk archeologische verwachtingskaart, een hoge archeologische verwachting geldt. Daarnaast is aan de noordzijde een deel van het plangebied aangemerkt als verstoord gebied door ontgrondingen. Archeologisch onderzoek is binnen een hoge verwachtingszone verplicht bij verstoringen vanaf 100 m² en dieper gaan dan 0,5 meter beneden het maaiveld. Het planvoornemen voorziet in bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 100 m² en gedeeltelijk ook dieper dan 50 centimeter.

Uit eerder archeologisch onderzoek (Econsultancy, rapportnr: 6069.002, 30 oktober 2018) in de directe nabijheid van het plangebied is gebleken dat archeologische resten verwacht worden vanaf een diepte van 10 tot 110 cm.

Er is echter reden om aan te nemen dat de gronden binnen het plangebied grotendeels tot minimaal die diepte verstoord zijn. De betreffende gronden zijn namelijk tot 2009 grotendeels bebouwd geweest. (zie ook paragraaf 2.2).

Het planvoornemen voorziet echter ook in bodemingrepen op gedeelten van het plangebied die nog niet (aantoonbaar) verstoord zijn. Er is dan ook een archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna worden de resultaten samengevat.

Uit het onderzoek blijkt dat de bodem toch intact genoeg is om archeologische resten te kunnen bevatten. De hoge archeologische verwachting op archeologische resten van landbouwers uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd wordt gehandhaafd.

Het plangebied is inmiddels onderzocht door middel van proefsleuven op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (hierna: PvE).

Proefsleuvenonderzoek

Op basis van bovenstaande is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dat onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 bij deze toelichting.

Het veldwerk voor dit aanvullende onderzoek was in twee fasen opgedeeld vanwege het nog in gebruik zijnde pand aan de oostzijde van het plangebied.

Op basis van het onderzoek (fase 1) is vastgesteld dat de archeologische waarden ter plaatse niet behoudenswaardig zijn. Er is dan ook besloten om het gehele plangebied (zowel fase 1 als 2) vrij te geven voor verdere ontwikkelingen. Het plangebied wordt dan ook in zijn geheel vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' komt daarmee te vervallen.

4.5.3 Conclusie

Op basis van het archeologisch bureau- en verkennend booronderzoek is geconcludeerd dat een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek noodzakelijk was.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek kon de archeologische verwachting voor het gehele plangebied naar een lage verwachting worden bijgesteld. Het gehele plangebied is dan ook vrijgegeven voor verdere ontwikkeling.

4.6 Ecologie

4.6.1 Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Noord-Brabant

In de provincie Noord-Brabant wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee, voor het op of in de bodem brengen van meststoffen en voor agrarische beregening uit grondwater. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wild zwijn en woelrat. Ten aanzien van de bunzing, hermelijn en wezel wordt in hetzelfde kader een tijdelijke vrijstelling verleend tot 1 oktober 2017.

4.6.2 Onderzoek

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 7. Hierna wordt ingegaan op de bevindingen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in nabijheid van Natura 2000-gebied en Natuurnetwerk Noord-Brabant (NNNB). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Biesbosch' ligt op circa 4 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Noord-Brabant ligt op een afstand van circa 900 meter. Gezien de beperkte aard van de ontwikkeling en afstand tot natuurgebieden zal er geen sprake zijn van directe negatieve effecten. Er is een stikstofberekening uitgevoerd in het kader van dit planvoornemen. De resultaten van die berekening zijn opgenomen in de memo die als Bijlage 8 onderdeel uitmaakt van deze toelichting. Het plan leidt niet tot een stikstoftoename op Natura 2000-gebied. Derhalve is een significant negatief effect op Natura-2000 uitgesloten.

Soortenbescherming

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden.

Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten indien de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Wel dient er in zowel de sloop- als bouwfase voor te worden gezorgd dat bij het inrichten van het bouwterrein wordt voorkomen dat het gebied aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van poeltjes of plassen op het bouwterrein in het zomerhalfjaar (vanaf april) dient te wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad aanwezig zal zijn.

Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

4.6.3 Conclusie

In onderstaande punten wordt de eindconclusie weergegeven:

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • om een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten, dienen de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden overdag te worden uitgevoerd;
  • nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  • een ontheffingsaanvraag voor beschermde soorten is niet aan de orde;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

4.7 Wegverkeerslawaai

4.7.1 Beleid en normstelling

De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een gezoneerde (spoor)weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk) of het type spoor.

4.7.2 Onderzoek

Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg A59. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van de 30 km/uur wegen Elzenstraat, Iepenlaan, Kastanjelaan, Olmenpad en Zijlbergsestraat. Gezien de ligging binnen de geluidzone van de A59 en om de invloed van de 30 km/uur wegen op de nieuwe woningen te kunnen beoordelen, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 bij deze toelichting. De resultaten worden hieronder samengevat.

Voor de 30 km/uur wegen Iepenlaan, Elzenstraat, Olmenpad en Kastanjelaan geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de 30 km/uur weg Zijlbergsestraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de richtwaarde met maximaal 4 dB overschrijdt. Voor de A59 geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. Derhalve zal een beschikking hogere waarde aan worden gevraagd bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet. Hierbij wordt opgemerkt dat de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde enkel plaatsvindt op een hoogte van 7,5 meter. Wanneer er geen verblijfsruimtes worden gerealiseerd op de 2e verdieping van de geluidbelaste woningen hoeft er geen procedure hogere waarde te worden doorlopen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële aard. Een dergelijk scherm dient om doelmatig te zijn bovendien buiten het plangebied geplaatst te worden. De initiatiefnemer kan geen invloed uitoefenen op het plaatsen van een dergelijk scherm. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. De A59 is reeds voorzien van een 1-laags ZOAB. Het is mogelijk dit te verbeteren naar 2-laags ZOAB. Dit resulteert echter in een minimale verbetering ten opzichte van 1-laags ZOAB. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat gewaarborgd. Tevens blijkt uit de rekenresultaten dat alle woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel buitenruimte. Aan deze geluidluwe gevel dient een verblijfsruimte te zijn gelegen. Ook wanneer er geen verblijfsruimten op de 2e verdieping van de geluidbelaste woningen worden gerealiseerd wordt in het kader van een goed woon- en leefklimaat alsnog geadviseerd om een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels uit te voeren vanwege de geluidbelasting ten gevolge van de Zijlbergsestraat. Er wordt geadviseerd aan te sluiten bij nieuwbouweis waarbij voor de hogere waarde de geluidbelasting op de gevel kan worden

aangehouden.

4.7.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat een procedure hogere waarde moet worden doorlopen. Deze procedure is parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan doorlopen. Het Besluit Hogere waarde is opgenomen als Bijlage 10 bij deze toelichting.

Uit de rekenresultaten blijkt dat alle woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel dan wel een buitenruimte. Bij toetsing in het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal beoordeeld worden of de juiste geluidwerende materialen en maatregelen zijn getroffen om een goed akoestisch woon- en leefklimaat te waarborgen.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden, gemengde gebieden en rustige buitengebeiden.

4.8.2 Onderzoek

Het plangebied is te kenmerken als een rustige woonwijk. Bij de geplande ontwikkeling worden met de nieuwe woningen bedrijfshindergevoelige functies gerealiseerd en moet getoetst worden aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure.

In dit bestemmingsplan wordt er van uit gegaan dat het bedrijf Van Iersel Geveltechniek zal verhuizen naar een locatie elders. Op basis van het overgangsrecht mag het bedrijf hier gedurende de looptijd van het bestemmingsplan nog in bedrijf zijn.

De afstand van het betreffende bedrijf tot milieugevoelige objecten zoals woningen, bedraagt in de huidige situatie 30 meter. Het bedrijf wordt door die afstand reeds beperkt in haar bedrijfsvoering. In de bestaande situatie wordt overigens ook geen overlast van het bedrijf ervaren.

Het plangebied wordt in 2 fasen ontwikkeld. In fase 1 worden woningen gebouwd op een afstand van minimaal 30 meter van het bedrijf. De bedrijfsvoering wordt in die fase dus niet verder beperkt. Bovendien is binnen fase 1, gezien de aan te houden afstand van 30 meter tot de woningen, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voor de realisatie van fase 2 zal het bedrijf verhuisd moeten zijn en is er geen sprake meer beperkingen.

De dichtstbijzijnde 'niet-woonfunctie' is in de beoogde situatie verder de vakgarage Tromp aan de Haasdijk 61. Ter plaatse zijn bedrijven in ten hoogste milieucategorie 2 toegestaan. In een rustige woonwijk geldt voor dergelijke bedrijven een aan te houden richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies zoals woningen. De kortste afstand tussen het projectgebied en de inrichtingsgrens van het betreffende bedrijf bedraagt 80 meter. Daarmee wordt dus voldaan aan de aan te houden richtafstand. De realisatie van de woningen wordt dan ook niet belemmerd door het aspect bedrijven en milieuzonering. De betreffende bedrijven worden gezien de afstanden ook niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.8.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het project. Dit bestemmingsplan gaat uit van de verhuizing van het bedrijf Van Iersel geveltechniek naar een locatie elders. In dat geval zijn er geen bedrijven in de nabijheid van de beoogde woningen meer aanwezig en is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In fase 1 worden woningen op voldoende afstand tot het bedrijf gerealiseerd. In die fase is geen sprake van belemmering van de bedrijfsvoering en is tevens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen fase 1. In de omgeving zijn dan ook geen bedrijven of instellingen aanwezig die door de transformatie in hun bedrijfsvoering worden beperkt.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Ten aanzien van deze aspecten moeten de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

  • Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas.
  • Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een ruimtelijke onderbouwing of bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen

Relevant is de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RVGS) en in de toekomst ook het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV). Op basis van de circulaire RVGS geldt het volgende:

  • Voor bestaande situaties gelden er plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar en de streefwaarde van 10-6 per jaar.
  • In nieuwe situaties geldt ter plaatse van kwetsbare objecten de grenswaarde voor het PR van 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde.
  • Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op het BTEV zijn in de circulaire RVGS veiligheidsafstanden opgenomen uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water1. In het BTEV worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Aan de hand van de Basisnetten wordt al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Relevant is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.9.2 Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0021.png"

Figuur 4.5: Uitsnede risicokaart Nederland (bron: risicokaart.nl) met plangebied blauw omlijnd

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Op een afstand van ruim 275 meter is een LPG-tankstation gesitueerd. Gezien de grote afstand is dit LPG-tankstation niet van invloed op het plangebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Over de A59 die ten zuiden van het plangebied ligt, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedgebied van deze weg bedraagt 880 meter. Het plangebied is gelegen binnen dit invloedsgebied. Derhalve dient een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Deze verantwoording is hierna opgenomen.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Standaard verantwoording groepsrisico gemeente Drimmelen

De gemeente Drimmelen heeft een Standaard verantwoording voor het groepsrisico opgenomen, met daarin ook een kaart om te laten zien wanneer en hoe het groepsrisico verantwoord moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-VG01_0022.png"

Figuur 4.6: Uitsnede Kaart zone indeling gemeente Drimmelen met het plangebied rood omkadert

In figuur 4.6 is een uitsnede van de kaart zone indeling standaard verantwoording groepsrisico te zien. Volgens het stroomschema moet er een standaard verantwoording voor het groepsrisico geschreven worden wanneer het plangebied in een grijze zone is ingedeeld. In onderstaande verantwoording is het standaard advies van de Veiligheidsregio Midden en West Brabant verwerkt. Het standaard advies is ook te vinden in bijlage 12.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Zijlbergsestraat, Kastanjelaan, Olmenpad en de Iepenlaan. Deze wegen sluiten aan op de Godfried Schalckenstraat en de verdere wegennetwerk van Made. Dit kan worden bestempeld als een gedegen netwerk gezien de verschillende toegangswegen en de bereikbaarheid vanuit tegengestelde windstreken. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen maximaal 92 woningen gerealiseerd worden. Eventueel aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat in geval van nood de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk wanneer alle betrokkenen bewust zijn van de risico's en weten hoe zij moeten handelen bij een incident. Hierbij is het van belang dat er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het handmatig uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risico-communicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.

4.9.3 Conclusie

Aangezien het plangebied binnen het invloedsgebied van de A59 ligt dient, in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg, een beknopte verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld. Uit deze beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Er wordt voldaan aan de risiconormen van het Bevi.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Beleid en normstelling

Wet Milieubeheer

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, artikel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2-jaargemiddelde) en fijn stof (PM10-jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de

concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit 'niet in betekenende mate' is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouwprojecten met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10)

4.10.2 Onderzoek Wet Milieubeheer

Op basis van de Grootschalige Concentratiekaart Nederland (GCN) geldt ter plaatse van het plangebied een gemiddelde concentratie van 17 ug/m³ voor stikstofdioxide en 18,4 ug/m³ voor fijn stof (PM10). De normen voor stikstofdioxide en fijn stof liggen op 40 respectievelijk 40 ug/m³ (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015).

Er is derhalve geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de streefwaarde.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan een goede woon- en leefklimaat voor wat betreft de luchtkwalilteit.

4.10.3 Onderzoek NIBM

De ontwikkeling maakt de realisatie van maximaal 92 woningen mogelijk. Deze ontwikkeling is dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit NIBM van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

4.10.4 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet belemmert. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.11 Kabels en leidingen

4.11.1 Beleid en normstelling

Voor planologisch relevante kabels en leidingen geldt in het algemeen een belemmeringenzone waarmee in de ontwikkeling van een plangebied rekening moet worden gehouden.

4.11.2 Onderzoek

In het plangebied en in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen hogedruk aardgasleidingen, rioolwatertransportleidingen, drinkwatertransportleidingen, of hoogspanningsleidingtracé. Planologische relevante kabels en leidingen vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.11.3 Conclusie

De eventuele aanwezigheid van kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.

4.12 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.12.2 Beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 2000 of meer woningen. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 92 woningen en blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Dit document is opgenomen in Bijlage 11 bij deze toelichting. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure. De gemeente dient dit te bevestigen door middel van een besluit dat als bijlage bij deze plantoelichting zal worden opgenomen.

4.12.3 Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Provinciale milieuverordening. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is dus voldaan aan de wettelijke verplichtingen hieromtrent.

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Algemeen

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingsplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. de SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijks als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Opbouw van de regels

Hierna volgt een beschrijving van de bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn.

Artikel 2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd (niet altijd overal van toepassing):

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning

Artikel 3 Groen

Binnen de bestemming ‘Groen’ mogen groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en fiets- en voetpaden worden gerealiseerd. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen als verhardingen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale hoogte van 3 meter.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming is gegeven aan de wegen en de gebieden met een functie voor verkeer en verblijf. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Artikel 5 Wonen

Op de gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn grondgebonden woningen toegestaan in de typologieën vrijstaand en (twee-)aaneengebouwd. Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn uitsluitend appartementen toegestaan. Aan-huis-gebonden beroepen zijn rechtstreeks toegestaan, mits wordt voldaan aan de in het artikel opgenomen specifieke gebruiksregels. Hierin staan voorwaarden met betrekking tot het oppervlak en de verkeersafwikkeling.

De begrenzingen van de bestemmingsvlakken zijn afgestemd op de meest actuele stedenbouwkundige invulling. De opgenomen regeling is flexibel zodat de initiatiefnemer de vrijheid heeft om de inrichting te optimaliseren.

Het maximum aantal woningen dat binnen het plangebied mag worden gerealiseerd is 92 woningen. Dit is in de bestemming 'Wonen' juridisch-planologisch vastgelegd. Met betrekking tot het bouwen is aangesloten bij de maximale mogelijkheden die het vergunningsvrij bouwen biedt. Bebouwing is toegestaan binnen het bestemmingsvlak.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

In de anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is een bepaling opgenomen over bestaande maten.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een nadere bepaling opgenomen met betrekking het gebruik van de gronden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 12 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeerregeling en dat circa 40 m² aan groenvoorzieningen per woning moet worden aangelegd. De oppervlakte aan grastegels mag voor 30% meegeteld worden om te komen tot die 40 m² groen per woning.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 14 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Zijlbergsestraat'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van een of meer woningen en de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van maximaal 92 woningen, derhalve is het plan exploitatieplanplichtig. In het onderhavige geval wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd. Initiatiefnemer heeft met de gemeente Drimmelen een anterieure overeenkomst afgesloten. Daarin is de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten vastgelegd. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Informatiebijeenkomst

Door de initiatiefnemer is op 4 juli 2019 een inloopavond georganiseerd. Gedurende deze avond is het planvoornemen aan de omwonenden gepresenteerd en zijn zij in de gelegenheid gesteld te reageren. De belangrijkste onderwerpen die op deze avond zijn besproken, zijn aan de omwonenden door middel van een brief gecommuniceerd.

7.2 Inspraak en wettelijk vooroverleg

In het kader van de inspraak en het wettelijk vooroverleg heeft het voorontwerp-bestemmingsplan van 3 januari 2020 tot en met 13 februari 2020 ter visie gelegen in het gemeentehuis van Drimmelen. Het plan is tevens digitaal raadpleegbaar geweest via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de inzagetermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar reactie mondeling of schriftelijk in te dienen. De ingekomen reacties uit de inspraak en het wettelijke vooroverleg zijn samengevat in de "Nota verwerking inspraak en wettelijk vooroverleg" zoals opgenomen in Bijlage 13. Gelijktijdig wordt in de nota aangegeven op welke wijze het college met de ingekomen reacties wenst om te gaan en of het plan aanpassing behoeft.

In de Nota is ook opgenomen welke ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd.

De provincie heeft door middel van een brief gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Het planvoornemen is beoordeeld als zijnde in overeenstemming met de provinciale belangen.

Waterschap Brabantse Delta heeft per brief positief geadviseerd ten aanzien van het planvoornemen. Het plan voorziet in voldoende retentiemaatregelen. Bij de verdere uitwerking van de plannen worden de voorgestelde kansen nader onderzocht.

7.3 Zienswijzen

In het kader van zienswijzeprocedure heeft het ontwerp-bestemmingsplan 'Zijlbergsestraat' met kenmerk NL.IMRO.1719.1bp19zijlbergsestr-ON01 van 28 augustus 2020 tot en met 8 oktober 2020 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Drimmelen. Het plan was tevens digitaal raadpleegbaar via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende de inzagetermijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar reactie mondeling of schriftelijk in te dienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend, beiden binnen de termijn. De zienswijzen worden in de Nota Zienswijzen in Bijlage 14 samengevat en gelijktijdig wordt aangegeven op welke wijze het college met de ingekomen reacties wenst om te gaan en of het plan aanpassing behoeft.