direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Horstermeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De gemeente Wijdemeren is bezig met het actualiseren en uniformeren van haar bestemmingsplannen. De vigerende bestemmingsplannen, van deze gemeente, zijn verouderd en dienen daarom te worden herzien. Eén van deze bestemmingsplannen is 'Horstermeer'. In dit voorliggende bestemmingsplan zijn enkel bouwinitiatieven opgenomen, die op basis van een vergunning en/of vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) zijn gerealiseerd.

Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een nieuw juridisch-planologisch kader voor het plangebied, dat voldoet aan de eisen die de Wro ten aanzien van bestemmingsplannen.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) staan regels voor het opstellen van bestemmingsplannen. Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorgeschreven standaarden uit de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en het InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO).

1.2 Plangebied

De Horstermeerpolder is gelegen ten oosten van de kern Nederhorst den Berg en ten westen van de kern Kortenhoef. Het plangebied wordt begrensd door de Ankeveense plassen, het Hilversums kanaal de Kortenhoefs plassen en de Spiegel- en Blijkpolderplas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 ligging plangebied

1.3 Planningsopgave

Het bestemmingsplan ‘Horstermeer’ beschermt de aanwezige waarden en maakt de bestaande functies, voorzover deze niet op ruimtelijke bezwaren stuiten, mogelijk. Er wordt voor een aantal initiatieven een juridisch-planologisch kader geboden. Deze initiatieven staan beschreven in hoofdstuk 5. Voor deze initiatieven zijn reeds separaat ruimtelijke onderbouwingen opgesteld. In deze ruimtelijke onderbouwingen worden de initiatieven getoetst aan het relevante beleid en de omgevingsaspecten. Voor deze ruimtelijke onderbouwingen wordt verwezen naar Bijlage 3, Bijlage 4, Bijlage 5 en Bijlage 6 en Bijlage 10.

1.4 Vigerende plannen

Voor het plangebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Horstermeer', vastgesteld op 1 oktober 1985 + herziening, vastgesteld op 19 mei 1993;
  • Bestemmingsplan 'Rioolwaterzuiveringsinstallatie Horstermeer', vastgesteld op 29 juni 1978 + herziening, vastgesteld op 11 juni 1981;
  • Bestemmingsplan 'Overmeer-Blijkpolder', vastgesteld 15 februari 1990, gedeeltelijk goedgekeurd, 2 oktober 1990;
  • Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Machineweg', vastgesteld 12 november 1996, goedgekeurd 6 februari 1997.

1.5 Planproces en procedure

Wanneer het bestemmingsplan wordt vrijgegeven voor inspraak en overleg met instanties krijgt het de status van voorontwerp. De reacties uit de inspraak en het overleg worden verwerkt in het voorontwerp, waarna deze de status krijgt van ontwerp. Het ontwerp gaat ter visie vóór de vaststelling door de gemeenteraad. Eventuele reacties uit deze ter visie legging (zienswijzen) worden verwerkt in het bestemmingsplan. Als er vervolgens geen rechterlijke stappen worden ondernomen, krijgt het bestemmingsplan officieel rechtskracht.

1.6 Leeswijzer

De toelichting dient ter onderbouwing van het bestemmingsplan en is niet juridisch bindend, zoals bij de planregels en de verbeelding wel het geval is. De toelichting geeft een beschrijving van het afwegingskader en een beschrijving over de gemaakte keuzes. De onderbouwing bestaat uit een beschrijving van het plangebied en relevant ruimtelijk-planologisch onderzoek met betrekking tot de functies in het plangebied.

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het huidige beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 en 4 een analyse van het gebied gegeven. In hoofdstuk 5 staan de initiatieven beschreven. Hoofdstuk 6 en 7 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Op basis van deze hoofdstukken worden beleidskeuzes gemaakt. Deze beleidskeuzes staan beschreven in hoofdstuk 8 Gebiedsvisie. Verder wordt aandacht besteed aan de juridische regeling en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en milieu (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam en Rotterdam) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Deze ladder is als motiveringseis opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Voor de toetsing van dit plan aan de ladder wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

In de structuurvisie is onderscheidt gemaakt in verschillende regio's. Horstermeerpolder behoort tot het Noordwest-Nederland gebied. De opgaven voor dit gebied zijn:

  • Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma’s Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
  • Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water, Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS), inclusief de Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 uitsnede nationaal ruimtelijke hoofdstructuur, in blauw is globaal het plangebied aangegeven. (Bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

Uit afbeelding 2.2 blijkt dat een deel van de Horstermeerpolder onderdeel is van (herijkte) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ook geldt voor het gebied een handhaving van vrij uitzicht op de horizon. Het Rijk heeft de globale begrenzing van de EHS en de voorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen binnen de EHS (het beschermingsregime) vastgelegd in het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening).

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt een vertaling van de planologische rijksbelangen uit de SVIR in instructieregels voor provincies en gemeenten. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau in bestemmingsplannen te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op ondermeer het kustfundament, de grote rivieren, de ecologische hoofdstructuur en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. In deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Op 1 juli 2014 zijn de wijzigingen van het Barro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wijziging heeft betrekking op buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die van nationaal belang zijn. Tevens is hiermee een aantal verbeteringen aangebracht in het Barro.

Relevante regels

Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied is in het Barro aangewezen als Nieuwe Hollandse Waterlinie. In artikel 2.13.3 Barro zijn de kernkwaliteiten betreft de Nieuwe Hollandse Waterlinie globaal beschreven. Het is aan provinciale staten om deze kernkwaliteiten uit te werken en te concretiseren op regionale en lokale schaal. Volgens bijlage 8 bij artikel 2.13 lid 3 van het Barro zijn de volgende kernkwaliteiten van belang:

  • 1. Het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militairverdedigingssysteem, bestaande uit:
    • a. inundatiegebieden;
    • b. zone met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;
    • c. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;
    • d. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers, en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;
    • e. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten;
    • f. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
    • g. de historische vestingstructuur van de vestingsteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;
  • 2. Grote openheid;
  • 3. Groen en overwegend rustig karakter.

Een beschrijving van deze provinciale regels staat in paragraaf 2.2.

Ecologische hoofdstructuur

In het Barro is geregeld dat de Provincie Noord-Holland de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden verder moet uitwerken. In de provinciale verordening zijn regels gesteld aan de inhoud van ruimtelijke plannen. Een beschrijving van deze provinciale regels staat in paragraaf 2.2.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening) vormt het instrument voor zorgvuldig ruimtegebruik. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dient de Ladder voor duurzame verstedelijking in het bestemmingsplan te worden opgenomen. De ladder heeft betrekking op ontwikkelingen van woningbouw, kantoren, bedrijven, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen. De ladder bestaat uit drie treden met de volgende vragen die achter elkaar moeten worden doorlopen:

  • 1. is er een actuele behoefte naar de ontwikkeling?
  • 2. is de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied in te vullen door bijvoorbeeld benutting van gronden door herstructurering?
  • 3. indien blijkt dat de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied valt, hoe kan het gebied zo goed mogelijk ontsloten worden via verschillende middelen van vervoer?

Beoordeling

De initiatieven die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt staan beschreven in Hoofdstuk 5. Onderzocht is of deze initiatieven moeten worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. Dit zou ertoe leiden dat de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit artikel 3.1.6 lid 2 Bro moet worden doorlopen.

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om van enkele bestaande gebouwen de functie te wijzigen. Bij een functieverandering van een bestaand gebouw is er geen ruimtelijke ontwikkeling en is er dus ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, gelet op de definitie uit artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro (zie ook Raad van State 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:743). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarop dus niet van toepassing.

Ten aanzien van de initiatieven wordt voor het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking verwezen naar de ruimtelijke onderbouwingen in Bijlage 3, Bijlage 4, Bijlage 5 en Bijlage 6 en Bijlage. Samengevat kan per ontwikkeling het volgende worden geconcludeerd:

  • NERA: Er is een actuele behoefte aan het faciliteren van maatschappelijke ondersteuning, daarnaast wordt een leegstaand monument in bestaand stedelijk gebied benut. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, derhalve wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Middenweg 9: De uitbreiding van het bestaande bedrijf aan de Middenweg 9 voorziet in een actuele behoefte van hetzelfde bedrijf. De uitbreiding van het bedrijf kan gezien worden als een herstructurering van het bedrijf. Een (nieuwe) tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. De ontsluiting van het bedrijf blijft in de huidige vorm gehandhaafd. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Herontwikkeling manege tot bijeenkomstgebouwen (Middenweg 145e en 147c): Er is sprake van een regionale en landelijke behoefte, met een ruimtegebruik dat niet in bestaand stedelijk gebied kan worden opgelost. Een (nieuwe) tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Omdat er sprake is van pieken in aantallen bezoekers bij grote bijeenkomsten zet de eigenaar bussen in om mensen naar de locatie te brengen. Tevens wordt bij de grote bijeenkomsten gebruik gemaakt van naastgelegen weiland voor het parkeren van bezoekers. Hiermee is aangetoond dat wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
  • Machineweg 53: Recreatieve functies als een minicamping en bed & breakfast betreffen in dit geval geen stedelijke functies. De ladder is derhalve niet van toepassing op deze recreatieve functies. De recreatiewoningen (maximaal 6) worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Ten aanzien van de opslag van goederen en het gebruik van een werkplaats is er een concrete regionale behoefte aan deze functies. De functies worden gevestigd in bestaande bebouwing. Daarnaast zijn de beoogde functies qua aard niet wenselijk binnen de dorpsgebieden. De locatie is prima ontsloten. Aangetoond is dat voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Gelet op het vorenstaande is de conclusie dat met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben de structuurvisie in 2010 vastgesteld. In 2015 heeft de meest recente actualisatie plaatsgevonden.

De provincie zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In het kader van klimaatbestendigheid dient er ruimte gevonden te worden voor bescherming tegen wateroverlast, voor voldoende schoon drinkwater en voor duurzame energie. De ruimtelijke kwaliteit wordt operationeel gemaakt in het behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit van het landschap. Duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd door functies slim te combineren en te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn.

Onder duurzaam ruimtegebruik wordt het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek verstaan. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de Provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare ruimte.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening zijn regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de provinciale belangen die zijn vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen om een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening stelt de provincie regels met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Bij het stellen van deze regels mogen provinciale belangen niet in het geding zijn.

Op 1 maart 2017 is een gewijzigde Verordening Ruimte in werking getreden. Op grond van artikel 46a van deze Verordening geldt dat de Verordening zoals die gold vóór 1 maart 2017 van toepassing blijft ten aanzien van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan of een uitwerkingsplan waarvan het ontwerp voor dit tijdstip ter inzage is gelegd, met dien verstande dat het besluit omtrent vaststelling binnen 2 jaar na dit tijdstip wordt genomen. Aangezien dit hier het geval is, gaat de toelichting niet in op de gewijzigde Verordening Ruimte.

In een provinciale verordening kunnen regels zijn opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.

De provinciale verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen (voor zover voor de gemeente Wijdemeren van belang):

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • (rijks)bufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen (inclusief werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam, Beemster, Nieuwe Hollandse Waterlinie en Amsterdamse Grachtengordel);
  • het regionaal watersysteem.

Relevante regels

Gebied voor grootschalige en gecombineerde landbouw

Het gehele plangebied is in de verordening aangewezen voor gecombineerde landbouw. In deze zone liggen landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. In de gebieden waar schaalvergroting niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, wordt meer ruimte geboden voor nieuwe economische activiteiten (verbreding). In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen tot 1,5 hectare mogelijk. Voor bouwpercelen tot 2 hectare is maatwerk noodzakelijk.

UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; Nieuwe Hollandse Waterlinie

Het plangebied is in de verordening aangewezen als Nieuwe Hollandse waterlinie. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:

  • een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • een groene en overwegend rustig karakter;
  • openheid.

Binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie mag uitsluitend worden voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden voor zover deze de kernkwaliteiten behouden of versterken.

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De kernkwaliteiten van 'De Nieuwe Hollandse Waterlinie' komen niet in het geding.

Ecologische hoofdstructuur

Dit artikel regelt de planologische bescherming van de Ecologische hoofdstructuur. Deze planologische bescherming betekent dat ingrepen die de Ecologische hoofdstructuur aantasten, in principe niet zijn toegestaan. Als het gaat om ingrepen van groot maatschappelijk belang die niet elders kunnen plaatsvinden, kan toestemming worden verleend, onder de voorwaarde dat de gevolgen van de ingreep worden gecompenseerd. In paragraaf 6.3 wordt dit aspect verder uitgewerkt.

Bestaand bebouwd gebied (BBG)

De bestaande bebouwing is in de verordening aangewezen als BBG. Hier is woon- of bedrijfsbebouwing toegestaan. Hier wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren, dienen plaats te vinden binnen BBG.

Daarnaast is aangegeven welke bebouwing buiten BBG ook als zodanig wordt aangemerkt. Daartoe behoren onder andere bestaande bebouwing, geprojecteerde bebouwing van geldende en in werking getreden bestemmingsplannen.

Op afbeelding 2.3 is een uitsnede van de kaart BBG, behorende bij de verordening weergegeven. De definitie van BBG is leidend ten opzichte van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0004.jpg"

Afbeelding 2.3 Bestaand Bebouwd Gebied (bron:maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

Regionale waterkeringen

In het plangebied liggen waterkeringen die zijn aangewezen als regionale waterkering. De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Voor de bescherming van de keringen is in onderliggend bestemmingsplan een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen in de regels en op de verbeelding.

Aardkundig waardevolle gebieden

In het zuiden van het plangebeid ligt een aardkundig waardevol gebied, nummer 68, Ankeveense en Kortenhoefse Plassen. De Ankeveense en Kortenhoefse Plassen zijn uitveningsplassen waarbij veenvorming plaatsvindt in de petgaten en zetwallen. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie wordt ten aanzien van de regels voor de aardkundig waardevolle gebieden verwezen naar het bijlagerapport Actualisatie Intentie programma Bodembeschermingsgebieden, 11 mei 2004. In afbeelding 2.4 zijn de aardkundige waarden is oranje weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 aardkundige waarden (bron: maps.noord-holland.nl/extern/gisviewers/bodemvisie)

Volgens de verordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan te worden aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied voorkomende aardkundige waarden. Om de waarden te beschermen is in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundige waarden' opgenomen. Binnen deze bestemmingen is een vergunningenstelsel opgenomen ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van de aardkundige waarden.

Ruimte voor Ruimte

De regeling Ruimte voor Ruimte is gericht op verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Dit gebeurt door sloop van landschappelijk storende en/of niet passende bebouwing en daaropvolgend een bestemmingswijziging. Als tegenprestatie krijgt de aanvrager planologische medewerking voor nieuwbouw elders in het gebied of op de saneringslocatie.

Vanuit het oogpunt van ruimtelijke kwaliteit worden hier voorwaarden aan verbonden. Wat betreft locatie is het uitgangspunt ‘herbouw aansluitend aan de rand van een kern’. Eén van de vereisten om gebruik te kunnen maken van de Ruimte voor Ruimteregeling is het opstellen van een beeldkwaliteitsplan.

De evaluatie van de Ruimte voor Ruimte regeling is in 2013 afgerond. Begin 2014 hebben Gedeputeerde Staten besloten de Ruimte voor Ruimte regeling te wijzigen overeenkomstig de resultaten van de evaluatie.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Toeristisch actieplan (TAP) Gooi- en Vechtstreek

Het toeristisch actieplan heeft als doelstelling het tot stand brengen van een samenhangend, gemeenschappelijk gedragen en op versterking van de regionale economie gerichte toeristisch- recreatieve visie op lokaal en regionaal niveau. Belangrijkste partners zijn overheid, bedrijfsleven en VVV. Er wordt ingezet op kleinschalige ontwikkelingen zoals het verbeteren van de watersport, arrangementen, agrotoerisme en het benutten van de cultuurhistorische waarden. De weinige verblijfsrecreatieve mogelijkheden dienen te worden vergroot, mits passend binnen de natuur- en landschappelijke waarden. De waterrecreatieve functie van het vechtplassengebied blijft gehandhaafd.

Regionaal Bureau voor Toerisme (RBT)

Het RBT is sinds 2012 volledig in bedrijf. Doelstelling van het RBT is het realiseren van een adequate informatievoorziening met betrekking tot (zakelijk) toerisme in de regio Gooi & Vecht. De regionale aanpak zal een meerwaarde moeten hebben voor de gemeente Wijdemeren. Er zal getracht worden het toeristische aanbod binnen Wijdemeren te vergroten door het samenstellen van toeristische arrangementen en innovatieve productontwikkeling.

2.3.2 Beleidsnotitie Regionaal prostitutiebeleid

De voor het bestemmingsplan relevante zaken van het regionale prostitutiebeleid houden het volgende in:

  • Er wordt een regionaal en gemeentelijk maximumstelsel gehanteerd, waarbij het maximum wordt gesteld op het per 1 juni 2000 gevestigde aantal bedrijven;
  • Raam- en straatprostitutie wordt niet toegestaan in deze regio.
2.3.3 Beleidsvisie Externe veiligheid

De beleidsvisie geeft per locatie en functie een afwegingskader om externe veiligheid op een consistente manier mee te laten wegen in de besluitvorming. Deze beleidsvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • het bieden van een veilige omgeving;
  • er moet ruimte zijn voor bedrijvigheid met en het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • de risico’s moeten zoveel als mogelijk worden beperkt, afhankelijk van de functie van een gebied;
  • incidenten ten gevolge van activiteiten met gevaarlijke stoffen met een grote maatschappelijke ontwrichting is onacceptabel;
  • de aard en de risico’s van de bedrijvigheid die met zich meebrengen moeten passen in het karakter van de regio. Het vestigingsbeleid en het locatiebeleid worden daarop aangepast.

De regio Gooi en Vechtstreek is een groen gebied, waar geen plaats is voor zware bedrijven met veel risico’s. Het aantal inrichtingen met gevaarlijke stoffen en het regionale transport van gevaarlijke stoffen zijn beperkt. Een belangrijke risicobron in de regio is de spoorlijn Weesp – Hilversum, die een belangrijke transportroute is voor gevaarlijke stoffen van Rotterdam naar Duitsland. Bij ruimtelijke besluiten moeten de aanwezige risicobronnen, in het kader van externe veiligheid, worden meegewogen.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Wijdemeren - Beheerste ontwikkeling met behoud van het goede (2012)

De structuurvisie is vastgesteld op 19 juli 2012. De centrale opgave is het vinden van een balans tussen het waardevolle landschap en de hedendaagse dynamiek. De structuurvisie geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente waardoor direct duidelijk wordt of bepaalde initiatieven daarbinnen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0006.jpg" Afbeelding 2.5 Uitsnede gewenste toekomstige ruimtelijke structuur (bron: structuurvisie Wijdemeren)

Op afbeelding 2.5 is de gewenste toekomstige ruimtelijke structuur weergegeven, inclusief alle gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat daarbij om de ruimtelijke structuur die op de langere termijn, in een periode van 10 tot 40 jaar, kan worden gerealiseerd. Hieronder zijn een aantal thema's uitgewerkt die betrekking hebben op dit bestemmingsplan:

Economie

Er ligt een opgave om de landschappelijke inpassing van Machineweg en bedrijventerrein Nieuw Walden te verbeteren. Dit kan worden bereikt door meer uniformiteit en een rustige uitstraling van de bebouwing, aandacht voor een rustig beeld naar de openbare weg en goed vormgegeven groene overgangen waar de bebouwing grenst aan het landschap.

Infrastructuur en recreatie

Er liggen kansen bij het recreatief ontsluiten van het landschap voor voetgangers en fietsers. Rond de Horstermeerpolder kan een nieuwe route worden ontwikkeld over de ringdijk. Tevens kan een voet- fietsverbinding (inclusief pontje) worden gerealiseerd tussen de Herenweg (Ankeveen) via de polder (Radioweg, Nera) naar Fort Kijkuit.

De aanleg van een ringvaart rond de Horstermeerpolder is mogelijk een ingreep, waarmee meerdere problemen kunnen worden opgelost. De huidige droogmakerij heeft in tegenstelling tot de meeste andere droogmakerijen geen eigen ringvaart als boezemwater. Wanneer de polder wel een dergelijke ringvaart krijgt kan de waterproblematiek wellicht verder worden opgelost. Dit vergt nader onderzoek. Een belangrijk voordeel is ook dat er een nieuwe vaarverbinding ontstaat die de Spiegelplas verbindt met het Hilversums Kanaal. Ook kunnen de ’s Gravelandse buitenplaatsen via een zijtak van de ringvaart worden ontsloten. De ringvaart wordt daarmee een belangrijke schakel voor de recreatievaart.

Landschap

De landschappelijke eenheid van de Horstermeerpolder moet behouden blijven door de polder als geheel open te houden. Door de contour van de Horstermeer te beplanten in combinatie met een wandelpad en een ringvaart kan de landschappelijke eenheid nog beter beleefbaar worden gemaakt.

2.4.2 De kern van Wijdemeren, visie op recreatie en toerisme (2012)

Uit de visie blijkt dat Wijdemeren de ideale plek is voor dagrecreatie. Voornamelijk voor vriendelijk, kleinschalig cultuurtoerisme en voor water- en fietsrecreatie. Dagrecreatie is in de plaats gekomen van verblijfsrecreatie, waarvoor de benodigde voorzieningen binnen de gemeente ontbreken. Enkele uitgangspunten zijn:

  • het gebied beter bereikbaar moet worden voor fietsers en vaarders;
  • de plassen met elkaar verbonden moeten worden zodat er voor vaarders een groter, interessanter en avontuurlijker vaargebied ontstaat;
  • er weer grote zeilevenementen op de plassen gehouden moeten worden;
  • er in Loosdrecht weer terrassen aan het water moeten komen;
  • het water (de plassen) weer zichtbaar moeten worden;
  • recreatieondernemers de ruimte moeten krijgen om te kunnen ondernemen.

Om als recreatiegemeente weer op de kaart te komen, zal de gemeente Wijdemeren haar voorzieningenniveau moet verbeteren en vernieuwen.

2.4.3 Welstandsnota Wijdemeren (2013)

Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij bouwaanvragen en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze heeft het recht een bouwplan - op basis van welstandscriteria - af te wijzen. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid.

Voor bijna het gehele plangebied geldt een regulier welstandsregime, waarbij met name wordt beoordeeld op het behoud van de samenhang binnen de rijen en clusters. Ter plaatse van het bedrijventerrein Nieuw Walden en de Rioolwaterzuiveringsinstallatie geldt een beperkt regime, waarbij een beperkt aantal welstandsregime geldt.

Bij een regulier welstandsregime zal beoordeeld worden op:

  • hoofdgebouwen zijn gericht op de openbare ruimte;
  • bijbehorende bouwwerken liggen achter de voorgevelrooilijn;
  • bouwmassa’s zijn gevarieerd;
  • clusters kennen een sterke onderlinge samenhang;
  • bijhorende bouwwerken zijn ondergeschikt vormgegeven;
  • wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume;
  • op- en aanbouwen zijn afgestemd op het hoofdvolume;
  • gevels van hoofdgebouwen zijn in hoofdzaak van baksteen of van andere steenachtige materialen of eventueel van hout, glas, gestuct of geschilderd;
  • hellende daken van woningen afdekken met keramische dakpannen, riet, leien, zink of koper.
2.4.4 Horecanota 2008

In de gemeente Wijdemeren zijn veel horecagelegenheden gevestigd, aanzienlijk meer dan in gemeenten van vergelijkbare omvang. Recreatie en toerisme vormen een belangrijke basis voor horeca. Maar ook de bevolking uit Wijdemeren en de omgeving vormen een pijler voor horeca.

De afgelopen jaren heeft de horecasector in heel Nederland last gehad van de economische recessie. Bovendien heeft de sector met name in Wijdemeren te kampen met concurrentie om de ruimte. Inmiddels kruipt de sector uit het dal.

Horeca is belangrijk voor de gemeente, vanwege de relatie met toerisme en recreatie, het belang voor de werkgelegenheid en het (karakteristieke) verblijfsklimaat. Daarom is de visie: behoud en versterking van horeca, met inachtneming van de woon - en leefomgeving, openbare orde en veiligheid. Om hieraan uitvoering te geven wordt aangehaakt bij de visie Toerisme en Recreatie.

Hierin worden zones voorgesteld, waarin product/marktcombinaties beter profiel kunnen krijgen. Daarnaast zet de visie Toerisme en Recreatie nadrukkelijk in op samenwerking, marketing en promotie. De huidige visie op horeca betekent een trendbreuk met de voormalige beleidspraktijk, die ten aanzien van horecaontwikkeling meer conserverend was. Deze nieuwe visie op horeca moet er toe leiden dat in ruimtelijke plannen en bouwaanvragen meer ruimte wordt gegeven aan horecaontwikkeling.

2.4.5 Beleidsregels paardenbakken (2006)

De gemeente heeft in 2006 beleidsregels voor paardenbakken vastgesteld. Vanwege de verbreding van de landbouw neemt de behoefte aan voorzieningen die te maken hebben met het houden van paarden toe. De gevolgen van paardenbakken voor het landschap, de woonfunctie en de agrarische bedrijfsvoering in het buitengebied maakten nadere beleidsregels gewenst. In de eerste plaats worden paardenbakken binnen de rode contouren niet toegestaan. De beperkingen die paardenbakken hebben op stedelijke functies maken het ongewenst om deze binnen de rode contouren toe te staan. Uitbreiding van het aantal paardenbakken is niet wenselijk nu dit leidt tot versnippering en verrommeling van het buitengebied. Binnen de woonbestemming zijn paardenbakken wel toegestaan. De landschappelijke en ecologische waarden van het buitengebied worden op deze manier gewaarborgd.

2.4.6 Nota Plattelandswoningen

De wetgeving voor plattelandswoningen biedt gemeenten de mogelijkheid bedrijfswoningen aan te wijzen als plattelandswoning, zodat deze als zelfstandige woning kunnen gaan dienen. Voorwaarde is hierbij dat er een goed woon- en leefklimaat is en dat de belangen van het bijbehorende agrarische bedrijf niet worden geschaad.

De gemeente heeft hiervoor de Nota Plattelandswoningen Wijdemeren opgesteld. In deze nota staat geformuleerd onder welke randvoorwaarden een bedrijfswoning op een functionerend agrarisch bedrijf kan worden omgezet naar een plattelandswoning.

2.4.7 Beleidsplan Verkeer Wijdemeren 2011 - 2020

Het verkeersbeleid van Wijdemeren zal in de periode tot 2020 gericht zijn op het bewaren en waar mogelijk verbeteren van de drie speerpunten: verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid. Deze drie speerpunten komen terug bij de visie op autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer.

Autoverkeer

Naar verwachting zal de mobiliteit blijven toenemen, zowel landelijk als regionaal in dit deel van de Randstad. Maar uit het oogpunt van leefbaarheid is een dergelijke groei van het autoverkeer op wegvakken waaraan gewoond wordt niet gewenst. Dan kan de werkelijke verkeerstoename aanleiding vormen om nieuwe infrastructuur buiten de woonkernen om aan te leggen.

Ingezet wordt op nieuwe infrastructuur om zo de verkeersdruk op bestaande doorgaande routes en daarmee de hinder voor aanwonenden te verminderen. Daarvoor is een integrale afweging met draagvlak bij de betrokken belangenorganisaties (met betrekking tot landbouw, waterbeheer, natuur en cultuurhistorie) en de medewerking van de provincie Noord-Holland vereist.

Ten wille van de overzichtelijkheid en veiligheid moet op alle gemeentelijke wegen in Wijdemeren die nu buiten de bebouwde kom vallen, met uitzondering van de N201, de maximumsnelheid uniform 60 km/u worden.

Ten aanzien van parkeren bij nieuwe bouwprojecten zullen de vastgestelde parkeernormen gehaald moeten worden. Indien dat niet mogelijk blijkt dan zal de ontwikkelende partij belast worden met het realiseren van parkeerruimte elders.

Openbaar vervoer

Er kan slechts geringe invloed uitgeoefend worden op de kwaliteit van openbaar vervoer op regionaal niveau (streekvervoer). Wel zal ervoor gewaakt dienen te worden dat de openbaar vervoerroutes een goede doorstroming houden. Hiermee kan voorkomen worden dat de provincie de routes schrapt of de kosten van vertraging op deze routes bij de gemeente in rekening brengt. Deze routes zullen dus Openbaar vervoerproof dienen te blijven, hetgeen onder andere neerkomt op goede haltevoorzieningen en het voorkomen van de aanleg van drempels. De kwaliteit van de bushaltes en fietsenstallingen is een gemeentelijke verantwoordelijkheid en zal worden gegarandeerd.

Langzaam verkeer

Het fietsgebruik wordt gestimuleerd. Door de vermindering van het openbaar vervoer in Wijdemeren zal de fiets een nog belangrijkere rol gaan spelen. Goede fietsvoorzieningen zijn een basisvoorwaarde om de verplaatsingen per fiets aantrekkelijker te maken en tevens om de fiets een belangrijke plaats te geven in de ketenverplaatsingen. De routes naar Hilversum en Weesp zijn al voorzien van goede fietspaden.

Om de veiligheid van het langzame verkeer te waarborgen zullen kernen zoveel mogelijk in hun geheel als 30 km/u zone worden aangemerkt, met duidelijke waarschuwingen bij de in- en uitgangen van die zones. Dat maakt de situatie in de kernen uniform en overzichtelijk voor alle weggebruikers.

Het is wenselijk dat de bromfietsers overal in de bebouwde kom van Wijdemeren gebruik kunnen maken van de hoofdrijbaan en daarmee van alle fietspaden geweerd worden.

Waar de voetpaden gebrekkig of afwezig zijn moeten passende maatregelen getroffen worden, om hetzij door de aanleg van goede voetpaden, hetzij door het overige verkeer te remmen.

2.4.8 Wegcategoriseringsplan

Het wegcategoriseringsplan vloeit voort uit het "Beleidsplan Verkeer Wijdemeren 2011 - 2020". Het doel is te komen tot een eenduidige functietoekenning van de wegen voor de gemeente die aansluit op de uitgangspunten van het Beleidsplan met de behoeftes vanuit verkeersveiligheid, leefbaarheid en bereikbaarheid. In dit wegcategoriseringsplan is voor elke weg in de gemeente aangegeven welke functie deze weg heeft. Deze toewijzing van functies is van belang, omdat dit een basis vormt voor de inrichting van de weg. De functie van de weg bepaalt mede welke eisen aan de inrichting worden gesteld. Hiermee kan een wegennet met een grote verkeersveiligheid, een goede verkeersafwikkeling en een leefbare omgeving worden bereikt.

2.4.9 Parkeernormen 2015

Op 31 maart 2015 heeft het college van B&W de beleidsregel parkeernormen gemeente Wijdemeren vastgesteld. Uitgangspunten van deze beleidsregels zijn:

  • 1. elke initiatiefnemer van een bouwplan is zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn eigen parkeerbehoefte;
  • 2. de parkeerbehoefte moet zo veel mogelijk op eigen terrein worden opgelost;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen heeft een positieve invloed op de bereikbaarheid, leefbaarheid en de economische ontwikkeling van de gemeente.

Parkeernormen kunnen alleen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen worden opgelegd. In een bestaande situatie kunnen parkeernormen wel gebruikt worden om voor een gebied de parkeerbehoefte te bepalen, maar leidt dit niet direct tot de verplichting om meer parkeerplaatsen aan te leggen.

In dit bestemmingsplan is opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dat deze beleidsregel daarbij geldt als uitgangspunt. Een omgevingsvergunning voor het oprichten van gebouwen en bouwwerken kan ook alleen worden verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de parkeernormen zoals opgenomen in deze beleidsregel. Parkeergelegenheid mag worden gerealiseerd in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Afwijken hiervan kan alleen als anderszins in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.

2.4.10 Beleidsregels evenementen 2014

Evenementen spelen binnen de gemeente Wijdemeren een belangrijke rol. Er is een actief verenigingsleven en mensen ontmoeten elkaar op markten, kermissen en tijdens feestweken. Evenementen in de gemeente hebben veelal een lokale en soms regionale, maar ook landelijke aantrekkingskracht. Het houden van (veel) evenementen heeft echter ook een keerzijde. In de gemeente Wijdemeren worden steeds vaker evenementen georganiseerd, die door hun omvang, of door de risico's die zij met zich meebrengen een grote invloed hebben op de omgeving. Deze evenementen vragen een toenemende aandacht en capaciteit van de gemeente en de hulpverleningsdiensten. Evenementen met veel bezoekers zorgen voor verkeersdrukte, meer afval en hogere geluidsproductie. Hierdoor kan de belasting voor milieu en bewoners op locaties waar veel evenementen plaatsvinden groot zijn.

Om een goede balans te vinden tussen de positieve en negatieve effecten van evenementen in de gemeente moet het totaalaanbod aan evenementen op een juiste manier gereguleerd zijn in het evenementenbeleid. Hiervoor is de nota 'Evenementenbeleid Wijdemeren 2014 - 2018 opgesteld. De op 9 december vastgestelde 'Beleidsregels evenementen 2014' zijn hiervan een uitwerking. In de beleidsregels zijn voorwaarden ten aanzien van evenementen opgenomen. Dit betreft zowel voorwaarden voor vergunning- en meldingvrije en meldingsplichtige evenementen als vergunningplichtige evenementen.

2.4.11 Bodembeleid 2015-2025

In de raadsvergadering van 24 maart 2016 wordt voorgesteld om het Bodembeleid 2015-2025 vast te stellen. Dit beleid is verwoord in de Nota bodembeheer, de Bodemkwaliteitskaart en de Bodemfunctieklassenkaart. Dit beleid vormt een belangrijk basis voor het duurzame en verantwoorde hergebruiksbeleid van grond in de gemeente. De kaarten en de nota bodembeheer zijn niet afzonderlijk van elkaar te gebruiken.

De Nota bodembeheer geeft aan hoe vrijgekomen grond op en in de landbodem van de gemeente kan en mag worden opgeslagen (tijdelijk), hergebruikt of toegepast. Ook zijn regels en procedures voor dit beleid geformuleerd. De Bodemkwaliteitskaart geeft voor het gemeentelijke grondgebied de verwachte gemiddelde chemische bodemkwaliteit weer voor de bodemlaag vanaf het maaiveld tot en met 2 meter diepte. De Bodemfunctieklassenkaart legt de bodemfunctieklasse vast van een perceel/gebied en heeft effect bij de beoordeling van bodemsaneringen en het toepassen van grond.

2.5 Conclusie beleidskader

De overheid onderstreept naast de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied ook het belang van de recreatieve waarde van dit gebied. Als onderdeel van het Groene Hart is het plangebied namelijk van belang voor de leefbaarheid van de omliggende stedelijke regio's. Verder moet de economische vitaliteit van het gebied gewaarborgd blijven. Hiervoor kunnen nieuwe economische dragers nodig zijn die passen binnen of zelfs gebruik maken van de kwaliteiten van dit gebied.

Het beleid is gericht op het weren van stedelijke functies buiten de vastgelegde BBG (Bestaand Bebouwd Gebied). Daarnaast is het beleid gericht op het versterken van de (in hoofdzaak watergerelateerde) toeristisch functie van (delen van) het plangebied. De toeristische functies zijn sterk aanwezig in het plangebied. Dit heeft voornamelijk te maken met de natuurlijke en landschappelijke waarden van het gebied. De toeristisch functies in het gebied profiteren van de aantrekkelijke omgeving maar kunnen tegelijkertijd zorgen voor een verstorende werking. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen op toeristisch gebied zal daarom rekening moeten worden gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied.

Het hiervoor beschreven beleid is betrokken bij het opstellen van het plan, door de in dit plan gemaakte keuzes aan de verschillende beleidsuitgangspunten te toetsen. Concluderend kan worden gesteld dat het plan aansluit op het van toepassing zijnde planologische beleidskader.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

3.1 Ruimtelijke structuur

De Horstermeerpolder is een voormalig meer, dat aan het eind van de 19e eeuw is drooggemalen. Centraal in de polder liggen woningen en bedrijven; de rand bestaat vooral uit agrarisch- en natuurgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0007.jpg"

Afbeelding 3.1 luchtfoto met in blauw het plangebied

De ruimtelijke structuur bestaat uit de ringdijk, de open groene ruimte van de polder, het watersysteem en de ontginningsassen. Structuurbepalend voor het gebied is het middenlint (de Middenweg) die dwars door het plangebied loopt. De bebouwing langs de Middenweg geeft een beeld van kernbebouwing waar het niet-agrarische aspect overheerst. Tussen de bebouwing speelt de beleving van openheid een grote rol. Het uiterlijk van het landschap wordt gedomineerd door de naar de dijk georiënteerde verkaveling. Het gebied heeft als belangrijk kenmerk een grote openheid ondanks de sterk geconcentreerde bebouwing langs de Middenweg.

3.1.1 Structurerende elementen

De huidige ruimtelijke structuur van de Horstermeerpolder bestaat uit de ringdijk, de open groene ruimte van de polder, het watersysteem en de ontginningsassen.

De Ringdijk

De dijk heeft een bochtig verloop en is als een ring aangelegd. De ringdijk vormt een grens tussen twee landschapstypen, het natte veenlandschap en het open en strakke landschap dat kenmerkend is voor droogmakerijen.

De Middenweg en de Machineweg

De Middenweg en Machineweg zijn de hoofdontginningsassen in de open ruimte en vormen een lintdorp. Karakteristiek daarbij is de afwisseling tussen bebouwde kavels en onbebouwde kavels. Hierdoor heeft het lint van de Middenweg een zekere mate van transparantie en is de omliggende open polder vanaf de Middenweg beleefbaar. Op de schaal van de Middenweg zijn meerdere bebouwingstypologieën aanwezig; woonhuis, boerderij met opstallen, bedrijfsgebouwen. De afwisseling van de bebouwingstypologieën en de bebouwing binnen de typologie is kenmerkend voor de structuur van de Middenweg. In het ritme van de percelering van de Horstermeerpolder liggen de verschillende bebouwingstypologieën naast elkaar.

Bedrijventerrein Nieuwe Walden

Nieuw Walden is een bedrijventerrein met meerdere bedrijfsactiviteiten. Het bedrijventerrein ligt centraal in de polder langs de belangrijkste ontsluitingsweg: de Middenweg.

De Radioweg

Het zuiden van de Middenweg kenmerkt zich als een open vlakte. De Radioweg is een halfverharde weg, die loopt van het zuidoosten naar het zuidwesten langs het NERA-gebouw (voormalig PTT radio-ontvangststation). Het NERA-gebouw is omgeven door natuur. Deze natuur bestaat vooral uit rietmoerassen en graslanden.

3.2 Ontstaansgeschiedenis

In 1629 werd de polder voor het eerst bedijkt en drooggemalen met behulp van 6 molens. De pogingen om de polder daarna droog te houden werden in 1636 opgegeven. Toen de stoommachine haar intrede had gedaan, gingen er in 1881 wederom stemmen op om de polder met behulp van stoomkracht droog te maken. In 1882 kwam de Horstermeer droog. Door de nieuwe polder werd een weg aangelegd en de eerste stolpboerderijen werden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0008.jpg"

Afbeelding 3.2 historische kaart van de Horstermeerpolder (bron: Historische Atlas Noord-Holland - 1989 - Uitgeverij Robas Producties)

Na de droogmaking is een steeds groter deel van de polder in gebruik genomen als landbouwgrond. In de loop van de tijd is de bedrijfvoering in de polder veranderd van puur agrarisch naar een mix van agrarisch bedrijven, kleinschaligere service bedrijven en steeds meer natuurontwikkeling.

3.3 Cultuurhistorische en archeologische waarden

Cultuurhistorie

Omdat de landschappelijke patronen en verschijningsvormen in grote mate zichtbaar overeenkomen met de onderliggende bodem, waterhuishouding en het menselijke gebruik van het landschap vanaf de eerste ontginning nog zichtbaar te herleiden is, kan het plangebied aangemerkt worden als landschappelijk en cultuurhistorisch zeer waardevol. Het plangebied maakt dan ook deel uit van het Belvedèregebied Vecht- en Plassengebied. Daarnaast is het plangebied van belang voor het Nationaal Project Nieuw Hollandse Waterlinie. Deze cultuurhistorische waarden moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Monumenten

Monumenten zijn panden of objecten met een (erkende) belangrijke cultuurhistorische waarde. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen rijks-(RM) en gemeentelijke (GM) monumenten. Voor een overzicht wordt verwezen naar tabel 1.

Monumenten   Plaats  
(GM) Voormalige kerkzaal 'ELIM'   Machineweg 14  
(GM) Tuinderswoning met koolboet   Middenweg 13 en 13b  
(GM) Elektrisch gemaal   Middenweg 20  
(GM) Boerderij met boenstoep   Middenweg 21  
(GM) 'Prutmolen', bewoonde molenstomp   Middenweg 24  
(GM) Boerderij 'De Horst'   Middenweg 32  
(GM) Voormalige stolpboerderij   Middenweg 45  
(GM) Woonhuis   Middenweg 76  
(GM) Voormalig jachthuis   Middenweg 84  
(GM) Dubbel woonhuis   Middenweg 91 en 93  
(GM) Voormalig stolpboerderij   Middenweg 107  
(GM) Ensemble NERA-gebouw met bruggen en antennefundering   Radioweg 3  
(RM) Boerderij   Vreelandseweg 78  

Tabel 1 Monumenten

Voor monumenten geldt in het algemeen bescherming van de bestaande situatie en een streven naar herstel in die gevallen waar sprake is van verval. Veranderingen en uitbreidingen mogen uitsluitend van ondergeschikte aard zijn. Rijksmonumenten vallen onder de bescherming van de Monumentenwet.Gemeentelijke monumenten worden beschermd via de gemeentelijke erfgoedverordening.

Archeologie

In de gemeente Wijdemeren zijn gebieden te vinden waar bijzondere archeologische waarden aangetoond zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen is in de gebieden waar archeologisch waardevolle zaken in de ondergrond aanwezig zijn, verkennend archeologisch prospectieonderzoek vereist. De gemeente voert hiervoor een beleid dat in eerste instantie gericht is op behoud van waardevolle elementen en structuren.

De gemeente heeft een Beleidskaart Archeologie opgesteld die als uitgangspunt geldt bij alle activiteiten waarbij mogelijke archeologische waarden in het geding zijn. Door middel van regimes wordt aangegeven welk niveau van het archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes komen tot stand op basis van de bekende archeologische waarden, de kennis van de geschiedenis en de eventuele recente bodemverstoringen. Gezamenlijk leiden deze gegevens tot een verwachting met betrekking tot het aantreffen van archeologische sporen in de bodem. Deze verwachting is op basis van ervaring omgezet in regimes met de bijbehorende criteria. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, is geen afweging van het archeologisch belang noodzakelijk. In tabel 2 zijn de verschillende regimes weergegeven.

Categorie   Rekening houden met archeologie vanaf planomvang van:  
Eerste   Bij alle grondroerende werkzaamheden  
Tweede   Bij alle plannen van 50 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld  
Derde   Bij plannen van 100 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper van 35 cm beneden maaiveld  
Vierde   Bij plannen van 500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Vijfde   Bij plannen van 2500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld  
Zesde   Geen regime  

Tabel 2 Categorieën archeologie (bron: toelichting bij Beleidskaart Archeologie gemeente Wijdemeren)

In afbeelding 3.3 is een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidskaart weergegeven. Hieruit blijkt dat de volgende categorieën in het plangebied voorkomen:

Categorie 2: poldermolens

Op een aantal plaatsen hebben poldermolens gestaan. Deze molens zijn gerealiseerd in de zestiende eeuw toen de polder werd bedijkt. Op deze locaties kunnen archeologische resten aanwezig zijn in de vorm van fundamenten, sluizen en bijgebouwen, voormalige waterlopen, kaden, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen.

Categorie 3: de historische kern Overmeer

De nederzetting dateert uit de Vroege Middeleeuwen. De begrenzing van de historische kern is gebaseerd op oude kaarten. De oudst bekende vondsten stammen uit de Romeinse tijd (2e eeuw).

Er zijn vondsten aangetroffen op de plaats van de nieuwbouwwijk Venenburg (vernoemd naar een groepje boerderijen).

Categorie 4: zandopduikingen

Het is mogelijk dat mensen in de Vroege Prehistorie op deze zandopduikingen woonden. Zandopduikingen zijn belangrijke prehistorische vindplaatsen.

Categorie 5: Veenpolders

In de ontgonnen veenvlaktes kunnen archeologische sporen aanwezig zijn vooral vanaf de Middeleeuwen. Voor de Middeleeuwen was het moerassige veengebied vrijwel onbewoonbaar. Archeologische sporen zijn hier veelal niet in grote dichtheid te verwachten: het gaat om sporen van ontginning en landbouw en mogelijke bewoning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0009.jpg"

Afbeelding 3.3 uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart

De verschillende in het plangebied voorkomende regimes zijn in onderliggend bestemmingsplan vertaald in verschillende beschermingsregimes. Er is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 tot en met 4 opgenomen.

Hoofdstuk 4 Functionele analyse

4.1 Wonen

De woonfunctie bestaat in hoofdzaak uit lintbebouwing die is gelegen langs de Middenweg, de Dwarsweg en de Sniplaan. Het woningtype bestaat vooral uit grondgebonden vrijstaande woningen.

Enkele woningen zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument. Deze zijn in paragraaf 3.3 benoemd.

4.2 Bedrijven

Agrarische bedrijven

In het plangebied zijn diverse agrarische bedrijven aanwezig. Het gaat hierbij om veehouderijen, melkveehouderijen en kwekerijen. Intensieve veehouderij is hierbij niet aanwezig. De agrarische functie neemt af en er is bijna geen tuinbouw meer aanwezig. Naast volwaardige en deeltijd agrarische bedrijven komt in het plangebied ook hobbymatig agrarisch gebruik voor. Het hobbymatig agrarisch gebruik komt voort uit enerzijds agrariërs die hun bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd, anderzijds burgers die een vrijkomend agrarisch bedrijf hebben gekocht als woning en daarbij als hobby wat vee houden.

Niet agrarische bedrijven

De bedrijven in het plangebied bevinden zich in hoofdzaak op het bedrijventerrein De Nieuw Walden. Het terrein heeft een omvang van 5 ha. waarop circa 40 bedrijven gevestigd zijn in (kleinschalige) bedrijfsunits en woon-werkcombinaties. De bedrijvigheid is hoofdzakelijk te typeren als internetgerelateerd en industrieel, met onder andere bouw-, garage-, metaalbewerking- en grafische bedrijven. Tevens zijn In het lint langs de Middenweg en de Machineweg diverse bedrijven aanwezig, wat een historisch gegroeide situatie is.

Ten behoeve van de paardensport is in het gebied een manege aanwezig. Dit bedrijf is gericht op het lesgeven in paardrijden aan derden en het houden van paarden en/of pony's in combinatie met kantinevoorziening, logies- en/of verenigingsaccommodatie, een verkooppunt voor paardrijactiviteiten en het houden van wedstrijden of andere evenementen;

Rioolwaterzuiveringsinstallatie

In het noordoosten van het plangebied is een Rioolwaterzuiveringsinstallatie aanwezig. Deze installatie stamt uit begin jaren 80 en wordt op dit moment verbouwd om aan de huidige wet- en regelgeving te voldoen.

4.3 Verkeer

In de ruimtelijke ordening dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende bestemmingen. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Binnen het plangebied zijn de volgende wegen gelegen: de Randweg, de Middenweg, de Machineweg, de Dwarsweg, de Radioweg, de Meerlaan en de Sniplaan. Deze wegen hebben een regionale functie voor het doorgaande verkeer, een onsluitende functie voor de kern en plattelandswegen en een functie ter ontsluiting van bedrijven en woningen. De Randweg maakt deel uit van de N523 die aansluit op de N201 (Loosdrecht) en op de N236 (Weesp). De Middenweg zorgt voor de ontsluiting van het plangebied.

Conclusie

In dit plan zijn geen nieuwe of gewijzigde verkeerswegen of voorzieningen gepland.

Hoofdstuk 5 Initiatieven

Het onderhavige bestemmingsplan maakt enkele initiatieven mogelijk.

1. NERA

Het voormalig radio-ontvangststation NERA wordt ontwikkeld tot een leer-, werk- en woonlocatie voor jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt. Er worden een aantal ambachtelijke bedrijven zoals een restaurant, slager, bakker en bed en breakfast gerealiseerd. Deze bedrijven dienen als werk/ leerplek voor de jongeren. De plek dient tevens als ontmoetingsplek voor passanten en recreanten. Er kan gebruik worden gemaakt van de aanwezige horeca en de ruimte voor vergaderingen. Voor de bewoners worden een 20-tal appartementen gerealiseerd. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwing is als Bijlage 3 van deze toelichting opgenomen.

In aanvulling op de ruimtelijke onderbouwing geldt naar aanleiding van de reactie van de brandweer Gooie en Vechtstreek het volgende. De bouwregelgeving biedt geen wettelijke mogelijkheid om extra aanvullende maatregelen te adviseren voor objecten die bijvoorbeeld in het buitengebied liggen. Het advies van de brandweer is om in dit bijzondere geval op te nemen dat de al dan niet verplichte rookmelders ook doorgemeld moeten gaan worden naar een particuliere alarmcentrale. Een aanvullend advies is ook om in overleg met de projectontwikkelaar/gebruiker vast te leggen dat er voor het gehele complex een calamiteitenplan is dat er in voorziet dat de nood- en hulpdiensten langere aanrijdtijden hebben. Door deze twee maatregelen goed te borgen, is een snelle alarmering van de brandweer en een goede ontruiming van het Nera-gebouw goed geborgd. Tijdens de behandeling van de aanvraag omgevingsvergunning zal hier verder naar worden gekeken.

2. Middenweg 9

Aan de Middenweg 9 is het loonbedrijf Th. Schuurman & Zn. B.V. gevestigd. Sinds 1990 is dit bedrijf actief in het agrarisch loonwerk en grondverzet. Het bedrijf is in de jaren na de oprichting sterk gegroeid en heeft zich weten te specialiseren in graslandverbetering en het afkilveren van sportvelden. Het bedrijf wordt uitgebreid met een loods. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwing is als Bijlage 4 van deze toelichting opgenomen. Een tweede bedrijfswoning maakt tevens onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.

Ten aanzien hiervan geldt dat in het voorontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbestemmingsplan en het nu voorliggende bestemmingsplan de bouw van een tweede bedrijfswoning binnen genoemde bestemmingen al niet mogelijk is. Dit is in overeenstemming met provinciaal beleid. Ook uit jurisprudentie blijkt dat nut en noodzaak voor een tweede bedrijfswoning feitelijk niet kan worden aangetoond. Deze tweede bedrijfswoning is dan ook niet opgenomen.

De provincie heeft in een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan daarnaast aangegeven dat op grond van de provinciale Verordening Ruimte, in afwijking van de tekst van de ruimtelijke

onderbouwing, geldt dat het loonwerkersbedrijf niet als agrarisch bedrijf kan worden beschouwd. Een loonbedrijf valt namelijk niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf. Er is dus sprake van verstedelijking op basis van artikel 14 van de PRV. Op basis van artikel 14 zijn overige vormen van verstedelijking buiten BBG of een uitbreiding ervan niet toegestaan.Hiervan kan voor reeds fysiek bestaande agrarisch aanverwante bedrijven worden afgeweken middels artikel 17a 'Agrarisch aanverwante bedrijven'. Voorwaarden zijn dat:

1. de noodzaak tot uitbreiding is aangetoond;

2. dat permanente buitenopslag wordt verboden;

3. Het bouwperceel maximaal 1,5 ha mag bedragen;

4. Het bepaalde in artikel 15 wordt in acht genomen.

Hierna wordt onderbouwd dat de ontwikkeling voldoet aan de gestelde voorwaarden voor wat betreft agrarische aanverwante bedrijven.

1. Noodzaak tot uitbreiding

Wat betreft de noodzaak tot uitbreiding wordt verwezen naar bijlage Bijlage 10. Hierin is onderbouwd waarom het materieel en materiaal droog moet staan en een nieuw bedrijfsgebouw noodzakelijk is.

2. Permanente buitenopslag

In de bestaande situatie geldt dat de locatie waar het nieuwe bedrijfsgebouw wordt geplaatst reeds is verhard. Hier vindt nu buitenopslag plaats. Zodra het nieuwe bedrijfsgebouw is gerealiseerd, zal de opslag daarbinnen plaatsvinden. In de planregels is opgenomen dat permanente buitenopslag van goederen als hoofdactiviteit is uitgesloten.

3. Oppervlakte bouwperceel maximaal 1,5 ha

De oppervlakte van het bouwperceel bedraagt ca. 6600m2 en voldoet hiermee ruim aan de gestelde voorwaarde.

4. Toets artikel 15 Verordening Ruimte

In eerste instantie geldt dat het nieuwe bedrijfsgebouw in lijn achter de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd. Dit betekent dat historische structuurlijnen niet worden aangetast, zowel niet in noord-zuid als oost-west richting, zie afbeelding 5.1. Verder wijkt de nieuwbouw niet af van de ordeningsprincipes van het gebied en sluit aan bij de ontwikkelinggeschiedenis van het gebied, zie ook Hoofdstuk 3. De bebouwing in de Horstermeerpolder is onder andere als lintbebouwing ontstaan langs de gehele Middenweg en geleidelijk verder in de polder in uitgebreid. Nieuwbouw tast de stedenbouwkundige opzet van het gebied en de relatie met de openbare ruimte niet aan.

Het gaat ook niet om een nieuwe functie maar om een wijziging van de bedrijfsvoering van een reeds jarenlang aanwezig bedrijf. Het nieuw te bebouwen terrein is in de bestaande situatie reeds verhard en in gebruik voor buitenopslag. De nieuwbouw van het bedrijfsgebouw komt de situatie ten goede doordat een 'rommelig' ogende situatie wordt beeindigd. Wat betreft karakteristiek wijkt het nieuwbouwplan ook niet af van de bestaande situatie. Op de percelen langs de Middenweg staan gebouwen in verschillende vormen en maten. In het kader van de welstandstoets zal het aspect karakteristiek en 'passend binnen de omgeving' verder aan de orde komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0010.png"

Afbeelding 5.1: Bestaande situatie Middenweg 9

In de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie staat dat ieder gebied zijn eigen karakteristieke verhouding van open en dicht heeft en dat die verhouding kan worden gebruikt om landschapstypen te beschrijven in termen van openheid. Volgens de Leidraad is sprake van openheid wanneer geen visuele barrières zoals bomen, huizen, dijken enzovoort aanwezig zijn. Verder staat in de Leidraad dat stilte en donkerte kernkwaliteiten zijn van het landschap. Uit de Leidraad blijkt dat een gebied deze kernkwaliteit heeft wanneer dit niet is bebouwd, geen bedrijfsmatige en recreatieve activiteiten aanwezig zijn en evenmin verkeersbwegingen. Aangezien in de bestaande situatie al bebouwing op de locatie aanwezig is, is ter plaatse van de nieuwbouw geen sprake van openheid van het landschap, stilte en duisternis. Van aantasting is derhalve geen sprake.

3. Herontwikkeling manege (Middenweg 145e en 147c)

De stichting RSSBN (eigenaar van de manege) gaat de bestaande gebouwen van de manege herontwikkelen naar een ontmoetingscentrum. Er zullen bijeenkomsten en lezingen worden georganiseerd. De beoogde functies zijn: ontmoetingscentrum, met ondersteunende functies als kantoren, parkeren en een bedrijfswoning. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwing is als Bijlage 5 van deze toelichting opgenomen. De ruimtelijke onderbouwing voorziet in twee bedrijfswoningen. De gemeente verleent echter geen medewerking aan de bouw van deze tweede bedrijfswoning omdat er geen sprake is van een levende have en er geen storingsgevoelige teeltactiviteiten plaatsvinden waardoor een tweede bedrijfswoning noodzakelijk is. Daarnaast gaat de ruimtelijke onderbouwing uit van maximaal twee grote internationale bijeenkomsten per jaar. Dit is echter niet realistisch. Het is de wens van de Stichting om te groeien naar twee grote bijeenkomsten per jaar, maar daar zal meer tijd voor nodig zijn dan 10 jaar. In de planregels is daarom opgenomen dat maximaal één grote bijeenkomst per kalenderjaar is toegestaan.

4. Machineweg 53

Aan de Machineweg 53 is een agrarisch bedrijf gevestigd. De agrarische bedrijfsactiviteiten worden beëindigd. Er wordt een minicamping en een zestal recreatie-eenheden voor bed & breakfast gerealiseerd. De bestaande voormalige agrarische bebouwing wordt gebruikt voor opslag van volumineuze goederen. Om deze ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Deze ruimtelijke onderbouwing is als Bijlage 6 van deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten

6.1 Inleiding

In Hoofdstuk 5 staan de nieuwe initiatieven beschreven die dit bestemmingsplan planologisch mogelijk maakt. Ten behoeve van deze ontwikkelingen zijn ruimtelijke onderbouwingen opgesteld. In deze onderbouwingen zijn de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld/ nader onderzocht. Voor de beoordeling van de omgevingsaspecten voor deze initiatieven wordt dan ook verwezen naar Bijlage 3, Bijlage 4, Bijlage 5 en Bijlage 6 en Bijlage 10.

In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beoordeeld voor zover die niet al zijn beoordeeld in de ruimtelijke onderbouwingen.

6.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

Situatie plangebied

Behoudens de initiatieven die beschreven staan in hoofdstuk Hoofdstuk 5 komen verder in het plangebied geen grootschalige bouwontwikkelingen voor die het noodzakelijk maken bodemonderzoek uit te voeren. Bij eventuele kleine nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het voorziene gebruik, dan wel geschikt te maken is voor het nieuwe gebruik.

Het zuiden van het plangebied is in de provinciale milieuverordening aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied. Dit is vanwege de waterwinning ten zuiden van het plangebied in de provincie Utrecht in de Bethunepolder. Hier gelden strengere regels ten aanzien van bouwen.

Conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van de initiatieven genoemd in Hoofdstuk 5. Nader bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Hiermee wordt het bestemmingsplan met het oog op het aspect bodem als uitvoerbaar geacht.

6.3 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene ontheffing voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is ontheffing mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel afgeweken worden na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Natuurnetwerk Nederland (dit is de voormalige Ecologische Hoofdstructuur), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Programma Aanpak Stikstof (PAS)

Ten aanzien van stikstofdepositie zijn de kaders per 01 juli 2015 sterk gewijzigd. Per die datum is het landelijke Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden en het daarbij behorende rekeninstrument (AERIUS) leidend geworden bij de beoordeling van effecten als gevolg stikstofdepositie. Echter, het PAS geldt alleen voor concrete projecten en plannen en nadrukkelijk niet voor bestemmingsplannen. Dit betekent dat bestemmingsplannen onder het PAS geen aanspraak kunnen maken op ontwikkelruimte in termen van stikstofdepositie (Ministerie Economische Zaken, 2015). Door het Ministerie van Economische Zaken wordt geadviseerd om eventuele emissies die gemoeid zijn met de ontwikkelingen in kaart te brengen en te toetsen aan de kaders van de PAS.

Situatie plangebied

In het kader van dit bestemmingsplan is een ecoscan opgesteld waarin onderzoek is gedaan naar de ecologische waarden van het plangebied. De ecoscan is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Soortenbescherming (Flora- en faunawet)

Het is niet uit te sluiten dat in de Horstermeer diverse beschermde vaatplaten voorkomen. Er komen daarnaast verschillende beschermde zoogdieren in het plangebied voor. Zo worden hier diverse soorten vleermuizen verwacht. Zij maken hoogstaarschijnlijk gebruik van de Horstermeer als foerageergebied. Vanwege de aanwezigheid van bomen en gebouwen zullen de vleermuizen het gebied ook als verblijfplaats en als migratieroute kunnen gebruiken. Verwacht wordt dat diverse vogels in het plangebied en omgeving broeden. Ook is het mogelijk dat vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten voorkomen in of in de omgeving van het plangebied. RAVON geeft weer, dat naast algemene soorten, de ringslang, heikikker, poelkikker en de rugstreeppad in (de omgeving van) de Horstermeer voorkomen. In de omgeving van het plangebied kunnen daarnaast algemene amfibieën voorkomen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bruine kikker, gewone pad, bastaardkikker, meerkikker en kleine watersalamander. Het plangebied valt volgens RAVON onder het verspreidingsgebied van de kleine modderkruiper, rivierdonderpad (beide FFwet-tabel 2) en de bittervoorn (FFwet-tabel 3). Er is tijdens het veldbezoek geen reden aangetroffen om het voorkomen van deze soorten uit te sluiten. Kleine modderkruiper en bittervoorn kunnen in het merendeel van de watergangen voorkomen. Rivierdonderpad heeft een sterke voorkeur voor stenige substraten (bij kunstwerken en dammen e.d.), die in de Horstermeer nauwelijks aanwezig zijn; deze soort komt dus naar verwachting niet of nauwelijks voor. Het voorkomen van de platte schijfhoren is op basis van de beschikbare gegevens niet uit te sluiten; deze slakkensoort is in de wijde omgeving op meerdere plaatsen aangetroffen (Anemoon). Ook de gestreepte waterroofkever zou in heldere wateren met een goed ontwikkelde submerse vegetatie kunnen voorkomen.

Gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet)

In en rondom het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen. Dit gebied is aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Op afbeelding 6.1 is het Natura 2000-gebied in groene arcering weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0011.jpg"

Afbeelding 6.1 Natura 2000 (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

Ten behoeve van de herontwikkeling van het voormalig radio-ontvangststation NERA en de manege aan de Middenweg 145e en 147c zijn berekeningen uitgevoerd naar de depositie van stikstof op het Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen (zie Hoofdstuk 5 voor een uitgebreide onderbouwing van deze initiatieven). De bijdrage van beide initiatieven ligt onder de de grenswaarden van de Oostelijke Vechtplassen. De grenswaarden van de Oostelijke Vechtplassen is op dit moment vastgelegd op 1 Mol N/ha/jr.

Ter plaatse van de gronden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied is in onderliggend bestemmingsplan een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - Natura 2000' opgenomen. Dit ter bescherming, behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Een gedeelte van het plangebied maakt deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het Natuurnetwerk Nederland werd voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd. Het Natuurnetwerk is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het ruimtelijk beleid is gericht op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. Op afbeelding 6.2 is de Natuurnetwerk in groen weergegeven. De Vecht en het Hilversums Kanaal vormen een Ecologische Verbindingszone (blauwe lijn in afbeelding 6.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0012.jpg"

Afbeelding 6.2 Natuurnetwerk Nederland (bron: http://maps.noord-holland.nl/structuurvisie2040)

De bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden vindt plaats door toepassing van een specifiek afwegingskader, het zogenoemde 'nee, tenzij'-regime. Er vinden geen ontwikkelingen plaats binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk, met uitzondering van het mogelijk maken van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurgebied. Deze gebouwen en bouwwerken zijn enkel toegestaan indien deze van zeer beperkte omvang zijn. Hiermee zal deze bebouwing niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk. Een nadere toetsing in de vorm van een 'nee, tenzij'-toets is niet aan de orde. In de provincie Noord-Holland is de externe werking van de ontwikkeling op het Natuurnetwerk niet van toepassing.

De gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk, en waar natuur reeds is gerealiseerd zijn in onderliggend bestemmingsplan bestemd als Natuur. Een deel van de gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk, maar waar de natuur nog niet is gerealiseerd, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden'. Hierin is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te wijzigen naar de bestemming Natuur.

Conclusie ecoscan 2013

Uit bovenstaande blijkt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Bovenstaande resultaten geven geen aanleiding om voor de vaststelling van dit bestemmingsplan nader onderzoek uit te voeren of ontheffingen aan te vragen.

Actualisatie ecoscan 2017

Omdat er zienswijzen zijn binnengekomen op het ontwerpbestemmingsplan en de wetgeving per 1 januari 2017 is veranderd, is een actualisatie uitgevoerd op de eerdere ecoscan uit 2013, zie Bijlage 2. De conclusie hiervan is:

  • Er komen mogelijk meerdere beschermde soorten voor in het plangebied zonder algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen, onder meer diverse vleermuissoorten, broedvogels, rugstreeppad, ringslang, waterspitsmuis, Noordse woelmuis, heikikker en wezel;
  • Daarnaast komt de zeggekorfslak voor. Voor deze soort is een instandhoudingsdoel voor Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen geformuleerd. De aanwezige moerassen met grote zeggen zijn geschikt leefgebied voor deze soort;
  • Gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn maken deel uit van het plangebied. Het natuurgebied rond de Radioweg is onderdeel van Natura 2000-gebied Oostelijke Vechtplassen, wat direct grenst aan zowel de zuid-, de oost- als de noordzijde van het bestemmingsplangebied;
  • Het plangebied kent meerdere gebieden die deel uit maken van de EHS, het gaat hierbij om het natuurgebied rond de Radioweg, de oostelijke boezemkade, het weidegebied in het noordwesten en het gebied rond de waterzuivering in het noordoosten;
  • Bij ontwikkelingen ten aanzien van gebouwen is het raadzaam om te bepalen of er aanvullend onderzoek naar aanwezigheid van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van gebouwbroedende vogels als huismus en gierzwaluw noodzakelijk is, om overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb en de Vogel- en Habitatrichtlijn te voorkomen.
  • Voor ruimtelijke ontwikkelingen in bestaand open polderlandschap is het raadzaam om op voorhand rekening te houden met mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten, leefgebieden van Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en EHS;
  • In alle gevallen geldt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dat ecologisch advies op maat nodig is, gelet op het relatief grote aantal (mogelijk) voorkomende beschermde soorten. Een ecoloog van de gemeente dan wel een ecoloog van het netwerk Groene Bureaus kan hierin voorzien.

Uit de actualisatie blijkt dat het aspect ecologie de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.4 Geluid

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor de toelaatbare geluidbelasting. De geluidseisen zijn alleen van toepassing op geluidgevoelige functies die gelegen zijn binnen de geluidzone van een geluidsbron. Een geluidzone is een gebied aan weerszijden van het spoor, van een weg of rond een bedrijven/industrieterrein. Geluidgevoelige functies zijn woningen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen.

De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeurswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige functies niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige functies in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige functies aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeurswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Situatie plangebied

Met uitzondering van de nieuwe ontwikkelingen die in hoofdstuk 5 staan beschreven worden er geen nieuwe geluidgevoelige functies rechtstreeks mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan. Wel is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om (na bedrijfsbeëindiging) de bestemming 'Agrarisch' en 'Bedrijf' te wijzigen naar de bestemming 'Wonen'. Deze wijziging betekent dat er conform de Wet geluidhinder (Wgh) nieuwe 'geluidgevoelig' functies kunnen worden gerealiseerd. Om te beoordelen of op deze locaties kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde is een akoestische onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat de wijzigingsbevoegdheden (al dan niet met een ontheffing) uitvoerbaar zijn ten aanzien van verkeerslawaai.

Conclusie

Het bestemmingsplan is met het oog op het aspect geluid uitvoerbaar.

6.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Wet luchtkwaliteit (2007)

Het doel van Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. De wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX), stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), lood (Pb), koolmonoxide (CO) en benzeen. De normen gelden overal in de buitenlucht en niet alleen ter plekke van gevoelige bestemmingen. In de praktijk blijken er vooral grenswaardenoverschrijdingen te zijn voor PM10 en NO2.

Niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)

Het begrip NIBM speelt een belangrijke rol in de regelgeving voor luchtkwaliteit en is uitgewerkt in het Besluit 'Niet in betekende mate' bijdragen en de Regeling 'Niet in betekende mate' bijdragen. Projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreinigingen, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen (in de vorm van grenswaarden). In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen), tot 100.000 m² kantooroppervlakte met één ontsluitingsweg (200.000 m² met twee ontsluitingswegen) en intensieve veehouderijen (afhankelijk van het aantal dieren), bij voorbaat aangemerkt als niet in betekenende mate.

Gemeentelijk kader

In de gemeente Wijdemeren zijn geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen geconstateerd. In het 'Rapport luchtkwaliteit Wijdemeren 2011' zijn de luchtemissies van stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen en koolstofmonoxide (CO) onderzocht. Op een aantal locaties is de luchtkwaliteit enigszins gestegen of gedaald. De oorzaak hiervan is onder meer te vinden in het nauwkeurig meten door het Landelijk meetnet luchtkwaliteit. De fluctuaties zijn echter te klein om van een structurele verbeterde of verslechterde luchtkwaliteit te spreken. De concentraties aan fijn stof zijn in de gemeente gedaald. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit.

NSL-monitoringstool

In aanvulling hierop wordt verwezen naar de NSL-monitoringstool. Dit is het instrument waarmee overheden de monitoring van het NSL uitvoeren. De Monitoringstool bestaat uit een database met gegevens, een rekeninstrument (Rekentool) en de monitoringstoolwebsite. De Rekentool is ook als zelfstandig instrument te gebruiken.

Wettelijke grenswaarden PM10 en PM2,5

Voor PM10 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een etmaalgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 die niet meer dan 35 keer per jaar mag worden overschreden. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m3 (vanaf 2015). Uit de afbeeldingen 6.3 en 6.4 blijkt dat deze grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0013.png"

Afbeelding 6.3 PM10-concentratie (bron:www.nsl-monitoringstool.nl/viewer/, datum 21 maart 2017)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0014.png"

Afbeelding 6.4 PM2,5-concentratie (bron:www.nsl-monitoringstool.nl/viewer/, datum 21 maart 2017)

Wettelijke grenswaarden NO02

Voor NO02 is er een jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 die niet mag worden overschreden en er is een uurgemiddelde grenswaarde van 200 µg/m3 die niet meer dan 18 keer per jaar mag worden overschreden. Uit afbeelding 6.5 blijkt dat de grenswaarde niet wordt overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0015.png"

Afbeelding 6.5 NO02-concentratie (bron:www.nsl-monitoringstool.nl/viewer/, datum 21 maart 2017)

Situatie plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de actuele situatie vastgelegd. Er is geen sprake van nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen. Dit wil zeggen dat de toename van verkeer kleiner is dan bij een woonwijk tot 1.500 woningen. Hierdoor draagt dit bestemmingsplan 'Niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat dit bestemmingsplan geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

Dit bestemmingsplan draagt niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, daarmede kan dit bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

6.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen voor derden. Het gaat daarbij zowel om het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) als om inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) zijn risicomaten met bijbehorende risiconormen opgenomen voor respectievelijk inrichtingen en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het externe veiligheidsbeleid kent twee risicomaten, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt met behulp van een diagram weergegeven. Bovendien geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht, waarbij het bevoegd gezag verplicht wordt gesteld om advies in te winnen bij hulpverleningsdiensten omtrent aspecten als hulpverlening en zelfredzaamheid.

Situatie plangebied

Met behulp van de risicokaart (http://nederland.risicokaart.nl/risicokaart.html) is gekeken of in de directe omgeving van het plangebied risicovolle activiteiten plaatsvinden of risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP0900Hrstmeer2010-VA01_0016.png"

Afbeelding 6.3 uitsnede risicokaart (bron: http://nederland.risicokaart.nl, peildatum 25 november 2015)

Inrichtingen met opslag, productie en/of gebruik van gevaarlijke stoffen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen met een relevant invloedsgebied voor het plaatsgebonden en het groepsgebonden risico aanwezig. Bedrijven in de omgeving stellen vanuit het oogpunt van externe veiligheid dan ook geen beperkingen aan dit bestemmingsplan.

Transport gevaarlijke stoffen

Met ingang van 2-2-2012 is de transportroute gevaarlijke stoffen door de gemeenteraad van Wijdemeren opgeheven (zie rode lijn ten zuiden van het plangebied). In het kader van het programma externe veiligheid hebben de regio Gooi en Vechtstreek en de Veiligheidsregio een evaluatie uitgevoerd van de routering gevaarlijke stoffen in Gooi en Vechtstreek. Daarbij is beoordeeld of de route vanuit veiligheidsoogpunt zin heeft. In veel gevallen blijkt dat niet het geval te zijn, omdat het gebod de bebouwde kom te vermijden volstaat, of omdat er geen alternatieve routes zijn. Voor Wijdemeren wordt geconcludeerd dat de huidige routering weinig tot geen meerwaarde biedt voor het verlagen van de veiligheidsrisico's. Om die reden is de route opgeheven.

De provinciale weg N201 valt onder het bevoegde gezag van de provincie Noord-Holland. De provincie Noord-Holland heeft alle provinciale wegen vrijgegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Over deze weg rijdt doorgaand verkeer richting de gemeente Hilversum. Het betreft onder andere de LPG-transporten voor de twee LPG-tankstations die in de buurt van het bedrijventerrein 'Havenkwartier' zijn gelegen. De planlocatie ligt binnen de toetsingsafstand van 200 meter zoals gesteld

in het Besluit externe veiligheid transportroutes. Overeenkomstig de risicokaart leidt het transport van gevaarlijke stoffen over deze weg niet tot een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Vanwege het lokale karakter van het transport van gevaarlijke stoffen via deze route, wordt niet verwacht dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt. Omdat het bestemmingsplan een conserverend

bestemmingsplan betreft (en er geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt), zal het groepsrisico ook niet wijzigen. Waardoor er geen verantwoordingsplicht van toepassing is.

Buisleidingen

Buisleidingen zijn een risicobron. Door het plangebied of in de omgeving lopen geen relevante buisleidingen.

Conclusie

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

6.7 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In tabel 6.1 zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1500 meter.

Milieucategorie   Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'   Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

Tabel richtafstanden per milieucategorie.

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

Situatie plangebied

Solitaire bedrijven

De solitaire bedrijven zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Het plangebied bestaat uit een gemengd gebied waarbij de woningen in de linten afgewisseld worden door bedrijven en agrarische functies. De lintbebouwing is organisch gegroeid en het gemengde karakter is al jaren aanwezig. Gezien het gemengde karakter van het gebied is een milieucategorie 3.1 aanvaardbaar.

Bedrijventerrein Nieuw Walden

Het bedrijventerrein Nieuw Walden is bestemd als 'Bedrijventerrein'. Ook binnen deze bestemming zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Gezien het gemengde karakter van het gebied is een milieucategorie 3.1 aanvaardbaar.

Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI)

De rioolwaterzuiveringsinstallatie is bestemd als 'Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie'. De rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft een capaciteit van 200.000 i.e. (inwoners equivalent) Hierbij geldt een milieucategorie van 4.2. In de nabijheid van de rioolwaterzuiveringsinstallatie zijn geen woningen of andere gevoelige functies gelegen, waardoor een milieucategorie 4.2 ter plaatse aanvaardbaar is.

Conclusie

De toegepaste milieucategorisering zijn aanvaardbaar voor het gebied. Derhalve is het bestemmingsplan met het oog op de bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

6.8 Kabels en leidingen

Vanuit de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) loopt een rioolwaterpersleiding met een diameter van 60 cm. Het tracé van de leiding ligt in het noorden het plangebied. Voor de leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. Er gelden geen veiligheidsafstanden voor de omgeving. Overige leidingen in het gebied zijn niet planologisch relevant.

De rioolwaterpersleiding wordt beschermd door het toekennen van een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' met een bijhorend vergunningenstelsel.

Conclusie

Door het specifiek bestemmen en daarmee het beschermen van de planologisch relevante rioolwaterpersleiding is het bestemmingsplan uitvoerbaar voor wat betreft het aspect kabels en leidingen.

Hoofdstuk 7 Water

7.1 Waterbeleid

Nationaal Waterplan

Het waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening. Naast alle plannen om Nederland in de toekomst veilig en leefbaar te houden, is de uitvoering van maatregelen nu al in volle gang. Bijvoorbeeld de projecten Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken zijn in uitvoering en moeten in 2015 gereed zijn. Ook worden langs de kust de zogenoemde zwakke schakels aangepakt en vindt versterking plaats door zandsuppleties.

Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2010-2015

Het motto van het Provinciaal Waterplan is: “Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren”. In het Provinciaal Waterplan heeft de Provincie Noord-Holland het landelijk beleid vertaald naar haar strategische doelen ten aanzien van water:

  • waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • Watersysteem in balans en verantwoorde benutting en beleving door mens, natuur en bedrijvigheid. Versterken van het watersysteem en de beleving door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • Schoon en voldoende water door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • Maatwerk in het grond- en oppervlaktewatersysteem in samenhang met integrale gebiedsontwikkeling.

Beleid hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Waterbeheerplan 2016-2021

Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht geeft in het Waterbeheersplan AGV 2016-2021 een uitwerking van het waterbeleid van het Rijk en provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht. Voor het hoogheemraadschap is het Waterbeheersplan sturend voor de programmering van activiteiten en de verdeling van geld en menskracht. Het waterbeheersplan bevat uitgangspunten voor watergebiedsplannen, waterinrichtingsplannen en stedelijke waterplannen, enz. De hoofddoelen van het Waterbeheersplan zijn een integrale- en gebiedsgericht aanpak om meerdere doelen in samenhang te realiseren, prioriteiten stellen op basis van onder andere duurzaamheid.

Keur AGV 2011

De uitgangspunten over hoe om te gaan met water in ruimtelijke plannen zijn beschreven in de Keur. De Keur is een verordening met verbods- en gebodsregels ter bescherming van waterstaat- en waterhuishoudkundige werken en voorzieningen om de wateraan- en afvoer, waterberging en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast zo goed mogelijk te kunnen garanderen. Door de regels in de Keur worden ook de ecologische kwaliteit van wateren en waterkeringen en de daarmee verbonden natte natuurwaarden zo goed mogelijk beschermd.

De legger beschrijft de locatie van wateren, dijken en kunstwerken met de daarbij behorende eisen, onderhoudsverplichtingen en verdeling verantwoordelijkheden. In het plangebied liggen een aantal waterkeringen. De Ringdijk is een secundaire waterkering. De dijk naast het Hilversums kanaal is een tertiaire waterkering. Het water heeft primair een belangrijke functie in de waterhuishouding van het gebied.

Handboek hemelwater

Het handboek gaat het over het omgaan met hemelwater dat op verhard oppervlak valt (daken, wegen) en vervolgens afstroomt naar de riolering, de bodem of het oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat hemelwater zoveel mogelijk wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater of in de bodem wordt geïnfiltreerd. Hemelwater wordt daarvoor schoon genoeg geacht; maar wanneer het ingezamelde hemelwater te verontreinigd is of verontreiniging van het water niet is te voorkomen dan moet het hemelwater ter plaatse worden gezuiverd. Bij nieuwe lozingen op een vuilwaterriool is het uitgangspunt dat deze alleen plaatsvinden als lozing op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater redelijkerwijs niet mogelijk is.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP) 2012-2017

De gemeente is door de zorgplicht voor hemelwater verplicht om hemelwater in te zamelen. De wijze waarop is opgenomen in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (VGRP). In het VGRP heeft de gemeente de volgende aandachtspunten benoemd:

  • Verhogen effectiviteit van het rioolbeheer;
  • Invullen van de nieuwe gemeentelijke grondwater- en hemelwatertaak;
  • Maatregelen ten behoeve van het verbeteren van oppervlaktewaterkwaliteit in relatie met Natura 2000, Waterkwaliteitsspoor, Kaderrichtlijn Water en duurzamer omgaan met hemelwater.

In de planperiode van het VGRP mag water op straat voorkomen met een gemiddelde van 1x per jaar, daarna 1x per 2 jaar. De gemeente ziet liever innovatieve oplossingen op het gebied van apart inzamelen van hemelwater (groen dak/waterplein), dan extra riolen aan te leggen. Ook wijst de gemeente gebieden aan waar eigenaren zelf moeten zorgdragen voor het verwerken van hemelwater op eigen terrein, middels infiltratie of direct laten afvoeren naar aangrenzend open water. Schade kan ook worden voorkomen door een hierop gerichte inrichting van de openbare ruimte.

De wenswaarde voor ontwatering van bestaand en nieuwbouwgebied is 0,7 meter beneden maaiveld. Dit is een keuze op het raakvlak 'tegengaan grondwateroverlast' en 'tegengaan verdroging'. Het grondwaterpeil hoeft niet laag gehouden te worden zodat het regenwater kan infiltreren en geen overlast kan ontstaan. Ecologische risico's en verder inklinken voorkomen, zijn belangrijker dan grondwateroverlast. In bestaand gebied kan de gewenste ontwatering in Wijdemeren daarom minder groot zijn. In nieuwbouw gebieden wordt de gewenste 0,7 meter ontwatering nagestreefd zonder verlaging van bestaande grondwaterstanden.

7.2 Situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit de Horstermeerpolder en de Meeruiterdijksepolder. Deze polders liggen in het midden van de gemeente Wijdemeren. De Horstermeerpolder beslaat het grootste deel van het plangebied. Deze polder heeft een oppervlakte van 616 ha. Aan de zuidwestzijde van de Horstermeerpolder ligt de Meeruiterdijksepolder. Deze polder heeft een oppervlak van 195 ha.

Het plangebied ligt in het Vechtse Plassengebied en grenst aan de kernen Nederhorst ten Berg en Overmeer. Ten noorden van het plangebied liggen de Ankeveensche Plassen en de Spiegel-en Blijkpolderplas. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Kortenhoefse Plassen, het Wijde Gat en het Wijde Blik.

De Horstermeer is een droogmakerij in het gebied van de Vechtplassen. Droogmakerijen zijn polders die zijn ontstaan door het droogmaken van gebieden die voordien permanent onder water stonden. In 1882 is de polder met behulp van stoombemaling drooggemaakt en sindsdien gehandhaafd. De Horstermeer ligt relatief diep ten opzichte van de omgeving, heeft een zeer doorlatende zand ondergrond en een dunne slecht doorlatende bovenlaag, die overwegend bestaat uit veen en klei. Deze laag wordt op vele plaatsen doorsneden door de sloten en de tochten. Door de grote kwelstroom (15 mm/dag) is sprake van een kwetsbare polder die zorgvuldig waterbeheer vereist.

Voor zover voor de waterhuishouding van de Horstermeer van belang wordt het gebied wat het oppervlakte water betreft aan de noordkant en oostkant begrensd door de ’s Gravenlandse Vaart, aan de zuidkant door de Loenderveensche Plas en de Loosdrechtse Plassen en aan de westkant door de Vechtboezem. Met uitzondering van de Horstermeer heeft in het gebied op grote schaal vervening plaatsgevonden, waardoor grote plassen zijn ontstaan. Meer recent heeft in de Wijde Blik en in de Spiegelpolder zandwinning plaatsgevonden, waardoor de ontstane meren diep zijn.

Het polderpeil in de Horstermeer is sinds de droogmaking in 1882 nagenoeg niet veranderd en wordt gehandhaafd op 3,45 m-NAP. Sinds 1925 wordt de polder door een elektrisch gemaal bemalen op de Vechtboezem met een peil van 0,40 m-NAP. De hoeveelheid water dat mag worden geloosd is afhankelijk van de hoeveelheid water dat bij IJmuiden wordt gespuid. Aan de oostkant van de polder is het gemaal Anko-Zuid geplaatst. Dit gemaal pompt vooral in droge perioden water naar Polder Kortenhoef op.

Wateraanvoer in droge perioden vindt van buiten het Vechtplassen gebied vooral plaats vanuit de ’s Gravenlandse Vaart. Een belangrijk deel van het aangevoerde water is oorspronkelijk afkomstig vanuit het IJmeer. Binnen het gebied vindt wateraanvoer plaats vanuit de Spiegelpolder naar de Stichts Ankeveense Polder en vanuit de Horstermeer naar Polder Kortenhoef.

Voor wat het grondwater betreft ligt het van belang zijnde gebied vooral aan de oostkant door de grondwaterstroming vanuit de Utrechtse Heuvelrug en Het Gooi. Daarnaast is er een grondwaterstroming vanuit de aangrenzende gebieden tot aan de Vecht. De kwel vanaf de Utrechtse heuvelrug en Het Gooi treedt in eerste instantie op in de aangrenzende polders. Een belangrijk deel van het grondwater stroomt echter onder de deze polders door en komt in de Horstermeer aan de oppervlakte. Ook treedt in de aangrenzende polders wegzijging van water op dat in de Horstermeer opkwelt. Vanuit het noordwesten kan ook kwel optreden.

Vooral aan de noordkant van de Horstermeer is sprake van Arseenrijk kwelwater en in het midden en noorden van brakke/zoute kwel. De meeste kwel zit echter in het zuidoosten en betreft overwegend water van goede kwaliteit.

Regels en verbeelding

In het plangebied is een waterstaatswerk aanwezig. Het betreft een regionale waterkering, die de laaggelegen Horstermeerpolder beschermt tegen overstroming vanuit de omeringende boezemwateren.

In het juridisch deel van dit plan wordt als volgt tegemoet gekomen aan de constateringen in deze waterparagraaf:

  • bestemmen bestaand open water (Water);
  • bestemmen van belangrijke waterhuishoudkundige elementen (o.a. waterkering);
  • omgevingsvergunningstelsel te bescherming waterbelangen;
  • geen ontwikkelingen bij recht mogelijk die van belangrijke invloed zijn op de waterhuishouding.

Op de verbeelding zijn de vrijwaringszones (kerzone, beschermingszone, buitenbeschermingszone) van de waterkering opgenomen als dubbelbestemming waterstaatswerk. Binnen deze zones gelden de regels uit de Keur AGV.

Eén en ander is afgestemd met het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Hoofdstuk 8 Gebiedsvisie

8.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is een beschrijving gegeven van het beleidskader en is een analyse van het plangebied gegeven. Tevens zijn de sectorale aspecten, zoals waterhuishouding, ecologie, archeologie en milieu beschreven. Op basis van deze hoofdstukken worden beleidskeuzes gemaakt voor het plangebied. De beleidskeuzes zijn in paragraaf 7.2 beschreven en vinden een doorvertaling naar de planregels (zie ook hoofdstuk 8 Juridische planopzet).

8.2 Beleidskeuzes

Ruimtelijke structuur

De openheid van het plangebied en het agrarische karakter zijn belangrijke kenmerken van de ruimtelijke structuur van de Horstermeerpolder. Ingezet wordt op het behoud en het versterken van deze openheid en het kenmerkende agrarische karakter. Verder wordt ingezet op de overige aanwezige natuurlijke en landschappelijke waaren. Dit gebeurt onder andere door middel van het behoud van de smalle legakkers en het behoud van het gemengd gebied. Ook betekent dit dat bestaande functies niet buiten het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) mogen uitbreiden.

8.2.1 Wonen

Gelet op het restrictieve rijks- en provinciale beleid met betrekking tot waarden van de natuur en landschap wordt er buiten het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) in beginsel geen mogelijkheden

opgenomen voor de bouw van nieuwe woningen. Wel kan eventueel vrijkomende agrarische bebouwing worden gebruikt als burgerwoning. Tevens kan in het kader van de ruimte-voor-ruimte regeling oude landschapsvervuilende bebouwing (vervallen schuren) worden ‘omgeruild’ tegen de mogelijkheid om een (extra) woning te bouwen. Daarnaast zal bij de bestaande bebouwing mogelijke vraag bestaan voor uitbreiding van de woning dan wel van bijgebouwen.

8.2.2 Bedrijven

De bedrijven in het plangebied zijn hoofdzakelijk gevestigd op het bedrijventerrein de Nieuwe Walden. Bedrijven moeten zich zoveel mogelijk concentreren binnen de bestaande bedrijventerreinen. Daar waar bedrijven zijn gevestigd buiten de bedrijventerreinen mogen deze blijven. Gezien het landelijke karakter van het plangebied en de aanwezige natuur- en landschapswaarden is het niet gewenst dat bedrijven zich vestigen buiten het bedrijventerrein.

Om een zo goed mogelijk leefklimaat te ontwikkelen zijn de bedrijven ingeschaald in categorieën. Bedrijven die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid blijven behouden. Wanneer de bedrijfsvoering stopt mogen echter geen bedrijven worden gevestigd die niet passen binnen de algemene toelaatbaarheid. Uitzondering hierop geldt voor een soortgelijk bedrijf als het huidige bedrijf.

8.2.3 Agrarische functies

De landbouw in het gebied bestaat voornamelijk uit veehouderijen. Er zijn natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden in het gebied aanwezig die voor agrariërs mogelijkheden kunnen bieden tot het genereren van extra inkomen. Dit inkomen kan bestaan uit subsidiering van aangepast beheer van gronden met het oog op natuur en landschap, maar ook uit het aanbieden van kleinschalige recreatieve diensten. Verder moet rekening worden gehouden met bedrijfsbeëindiging. Het bestemmingsplan speelt hier op in door mogelijkheden te bieden voor het omzetten van de agrarische bestemming naar een andere bestemming.

8.2.4 Natuur

De in het plan aanwezige natuurwaarden dienen behouden te blijven en waar mogelijk te worden versterkt. Op enkele percelen is agrarisch medegebruik mogelijk. Dit betreft geen volwaardige agrarische bedrijvigheid omdat dit niet in overeenstemming is met het doel bestaande natuurwaarden te behouden en waar mogelijk te versterken.

Het gebruik van gronden als plas-dras is van invloed op de waterhuishouding in het gebied. Om dit gebruik te reguleren wijst dit bestemmingsplannen de gronden aan die gebruikt mogen worden als plas-dras.

8.2.5 Recreatie

De in het plan aanwezige recreatiewoningen (2 aan de Middenweg, 6 aan de Machineweg en 1 aan de Sniplaan) mogen blijven bestaan. Aan de Machineweg mag naast een zestal recreatiewoningen tevens een kleinschalige camping (maximaal 25 staanplaatsen) gerealiseerd worden.

Hoofdstuk 9 Juridische planopzet

9.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen: de juridisch bindende planregels en verbeelding, met daarbij een toelichting.

De planregels regelen het gebruik van de gronden en gebouwen. Ze bevatten bepalingen met betrekking tot de toegestane bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken (zie ook volgende paragraaf).

De verbeelding laat zien waar de bestemmingen die in de planregels staan, zich bevinden. Verbeelding en planregels samen vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Bij dit bestemmingsplan wordt de verbeelding middels vier kaarten met een schaal van 1:2000 gevisualiseerd. Op de kaarten is met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de kaart met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) opgesteld.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar heeft wel twee belangrijke functies:

  • onderbouwing van het plan;
  • uitleg van bepaalde bestemmingen en planregels.

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende planregels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 biedt de nodige flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en in hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotregels. De hoofdstukken worden hieronder toegelicht.

9.2 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de planregels begrippen worden gebruikt die niet in het artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoeringen in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

9.3 Bestemmingsregels

Agrarisch (Artikel 3)

Deze bestemming geldt voor de agrarische percelen met bedrijfsgebouwen. Binnen deze bestemming mogen bedrijfsgebouwen worden gebouwd tot een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 meter en 10 meter. Tevens is er per bouwperceel een agrarische bedrijfswoning toegestaan met een maximale oppervlakte van 190 m² (inclusief erfbebouwing).

In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning en het vergroten van de maximale oppervlakte van de bedrijfswoning. Ook is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een hogere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Het is mogelijk met een wijzigingsbevoegdheid de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in een bestemming 'Wonen' in het kader van de provinciale Ruimte voor Ruimte-regeling. Voorwaarde voor deze wijziging is dat storende agrarische bebouwing gesloopt wordt en dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Daarnaast is het in deze bestemming ook mogelijk om middels een wijzigingsbevoegdheid een agrarische bedrijfswoning om te zetten naar een plattelandswoning. Dit vloeit voort uit de Nota Plattelandswoningen Wijdemeren.

Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden (Artikel 4)

Deze bestemming is gegeven aan de gronden welke niet als natuurgebied worden beheerd en zowel van landschappelijke, natuurhistorische als cultuurhistorische waarde zijn. Om de natuur- en landschapswaarden te behouden en beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Op de gronden mogen met uitzondering van bestaande sleufsilo's, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Bestaande bergschuren zijn positief bestemd en aangeduid op de verbeelding en mogen blijven bestaan. Nieuwe bergschuren zijn conform het provinciaal beleid niet meer mogelijk.

Een deel van de gronden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk, maar waar de natuur nog niet is gerealiseerd kunnen middels een wijzigingsbevoegdheid gewijzigd worden in de bestemming 'Natuur'.

Bedrijf (Artikel 5)

Deze bestemming is gegeven aan de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten langs de

Middenweg, de Machineweg en de Dwarsweg. Om inzicht te krijgen in de milieubelasting van gevestigde bedrijven, wordt gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijfsactiviteiten gerangschikt zijn naar de mate van de belasting van het milieu. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten maakt onderdeel uit van de regels. Hoe hoger de milieubelasting van het bedrijf, des te hoger de milieucategorie zal zijn van de Staat waaronder het bedrijf valt. Iedere milieucategorie kan worden vertaald naar een minimaal aan te houden richtafstand ten opzichte van met name woongebied. In het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 3.1 toelaatbaar. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan, waar dit op de verbeelding via een aanduiding is aangegeven.

Bedrijf - Nutsbedrijf (Artikel 6)

Deze bestemming geldt voor de aanwezige openbare nutsvoorziening. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 meter.

Bedrijf - Waterzuiveringsinstallatie (Artikel 7)

Voor het aanwezige waterzuiveringsbedrijf in het noorden van het plangebied is een specifieke bestemming opgenomen gelet op de afmetingen van de bouwwerken op het terrein.

Bedrijventerrein (Artikel 8)

Deze bestemming geldt voor het bedrijventerrein Nieuw Walden. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen zijn toegestaan op de plaatsen waar dit is aangeduid. Ook binnen deze bestemming kunnen nadere eisen worden gesteld aan het oppervlak en de plaatsing van bouwwerken voor zover dit noodzakelijk is om te kunnen voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Gemengd (Artikel 9)

Deze bestemming is gegeven aan het voormalig NERA-gebouw (voormalig PTT radio-ontvangststation).

Groen (Artikel 10)

Deze bestemming geldt voor de aanwezige groenvoorzieningen. Deze groenvoorzieningen bevinden zich in het noorden, op het bedrijventerrein, om het NERA-gebouw (voormalig PTT radio-ontvangststation) en in het noordwesten van het plangebied.

Maatschappelijk (Artikel 11)

Deze bestemming geldt voor de ontmoetingscentrum aan de Middenweg 145e en 147c. Naast een maatschappelijke functie is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.

Natuur (Artikel 12)

Deze bestemming is gegeven aan de gerealiseerde natuur binnen het Natuurnetwerk (voormalig EHS). Om de natuur- en landschapswaarden te behouden en te beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren. Ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied zijn de gronden die gebruikt mogen worden als plas-dras als zodanig aangeduid. Plas-dras is alleen binnen het aanduidingsvlak toegestaan.

Recreatie - Verblijfsrecreatie (Artikel 13)

Deze bestemming is gegeven aan gronden aan de Machineweg en de Middenweg. Aan de Machineweg is verblijfsrecreatie toegestaan in de vorm van kleinschalige verblijfsrecreatie inclusief maximaal 6 recreatiewoningen. Aan de Middenweg zijn 2 recreatiewoningen toegestaan.

Sport - Manege (Artikel 14)

Deze bestemming is gegeven aan de manege die in het plangebied aanwezig is. Er zijn op het bouwperceel maximaal 2 paardenbakken toegestaan, met inachtneming van enkele regels.

Tuin (Artikel 15)

Deze bestemming is gegeven aan de tuin aan de Middenweg 106. De beschoeiing mag niet hoger zijn dan het aansluitend terrein.

Verkeer (Artikel 16)

Deze bestemming geldt voor de aanwezige autowegen en de direct daaraan gelegen gronden. Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Water (Artikel 17)

Deze bestemming geldt voor de stroken water in het plangebied. Om de natuur- en landschapswaarden te behouden en beschermen is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.

Water - Waterweg (Artikel 18)

Deze bestemming geldt voor het Hilversums Kanaal. Ter plaatse van de gronden is het uitsluitend toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen met een maximale bouwhoogte van 3 meter. De gronden mogen niet worden gebruikt voor het aanleggen van woonschepen en recreatiewoonschepen.

Wonen (Artikel 19)

Deze bestemming geldt voor de aanwezige woningen, niet zijnde voormalige agrarische bouwblokken. Een aan huis verbonden beroep is ondergeschikt aan de woonfunctie mogelijk. Op de verbeelding is het maximaal aantal woningen per bestemmingsvlak opgenomen. Om de bebouwingsoppervlakte op de percelen te regelen is een maximale bebouwingsoppervlakte voor hoofdgebouwen, inclusief erfbebouwing. Tevens zijn voor de erfbebouwing maximale oppervlaktes opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' is één recreatiewoning toegestaan.

Leiding - Riool (Artikel 20)

Deze dubbelbestemming is medebestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van een rioolpersleiding. Om af te wijken van het bestemmingsplan dient schriftelijk advies in gewonnen te worden bij de beheerder van de leiding. Daarnaast is het voor een aantal werken en werkzaamheden verplicht een omgevingsvergunning aan te vragen ter bescherming van de leiding.

Waarde - Aardkundige waarden (Artikel 21)

Deze dubbelbestemming is toegekend aan het gehele plangebied ter bescherming van de aardkundige waarden.

Waarde - Archeologie 1 (Artikel 22)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden en is gegeven aan een aantal gronden langs dan wel ter plaatse van de bebouwingslinten. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 50 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 23)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden en is gegeven aan een aantal gronden langs dan wel ter plaatse van de bebouwingslinten. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 100 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 35 cm beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 3 (Artikel 24)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden en is gegeven aan een aantal gronden langs dan wel ter plaatse van de bebouwingslinten. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 500 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

Waarde - Archeologie 4 (Artikel 25)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden en is gegeven aan een groot gedeelte van het buitengebied van Ankeveen. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is een archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 2.500 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

Waterstaat - Waterkering (Artikel 26)

Deze dubbelbestemming geldt voor de gronden met een primaire waterkerende functie. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter. Het is mogelijk om hiervan af te wijken indien het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Algemene regels

Parkeren (Artikel 27)

In dit artikel zijn regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij het gemeentelijk parkeerbeleid (Beleidsregel parkeernormen gemeente Wijdemeren) als uitgangspunt dient.

Algemene regels bij omgevingsvergunning (Artikel 28)

in dit artikel is een regel opgenomen om te borgen dat de grenswaarden stikstofdepositie niet worden overschreeden

Anti-dubbeltelregel (Artikel 29)

Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.

Algemene bouwregels (Artikel 30)

In dit artikel is een aantal algemene regels opgenomen die gelden voor meerdere bestemmingen. Zo geldt voor bestaande bouwwerken dat deze, voor zover deze in strijd is met een in het bestemmingsplan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, doch niet worden vergroot of anderszins gesitueerd.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 31)

De windvangzone (molenbiotoop) rond De Voorste Molen (ook wel aangeduid met Gabriël) is als aanduiding op de verbeelding aangegeven. Op basis van deze aanduiding zijn beperkingen gesteld aan de hoogte van de bebouwing om voldoende windvang te garanderen.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 32)

Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheden om kleine afwijkingen te realiseren. Het gaat hier om het oprichten van nutsvoorzieningen tot 50 m3, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van maatveranderingen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 33)

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen. Daarnaast is het mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid achter een woning hobby-farming uit te oefenen, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwarden. Hierbij maakt het niet uit binnen om wat voor soort woning (burger- of (agrarische) bedrijfswoning) het gaat en binnen welke bestemming het gebouw ten behoeve van hobbyfarming wordt gebouwd..

Algemene procedureregels (Artikel 34)

In dit artikel is geregeld welke procedure gevolgd dient te worden indien toepassing wordt gegeven aan een in dit plan opgenomen bevoegdheid omtrent nadere eisen.

Overige regels (Artikel 35)

In dit artikel is onder andere geregeld dat voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelgeving, de andere regelgeving geldt zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

9.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (Artikel 36)

In dit artikel staan de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen. Op de peildatum, te weten de datum van inwerkingtreding van het nieuwe plan, mag bebouwing of gebruik in strijd met het nieuwe plan onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel (Artikel 37)

In de slotregel staat op welke wijze de regels van het bestemmingsplan Horstermeer kunnen worden aangehaald.

9.6 Handhaving

De nota Zichtbare handhaving bouwregelgeving (oktober 2007) beschrijft het handhavingsbeleid voor de gemeente Wijdemeren. De nota betreft de bouwregelgeving, inclusief de zogenaamde inrichtings- en gebruiksregels uit bestemmingsplannen. Met het handhavingsbeleid streeft de gemeente verschillende doelen na:

  • inhoudelijke kwaliteit;
  • veiligheid;
  • duurzaamheid;
  • formele gelijkheid;
  • gezag;
  • sterkere positie bij de rechter.

Hoofdstuk 10 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Een exploitatieplan is niet vereist wanneer het kostenverhaal anderszins is geregeld of wanneer er geen ontwikkelingen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk worden gemaakt.

Een relatief klein aantal ontwikkelingen wordt mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan maakt deze ontwikkelingen planologisch mogelijk. Er worden tengevolge van deze ontwikkelingen geen kosten gemaakt door de gemeente. Kostenverhaal is derhalve niet aan de orde. Voor een zestal percelen, waar wordt voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, geldt dat een planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten.

Hoofdstuk 11 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het gemeentebestuur streeft naar draagvlak bij belanghebbenden en maatschappelijke organisaties voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Daarom hecht het gemeentebestuur veel belang aan de dialoog over dit bestemmingsplan. Dit hoofdstuk over de ‘maatschappelijke uitvoerbaarheid’ gaat nader in op de maatschappelijke dialoog die in het kader van het bestemmingsplan zal plaatsvinden. Resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak volgens de inspraakverordening van de gemeente zullen hieronder verwerkt worden.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Ten behoeve van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) is het bestemmingsplan ter kennisgeving naar de relevante overlegpartners gestuurd. De beantwoording van de binnen gekomen reacties zijn opgenomen opgenomen in Bijlage 8 Commentaarnota.

Inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben in het kader van de inspraakprocedure met ingang van 13 februari 2014 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In de Commentaarnota zijn de inspraakreacties samengevat en voorzien van beantwoording. Ook is aangegeven of de inspraakreacties hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zienswijzeprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan en de daarbij behorende stukken hebben in het kader van de bestemmingsplanprocedure met ingang van 7 april 2016 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In een Nota zienswijzen (die deel uitmaakt van het raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan) zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. Ook is aangegeven of de zienswijzen hebben geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota zienswijze is als bijlage opgenomen (bijlage 11 en bijlage 12)