31.2 Wonen
Burgemeester en wethouder zijn bevoegd voormalige bedrijfswoningen, zoals bedoeld in Artikel 3, Artikel 4 en Artikel 5, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – voormalige bedrijfswoning', te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
-
a. de wijziging niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied';
-
b. voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 20;
-
c. overtollige bebouwing dient te worden gesloopt, met dien verstande dat indien het gezamenlijke oppervlak van vrijstaande bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2 mag, bij sloop van de vrijstaande bijgebouwen, de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen worden verhoogd met 50% van de te slopen oppervlakte aan bijgebouwen. Het maximaal toegestaan gezamenlijk oppervlak van vrijstaande bijgebouwen bedraagt, na sloop, 200 m2 per woning;
-
d. de agrarische dan wel niet-agrarische bedrijvigheid is beëindigd;
-
e. indien sprake is van een voormalige boerderij, mag de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij niet wezenlijk worden aangetast;
-
f. indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' gehandhaafd dient te worden;
-
g. de belangen van omliggende agrarische bedrijven mogen door de wijziging niet worden aangetast;
-
h. uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
-
i. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de gesplitste woningen;
-
j. uit milieukundig en cultuurhistorisch bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
-
k. het aantal woningen mag niet worden vermeerderd.
31.3 Splitsen van woningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het splitsen van een bestaande woning, zoals bedoeld in Artikel 20, in twee zelfstandige woningen, mits:
-
a. de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
-
b. de splitsing gericht is op het behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing;
-
c. omliggende (agrarische) bedrijvigheid door de woningsplitsing niet in de bedrijfsvoering wordt belemmerd;
-
d. uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat voor wat betreft het aspect geur;
-
e. uit akoestisch onderzoek is gebleken dat kan worden voldaan aan het gestelde bij of krachtens de Wet geluidhinder ten aanzien van de geluidsbelasting op de gevel van de gesplitste woningen;
-
f. uit milieukundig en cultuurhistorisch bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
-
g. er niet eerder woningsplitsing heeft plaatsgevonden;
-
h. indien het gezamenlijke oppervlak van vrijstaande bijgebouwen meer bedraagt dan 100 m2 mag, bij sloop van de vrijstaande bijgebouwen, de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen worden verhoogd met 50% van de te slopen oppervlakte aan bijgebouwen. Het maximaal toegestaan oppervlak van vrijstaande bijgebouwen bedraagt, na sloop, 200 m2 per woning.