19.1 Afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders zijn, met in achtneming van het bepaalde in lid 19.2 van dit artikel bevoegd af te wijken van de bepalingen in deze regels ten aanzien van de volgende onderwerpen:
-
a. de bouw ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen van niet voor bewoning bestemde gebouwen, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd; bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking dient in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid;
-
b.
-
1. het in geringe mate aanpassen van het plan, zoals een bouwgrens of een aanduiding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m mogen worden verschoven;
-
2. het verschuiven van bouwgrenzen of aanduidingen, indien dit gewenst of noodzakelijk is in verband met een doelmatige terreininrichting, mede gezien vanuit de in het geding zijnde bedrijfsbelangen, waarbij de grenzen met ten hoogste 5 m mogen worden verschoven;
-
c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen (van oppervlakte- en bouwhoogtematen) met ten hoogste 15% mag worden afgeweken een en ander met inachtname van het bepaalde in lid 17.3 van artikel 17;
-
d. de bouw van ten hoogste één reclamemast in een zone direct grenzend aan de N471 ten behoeve van de naamsbekendheid van het plangebied en de binnen het plangebied gevestigde bedrijven, waarbij de bouwhoogte niet meer dan 35 m mag bedragen;
-
e. de bouw van andere bouwwerken voor communicatiedoeleinden, windenergie en/of zonne-energie waarbij de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen boven de maximum toegestane hoogte voor bouwwerken als opgenomen in hoofdstuk 2 van deze regels op voorwaarde, dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gewenste stedenbouwkundige kwaliteit in het plangebied;
-
f. het verschuiven van de functieaanduiding “bedrijf tot en met categorie” met ten hoogste 100 m indien dit gewenst is in verband met de inrichting van de bedrijfspercelen. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling wordt ten aanzien van de milieuplanologische consequenties advies ingewonnen bij een ter zake deskundige instantie zoals de DCMR. De afwijking mag slechts worden toegepast indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de referentiegebieden (de woningen langs de Zuidersingel en Molenweg en de nog aanwezige woonfunctie binnen de bestemming “Bedrijf - Waarde cultuurhistorie”).