Buitengebied Nuth

Status: Vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0951.Buitengebied2013-VA03
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

Artikel 22 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 23 Algemene bouwregels

 

23.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  1. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen, met uitzondering van bijgebouwen bij woningen en woongebouwen, die meer bedragen dan de maximale maten welke in hoofdstuk 2 zijn voorgeschreven, worden als ten hoogste toelaatbaar aangehouden.

  2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, hellings- en oppervlaktematen die minder bedragen dan de minimale maten welke hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden als ten minste toelaatbaar aangehouden.

  3. In geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

 

23.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan onder gebouwen, die bovengronds reeds zijn gebouwd en/of gelijktijdig worden gebouwd.

  2. De verticale diepte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

23.3 Nadere eisen bouwregels

Het bevoegd gezag kan, binnen een marge van 5 m., nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

 

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

 

24.1 Ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ zijn de gronden mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangebiedsdelen.

 

24.1.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden om de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels en bestaande drainage.

  2. Het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

 

24.1.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 24.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. van ondergeschikte betekenis zijn;

  3. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

24.2 Veiligheidszones

 

24.2.1 Veiligheidszone – leiding 1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-leiding 1' mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

 

24.2.2 Veiligheidszone – lpg 1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg 1' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn dan wel opgericht worden. Voor beperkt kwetsbare objecten kan een (bestuurlijke) afweging worden gemaakt op grond waarvan deze dan wel binnen de aanduiding aanwezig mogen zijn.

 

24.2.3 Veiligheidszone – lpg 2

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg 2' leidt de aanwezigheid van een lpg-tankstation tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisico. Binnen dit gedeelte van het plangebied wordt géén bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voorzien en daarnaast wordt door de hoogte van het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschreden. Hierdoor bestaat er vanuit het groepsrisico geen belemmering voor de ruimtelijke besluitvorming.

 

24.3 Vrijwaringszones

 

24.3.1 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad' mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 20 m. boven peil.

 

24.3.2 ‘Vrijwaringszone - weg 1' en 'Vrijwaringszone - weg 2'

Verbod

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' en 'vrijwaringszone - weg 2' dienen de gronden in het kader van de verkeersbelangen van de rijkswegen A76 en A79 vrij gehouden te worden van bebouwing, met uitzondering van:

  1. binnen een strook van 50 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, bouwwerken welke verband houden met de bestemming 'Verkeer - Snelwegen' en/of welke direct verband houden met de aanleg van de rijkswegen A76 en/of A79;

  2. binnen een strook van 50 tot 100 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, bouwwerken welke direct verband houden met de aanleg van de rijkswegen A76 en/of A79, zoals geluidwerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.

Omgevingsvergunning

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde onder a, ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken binnen een strook van 50 tot 100 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, met dien verstande dat:

  1. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;

  2. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;

  3. geen onevenredige aantasting ontstaat van de belangen van het wegverkeer;

  4. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.

 

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  1. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze ontheffing niet geldt voor bedrijfswoningen, alsmede recreatiewoningen, chalets, stacaravans en trekkershutten.

  2. de regels en toestaan dat de bestemmingsgrenzen of het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

  3. de regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. de inhoud per gebouwtje mag niet meer bedragen dan 50 m3;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

  3. de bebouwing landschappelijk inpasbaar is en de natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;

 

  1. de regels ten behoeve van een overschrijding van de max. toegestane bouwhoogte van gebouwen voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting mag niet meer bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 1,25 maal de max. toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

  1. het bepaalde in 3.2 (Agrarisch), 4.2 (Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden), 5 (Bedrijf), 9 (Maatschappelijk), 18 (Wonen) waarbij moet worden voldaan aan onderstaande voorwaarden:

  1. Algemene voorwaarden:

  • De afwijking is noodzakelijk voor de ontwikkeling van het agrarisch bedrijf.

  • Er is geen sprake van milieuhygiënische belemmeringen.

  • De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  • De afwijking leidt niet tot onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de naastgelegen percelen/vlakken.

  1. Specifieke voorwaarden per bouwregel:

  • De kortere afstand tot de as van de weg mag niet minder bedragen dan 7,5 m in plaats van 15 m.

  • De kortere afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1,5 m in plaats van 3 m.

  • Het herbouwen van een bedrijfswoning is toegestaan binnen 20 m. van de fundering van de oude woning.

  • Het bouwen van bijgebouwen is toegestaan binnen 30 m. van de bedrijfswoning in plaats van binnen 20 m.

  • De aanleg van kleinschalige recreatieve voorzieningen buiten het bouwvlak is toegestaan tot een oppervlakte van 10 m2 en een hoogte van 3 m.

 

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

 

26.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. Gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie.

  2. Het permanent bewonen van recreatiewoningen.

  3. Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte (mantelzorg).

  4. Het gebruik van gronden als paardenbak, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - paardenbak’.

  5. Het gebruiken van een gebouw ten behoeve van de huisvesting van verzorgers van paarden.

 

26.2 Afwijken ten behoeve van afhankelijke woonruimte (mantelzorg)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 26.1 door toe te staan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg hetgeen blijkt uit een advies van een ter zake deskundige;

  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven;

  3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de max. toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;

  4. de afstand tussen het hoofdgebouw en het vrijstaande bijgebouw dat wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte niet meer dan 20 m bedraagt;

  5. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning zoals hiervoor vermeld intrekken als de noodzaak voor mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

26.3 Afwijken ten behoeve van paardenbakken (bedrijfsmatig en hobbymatig)

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 26.1 door toe te staan dat een paardenbak mag worden aangelegd en gebruikt binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden’ en ‘Sport’, mits:

  1. De paardenbak niet ligt binnen de ecologische hoofdstructuur en/of een beekdal;

  2. De paardenbak direct grenzend aan het eigen bouwvlak wordt gesitueerd.

  3. De totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 800 m2 hobbymatig en 1.300 m2 bedrijfsmatig bij een agrarisch bedrijf of paardenhouderij.

  4. De bouwhoogte van de omheining van de paardenbak mag maximaal 1,50 m. bedragen.

  5. Hobbymatig mag er geen verlichting plaatsvinden; bedrijfsmatig mogen er maximaal 4 masten zijn van 4 m. hoog.

  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  7. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bak op basis van een erfbeplantingsplan.

  8. De afstand tot de meest dichtbijgelegen (bedrijfs)woning van derden minimaal 50 m bedraagt.

  9. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

26.4 Afwijken ten behoeve van verzorgers van paarden

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in dit bestemmingsplan ten behoeve van bewoning van bedrijfsruimten bij een productiegerichte of gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege door verzorgers van paarden waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De noodzaak van de behoefte aan verzorgers van paarden ten behoeve van de verzorging van paarden wordt aangetoond door middel van een bedrijfsplan waarin ook wordt aangetoond waarom het niet mogelijk is om de verzorgers van paarden te huisvesten in de bedrijfswoning. Alvorens de afwijking toe te passen vraagt het bevoegd gezag hierover schriftelijk advies bij een onafhankelijke instantie die deskundig is op het agrarisch gebied;

  2. De totale oppervlakte die voor de huisvesting van verzorgers van paarden in bedrijfsgebouwen in gebruik mag worden genomen mag niet meer bedragen dan 160 m².

  3. Er mag geen zelfstandige woning ontstaan.

 

26.5 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen tot 25 kampeermiddelen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor kleinschalig kamperen tot maximaal 25 kampeermiddelen, direct aansluitend bij het bouwvlak van ‘ Agrarisch’ en ‘ Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’, onder de volgende voorwaarden:

  1. Afwijking is uitsluitend toegestaan bij een agrarisch bedrijf.

  2. Het kleinschalig kamperen mag niet binnen de ecologische hoofdstructuur en/of het beekdal liggen.

  3. De totale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 5.000 m2 per agrarisch bedrijf.

  4. De sanitaire voorzieningen moeten op het bouwvlak worden gesitueerd.

  5. Het parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden.

  6. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  7. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.

  8. De afstand tot de meest dichtbijgelegen (bedrijfs)woning minimaal 50 m bedraagt;

  9. Als gevolg van het kleinschalig kamperen de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

  10. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

Artikel 27 Algemene wijzigingsregels

 

27.1 Wijzigingen

 

27.1.1 Wijzigen naar bestemming 'Wonen'

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming 'Wonen', voor zover het de voormalige agrarische bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  3. De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.

  4. De overige gronden van deze bestemming wordt bestemd overeenkomstig de aangrenzende gebiedsgerichte bestemmingen.

  5. De overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt tot 200 m² met uitzondering van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

  6. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.2 Wijzigen naar ‘wonen’ met een extra woning via boerderijsplitsing

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van een boerderijgebouw (de voormalige agrarische bedrijfswoning) in twee woningen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. Splitsing is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ en indien dit past binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma.

  3. Splitsing is alleen toegestaan, indien het een woonboerderij betreft, waarbij de woningen gesitueerd dienen te worden binnen de bestaande bouwmassa.

  4. De bouwmassa van de woonboerderij dient een inhoud te hebben van ten minste 700 m3 in één eenheid.

  5. Bij splitsing mogen max. twee volwaardige woningen ontstaan, met beide een inhoud van ten minste 350 m3.

  6. Het bestaande architectonische karakter van de woonboerderij en de daaraan te onderkennen cultuurhistorische waarden, mogen niet wezenlijk worden aangetast.

  7. De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren voor de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  8. Voor zover er sprake is van de aanwezigheid van meer bedrijfsgebouwen/bijgebouwen dan 200 m² per woning, dienen die gebouwen te worden gesloopt met uitzondering van cultuurhistorische bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’.

  9. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.3 Wijziging ten behoeve van recreatieve voorzieningen

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Recreatie’ uitsluitend ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van dag-/verblijfsrecreatie indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. De oppervlakte aan recreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot
    500 m², waarbij waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek ‘zoals aangeduid gehandhaafd dienen te blijven.

  3. Bij de recreatievoorziening is daghoreca toegestaan tot een maximum oppervlakte van 50 m² of een terras van 100 m².

  4. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.4 Wijziging ten behoeve van semi-agrarische bedrijven zoals agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ uitsluitend ten behoeve van het vestigen van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

 

  1. De wijziging is niet toegestaan op locaties grenzend aan een of meer van de volgende bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ en ‘Natuur’.

  2. De bestaande oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet worden vergroot.

  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  4. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.5 Wijziging ten behoeve van niet-agrarische bedrijven

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  2. De oppervlakte aan functies per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing te worden teruggebracht tot 400 m², waarbij waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek‘ gehandhaafd dient te blijven.

  3. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

  4. De niet-buitengebied gebonden functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.

  5. Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie bij de te vestigen hoofdfunctie tot een maximale oppervlakte van 35 m².

  6. Alleen bedrijven die voorkomen in categorie 1 en 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij deze regels) zijn toegestaan.

  7. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.6 Wijziging ten behoeve van zorgvoorzieningen / maatschappelijke voorzieningen

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ wijzigen in de bestemming ‘Maatschappelijk’ uitsluitend ten behoeve van maatschappelijke zorgvoorzieningen, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

 

  1. De oppervlakte aan zorgvoorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing te worden teruggebracht tot 250 m², waarbij waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’ gehandhaafd dient te blijven.

  2. De vestiging van de zorgvoorzieningen mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.

  3. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.7 Wijziging naar Sport

Het bevoegd gezag kan de bestemming ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ wijzigingen in de bestemming ‘Sport’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging is niet toegestaan op locaties grenzend aan een of meer van de volgende bestemmingen ‘Agrarisch met waarden – Natuur- en landschapswaarden’ en ‘Natuur’.

  2. Het agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd en agrarisch hergebruik is niet langer mogelijk.

  3. De ontwikkeling voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het van toepassing zijnde Limburgs Kwaliteitsmenu. Indien de ontwikkeling op basis van het Kwaliteitsmenu dient bij te dragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, wordt hiertoe een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing dient op basis van het inrichtingsplan te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden.

 

27.1.8 Wijziging naar Natuur

Het bevoegd gezag kan gronden wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ ten behoeve van behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging mag uitsluitend plaatsvinden voor de realisatie van beekherstel, de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’, ecologische verbindingszones ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszones’ en/of het landschappelijk raamwerk of ten behoeve van bos-, natuur- of landschapscompensatie aansluitend aan deze zones.

  2. De wijziging mag pas plaatsvinden nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of zelfrealisatie plaats heeft gevonden.

 

 

  1. De wijziging ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van natuur mag pas plaatsvinden nadat verzekerd is dat een aaneengesloten natuurgebied of natuurzone van voldoende omvang kan ontstaan.

  2. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige gebiedswaarden niet worden aangetast.

 

27.1.9 Wijziging naar Water of Water - Natuurlijke waarden

Het bevoegd gezag gronden wijzigen in de bestemming ‘Water’ en/of ‘Water - Natuurlijke waarden’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van water, beekherstel en/of waterberging, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. De wijziging mag uitsluitend plaatsvinden voor de realisatie van waterberging, waterbuffering, beekherstel, de ecologische hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en/of het landschappelijk raamwerk of ten behoeve van bos-, natuur- of landschapscompensatie aansluitend aan deze zones.

  2. De wijziging pas plaatsvindt, nadat de aankoop/overdracht in voldoende mate verzekerd is of al heeft plaatsgevonden of zelfrealisatie plaats heeft gevonden.

  3. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de aanwezige gebiedswaarden niet onevenredig worden aangetast.

 

Artikel 28 Overige regels

 

28.1 Uitsluiting aanvullende werking Bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  1. de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige regels;

  2. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;

  3. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

  4. het bouwen bij ondergrondse hoofdtransportleidingen;

  5. de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden, en

  6. de ruimte tussen bouwwerken.

 

28.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen, zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.