Buitengebied Nuth

Status: Vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0951.Buitengebied2013-VA03
Plantype: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

 

24.1 Ecologische hoofdstructuur

Ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ zijn de gronden mede bestemd voor instandhouding en versterking van de samenhang tussen abiotische (niet-levende natuur) en biotische (levende natuur) kenmerken van de betreffende plangebiedsdelen.

 

24.1.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden om de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische hoofdstructuur’ de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels en bestaande drainage.

  2. Het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen.

 

24.1.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 24.1.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

  2. van ondergeschikte betekenis zijn;

  3. vallen binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;

  4. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

 

24.2 Veiligheidszones

 

24.2.1 Veiligheidszone – leiding 1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-leiding 1' mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

 

24.2.2 Veiligheidszone – lpg 1

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg 1' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn dan wel opgericht worden. Voor beperkt kwetsbare objecten kan een (bestuurlijke) afweging worden gemaakt op grond waarvan deze dan wel binnen de aanduiding aanwezig mogen zijn.

 

24.2.3 Veiligheidszone – lpg 2

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone-lpg 2' leidt de aanwezigheid van een lpg-tankstation tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisico. Binnen dit gedeelte van het plangebied wordt géén bouw of vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten voorzien en daarnaast wordt door de hoogte van het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschreden. Hierdoor bestaat er vanuit het groepsrisico geen belemmering voor de ruimtelijke besluitvorming.

 

24.3 Vrijwaringszones

 

24.3.1 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone – straalpad' mogen geen bouwwerken worden opgericht met een hoogte van meer dan 20 m. boven peil.

 

24.3.2 ‘Vrijwaringszone - weg 1' en 'Vrijwaringszone - weg 2'

Verbod

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' en 'vrijwaringszone - weg 2' dienen de gronden in het kader van de verkeersbelangen van de rijkswegen A76 en A79 vrij gehouden te worden van bebouwing, met uitzondering van:

  1. binnen een strook van 50 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, bouwwerken welke verband houden met de bestemming 'Verkeer - Snelwegen' en/of welke direct verband houden met de aanleg van de rijkswegen A76 en/of A79;

  2. binnen een strook van 50 tot 100 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, bouwwerken welke direct verband houden met de aanleg van de rijkswegen A76 en/of A79, zoals geluidwerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.

Omgevingsvergunning

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde onder a, ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken binnen een strook van 50 tot 100 m, ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2', gemeten vanaf de as van de dichtstbij gelegen rijstrook van de rijksweg en de bijbehorende toe- en afritten, met dien verstande dat:

  1. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;

  2. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;

  3. geen onevenredige aantasting ontstaat van de belangen van het wegverkeer;

  4. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.