4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
-
a. gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, ten behoeve van het in artikel 4.1.1 toegestane gebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
-
b. mestopslagplaatsen;
-
c. mestbassins;
-
d. permanente teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
-
e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', mits de oppervlakte ten behoeve van tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen maximaal 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt;
-
f. hagelnetten;
-
g. opslagplaatsen ten behoeve van ruwvoer en kuilvoer;
-
h. één paardenbak;
-
i. één paddock;
-
j. maximaal één bedrijfswoning per volwaardig agrarisch bedrijf; met de daarbij behorende bijgebouwen;
-
k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
-
a. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de percelen ter plaatse van de aanduiding 'relatie' tezamen zijn bestemd voor één agrarisch bedrijf;
-
b. binnen het bouwvlak mogen gebouwen, de bedrijfswoning, de paardenbak, de paddock, mestbassins, mestopslagplaatsen en de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd;
-
c. permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd met dien verstande dat de oppervlakte van boogkassen maximaal 2.500 m² bedraagt en de bouwhoogte van boogkassen maximaal 3,50 meter bedraagt;
-
d. het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
-
e. de voorgevel van de bebouwing wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
-
f. gebouwen geen woning zijnde, worden plat of met een kap van minimaal 15° en maximaal 60° afgedekt;
-
g. de goothoogte van gebouwen, geen woning zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;
-
h. de bouwhoogte van gebouwen, geen woning zijnde, bedraagt maximaal 12,00 meter, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;
-
i. de inhoud van vaste mestopslagplaatsen per bouwperceel bedraagt maximaal 250 m³;
-
j. de afmeting van een paardenbak bedraagt maximaal 20 x 40 meter;
-
k. sanitaire voorzieningen ten behoeve van kamperen bij de boer dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en het oppervlak bedraagt maximaal 40 m2;
-
l. voor de maatvoering met betrekking tot de bedrijfswoning wordt verwezen naar artikel 4.2.3;
-
m. voor de maatvoering met betrekking tot bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 4.2.4;
-
n. voor de maatvoering met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 4.2.5
.
4.2.3 Bedrijfswoning
Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
-
b. de bedrijfswoning wordt voor minimaal 50% met een kap van maximaal 60° afgedekt;
-
c. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 7,00 meter;
-
d. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 12,00 meter.
4.2.4 Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen/carports behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
-
a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen/carports ten behoeve van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 100 m²;
-
b. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
-
c. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
-
d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter;
-
e. overkappingen/carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 meter bedraagt;
-
f. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot het hoofdgebouw en eventuele aan het hoofdgebouw aangebouwde dan wel aan te bouwen bijgebouwen dient ten minste 3,00 meter te bedragen.
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
-
a. binnen de bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
-
b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
-
c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 10,00 meter, met dien verstande dat:
-
1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt;
-
2. de bouwhoogte van sleufsilo's maximaal 2,00 meter bedraagt;
-
3. de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 4,00 meter bedraagt;
-
4. de bouwhoogte van voersilo's maximaal 12,00 meter bedraagt.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
-
a. statische opslag buiten de bestaande bebouwing;
-
b. voor nieuwvestiging van een (niet) grondgebonden agrarische bedrijf;
-
c. opslagdoeleinden, zoals onder andere het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare stoffen;
-
d. opslagdoeleinden, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik.
-
e. detailhandel, uitgezonderd het bepaalde in 4.1.1;
-
f. ambachtelijke en/of industriele doeleinden;
-
g. recreatie, uitgezonderd het bepaalde in 4.1.1 ;
-
h. horeca, uitgezonder het bepaalde in 4.1.1;
-
i. maatschappelijk, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
-
j. agrarische loonbedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf.
4.5.2 Aan huis gebonden activiteiten
Een aan huis gebonden activiteit is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
a. een aan huis gebonden activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
-
b. maximaal 40 m2 van het bebouwde oppervlak van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis gebonden activiteit;
-
c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
-
d. de beroepsmatige activiteiten worden alleen uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
-
e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
-
f. er vindt geen bedrijfsmatige opslag in de buitenlucht plaats;
-
g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
-
h. er vindt geen zelfstandige detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel inherent aan de betreffende activiteit gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10 m2 van de voor het aan huis gebonden activiteit gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
4.5.3 Huisvesting van de rustende boer
Huisvesting van de rustende boer is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
a. huisvesting van de rustende boer vindt plaats in de woning of in de bijgebouwen;
-
b. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
-
c. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu worden niet onevenredig aangetast;
-
d. dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden worden of kunnen niet wezenlijk worden verkleind;
-
e. dit mag niet leiden tot afsplitsing van een afzonderlijke en zelfstandige burgerwoning;
-
f. zodra de noodzaak als bedoeld in artikel 4.5.3, onder b is komen te vervallen, wordt de huisvesting van de rustende boer beëindigd.
4.5.4 Mantelzorg/inwoning
Mantelzorg/inwoning bij een woning is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
a. de mantelzorgvoorziening is bedoeld voor de huisvesting van één huishouden;
-
b. de behoefte aan mantelzorg is aangetoond en de persoonsgebondenheid is gebleken;
-
c. er ontstaat geen zelfstandige woning;
-
d. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening bedraagt maximaal 80 m²;
-
e. de mantelzorgvoorziening leidt niet tot een onevenredige aantasting van de omgeving;
-
f. zodra de noodzaak van de mantelzorgvoorziening is komen te vervallen, wordt het gebruik als woonruimte beëindigd.
4.5.5 Detailhandel als aan huis gebonden activiteit
Detailhandel als een aan huis gebonden activiteit bij een woning is ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van gemengd - 3' en specifieke vorm van gemengd - 4' toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
a. de detailhandel als aan huis gebonden activiteit wordt uitsluitend uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
-
b. maximaal 40 m2 van het bebouwde oppervlak van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor detailhandel als aan huis gebonden activiteit;
-
c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
-
d. de detailhandelsactiviteiten worden alleen uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
-
e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
-
f. er vindt geen bedrijfsmatige opslag in de buitenlucht plaats;
-
g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast.
4.5.6 Horeca categorie 1 en 2
Horeca van categorie 1 en 2 bij een agrarisch bedrijf is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 4' toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
a. maximaal 40 m2 van het bebouwde oppervlak wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten van categorie 1 en 2;
-
b. maximaal 50 m2 van de buitenruimte op eigen terrein mag ingericht worden als terras;
-
c. de horeca- activiteiten van categorie 1 en 2 worden alleen uitgevoerd door de bewoner(s) van de woning;
-
d. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
-
e. er vindt geen bedrijfsmatig opslag in de buitenlucht plaats;
-
f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
-
g. er vindt geen zelfstandige detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel inherent aan de betreffende activiteit gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10 m2 van de voor horeca van categorie 1 en 2 gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
4.9.1 Wijziging in de bestemming 'Horeca'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Horeca' ten behoeve van wellness, horeca categorie 1 t/m 4 en daaraan ondergeschikte activiteiten, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. er sprake is van:
-
1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle dan wel daarmee vergelijkbare volumineuze bebouwing, of;
-
2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
-
3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
-
c. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in de situatie als bedoeld in artikel 4.9.1 sub b onder 3 in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
-
1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
-
d. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
e. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
i. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
j. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
k. bij de wijziging in de bestemming 'Horeca' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 13 van deze regels.
4.9.2 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van lichte bedrijvigheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2 zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 Staat van
bedrijfsactiviteiten), en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. er sprake is van:
-
1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle dan wel daarmee vergelijkbare volumineuze bebouwing, of;
-
2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
-
3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
-
c. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
-
1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
-
d. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
e. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
i. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
j. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
k. bij de wijziging in de bestemming 'Bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 5 van deze regels.
4.9.3 Wijziging in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van statische opslag
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van statische opslag, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
-
1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
-
c. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
d. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
f. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
g. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
h. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
i. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
j. bij de wijziging in de bestemming 'Bedrijf' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 5 van deze regels.
4.9.4 Wijziging in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van groepsaccommodaties
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Recreatie -
Verblijfsrecreatie' ten behoeve van verblijfsrecreatieve voorzieningen, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing;
-
c. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
d. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
f. geen sprake is van permanente bewoning van de verblijfsrecreatieve voorzieningen;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
i. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
j. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
k. bij de wijziging in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 15 van deze regels.
4.9.5 Wijziging in de bestemming 'Maatschappelijk'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van zorggerelateerde activiteiten, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. er sprake is van:
-
1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle dan wel daarmee vergelijkbare voumineuze bebouwing, of;
-
2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
-
3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
-
c. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
-
1. aan de hand van een bedrijfsplan de ruimtebehoefte wordt aangetoond en de nieuwe maximale oppervlakte wordt bepaald;
-
d. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
e. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
i. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
j. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
k. bij de wijziging in de bestemming 'Maatschappelijk' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 14 van deze regels.
4.9.6 Wijziging in de bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen', ten behoeve van wonen, mits:
-
a. de agrarische functie geheel of grotendeels is komen te vervallen;
-
b. er sprake is van:
-
1. karakteristieke en/of cultuurhistorisch waardevolle dan wel daarmee vergelijkbare volumineuze bebouwing, of;
-
2. handhaving van de bestaande bebouwing noodzakelijk is voor of ondersteunend is aan handhaving van de stedenbouwkundige structuur, of;
-
3. een duidelijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering tot stand wordt gebracht. In dit geval dient de initiatiefnemer aan te tonen welke bedrijfsgebouwen noodzakelijk zijn voor de nieuwe bestemming. De overige bedrijfsgebouwen dienen te worden gesloopt;
-
c. de toevoeging van extra woningen past binnen het regionale en gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid ten aanzien van de woningvoorraad;
-
d. de nieuwe functie wordt gevestigd in de bestaande bebouwing, of in vervangende nieuwbouw ten behoeve van de nieuwe functie. Dit laatste is enkel mogelijk na sloop tot een maximum van 75% van de oppervlakte van de bestaande bebouwing;
-
e. de ontwikkeling bijdraagt aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
f. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
-
g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. de milieusituatie;
-
3. het woon- en leefklimaat;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
i. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
-
j. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
-
k. omliggende functies niet worden gehinderd;
-
l. bij de wijziging in de bestemming 'Wonen' voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 19 van deze regels.