Plan: | Spoorzone, 4e herziening (Clarissenhof deel 1) |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0855.BSP2014018-e001 |
Voor het deelgebied Clarissenhof deel 1 in de Spoorzone is een woningbouwprogramma ontwikkeld. Het betreft de bouw van circa 330 woningen gedeeltelijk grondgebonden en grotendeels gestapeld. Verder bevat het plan een parkeergarage en de mogelijkheid om in de plinten van de appartementen gebouwen commerciële voorzieningen te maken.
Op 30 juni 2008 is het bestemmingsplan Spoorzone door de raad vastgesteld met als insteek het tot stand brengen van een planologisch-juridisch kader voor een integrale herontwikkeling van het gebied.
De ontwikkelingen van de Spoorzone hebben een looptijd tot ca. 2020. Gezien dit lange ontwikkelingstraject en de gewenste differentiatie in functies is in het bestemmingsplan Spoorzone gekozen voor een zeer grote mate van flexibiliteit. In het bestemmingsplan Spoorzone is dan ook voor het merendeel geopteerd voor uit te werken bestemmingen. Een directe bestemming is opgenomen voor de onmisbare ruimtelijke elementen, zoals de Burgemeester Brokxlaan en voorts voor de bestaande verkeersstructuur die wordt gevormd door de Spoorlaan, het NS-plein, de Gasthuisring en de Jan Heijnsstraat/St. Ceciliastraat en de spoorlijn met uitzondering van het stationscomplex.
Voor de overige gebieden zijn ter uitvoering van het Structuurplan Spoorzone nader uit te werken bestemmingen in het plan opgenomen. Door functionele bestemming, bouwhoogten en bebouwingsindexen voor deelgebieden wordt de globale ontwikkelingsrichting bepaald. Dit geldt ook voor het deelgebied Clarissenhof deel 1. Hier worden voornamelijk circa 330 woningen ontwikkeld.
Het nieuwe plan voor de ontwikkeling van dit deelplan voldoet niet aan de in het bestemmingsplan Spoorzone opgenomen uitwerkingsregels. Door met name de verschuiving van de Burg. Brokxlaan valt het plan deels buiten de drie verschillende uit te werken bestemmingen en in totaal binnen vijf bestemmingen. Het plan is met name in strijd met de verkeersbestemmingen maar ook op verschillende punten met de uitwerkingsregels van de drie uit te werken bestemmingsvlakken. Met name de bouwhoogtes passen niet overal en er is geen ondergronds parkeren opgenomen. Om die reden is een herziening van het bestemmingsplan Spoorzone opgesteld voor het deelgebied Clarissenhof deel 1.
Het plangebied ligt in de Spoorzone ten noorden van het station en wordt globaal begrensd door de Lange Nieuwstraat in het noorden, de perceelsgrens van het Deprez gebouw in het oosten, de Burgemeester Brokxlaan in het zuiden en de Fraterstraat in het westen.
Het betreft een grotendeels braakliggend terrein met 3 bestaande gebouwen te weten de voormalige houtloods, thans leegstaand, de Medeklinkert, een woongebouw en het Deprezgebouw, een voormalige stoomketelfabriek, een gebouw dat thans een gemengd gebruik in zakelijke dienstverlening kent.
Dit bestemmingsplan vervangt:
- Spoorzone, vastgesteld 20 juni 2008, onherroepelijk geworden 20 januari 2010
Clarissenhof is een deelplan van de gebiedsontwikkeling Spoorzone en valt in het bijzonder binnen het kerngebied Spoorzone, het masterplan en de samenwerkingsovereenkomst tussen Volker Wessels en de Gemeente.
Dit bestemmingsplan beschrijft de ruimtelijk- functionele- en juridische kaders voor een gedeelte van het plangebied, verder genoemd Clarissenhof deel 1. Deel (2) blijft voor deze bestemmingsplanherziening buiten beschouwing.
In de benadering en opzet van het deelgebied Clarissenhof is een opdeling in deel 1 en 2 nooit uitgangspunt geweest. Integendeel, er is het met stedenbouwkundig plan getracht een integrale oplossing te bieden voor de programmatische en financiële opgaven voor het gehele deelplan.
Om Clarissenhof deel 1 goed te kunnen begrijpen bespreken we het gehele stedenbouwkundig plan, dus ook deel 2.
Deel 2 blijft daarmee in beeld als wenselijk toekomstperspectief in relatie tot ontwikkelingen van de omliggende deelgebieden, te noemen: de:werkplaats en Theresiazone.
De opdeling van Clarissenhof in verschillende planologische procedures wordt ingegeven door de huidige marktwerking. Deel 1 kan op korte termijn in opeenvolgende fasen gerealiseerd worden, terwijl het perspectief op realisatie van deel 2 te ver weg ligt in de tijd.
Positionering van het plangebied.
De Burgemeester Brokxlaan ontsluit het kerngebied Spoorzone in de oost – west richting en maakt de aansluitingen op het stedelijk verkeersnet bij het NS plein, de Gasthuisring en, via de Ceciliastraat, de Hart van Brabantlaan. De gebiedsontsluitingsweg verdeeld het kerngebied Spoorzone tussen NS plein en Gasthuisring in een zone tussen de spoorwegberm en de Burg. Brokxlaan en een zone tussen de Burg. Brokxlaan en de Lange Nieuwstraat en sluit aan op Theresia.
Op de hoek Gasthuisring – Burg. Brokxlaan is het Fraterhuis gebouwd als deelplanontwikkeling van Spoorzone. Op de hoek met het NS plein staat het oude UWV gebouw.
Daartussen en grenzend aan de Burg. Brokxlaan liggen de deelplannen Theresiazone en Clarissenhof.
Deze deelplannen behoren functioneel en ruimtelijk tot de Theresiabuurt en gaan in de toekomst het nieuwe gezicht bepalen van de wijk ten opzichte van het centrum stedelijk kennis+ gebied van de Spoorzone, genaamd DE:WERKPLAATS.
Als we de strip tussen Lange Nieuwstraat en Burg. Brokxlaan beschouwen dan zien we dat deze verloopt van een smalle strook tot een brede zone, aansluitend op het Fraterhuis en het achtergelegen verblijvencomplex van de Congregatie.
Dat verloop bepaalt dat bij Theresiazone de nadruk ligt op het nieuwe stedelijk front en het sluiten van de bouwblokken met de tegenoverliggende buren in de Lange Nieuwstraat, terwijl bij Clarissenhof een veel breder veld gegeven is met verschillende oriëntaties, zoneringen en potenties voor een eigen binnenwereld.
De bomenrij op de voormalige grens tussen de NS werkplaats en het terrein van de voormalige zorgcomplexen van de Zusters/Fraters van O.L.V. Moeder van Barmhartigheid is een belangrijk ruimtelijk element voor de zonering van Clarissenhof.
Tussen de bomenrij en de Burg. Brokxlaan ligt de monumentale houtloods van de voormalige NS werkplaats, met kraanbaan in een tuinachtig landschap. Het is een lange smalle strook tussen de stedelijke ruimte van het kerngebied Spoorzone en de woonbuurt Theresia. Het laat zich begrijpen als voortuin en overgangsgebied tussen wijk en binnenstad.
De woonbebouwing van Clarissenhof deel 1 ligt volledig achter de bomenrij. Deel 2 ligt met 2 woontorens tegenover het stationsplein aan de Burg. Brokxlaan en geeft in de pleinruimte tussen de torens toegang tot een parkeergebouw.
Naast de nieuwe woonbebouwing zijn de bestaande gebouwen: de Medeklinkert en het Deprezgebouw en het parkeergebouw met de ontsluiting vanaf de Burg. Brokxlaan in Clarissenhof deel 1 opgenomen.
Verbindingen.
De fysieke, visuele en programmatische verbindingen in de noord- zuid richting tussen Gasthuisring en NS plein zijn voor het kerngebied Spoorzone een belangrijk stedelijk thema om de integratie in het stedelijk weefsel te realiseren.
De ruimtelijke structuur van gebouwen en openbare ruimte in Clarissenhof draagt daar als volgt in bij:
Gebouwtypen, bouwhoogten en samenhang.
Het plangebied bestaat uit grondgebonden woningen aan de Fraterstraat en de Lange Nieuwstraat. Daarachter staan woongebouwen van 5 bouwlagen, midden in het plan. De zuidzijde bestaat uit 6 noord-zuid georiënteerde woongebouwen van 8 lagen. De twee woontorens in deel (2) (niet in dit bestemmingsplan opgenomen) zijn ongeveer 55 en 65 m.
De bindende factoren tussen deze verschillende gebouwen zijn:
De opbouw van de volumes houd rekening met bestaande woonomgeving:
Alle hoven zijn publiek toegankelijk en bieden privétuintjes voor de aangrenzende wooneenheden (zowel grondgebonden woningen als appartementen). De inrichting van het openbaar gedeelte kan verder nog gedifferentieerd worden in wandel- en speelruimte of tuinierruimte voor bewoners.
De grote woongebouwen aan de zuidzijde hebben hun toegangen buiten de tussenliggende hoven. Daarmee ontstaan verschillende sferen tussen hoven en entreeruimten en bestaat de mogelijkheid in de toekomst hoven in functie van sociale omstandigheden altijd goed te kunnen beheren.
Functies.
Het gebied is deel van de woonbuurt Theresia maar in functioneel opzicht ook een overgangsgebied tussen Spoorzone – binnenstad.
Om recht te doen aan het centrum stedelijk karakter van het gebied wordt de houtloodstuin in zijn geheel bestemd voor gemengde doeleinden en ook geschikt bevonden voor horecavestiging.
In het woongebied zelf wordt de begane grond bij de appartementsgebouwen bestemd voor gemengde doeleinden, zonder verder een specifieke uitspraak te doen waar precies. Zo krijgt het gebied de kans zich te settelen als scharnier tussen de wijk en het kerngebied Spoorzone. De grondgebonden woningen aan de Fraterstraat en de Lange Nieuwstraat zijn bestemd voor wonen.
Wonen, bereikbaarheid en parkeren.
Het woongebied Clarissenhof voorziet in een parkeergebouw dat primair ontsloten wordt via de Burg. Brokxlaan. Er is een secundaire ontsluiting voorzien vanaf de Lange Nieuwstraat voor abonnementhouders uit Theresia. Op die manier wordt de parkeerdruk in het eigen gebied opgevangen zonder de bestaande achterliggende woonwijk Theresia te belasten.
Het parkeergebouw is een zo compact mogelijk gebouw ingepast tussen De Medeklinkert en het Deprezgebouw. De uitgang voor voetgangers ligt aan de zuidzijde en sluit aan op een pergola die van oost naar west door het woongebied loopt en zo alle voordeuren van de woongebouwen in het gebied bedient. Het biedt ook een oriëntatie op het stationsplein en de interwijkverbinding.
Tussen De Medeklinkert en het Deprezgebouw ligt het parkeergebouw tegenover de grote ruimte van het buurtpark. Het gebouw staat achter de bestaande historische muur en wordt in de hoogte omkleed met groen. Dit maakt dat het zich zoals het electriciteitsstation en Deprezgebouw als utiliteitsgebouw in de straat voegt en het buurtpark een oriëntatiepunt biedt op het stedelijk gebied Spoorzone.
De bouwhoogte die het bestemmingsplan laat toe een parkeervoorziening te bouwen voor circa 350 pp in overeenstemming met het plan Clarissenhof deel (1).
Het parkeergebouw heeft een strategische ligging voor het kerngebied Spoorzone. Vanuit deze ligging en bereikbaarheid kan niet alleen het wonen in Clarissenhof worden bedient, maar ook de bezoekers van de Werkplaats.
Voor het woongebied Clarissenhof betekent het dat de hoven verkeersvrij kunnen worden gehouden en de bomen en beplanting in volle grond kunnen staan. Het levert zodoende een uniek centrum stedelijk tuinachtig woongebied op, nagenoeg volledig vrij van autoverkeer.
Voor de autobereikbaarheid van woningen zijn rondom pocketparkings voor laden en lossen voorzien. Ze zijn bereikbaar via de Fraterstraat en de Lange Nieuwstraat.
Historische referentie.
De structuur van gebouwen en hoven verwijst naar het historisch verleden van het gebied.
Op het terrein stonden de voormalige zorgcomplexen van de Zusters/Fraters van O.L.V. Moeder van Barmhartigheid. De inrichting bestond uit grote gebouwen aan de Lange Nieuwstraat. Dwarsbebouwing met omliggende ontspanningstuinen en daarachter gelegen nutstuinen. Het terrein werd begrensd door de bomenrij die ook nu in het plan is opgenomen en de scheiding vormt tussen Clarissenhof en de houtloodstuin.
Enerzijds zijn de kloostergemeenschappen afgezonderd van de omliggende stad, anderzijds zijn ze er vanuit onderwijs en zorg op gericht. Altijd zijn het bijzondere stedelijke enclaves die ook nu nog een bijzondere betekenis hebben in het stedelijk weefsel.
Het woonplan Clarissenhof herschikt de kenmerken open/gesloten – introvert/extravert voor hedendaags gebruik, maar wenst nadrukkelijk de sfeer op te roepen van een stedelijk enclave. Daarmee is dit plan niet alleen de vertaling van een romantisch idee over vroeger, maar ook het opnieuw etaleren van een noodzakelijke stedelijke kwaliteit die maar beter niet verdwijnt, ook al verdwijnt religie.
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Op grond van art. 3.1.6 lid 2 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro lid 2 nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw in bestaand stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot en met 2021 mag voorzien in een uitbreiding van 9800 woningen (kwantitatieve behoefte).
In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Door herstructurering van het gebied wordt ruimte gecreëerd in binnenstedelijk gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 lid 2 Bro en ook overigens voldoet het plan aan het rijksbeleid. De toevoeging van de gemengde functies in de plinten onder de appartementen betreft een zodanig kleinschalige ontwikkeling dient deze ontwikkeling, gelet op de jurisprudentie, niet te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6. lid 2 Bro.
De Spoorzone is aangewezen als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet (artikel 1 onder p juncto bijlage 13 besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid (artikel 2.3 lid 7) om tijdelijk af te wijken van normen uit onder andere de Wet geluidhinder. Voorwaarde is wel dat uiterlijk 10 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden alsnog aan de wettelijk milieueisen wordt voldaan.
De Crisis- en herstelwet stelt aan een bestemmingsplan voor een ontwikkelingsgebied bepaalde eisen (artikel 2.3 Crisis- en herstelwet).
Het bestemmingsplan dient te bevatten:
Ten behoeve van het woningbouwplan Clarissenhof geldt dat op dit moment niet aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan omdat de geplande afschermende bebouwing nog niet gerealiseerd is. In het Masterplan Spoorzone is tussen het plandeel Clarissenhof en de spoorlijn bebouwing voorzien. Dit is bebouwing in de zogenoemde deelplannen Zwijssen 1a, 1b en 2. (zie bijgaande afbeelding).
Afschermende bebouwing in Masterplan Spoorzone
De bebouwing in deelplan Zwijssen 1a is gerealiseerd. De bebouwing in de deelgebieden Zwijssen 1b en 2 dient nog gerealiseerd te worden. De ontwikkeling van de Stadscampus is wel op korte termijn voorzien en derhalve meegenomen als vaststaand in het akoestisch onderzoek.
Als de bebouwing volgens het masterplan gerealiseerd is dan voldoet het woningbouwplan Clarissenhof wel aan de hogere grenswaarden.
De planvorming m.b.t. de deelplannen Zwijssen 1b en 2 is gaande maar nog niet voldoende concreet. Omdat op dit moment nog geen zekerheid bestaat dat deze afschermende bebouwing tijdig zal zijn gerealiseerd is een alternatieve afscherming doorgerekend.
Berekend is dat indien de deelplannen Zwijssen 1b en 2 onverhoopt niet binnen 10 jaar gerealiseerd worden dat door de plaatsing van een containerwal uit 2 delen van circa 150 en 100 meter lang en circa 18 meter hoog met beperkt aanvullende maatregelen aan de woongebouwen in het deelplan Clarissenhof deel 1 wel voldaan kan worden aan de hogere grenswaarden.
De containerwal kan te zijner tijd gebouwd worden of door middel van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht danwel met een bestemmingsplan herziening. De gronden waarop de containerwal zou moeten komen zijn in eigendom van de gemeente (Zwijsen 2) en Bouwontwikkeling Zuid (Zwijsen 1b). Locatie Zwijsen 2 maakt deel uit van de ontwikkelpositie van PPS De Werkplaats, waarbij de gemeente de ontwikkelpositie heeft. Bouwontwikkeling Zuid is gelieerd aan VolkerWessels, de PPS partner van de gemeente in Spoorzone. Dus het ligt in de macht van de gemeente en de PPS om t.z.t. de containerwal te realiseren. De kosten van de aanleg van de wal zijn voor rekening van de PPS.
Met de PPS is overeengekomen dat hij, mocht na de 10 jaren de afschermende bebouwing niet voldoende zijn om aan de verleende hogere waarde te voldoen, maatregelen aan de bebouwing zal treffen zodat wel aan de hogere waarde wordt voldaan.
De gemeenteraad zal 8 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan door het college van Burgemeester en wethouders geïnformeerd worden over de wijze waarop de afschermende bebouwing gerealiseerd is of zal worden. De resterende 2 jaar is dan ruim voldoende om de benodigde planologische procedure te doorlopen en de wal aan te leggen en de voorzieningen aan de woongebouwen te treffen.
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Conclusie:
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied en voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling past in het provinicaal beleid.
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.
De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:
De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.
Voor de Spoorzone geeft de structuurvisie aan dat, vooral na verplaatsing van de NS-werkplaats, deze zal transformeren tot een locatie met een centrumstedelijk plus milieu: veel functiemenging en een hoge dynamiek. Een substantieel deel van het woningbouwprogramma voor de bestaande stad kan hier worden gerealiseerd. Samen met de binnenstad zal in dit gebied een samenballing plaatsvinden van kwalitatief hoogwaardige voorzieningen. Dit betekent bouwen in hoge dichtheden, een multifunctioneel karakter en stadsoverstijgende functies.
In april 2000 is het "Ontwikkelingsperspectief Spoorzone" (van bureau BVR/Riek Bakker) in het College vastgesteld. Dit perspectief heeft als strategisch raamwerk voor latere planstudies en planontwikkelingen gediend, zoals de "Visie Spoorzone Tilburg" (september 2002) van het Atelier van de Rijksbouwmeester.
Aanleidingen om tot een herontwikkelingsvisie op de Spoorzone te komen liggen ondermeer in de volgende gesignaleerde knelpunten:
Daarnaast biedt de Spoorzone een aantal kansen en potenties om een wezenlijke bijdrage te leveren aan de identiteit van Tilburg, de sociaal-economische structuur. Ook kan met de Spoorzone invulling gegeven worden aan beleidsdoelstellingen van hogere overheden op gebied van mobiliteit en het versterken van stedelijke knooppunten.
In 2009 is het Ambitiedocument Spoorzone vastgesteld en dat is aangescherpt in 2011. Het doel hiervan was om aan de vooravond van de definitieve planontwikkeling de ambities en verwachtingen met betrekking tot Wonen, Werken, Cultuur, Onderwijs en Leisure in het gebied Spoorzone inzichtelijk te maken. De aanscherping concentreerde zich op het Kerngebied. Het accent werd daarbij gelegd op het Kennis Plus profiel.
Op 25 juni 2012 heeft de gemeenteraad besloten het Masterplan (van april 2011) incl. de kanttekeningen van 20 september 2011 vast te stellen als basis voor de verdere planontwikkeling en de gezamenlijk te starten grondexploitatie. Het Masterplan incl. kanttekeningen zal als bijlage gelden bij de door gemeente en VolkerWessels nader over een te komen Vaststellingsovereenkomst.
Het Masterplan bevat:
A en B dienen als randvoorwaarden voor de verdere ontwikkeling en afspraken. C is een leidraad.
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.
De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.
Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.
Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.
De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop.
Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30 meter onder randvoorwaarden toegelaten.
Conclusie
De spoorzone is onderdeel van het voorkeursgebied. Hoogbouw is hier mogelijk. Het plan past in de Handreiking Hoogbouw.
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
In het plangebied Clarissenhof is door het onderzoeksbureau Transect een Archiefonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. verkennende boringen uitgevoerd om de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten in het plangebied nader te onderzoeken. Het archiefonderzoek maakt duidelijk dat de bodem in grote delen van het plangebied is verstoord bij de aanleg van diverse gebouwen in vooral de 19e eeuw. Boringen elders in het plangebied wijzen eveneens op verstoring van het bodemprofiel met 1 tot 2 meter. De combinatie van beide onderzoeken maakt dat de kans op de aanwezigheid van behoudenswaardige archeologische resten in de bovenste 2,5 meter onder het huidige maaiveld als laag wordt ingeschat en dat daarmee wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente Tilburg onderschrijft dit advies en gaat akkoord met de voorgestelde vrijgave en daarmee verwijdering van de dubbelbestemming archeologie voor plangebied Clarissenhof.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en archeologie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Op grond van de provinciale Verordening Ruimte moet de toelichting van een bestemmingsplan een verantwoording bevatten over hoe de voorgenomen planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, en in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik aan de hand van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" / RRO samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit 2011.
In de planperiode tot en met 2021 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.800 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken. Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo'n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag -uitgeoefend door de woonconsument- ligt momenteel lager als gevolg van de crisis, in verband waarmee een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 wordt aangehouden.
In onderhavig plan, dat de bouw van 300 appartementen en 33 grondgebonden woningen omvat, wordt hieraan mede invulling gegeven binnen de Spoorzone. Hiermee wordt een versterking en uitbreiding gerealiseerd van bestaand stedelijk gebied.
Overigens betreft dit plan fase 1 van de ontwikkeling van een groter gebied. Voor een volgende fase zal een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de vastgestelde Woonvisie 2011 t/m 2014 is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de WoonVisie –met de focus op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/ klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair –naar analogie van de rijksoverheid– onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk. Per stadsdeel/gebied wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te kunnen voldoen.
In het plan Clarissenhof deel 1 is rekening gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar wonen in een centrum-stedelijk woonmilieu, ofwel grotendeels gestapelde woningbouw in een hoge dichtheid, menging van functies en een goede bereikbaarheid. Het periodieke Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recent 2012) toont de behoefte aan het Landelijk woonmilieu onmiskenbaar aan. Zo blijkt van de verhuisgeneigde burgers 22% zich te richten op wonen in een centrum-stedelijk woonmilieu. Tot 2020 betekent dat een woningvraag van bijna 2.200 woningen in dit woonmilieutype. Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het plan Clarissenhof deel1 met ruim 330 woningen in het centrum nabij het NS-station is een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouwdifferentiatie en voorziet zo in de behoefte.
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van kavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw, het percentage levensloop-bestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
a. Toetsingskader nieuwbouw-appartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het beoogde/ gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.
Het plangebied is gelegen binnen de prioritaire gebiedsontwikkeling Spoorzone. Voor dit gebied is een ontwikkelingsvisie vastgelegd als onderdeel van de Binnenstadsvisie Tilburg 2011-2020.
Voor het plangebied is het volgende woonprogramma vastgelegd (met een mogelijke afwijking van 10%): 183 appartementen in het sociale huursegment, 117 appartementen (koop/huur) en 33 grondgebonden woningen in het marktsegment.
Qua programma en (stedenbouwkundige en architectonische) uitvoering past het plan goed in de ontwikkelingsvisie van de gemeente én bij de wensen van verhuisgeneigde huishoudens die graag in het centrum willen wonen, met name huishoudens die een (hoog-)stedelijk woonmilieu ambiëren.
b. Aandeel goedkope (huur)woningen Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt voor de nieuwbouwopgave zo veel mogelijk een productie-aandeel van 15% aangehouden, waar nuttig en mogelijk aangevuld met tot 15% goedkope koop (e.e.a. conform de WoonVisie). Deze opgave dient, juist ook vanuit differentiatiebevordering, voornamelijk gerealiseerd te worden op de grotere inbreidings- en uitleglocaties.
Dit deelplan Clarissenhof deel1 gaat uit van de bouw van 55% goedkope / sociale huur (huurniveaus tot de aftoppingsgrenzen) en 45 % huur/koop in de vrije sector. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de doelstelling van de bouw van voldoende betaalbare huurwoningen.
.c. Levensloopbestendige nieuwbouw(/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen.
Ter bevordering van de maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe uitleglocaties dient invulling aan dit concept te worden geven.
In plan Clarissenhof wordt aan de doelstelling en streefwaarde van minimaal 40% levensloopbestendige nieuwbouw invulling gegeven. Zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.0.
d. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.
Er zijn met de ontwikkelaar geen nadere afspraken gemaakt ten aanzien van het Politiekeurmerk. De woningen zullen ten minste aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoen, waarin ook aspecten zijn geregeld ten aanzien van veilig wonen.
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Ten behoeve van dit plan is een Bomeneffectrapportage gemaakt. Deze is als bijlage 1 bij het plan gevoegd. Op basis van het stedenbouwkundige plan en deze BEA is specifiek voor dit bestemmingsplan boomwaardekaart opgesteld die aan de regels van dit bestemmingsplan is gekoppeld. Als er binnen 8 meter uit de stam van een potentieel waardevolle boom werkzaamheden uitgevoerd moeten worden, b.v. de aanleg van verharding zal hiervoor voorafgaand een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Aan de omgevingsvergunning zullen voorwaarden worden verbonden om de (wortels van de) bomen te beschermen.
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
Conclusie
In de buitenruimtes van het plan is voldoende mogelijkheid voor het realiseren van speelruimte.
Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:
In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentratiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snackbars etc. met een maximum vloeroppervlak van 150 m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500 m. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500 m2 worden tot deze categorie gerekend.
Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.
Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.
Maatregelen in bestemmingsplan
Spoorzone
De ontwikkeling van de Spoorzone geldt als een van de sleutelprojecten binnen de gemeente Tilburg. Centraal staat de ambitie van omvorming van het Spoorzone-gebied tot een hoogwaardig centrum-stedelijk gebied. De Spoorzone wordt niet ontwikkeld als nieuw stadscentrum, maar zal in zijn functionele invulling complementair dienen te zijn aan de bestaande binnenstad. Uitdrukkelijk wordt voorzien in een multi-functionele invulling,waarbij levendigheid en sociale veiligheid centrale uitgangspunten zijn.
Horecabeleid
Binnen het gehele Spoorzone-gebied zal ruimte geboden worden aan het beperkt ontwikkelen van functie-ondersteunende horeca in de categorie I en II. Hierbij wordt vooral gedacht aan formules gerelateerd aan het nieuwe centrale knooppunt van openbaar vervoer (take-awaybedrijven, lunchrooms, cafés en restaurants). Daarnaast kan gedacht worden aan formules die direct verband houden met de culturele functies die zich in het gebied zullen vestigen. Ook zal ruimte geboden worden aan het beperkt ontwikkelen van horeca in de categorie I en II die bijdragen aan de verlevendiging van het gebied, vooral aan de centrale as door het gebied, de Burgemeester Brokxlaan.
Ten slotte zal in de Spoorzone ruimte geboden worden aan het ontwikkelen van één of enkele standalone horecavestigingen van de categorie III zoals megadisco's en/ of nachtclubs.
Voor de voormalige houtloods is een vergunning verleend voor de vestiging van een kantoren, vergaderfaciliteiten en horecainrichting op 4 augustus 2014. Dit past in het beleid van verlevendiging met name aan de Burgemeester Brokxlaan. In dit bestemmingsplan heeft dit perceel de bestemming Gemengd met de aanduiding Horeca tot en met categorie 2 gekregen.
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
Goederenvervoer
categorisering wegen
Omliggende wegenstructuur:
Het plangebied is aan de zuidzijde begrensd door de Burgemeester Brokxlaan, een gebiedsontsluitingsweg met een maximaal toegestane rijsnelheid van 50 km/h. Aan de westzijde ligt de Fraterstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. De Fraterstraat is aangesloten op de Burgemeester Brokxlaan door middel van een met verkeerslichten geregelde kruising. Aan de zuidzijde is de Fraterstraat aangesloten op de Lange Nieuwstraat door middel van een gelijkwaardige kruising. De Fraterstraat is in het kader van de verkeersontsluiting van de Spoorzone fysiek afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.
Aan de noordzijde ligt de Lange Nieuwstraat, erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/h. De Lange Nieuwstraat heeft naast een erfontsluitingsfunctie een functie voor de bereikbaarheid en ontsluiting van de woonwijken Theresia en Bouwmeesterbuurt.
Ontsluiting van het plangebied:
Het plangebied wordt autovrij. Uitzonderingen hierop wordt aangegeven onder het kopje laden en lossen. Aan de zijde van de Fraterstraat en de Lange Nieuwstraat kan rechtstreeks op de rijbaan worden ontsloten. Het belangrijkste aandachtspunt daarbij is dat er voldoende zicht is op en vanuit de inrit. De parkeergarage kan aan de zijde van de Lange Nieuwstraat alleen een secundaire ontsluiting krijgen, welke alleen voor abonnementhouders toegankelijk is.
Aan de zuidzijde krijgt alleen de parkeergarage een rechtstreekse ontsluiting op de Burgemeester Brokxlaan. Deze aansluiting wordt aangesloten bij de grote keerlus van de Burgemeester Brokxlaan ter hoogte van het stationsplein, tussen beide doorsteken in de middenberm is, zodat de in- en uitrit zowel in oostelijke als in westelijke richting veilig ontsloten is. Bij de positionering van de in- en uitrit moet wordt rekening gehouden met de bushalte en wordt voldoende zicht op verkeer op de fietspaden en rijbaan gegarandeerd.
Fietsroutes:
Aan de zuidzijde van het plangebied, op de Burgemeester Brokxlaan, ligt een sternetfietsroute met vrijliggende fietspaden. Ter hoogte van het te realiseren stationsplein ligt een met verkeerslichten geregelde oversteekplaats voor langzaam verkeer. Ter hoogte van de Fraterstraat zijn aparte oversteken voor fietsverkeer in de verkeerslichtenregeling opgenomen.
De andere wegen rondom het plangebied zijn niet opgenomen in het fietsplan Tilburg. Het betreft wegen voor gemengd verkeer.
Voetgangers:
Er ligt een belangrijke voetgangersrelatie tussen het NS station via het te realiseren stationsplein noord over het plangebied naar de woonwijk Theresia. In het masterplan voor dit gebied is een langzaam verkeersverbinding in noord zuid richting opgenomen tussen de Medeklinkert en het nieuw te realiseren parkeergebouw. Deze loopt tussen de Lange Nieuwstraat en de Burgemeester Brokxlaan en sluit aan op de grote, met verkeerslichten geregelde langzaam verkeersoversteek.
Het plangebied wordt voorzien van meerdere routes voor voetgangers, welke op enkele plaatsen worden gecombineerd met incidenteel autoverkeer ten behoeve van laden en lossen.
Openbaar vervoer:
Het gebied is zeer goed met openbaar vervoer bereikbaar. Op loopafstand ligt het centraal station van de NS. Eind 2015 is het aan de noordzijde voorzien van een volwaardige entree. Op de Burgemeester Brokxlaan ligt ter hoogte van het plangebied een bushalte. Deze heeft voornamelijk een functie als uitstaphalte. Aan de zuidzijde van het spoor ligt, op 350 meter loopafstand vanaf het plangebied, het busstation. Deze korte route is beschikbaar als de stationspassage eind 2015 in gebruik is genomen.
Laden en lossen:
Laden en lossen mag niet plaatsvinden op de rijbaan van de Burgemeester Brokxlaan. Op plaatsen waar een servicestrook ligt en waar deze is aangeduid als laad- en loshaven is dat wel toegestaan. Voor het legen van de ondergrondse containers zullen opstelplaatsen worden gerealiseerd waar een vrachtwagen van 11 meter kan opstellen, dusdanig dat de doorgang voor overig verkeer niet volledig wordt belemmerd. Voor de erftoegangswegen betekent dit dat er minimaal 1 auto de stilstaande vrachtwagen kan passeren. Voor de Burgemeester Brokxlaan betekent dit dat de vrachtwagen volledig op de servicestrook moet kunnen staan.
Voorts moet worden voldaan aan de richtlijnen die gelden voor container opstelplaatsen.
Aan de zijde van de Burgemeester Brokxlaan geldt voor de vuilniswagen voorts dezelfde voorwaarde als voor laden en lossen. Voor pakketbezorging en verhuiswagens moeten opstelplaatsen worden gerealiseerd in het gebied op loopafstand van de woningentree. Voor taxi's, het ophalen en afzetten van passagiers en het in- en uitladen van de personenauto zullen opstelplaatsen worden gerealiseerd op loopafstand van de entree van de woningen.
Parkeren:
De ontwikkelingen zal voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Voor de toevoeging van programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen van toepassing voor zone A. De parkeerplaatsen zullen in het plangebied worden gerealiseerd in gebouwd parkeren en maaiveldparkeren. Beide parkeerfaciliteiten zullen beschikbaar zijn voor openbaar parkeren zodat naast de vaste gebruikers ook bezoekers gebruik kunnen maken van de parkeerplaatsen. Naast het realiseren van vaste parkeerplaatsen worden een aantal kortparkeerplaatsen gerealiseerd zoals beschreven onder het kopje laden en lossen.
Noodhulpdiensten:
Het gebied is bereikbaar voor noodhulpdiensten volgens de bereikbaarheidseisen. Voor de brandweer zullen opstelplaatsen in het gebied worden gerealiseerd. De ligging daarvan sluit aan op de bereikbaarheidseisen van de brandweer.
Fietsstalling plaatsen:
In het gebied worden bij de entrees van de appartementengebouwen openbare fietsstallingsplaatsen gerealiseerd. Deze moeten goed bereikbaar en goed zichtbaar zijn. Fietsstallingen mogen het overig gebruik van de openbare ruimte niet belemmeren, zoals het gebruik van (kort)parkeerplaatsen, laad- en losplaatsen en er moet voldoende ruimte voor voetgangers overblijven.
Conclusie
Het plan voldoet aan de eisen op het gebied van Verkeer en parkeren.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied (er komen maximaal 333 woningen) niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 4,4 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en op nog grotere afstand tot andere Natura 2000 gebieden.
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
Een rechtstreekse m.e.r.-(beoordelings-)plicht is derhalve niet aan de orde.
Er heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden. Zie bijlage 2 Vormvrije mer beoordeling
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Voor het plan is onderzoek gedaan naar de bedrijven in de omgeving door Aveco de Bondt, memo d.d. 23 juni 2014, projectnr. 14.0922, bijlage 3. Uit deze memo blijkt dat er in de omgeving geen activiteiten zijn die het woon- en leefklimaat van het plan aantasten. De contour van het elektriciteitsdistributiestation valt niet over dit plan. Nader onderzoek is pas nodig als binnen die contour gevoelige bestemmingen geprojecteerd worden.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
De eerste en tweede kamer hebben ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet worden de risicoplafonds vastgelegd veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht.
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan waarvan het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht. De verantwoordingplicht voor dit plan is ingevuld en als bijlage 5 opgenomen.
Binnen het plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat op geen van de wegen binnen de gemeente Tilburg een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.
De A58 is een te beschouwen risicobron. Gelet op de afstand van de A58 tot het plangebied geldt dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico en geen overschrijding van de oriëntatiewaarde plaatsvindt. Deze weg is daarom niet relevant voor de verantwoordingsplicht.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg op een afstand van circa 200 meter van het plangebied. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Voor deze spoorlijn blijkt uit de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 ligt op een afstand van maximaal 8 meter van het middelpunt van het doorgaand spoor. De afstand van het plangebied tot aan het spoor bedraagt ongeveer 70m, hiermee ligt de ontwikkeling buiten de plaatsgebonden risicocontour.
Gezien de afstand van ongeveer 70m ten opzichte van het spoor heeft er een kwantitatieve berekening plaatsgevonden van het groepsrisico. In de bijlage tref u de notitie risicobeschouwing vervoer gevaarlijke stoffen over spoor Clarissenhof (bijlage 4) aan. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, wel is er sprake van een lichte toename van het groepsrisico. De spoorlijn is daarmee een relevante risicobron, de verantwoordingsplicht is ingevuld.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen veiligheidsafstanden gelden.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. De verantwoordingsplicht is ingevuld, deze treft u aan in de bijlage 5.
Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld en is advies uitgebracht door de Brandweer Midden- en West Brabant, deze zijn als bijlage bij het plan gevoegd. In de verantwoordingsplicht zij de volgende conclusies getrokken:
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
In en om het plangebied wordt geen (zware) industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder.
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
De Spoorzone is aangewezen als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet (artikel 1 onder p juncto bijlage 13 besluit uitvoering Crisis- en herstelwet). De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid (artikel 2.3 lid 7) om tijdelijk af te wijken van normen uit onder andere de Wet geluidhinder. Voorwaarde is wel dat uiterlijk 10 jaar nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden alsnog aan de wettelijk milieueisen wordt voldaan.
Voor het bestemmingsplan Clarissenhof deel 1 wordt gebruik gemaakt van de Crisis- en Herstelwet (zie ook paragraaf 3.2.4).
Bij het bepalen van de geluidbelastingen en het hogere waarde besluit is de afschermende werking van de deelplannen Zwijssen 1a, 1b en 2 conform Masterplan Spoorzone en de Stadscampus fase 1 (behouden zonder toren) meegenomen. Omdat op dit moment nog geen zekerheid bestaat dat deze afschermende bebouwing tijdig zal zijn gerealiseerd is een alternatieve afscherming (containerwal) doorgerekend.
De deelplannen Zwijssen 1a, 1b en 2 hebben ten aanzien van het railverkeerslawaai een grote/hoge afschermende werking op Clarissenhof deel 1 (tot 17 dB afhankelijk van het waarneempunt, de hoogste afnames in geluidbelasting door de afschermende werking vinden met name plaats boven de 10 meter hoogte t.o.v. plaatselijk maaiveld.)
Dit betekent dat bij het voorgenomen bouwplan de geluidbelasting gedurende maximaal 10 jaar significant hoger zal zijn dan de verleende hogere waarden voor railverkeerslawaai. Op deze hogere waarden wordt de benodigde gevelwering van de woningen berekend.
Uit het akoestisch rapport (Clarissenhof, Aveco de Bondt d.d. 25-09-2014 , nummer 13.0149) (bijlage 6) blijkt dat de containerwal op sommige waarneempunten meer geluid ten gevolge van railverkeerslawaai afschermt dan de voorgenomen bebouwing op Zwijssen en op sommige waarneempunten het geluid minder afschermt.
Met de initiatiefnemer is overeengekomen dat hij, mocht na de 10 jaren de afschermende bebouwing niet voldoende zijn om aan de verleende hogere waarde te voldoen, naast de containerwal, aanvullende maatregelen aan de bebouwing zal treffen zodat wel aan de hogere waarde wordt voldaan.
De gemeenteraad zal 8 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan door het college van Burgemeester en wethouders geïnformeerd worden over de wijze waarop de afschermende bebouwing gerealiseerd is of zal worden. De resterende 2 jaar is dan ruim voldoende om de benodigde planologische procedure te doorlopen en de wal aan te leggen en de aanvullende voorzieningen aan de woongebouwen te treffen.
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van circa 400 woningen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Clarissenhof, Aveco de Bondt d.d. 25-09-2014, nummer 13.0149) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen gericht om de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai verder te reduceren niet mogelijk zijn vanuit financiële en stedenbouwkundige aard. De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van circa 400 woningen.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Clarissenhof, Aveco de Bondt d.d. 25-09-2014 , nummer 13.0149) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor een aantal geluidgevoelige bestemmingen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen gericht om de geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai verder te reduceren niet mogelijk zijn vanuit technische, financiële en stedenbouwkundige aard.
De resultaten staan in het akoestisch onderzoek. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Door Aveco de Bondt is een memo gemaakt (d.d. 17 juni 2014, nummer 14.0922, bijlage 7) over de luchtkwaliteitseisen. Het bestemmingsplan Clarissenhof deel 1 is onderdeel van de totale ontwikkeling Spoorzone te Tilburg. Het project Spoorzone is opgenomen in het Nationaal Samenwerkings Programma Luchtkwaliteit (NSL) (IB nr. 579) Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid d uit de Wet milieubeheer.
Vanuit een "goede ruimtelijke ordening" gezien zijn er geen bezwaren tegen de ontwikkeling van Clarissenhof. De luchtkwaliteit wordt jaarlijks berekend met een rekeninstrument, de zogenaamde monitoringstool. Uit de berekeningen blijkt dat in de huidige en toekomstige situatie geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen in het plangebied te verwachten zijn. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid a van de Wet milieubeheer. Er is sprake van een dubbele juridische grondslag.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
- Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
- Deelgebied busstation
Voor de ontwikkeling van de Spoorzone te Tilburg is er in opdracht van de Gemeente Tilburg, door Aveco de Bondt een raamsaneringsplan opgesteld.
Op de locatie is er op 20 september 2002 een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de locatie sterk verontreinigd was met koper. Op het overige terrein worden diverse achtergrond overschrijdingen aangetroffen met o.a. zware metalen. Aanvullend op het onderzoek is er een saneringsonderzoek uitgevoerd in 2006 waaruit geconcludeerd wordt dat de aanwezige verontreiniging geen spoedeisend heeft.
Ter hoogte van de houtloods en omgeving (monumentale bomenrij) is aan de hand van een verkennend onderzoek van 5 mei 2014, naar voren gekomen dat de bovengrond heterogeen verontreinigd is met diverse zware metalen en PAK. Tevens wordt er op locatie asbest aangetoond. Het grondwater op locatie is licht verontreinigd met zware metalen en per.
In diverse delen van Noord-Brabant worden gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten.
Er is op 8 mei 2012 door Aveco de Bondt een raamsaneringsplan stationsomgeving spoorzone Tilburg opgesteld. Dit is vervolgens beschikt op 31 augustus 2012 door de gemeente. Werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd volgens dit saneringsplan en tevens worden gemeld bij de Omgevginsdienst Midden West Brabant.
Conclusie
De bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Analyse plangebied
Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op circa 4,4 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot en de externe factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.
Ecologische Hoofdstructuur
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen ten noorden van industrieterrein Loven (Schaapsven e.o.), op circa 3,3 km van het plangebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Ook de (tijdelijke) bouwwerkzaamheden zullen geen significante negatieve effecten hebben op de dichtstbijzijnde EHS, gelet op de aard van de werkzaamheden en de grote afstand tot de EHS.
Kadernota Groene Mal
In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.
Analyse plangebied
Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.
Conclusie
Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Onderzoek
Buro Maerlant heeft in juni 2014 (in samenwerking met Aveco De Bondt) een ecologische quickscan uitgevoerd, bestaande uit een veldonderzoek en een bronnenonderzoek (zie bijlage 8).
Tijdens het veldonderzoek is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde dieren en planten. Op basis van expertjudgement is een inschatting gemaakt van het mogelijke voorkomen van beschermde soorten. Dit is afgewogen tegen de toekomstige ontwikkelingen. Doel van het onderzoek is een goed onderbouwde inschatting te geven, zodat kan worden gehandeld conform de Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Planten
Er zijn binnen het plangebied geen door de Flora- en faunawet beschermde plantensoorten
aangetroffen. Door het huidige gebruik als parkeervoorziening en tuin worden deze ook niet
verwacht. Beschermde muurplanten zijn net zoals in 2011 en 2012 niet aangetroffen. Muurvaren
was op enkele plekken aanwezig, een uiterst algemene niet beschermde soort.
Zoogdieren grondgebonden
Het plangebied is door de ligging midden in de stad op voorhand geen geschikte leefomgeving
voor strikter beschermde grondgebonden zoogdieren. Eekhoorn kán in deze context
voorkomen, echter zijn geen sporen aangetroffen van de eekhoorn. De aanwezigheid van
vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde grondgebonden zoogdieren en eekhoorn
kan door de aard en ligging van het plangebied redelijkerwijs worden uitgesloten.
Vleermuizen
In 2012 is in het plangebied gewone dwergvleermuis en incidenteel laatvlieger foeragerend
waargenomen. Nabij de groenzone en de tuin betrof het een redelijk aantal individuen gewone
dwergvleermuis. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.
In de onderzoeksrapportage van Buro Maerlant wordt verwezen naar een in 2013 uitgevoerd gemeentebreed onderzoek naar vleermuizen, waarvan de resultaten nog niet ter beschikking stonden. Uit dit onderzoek (Buro Waardenburg, 2013-2014) is gebleken dat in het plangebied geen verblijfsplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. Daarom is geen nader onderzoek naar vleermuizen nodig.
Conclusie
Op basis van veldonderzoek, literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geconcludeerd dat geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig is voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Beneden Dommel en de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 3,08 Ha. De bestaande afwaterende oppervlakten zijn ongewijzigd sinds het Basisrioleringsplan 2005 (referentiesituatie):
Bestaande situatie Oppervlakten |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Dak | 3.945 |
Terrein verharding | 1.480 |
Verharding openbaar | 1.030 |
Water | 0 |
Onverhard | 24.315 |
Totaal | 30.770 |
De terreinhoogte loopt af in de noordelijke richting. De zuidelijke rand ligt op ongeveer 14,60+, maar wordt mogelijk in het kader van de ontwikkelingen van de Spoorzone aangepast. De noordwestelijke hoek is iets lager: ca. 13,90+.
In het kader van de ontwikkeling van de Spoorzone zijn bodemonderzoeken uitgevoerd, waaronder:
De bodemopbouw blijkt hoofdzakelijk te bestaan uit zwak tot sterk siltig, matig fijn zand tot ongeveer de eerste twee meter. Daaronder bestaat de bodem uit zwak tot sterk zandig leemlagen, met een variërende dikte van tussen één en twee meter. Dieper dan deze leemlagen komt weer zwak tot sterk siltig fijn zand voor. Het gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is in het plangebied ongeveer 12,00+. De ontwateringdiepte in de huidige situatie is ruim voldoende.
In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. In de Spoorzone en omliggende gebieden wordt / is een regenwaterriolering (plan Blauwe Aders) aangelegd voor het afwateren van afgekoppelde verharde oppervlakten. Het vuil- en regenwater van nieuwe bebouwing wordt volledig gescheiden verzameld en afgevoerd via deze gescheiden riolering. De bestaande bebouwing wordt zoveel mogelijk afgekoppeld van de gemengde riolering. Het vuilwater stroomt af via de bestaande rioolstelsels richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, in beheer bij het waterschap De Dommel.
Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de verordening Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Afwegingen
De bestaande terreinhoogte is voldoende hoog ten opzichte van het grondwater. Door de bodemsamenstelling is in het plangebied kans op schijngrondwaterspiegels. Dat betreft water dat langzaam zakt tot het grondwater. Om overlast te voorkomen, kan men een ondiepe drainage aanleggen. Daarbij mag geen grondwater onder GHG afgevoerd te worden; de gedraineerde grondwater mag uitsluitend geloosd worden op de regenwaterriolering.
Het plangebied wordt volgebouwd met overwegend gestapeld woningen. Tussen de bouwmassa's wordt het binnenterrein groen ingericht. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn op basis van de verbeelding bepaald:
Plansituatie Oppervlakten |
Afvoerende oppervlakten (m²) |
Dak | 11.750 |
Terrein verharding (80%) | 9.250 |
Verharding openbaar | 1.030 |
Water | 0 |
Onverhard | 8.740 |
Totaal | 30.770 |
De afwaterende oppervlakte neemt toe met 15.575 m². Het plangebied valt conform de Structuurvisie Water en Riolering (SWR) binnen de af te koppelen gebieden. Dit betekent dat het vuil- en regenwater per gebouw inpandig gescheiden verzameld en aangeboden wordt bij de plan- / perceelgrens.
De vuilwaterafvoer moet aangesloten worden op de bestaande gemengde riolering van de Lange Nieuwstraat, Fraterstraat en de Burgemeester Brokxlaan, riolering via de kortste weg. De regenwaterafvoer moet zoveel mogelijk aangesloten worden op de regenwaterleiding (blauwe ader) van de Burgemeester Brokxlaan. Hiervoor zijn de volgende aansluitmogelijkheden:
Conform de beleidskeuzes in de SWR is de waterbergingsopgave 10 mm voor bestaande afvoerende oppervlakten en 40 mm voor oppervlakten boven de bestaande afvoerende oppervlakte, oftewel ongeveer 684 m³. De berging wordt gerealiseerd in de blauwe aders en het bijbehorende waterpark Noordoost. Daarop wordt momenteel een bergingscapaciteit van 20 mm geprojecteerd voor de afwatering van delen van het stedelijke gebied ten noorden van de spoorlijn, met een oppervlakte van ruim 175 Ha.
Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag en dat de bestaande riolering maar een deel verwerkt, ontstaat water op straat op grote schaal in de stad. Het is lastig te voorspellen hoe het plangebied getroffen wordt door deze overstroming en de invloed van de ontwikkeling op andere gebieden. Uit voorzorg kan het ontwerp van de bebouwing en de openbare ruimte rekening houden met deze extreme gevallen. Dat kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van het openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger gehandhaafd / vastgesteld worden dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de T-hoogte vast (de bestaande terreinhoogte). De bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte en eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte binnen het plangebied civieltechnisch oplossen.
De eigenaar van de privé percelen bepaalt zelf de bouwpeilen. Om onacceptabele schade / overlast door overstromend regenwater door extreme neerslag, kan het beste het peil van de begane grond bij bebouwing minimaal 10 cm boven T-hoogte gekozen worden.
Water terug naar de stad
Het burgerinitiatief om water in het stedelijke gebied 'levend' terug te krijgen overweegt verschillende originele vormen om het water zichtbaar te integreren in het ontwerp van het plangebied, is onderwerp van een inspirerende studie. In het kader van het ruimtelijke uitwerking van het plangebied en vanuit het perspectief van het waterbeleid zijn de uitwerking van dit initiatief welkom.
Daarbij gelden algemene randvoorwaarden ten aanzien van de volksgezondheid en de duurzaamheid. Daarvan de belangrijkste:
Een algemeen gehanteerde vuistregel voor het regenwater is dat als het regenwaterriolering instroomt, dan komt het regenwater in aanraking met pathogene micro-organismen die gevaarlijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Daardoor wordt het directe menselijke contact uitgesloten. Een mogelijkheid zou zijn het regenwater gebruiken alvorens het in de aansluitleidingen van de blauwe aders instroomt. De gemeente ziet af van regenwater dat in contact komt met bestrating in verband met meegesleurde / afgewaaide vervuiling, hondenpoep e.d. in verband met verhoogde risico op ernstige verontreiniging.
Watersysteem
Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:
Watertoets
Het plan is voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel, via de e-mail van 5 augustus 2014. De Dommel leverde op- en aanmerkingen welke zijn verder verwerkt in de definitieve waterparagraaf. De Dommel stemt met deze waterparagraaf in, via de brief d.d. 22 augustus 2014.
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen. In dit plan krijgen de bestaande woonpercelen een aanduiding erf. De geplande grondgebonden woonpercelen aan de Lange Nieuwstraat krijgen geen erf omdat het hier vanuit stedenbouwkundige overwegingen ongewenst is dat er bijgebouwen worden opgericht omdat de gestapelde bebouwing direct grenst aan de tuinen.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.
Bij de nieuw te bouwen woningen en appartementen worden geen bijgebouwen mogelijk gemaakt om de kwaliteit van het binnengebied te garanderen.
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
Bestemmingen
Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
Wonen voor de geplande grondgebonden woningen aan met name de Lange Nieuwstraat en het bestaande gebouw De Medeklinkert aan de Lange Nieuwstraat.
Wonen - Gestapeld voor de geplande appartementengebouwen. Voor deze gebouwen is geregeld dat naast wonen er op de begane grond commerciele functies in de vorm van dienstverlening, kantoren en detailhandel in kleine units mogelijk is. Dit is opgenomen om een bepaalde vorm van levendigheid te verkrijgen. Door middel van het hanteren van de bedrijvenlijst functiemenging wordt voorkomen dat deze functies overlast voor de omgeving zullen veroorzaken.
Gemengd voor de bestaande houtloods. Hier kunnen commerciële voorzieningen komen en door het opnemen van de aanduiding tot en met Horeca 2 zijn hier ook horeca gelegenheden mogelijk tot een maximale oppervlakte van in totaal 700 m2. Ook het bestaande Deprezgebouw heeft deze bestemming (exclusief horeca) gekregen. Dit is conform het huidige gebruik en de eerder verleende vrijstelling van het bestemmingsplan.
Verder kent het bestemmingsplan de bestemmingen Groen voor de bestaande bomenrij en de bestemming Verkeer - Verblijf voor de bestaande en aan te leggen wegen. De bestemming Groen kent de aanduiding verkeer om hier een ontsluitingsweg aan te leggen voor hulpdiensten. Bij de aanleg van de ontsluitingspweg dient wel rekening te worden gehouden met de aanwezige waardevolle bomen. Door middel van een vereiste van een omgevingsvergunning voor werken kan aan de aanleg van de weg voorwaarden worden verbonden ten behoeve van de bescherming van de bomen.
De bestemming Verkeer - Verblijf kent de aanduiding parkeergarage ter plaatse van de te bouwen parkeergarage.
Over het gehele gebied ligt de dubbelbestemming Archeologie. Dit betekent dat pas gebouwd kan worden als aanvullend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit nadere archeologische onderzoek kan de dubbelbestemming (deels) verwijderd worden. (zie ook de paragraaf 4.3.2.
Voor de panden De Medeklinkert en het Deprezgebouw is een aanduiding gemeentemonument opgenomen en in de regels is bepaald dat de Monumentenverordening gemeente Tilburg van toepassing is.
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 9 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de Boomwaardekaart aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 10 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene aanduidingsregels
In artikel 11 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld. Het betreft hier een luchtvaartverkeerszone en de zone voor vervoer gevaarlijke stoffen.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 12.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 13, o.a. wijziging van bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50 m2.
Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 15 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Medio jaren negentig is de gemeente Tilburg gestart met de herontwikkeling van de Spoorzone. De afgelopen jaren heeft deze herontwikkeling meer vorm gekregen. De gemeente heeft een structuurplan laten ontwikkelen en in 2008 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Spoorzone vastgesteld. Op het deelgebied Clarissenhof deel 1, dat onderdeel uitmaakt van de Spoorzone, is een ontwikkeling gestart passend binnen de visie en het ambitieniveau van de Spoorzone. Echter de gewenste woningbouwontwikkeling past niet geheel in het huidige bestemmingsplan zodoende is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Deze ontwikkeling maakt deel uit van de totale gebiedsexploitatie Spoorzone. Voor de gewenste ontwikkeling verkoopt de gemeente de grond aan de Wijkontwikkelingsmaatschappij (WOM) De: Werkplaats, welke een publiek-private samenwerking (PPS) betreft. De verantwoordelijkheid en het risico van de grondexploitatie ligt hier bij de WOM, welke de grond bouwrijp maakt en uitgeeft aan de ontwikkelaar, die vervolgens de woningen realiseert en het omliggend openbaar gebied aanlegt. Een groot deel van de kosten die met deze ontwikkeling gepaard gaan worden verhaald via de gronduitgifte. Het restant is afgedekt met subsidies en gemeentelijke bijdragen. Eventuele planschade zal ten laste worden gebracht van de WOM-grondexploitatie. Daartoe is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. De financiële afspraken liggen vast in de tussen de gemeente Tilburg en Werkplaats Ontwikkelingsbedrijf BV overeengekomen vaststellingsovereenkomst Herontwikkeling De: Werkplaats uit 2013.
Het kostenverhaal (alsmede de financiële uitvoerbaarheid) is anderszins verzekerd waardoor er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Omdat er geen provinciale of andere regionale belangen aan de orde zijn is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet verzonden aan overleginstanties.
Op 26 juni 2012 heeft er een zogenoemde inloopwerkplaats plaatsgevonden met plenaire presentatie en werkateliers waar gethematiseerde interactie mogelijk was over de hoofdopzet van het plan. De reacties waren toen positief ook al is niet iedereen voorstander van gestapelde bebouwing, de meeste aanwezigen begrijpen dat dat past bij een binnenstedelijke locatie direct naast het station. De ca. 100 bezoekers waren enthousiast over de groene autovrije opzet en de stedenbouwkundige verkaveling met diverse wandelroutes en differentiatie in architectuur. Er waren vragen over sociale veiligheid in relatie tot de vele poorten en drooglopen die er in die opzet nog in zaten. In het defintieve plan is dat aantal beperkt tot de meest gebruikte routes en is de opzet overzichtelijker.
Op 9 januari 2013 is er een inloopatelier geweest waarbij geïnteresseerden de ontwerpers en ontwikkelaars 'op de vingers konden kijken' en op een open manier konden reageren op het plan. Opvallend hierbij was dat men vooral geïnteresseerd was naar de woningen zelf, de plattegronden en de buitenruimte. Daarnaast waren er vragen over de ontsluiting en de planning van de omliggende projecten zoals het station.
Op 17 april 2013 was er opnieuw een inloopatelier waar de aanwezigen geinformeerd zijn over de stand van het voorlopig ontwerp.
Op 22 januari 2014 was er een buurtcafé van BST waarbij buurtbewoners middels een presentatie zijn bijgepraat over de stand van zaken van het voorlopig ontwerp
Op 30 april 2014 is er een besloten bijeenkomst geweest voor bewoners van de naastgelegen Medeklinkert, men was kritisch over het verlies van groen ten zuiden van het gebouw dat zij van WonenBreburg huren. De opzet van het plan werd gewaardeerd maar liever laten de bewoners de situatie bij het oude.
Op 8 juli 2014 is er een openbare inloopavond geweest, voorafgaand hieraan een overleg met bestuur belangenvereniging BST (om de zoveel weken overleg over alle actuele zaken in de Spoorzone en de voormalige werkplaats in het bijzonder). Aan de hand van de input zijn onder andere de volgende punten in het proces meegenomen:
Conclusie
Er heeft op meerdere momenten overleg met de omgeving plaats gevonden. De plannen zijn onder andere naar aanleiding van deze overleggen aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 10 november 2014 tot en met 22 december 2014. Tijdens deze periode zijn er 8 zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage 11 zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
De Algehele conclusie is:
De ingediende zienswijze 2, 4, 5 en 7 zijn deels gegrond en overigens ongegrond. De boomwaardekaart zal aangepast worden. De maximaal toegelaten hoogte van de parkeergarage wordt verlaagd tot 17 meter. De overige zienswijzen zijn ongegrond en leiden niet tot aanpassing van het plan. Wel zal de toelichting op bepaalde plaatsen aangevuld worden en zullen enige bijlagen vervangen c.q. toegevoegd worden.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).