direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Groeneweg 5-7 Someren-Heide
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van de herontwikkeling van de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide, gemeente Someren. Op de locatie Groeneweg 5-7 is thans een verouderde champignonkwekerij aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en niet langer geschikt voor een duurzame exploitatie van de agrarische activiteiten. De agrarische exploitatie is om die reden enige tijd geleden gestaakt.

Beoogd wordt de locatie Groeneweg 5-7 te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie, waarbij wordt ingezet op een evenwichtig woningbouwprogramma. Het plangebied is circa 2,2 hectare groot en zal ruimte bieden aan 49 grondgebonden woningen.

Gemeente Someren bereidt momenteel de nieuwe Omgevingsvisie voor haar grondgebied voor. Deze nieuwe Omgevingsvisie wordt naar verwachting eind 2023 ter inzage gelegd. In deze Omgevingsvisie wordt het meerjarenbeleid voor de maatschappelijke opgaven en de te beschermen kernkwaliteiten beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de samenhang ruimte, water, milieu, natuur, landschap, mobiliteit, infrastructuur en cultureel erfgoed. Hierbij wordt op hoofdlijnen ingaan op de mogelijke ontwikkelingen voor het stedelijk en landelijk gebied. Onderhavige herontwikkeling van de locatie aan de Groeneweg 5-7 te Someren-Heide wordt onderdeel van de Omgevingsvisie. De concrete doorvertaling voor mogelijke ontwikkelingen voor de kernen en kerkdorpen vindt plaats in de gemeentelijk Ontwikkelstrategie. Deze ontwikkelstrategie zal naar verwachting begin 2024 ter inzage worden gelegd. Vooruitlopend op deze Omgevingsvisie en Ontwikkelstrategie is door initiatiefnemer, in samenspraak met de gemeente Someren, een ontwikkelrichting voor de locatie Groeneweg uitgewerkt. Deze ontwikkelrichting maakt als Bijlage 1 Ontwikkelrichting onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Bij vaststelling van onderhavig bestemmingsplan zullen de Omgevingsvisie en de Ontwikkelstrategie voor de (kerk)dorpen het beleidsmatige kader vormen voor de beoogde herontwikkeling. Bijlage 1 Ontwikkelrichting zal dan geen onderdeel meer uitmaken van het vastgestelde bestemmingsplan.

Om de beoogde herontwikkeling mogelijk te maken, dient voor de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide het bestemmingsplan te worden herzien. Ten behoeve van deze procedure is dit bestemmingsplan opgesteld, bestaande uit een toelichting, regels, verbeelding en bijlagen. Deze toelichting dient als motivering bij de te volgen procedure.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide, gemeente Someren. Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de kern Someren-Heide. Hoewel sprake is van een agrarische bedrijfsvoering en de locatie ook als zodanig is bestemd, maakt de locatie op basis van de feitelijke aanwezige stedenbouwkundige structuur en bebouwing onderdeel uit van de stedelijke kern c.q. bebouwde kom van Someren-Heide. Navolgende figuur geeft de ligging van het plangebied weer, waarbij het plangebied met een blauwe lijn is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0001.png"

Figuur 1: Ligging locatie Groeneweg 5-7 Someren-Heide


De locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide betreft de kadastrale percelen bekend als gemeente Someren, sectie G, nummers 4750, 4752, 4753, 4955 en 5156. Het plangebied heeft een oppervlakte van 22.116 m². Navolgende figuur geeft een kadastraal overzicht van de begrenzing van het plangebied weer, waarbij het plangebied met een blauwe lijn is omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0002.png"

Figuur 2: Kadastrale begrenzing Groeneweg 5-7


Navolgende figuur betreft een luchtfoto van de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto locatie aan de Groeneweg 5-7 in Someren-Heide

1.3 Planologisch juridische status

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Deelgebied 2' het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Someren vastgesteld op 5 maart 2020. De locatie Groeneweg 5-7 is in het bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf' en kent de gebiedsaanduidingen 'overige zone - bebouwingsconcentratie' en 'overige zone – beperkingen veehouderij' en 'overige zone – stalderingsgebied'. Navolgende figuur betreft een uitsnede van het bestemmingsplan 'Buitengebied Deelgebied 2' ter plaatse van de locatie Groeneweg 5-7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0004.png"

Figuur 4 : Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Deelgebied 2' ter plaatse van de locatie Groeneweg 5-7

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is een beschrijving van de huidige situatie opgenomen. Hoofdstuk 3 bevat een planbeschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten van het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid verwoord die betrekking hebben op de beoogde herbestemming. Hoofdstuk 5 geeft de relevante milieuaspecten weer. In hoofdstuk 6 volgt de juridische vormgeving en in hoofdstuk 7 komt de uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt ten slotte de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Someren-Heide is een jong ontginningsdorp, waardoor de kern zich gestaag en relatief laat in de 20e eeuw ontwikkeld heeft. Tot begin vorige eeuw was in de omgeving van het plangebied alleen een uitgestrekt open heidegebied met beken en vennen aanwezig. De zandweg Kerkendijk liep hier doorheen. De eerste bebouwing in Someren-Heide werd pas opgericht in 1920 toen met rijksvoorschotten vijf boerderijen werden gesticht tussen de Kerkendijk en de Nieuwendijk. Tussen 1920 en 1930 werd volgens een plan van de Nederlandse Heide Maatschappij begonnen met grootschalige ontginningen op de Somerensche Heide en werden in totaal 72 nieuwe ontginningsboerderijen gesticht. De bestaande wegen door de heide, de Kerkendijk en de Nieuwendijk, waren het uitgangspunt van de verkaveling. De ontginning van het gebied maakte het mogelijk om op de locatie te 'boeren', waardoor in de periode 1939-1967 (agrarische) lintbebouwing ontstaan is langs de Kerkendijk. In de jaren '30 werden een school en een kerk gebouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werden woningen en winkels rond de kerk gebouwd, waardoor het huidige dorp is ontstaan, dat in de loop der jaren verder is uitgebreid met woningbouwplannen.

Naast de lintbebouwing langs de Kerkendijk is in de periode 1939-1967 ook de eerste bouw langs de Ploegstraat te zien. In de periode van 1967-1994 ontstaat een meer volledige kern. De noordzijde van de huidige bebouwingscontour is in deze periode gerealiseerd. Ook de champignonkwekerij binnen het plangebied is in deze periode gevestigd. Vanaf 1994 heeft kern Someren-Heide zich grotendeels in zuidelijke richting ontwikkeld. Ook heeft aan de noordoostzijde, nabij het plangebied langs de Ploegstraat, verdere woon-ontwikkeling plaatsgevonden. Navolgende figuur geeft de stedelijke ontwikkeling van de kern Someren-Heide weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0005.png"

Figuur 5: Stedelijke ontwikkeling Someren-Heide


Navolgende figuur geeft historische kaarten van de omgeving van het plangebied weer, waarbij het plangebied met een paarse cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0006.png"

Figuur 6 : Historische kaarten omgeving plangebied (links: begin jaren '50, rechts: begin jaren '70)


Zoals te zien op bovenstaande kaarten, is in dezelfde periode als de realisatie van de eerste woningbouwplannen, ook de eerste bebouwing binnen het plangebied gerealiseerd.

2.2 Omgeving plangebied

Het plangebied ligt in het noordoostelijk deel van de bebouwde kom van Someren-Heide en vormt een abrupte overgang met het naastgelegen buitengebied. Ten noorden van het plangebied, aan de Ploegstraat, zijn een zevental vrijstaande woningen gelegen. Aan de Groeneweg, ten noordenwesten van het plangebied, is een tennisbaancomplex en een gebouw met binnenbanen van een schietvereniging gelegen.

Samen met de woningen aan de Ploegstraat, de accommodatie van de schietvereniging en het tennisbaancomplex aan de Groeneweg vormt de bedrijfslocatie een harde overgang naar het naastgelegen buitengebied. De bebouwing en verharding houdt abrupt op, waarna agrarische percelen zich uitstrekken in noordoostelijke richting. Navolgende figuur brengt deze harde overgang in beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0007.png" Figuur 7: Harde overgang naar agrarische gronden ter plaatse van plangebied en omgeving

Aan de overzijde van de Groeneweg is de kern van Someren-Heide gelegen, met aan de zijde van het plangebied uitsluitend woonbestemmingen met her en der openbaar groen.

Met de ontwikkeling van woningen aan de Ploegstraat in combinatie met de sportvelden en een aansluitend gelegen grootschalige bedrijfslocatie heeft het dorp zich verder ontwikkeld in oostelijke richting en over de Groeneweg. De woningen aan de Ploegstraat, het sportcomplex en de bedrijfslocatie aan de Groeneweg vormen samen met de woonstraten ten westen van de Groeneweg een samenhangend geheel aan stedelijke bebouwing. Dit wordt temeer versterkt doordat de bebouwing nagenoeg tot geheel stopt direct ten oosten van de woningen aan de Ploegstraat, het sportcomplex en de bedrijfslocatie aan de Groeneweg.

2.3 Plangebied

Ter plaatse van het plangebied aan Groeneweg 5-7 te Someren-Heide is een verouderde champignonkwekerij aanwezig. De champignonkwekerij bestaat momenteel uit een bedrijfswoning (1980) met garage en een champignonhal (1982) met erfverhardingen. Navolgende tabel geeft een overzicht van de bestaande situatie in oppervlaktes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0008.png"

Tabel 1: Overzicht oppervlaktes huidige situatie

De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en niet langer geschikt voor een duurzame exploitatie van de agrarische activiteiten. De agrarische exploitatie is om die reden enige tijd geleden gestaakt. Navolgende figuur geeft een impressie van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0009.png"

Figuur 8: Impressie huidige situatie


Zowel qua gebouwen en oppervlakte als functie sluit de locatie in de huidige situatie niet goed aan op de overige stedelijke functies binnen de kern Someren-Heide, waar hoofdzakelijk sprake is van een woonfunctie. Een ontwikkeling c.q. transformatie van de bedrijfsmatige champignonlocatie naar een passende woonfunctie is dan ook gewenst. Zowel stedenbouwkundig als landschappelijk biedt de transformatie van de huidige bedrijfsgebouwen en erfverhardingen naar een locatie waar hoofdzakelijk wordt gewoond kansen voor ruimtelijke en milieukundige verbetering en het realiseren van een zachte afronding van de bebouwde kom aan deze zijde van de kern.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Op de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide is een verouderde champignonkwekerij aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en niet langer geschikt voor een duurzame exploitatie van de agrarische activiteiten. De agrarische exploitatie is om die reden enige tijd geleden gestaakt. Het planvoornemen bestaat om de verouderde champignonkwekerij te herbestemmen tot een woongebied, dat aansluit op de reeds bebouwde omgeving aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Ten gevolge van het planvoornemen zal het totale bebouwde oppervlak op de locatie afnemen. Tevens heeft het voorziene woongebied minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt. Navolgende figuur geeft de stedenbouwkundige schets van de beoogde situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0010.png"

Figuur 9: Stedenbouwkundige schets planvoornemen


In navolgende paragrafen wordt de beoogde ontwikkeling nader toegelicht aan de hand van Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp.

3.2 Ontwikkelrichting Oostzijde Someren-Heide

3.2.1 Functionele ontwikkelingen en toedeling van functies

Om te kunnen beoordelen of de herontwikkeling van de locatie past binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, zijn, vooruitlopend op de gemeentelijke Omgevingsvisie en Ontwikkelstrategie voor de dorpen, afwegingen gemaakt voor wat betreft zorgvuldig ruimtegebruik, zorgplicht voor de omgevingskwaliteit, toepassing lagenbenadering en meerwaardecreatie. Deze afwegingen zijn opgenomen in Bijlage 1 Ontwikkelrichting.

Het dorp kent een oorspronkelijke lintbebouwingsstructuur langs de Kerkendijk en Ploegstraat. In de periode van 1967 en 1994 ontstaat een meer volledige kern als gevolg van de stedelijke ontwikkeling in oostelijke en zuidoostelijke richting vanuit de beide linten aan Kerkendijk en Ploegstraat. Ook de locatie Groeneweg 5-7 komt in deze periode tot ontwikkeling. Met de meer recentelijke verstedelijking langs de Ploegstraat is er in oostelijke richting een concentratie aan bebouwing ontstaan die een afronding kent ter hoogte van Ploegstraat 38; deze concentratie aan bebouwing vormt een geheel met de rest van de kern Someren Heide. De verstedelijking langs de Ploegstraat vormt tezamen met de verstedelijking aan de oostzijde langs de Groeneweg, in de vorm van het sportcomplex en de bedrijfswoning met bedrijfshal, een concentratie van stedelijke bebouwing aan de oostzijde van de Groeneweg. Met deze stedelijke ontwikkelingen is richting gegeven aan de uitbreiding van Someren-Heide aan de oostzijde van de Groeneweg. Daarnaast kijkt de gemeente nadrukkelijk naar het mogelijk maken van een tweetal woningen aan de Groeneweg en tevens naar de mogelijkheden voor het transformeren van (voormalige) bedrijfslocaties naar wonen, beide gelegen aan de Groeneweg.

Vanwege omliggende functies, agrarische bedrijven met milieuzoneringen aan de westzijde en de nieuwe zonneweide aan de zuidzijde van de kern, en de recente inbreidingen in de kern zelf, zijn de mogelijkheden voor stedelijke ontwikkeling dan ook beperkt. De realisatie van het zonnepark aan de zuidzijde van het dorp staat een verdere ontwikkeling aan deze zijde van het dorp in de weg. Navolgende figuur geeft een overzicht van de functionele toedeling van functies in Someren-Heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0011.png"

Figuur 10: Functionele toedeling van functies Someren-Heide

In de huidige situatie maakt de locatie Groeneweg 5-7 onderdeel uit van de concentratie van bebouwing aan de Groeneweg. Deze bebouwing heeft in hoofdzaak al een woon- en verblijfsfunctie. De transformatie van deze vrijgekomen bedrijfslocatie in de bebouwde kom naar wonen sluit dan ook goed aan op het functionele profiel van het gebied waar het onderdeel van uit maakt.

Mede gezien de actuele woningbehoefte, ook in Someren-Heide, is het plangebied aan de Groeneweg dan ook een logische plek voor stedelijke ontwikkeling (woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0012.png"

Figuur 11: Stedelijk ontwikkelingsgebied oostzijde Someren Heide

Voor een stedelijke functie en ontwikkeling aan de Groeneweg geldt dat wonen zowel qua functie als verschijningsvorm beter aansluit op de naastgelegen woongebieden en woonstraten dan een bedrijfsmatige herontwikkeling. Voor dat laatste geldt dat de gebouwen afsteken tegen de woningen (grootschaliger) en de milieuzonering op de omliggende woongebieden minder passend is in relatie tot de omliggende woningen. Daarnaast is een ontsluiting voor woningen hier beter op zijn plek dan een bedrijfsmatige verkeersontsluiting door de woonstraten.

3.2.2 Stedenbouwkundige afronding Oostzijde Someren Heide

De locatie maakt stedenbouwkundig en functioneel onderdeel uit van de kern Someren-Heide. De huidige agrarische bedrijfsmatige functie is vervallen. Voor de herontwikkeling van de locatie geldt vanuit een evenwichtige toedeling van functies dat een stedelijke functie voorstelbaar is. Het verder ontwikkelen van de kern Someren-Heide met een nieuwe woningbouwlocatie op deze plek is een logische doorontwikkeling en voorziet in een duurzame stedelijke ontwikkeling en afronding in relatie tot de overige ontwikkelingen aan de oostzijde van Someren-Heide.

Het voornemen voorziet in het hergebruik van bestaand bebouwd gebied, waarbij de nieuwe woonfunctie een hogere omgevingskwaliteit realiseert in relatie tot de omliggende woonfuncties en in relatie tot het aangrenzende buitengebied. Daarbij is sprake van ontstening en het bieden van ruimte aan water en groen tussen en rondom de nieuwe woonfuncties. De nieuwe woongebouwen bieden ook mogelijkheden c.q. ruimte voor opwek van duurzame energie. De geplande ontwikkeling voorziet, door hergebruik van de bestaande locatie, in zorgvuldig ruimtegebruik;

De ontwikkeling voorziet op deze plek in een duurzame afronding van stedelijk gebied, waarbij het dorpse karakter beter tot haar recht komt met een veel lagere graad van woonbebouwing dan de huidige industriële agrarische bebouwing.

Naast een duurzame afronding van de oostzijde van Someren-Heide zorgt het ontwikkelen van nieuwe woningen in Someren-Heide aan de Groeneweg voor een verdere ontwikkeling en het stimuleren van de levensvatbaarheid van de kern Someren-Heide. De ontwikkeling van de locatie Groeneweg 5-7 is in lijn met de morfologische opbouw en stedelijke ontwikkeling van de kern Someren-Heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0013.png"

Figuur 12: Stedelijke ontwikkeling met landschappelijke structuur en afronding oostzijde en locatie Groeneweg 5-7

In aansluiting op deze stedelijke ontwikkeling aan de oostzijde is het voorstelbaar om de verstedelijking langs de Groeneweg verder vorm te geven. Hiermee ontstaat er een heldere bebouwingsstructuur langs de Groeneweg en een duidelijke begrenzing van de kern en wordt Someren-Heide aan de oostzijde afgerond. Afronding van het stedelijk weefsel aan de oostzijde van de Groeneweg met een herontwikkeling van Groeneweg 5-7 naar wonen leidt tot een duidelijke leesbaar stedelijk weefsel en afronding van de kern. Bij de afronding van het stedelijke weefsel aan de oostzijde van de Groeneweg verdient het behoud van de relatie met het agrarisch achterland aandacht. Daar waar nu de achterzijde van een bedrijfslocatie en een weg hoofdzakelijk de grens tussen kern en agrarisch gebied vormen zal ook de landschappelijke inrichting substantieel bijdragen in de kwaliteitsverbetering van het landschap en de leefomgeving.

3.3 Stedenbouwkundig ontwerp

3.3.1 Concept

Het concept van de ontwikkeling Groeneweg gaat uit van een robuust kwalitatief landschappelijke casco dat de ruggengraat van het plan vormt. Het landschappelijk casco vormt daarmee de verankering voor de woonvelden die de relatie aangaan met het groen middels oriëntatie en positionering. Het zwaartepunt van het casco wordt centraal in de wijk gezocht waarbij een landschappelijke loper ontstaat die enerzijds de relatie met de kern Someren-Heide aangaat en anderzijds een relatie aangaat met het achterliggende agrarisch landschap en eindigt.


Het casco wordt aan de oostzijde, grenzend aan het agrarisch gebied aangevuld met een brede landschapszone waarbinnen meerdere zichten over het buitengebied gesitueerd zijn. Vanuit de loper zijn de secundaire groengebieden ontsloten die meer gericht zijn op gebruik. De loper vormt tevens een logische doorzetting van een structuur van groene inprikkers die het agrarisch gebied in steken. Deze structuur wordt op meer locaties langs de Groeneweg voorzien (of is al aanwezig) en vormt in de toekomst ook een robuuste dorpsbeëindiging. De groenstructuur binnen het plangebied sluit aan bij het planconcept van een robuuste dorpsbeëindiging. Het plan sluit daarmee aan bij het beoogde eindbeeld, waarbij de kern Someren-Heide met een robuuste landschappelijke overgangszone naar agrarisch gebied is vormgegeven.

Het doel is een duurzame, landschappelijke woonwijk te realiseren waarbij wonen in het groen, maar tegelijkertijd in de luwte van het buitengebied centraal staat. Daarbij dient het landschappelijke casco tevens om de ecologische kwaliteit van het gebied aan te sterken. Binnen de wijk wordt gezocht naar een uitstraling van de bebouwing die karakteristieken heeft die overeenkomen met de karakteristieken van huidige bebouwing binnen Someren-Heide en tegelijkertijd het naastliggend cultuurlandschap benadrukt. Dit uit zich bijvoorbeeld in de vormentaal van de bebouwing die een rijke mix van agrarisch geïnspireerde architectuur mee krijgen. Te denken valt bijvoorbeeld aan langs-kappen met wolfseind, woningen met één laag en hogere kap, luiken e.d.

3.3.2 Landschapsstructuur

Het plan gaat uit van een onderverdeling in diverse groenstructuren. Intern binnen het plangebied komt een brede landschapszone te liggen welke kwalitatief ingericht wordt met opgaand groen, ondergroei en waterhuishoudende elementen. De buitenschil van het plangebied wordt ingericht als robuuste landschappelijke overgangszone naar het buitengebied die tevens de afronding van de kern vormt. Het doel is dat de buitenschil van het plangebied, dat aansluitend is aan het agrarisch buitengebied, een minder intensief beheerde omkadering te realiseren welke tezamen met bredere groenzones, wadi’s en sloten, en een rijke soortendiversiteit een positieve bijdrage moet leveren aan de biodiversiteit in het gebied. Er zal voornamelijk gewerkt worden met gebiedseigen beplanting en structuren welke de identiteit van het gebied versterken. De erfafscheidingen worden aangrenzend aan openbaar gebied of aansluitend op de landschappelijke omkadering uitgevoerd als hagen.

3.3.3 Bebouwingsopzet

De bebouwingsstructuur aan de Groeneweg wordt doorgezet met eenzelfde ritmiek en kavelstructuur als aan de overzijde van de Groeneweg te vinden is. Er worden een viertal twee-onder-een-kap woningen voorzien in het verlengde van de bestaande te behouden woning in het plangebied. Ze sluiten daarmee ook aan op de twee-ondereen-kap woningen aan de overzijde van de Groeneweg. De westelijke zijde van de centrale loper wordt belend met een drietal woningrijen die gepositioneerd zijn langs het casco met voldoende lucht en ruimte om de openheid te behouden. Daarachter zijn enkele rijen gesitueerd waar een meer intiem woongebied wordt voorzien waarbij het groen bijna tot aan de gevel rijkt. De noordelijke plangrens wordt begrensd met rijwoningen bestaande uit één laag met kap om de overgang naar buitengebied waardig vorm te geven. Deze kijken met de voorgevel op het buitengebied uit. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is een compacter ensemble gesitueerd welke bestaat uit starterswoningen en patiowoningen voor onder andere senioren. De starterswoningen hebben één laag met een kap over twee lagen. De patiowoningen bestaan uit één laag met een kap over één laag. Hierdoor wordt ook hier de overgang naar agrarisch buitengebied verzacht.

3.3.4 Woningbouwprogramma

Het planvoornemen bestaat om de locatie Groeneweg 5-7 te herbestemmen tot een woongebied, dat aansluit op de reeds bebouwde omgeving aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Op de locatie is een verouderde champignonkwekerij aanwezig. De bedrijfsgebouwen zijn verouderd en niet langer geschikt voor een duurzame exploitatie van de agrarische activiteiten. De agrarische exploitatie is om die reden enige tijd geleden gestaakt.

Om tot een programmatische invulling te komen voor de ontwikkeling van een woongebied is een eerste analyse gemaakt van de behoefte. Hierbij is de gemeentelijke woonvisie beoordeeld en is gesproken met de dorpsraad Someren-Heide. Het programma voorziet in mix van woningen voor een gemengde doelgroep van kleinere huishoudens bestaande uit ouderen, starters en expats. De bestaande bedrijfswoning met bijgebouw wordt gehandhaafd. Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van 48 woningen. Uit gesprekken met o.a. de dorpsraad is gebleken dat in Someren-Heide behoefte is aan doorstroming op de woningmarkt en het aanbieden van woonruimte aan kleinere gezinsvormen. Enerzijds gaat het om ouderen en starters die binnen de gemeenschap van Someren-Heide willen blijven wonen. Anderzijds gaat het om een groeiende groep van expats, die werkzaam zijn binnen de bedrijfssectoren in de omgeving en Brainportregio en zich graag met hun gezin willen vestigen in de gemeente. Van de 48 woningen zullen 34 woningen (70%) betaalbare woningen betreffen (onder de NHG-grens). Dit is in lijn met de regionale woondeal.

De woningen zijn onderverdeeld in de volgende woningtypen:

Patiowoningen

Met het planvoornemen worden in totaal 10 patiowoningen voor senioren gerealiseerd. Door het aanbod van seniorenwoningen te vergroten wordt gepoogd de doorstroming op de woningmarkt op gang te brengen. Het betreffen woningen voor kleine huishoudens. De patiowoningen bestaan uit één bouwlaag met kap.

Starterswoningen

Met het planvoornemen worden 34 rijwoningen (starterswoningen) gerealiseerd, om starters op de woningmarkt van aanbod te voorzien. Het betreffen woningen voor kleine huishoudens.

Twee-onder-een-kapwoning

Aan de Groeneweg worden vier twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd.

De bebouwing is dusdanig verdeeld dat er verschillende doelgroepen bediend worden. Tevens wordt een ruim deel van de bebouwing gereserveerd voor doelgroepen welke in de huidige woningmarkt door het beperkte aanbod moeilijk aan een woning kunnen komen. Dit zijn de rijwoningen (huur en koop) en patiowoningen. Deze twee typologieën zijn tevens bijna niet aanwezig binnen Someren-Heide.


Het planvoornemen bestaat eveneens uit het landschappelijk en stedenbouwkundig vormgeven van een duurzame woonomgeving met oog voor ontsluiting en aansluiting op de Groeneweg, parkeren, water en waterberging, beplanting, landschappelijke inrichting en de landschappelijke relatie met aangrenzend buitengebied, en duurzaamheid.

Ten gevolge van het planvoornemen zal het totale bebouwde oppervlak van de locatie afnemen. Tevens heeft het voorziene woongebied minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt.

Het plan leidt tot een volgende grove functionele verdeling van de gronden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0014.png"

Tabel 2: functionele verdeling van het plangebied

3.3.5 Parkeren

De gemeente Someren gebruikt de parkeerkencijfers zoals beschreven in de CROW publicatie 317, Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012, als parkeernormen. De stedelijkheidsgraad voor de gemeente Someren betreft 'weinig stedelijk' waarbij Someren-Heide getypeerd wordt als 'rest bebouwde kom'.

Op basis van de CROW publicatie geldt voor twee-onder-een-kap woningen een parkeernorm van gemiddeld 2,2 en voor tussen- en hoekwoningen gemiddeld 2 parkeerplaatsen per woning. Dat resulteert in een parkeernorm van 97 parkeerplaatsen voor het totale plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0015.png"

Tabel 3: functionele verdeling van het plangebied

In totaal zijn er 97 parkeerplaatsen voorzien binnen het plan waarvan een deel in de openbare ruimte (in koffers) is voorzien en een deel op eigen terrein. Daarmee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen volgens de CROW publicatie.

3.3.6 Infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten middels een enkele toe-rit vanaf de Groeneweg. De wegstructuur gaat uit van een centrale verkeeras die middels een keerpunt wordt beëindigd. Vanaf de centrale as zijn de parkeerkoffers voor de woonvelden ontsloten. De auto krijgt binnen het plan een ondergeschikte rol. Dit betekent dat rondom de woningen een trottoir gesitueerd is voor voetgangers en fietsers waardoor de afstand van gevel tot groen zo kort mogelijk is. Tevens is het “blik” hiermee bijna volledig uit het straatbeeld.

Door het clusteren van het parkeren in parkeerkoffers kunnen aaneengesloten groenstructuren gerealiseerd worden en wordt versnippering van het openbare groen voorkomen. Aan de noordzijde is een volledig in halfverharding uitgevoerd pad gesitueerd voor calamiteitendiensten. Langs de trottoirs aan de buitenzijdes is een halfverhardingstrook voorzien waardoor brandweerwagens e.d. in geval van calamiteiten wel in deze zonering kunnen komen. In de landschappelijke buitenschil is een struinpad voorzien welke middels maaibeheer vormgegeven kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0016.png"

Figuur 13: Infrastructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0017.png" Figuur 14: Parkeerlocaties

3.4 Landschappelijke inpassing

In de omgeving van het plangebied zijn diverse landschappelijke kwaliteiten terug te vinden. Met deze kwaliteiten wil het landschapsplan voor de woningbouwontwikkeling rekening houden. Binnen het plangebied kan namelijk met slimme ingrepen een landschapsverbetering op weg worden gebracht ten opzichte van de huidige situatie. De landschappelijke inpassing is verder uitgewerkt in Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2023 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde fysieke leefomgeving, waarbij onder meer nadruk ligt op het verbeteren van de kwaliteit van overgangsgebieden tussen stad en land door gebruik te maken van de kansen die in deze gebieden liggen voor verbetering van landschappelijke kwaliteiten en functiemenging.

Het planvoornemen bestaat uit de ontwikkeling om de bebouwing van een (voormalig) champignonkwekerij te slopen en te vervangen door een hoogwaardige woningbouwlocatie van 26 woningen, waarmee afwenteling op locatie wordt voorkomen. Door aansluitend op omliggend bebouwd gebied (kern Someren-Heide) hoogwaardige woningbouw te realiseren wordt eveneens de identiteit van het gebied versterkt. Door het geheel landschappelijk in te passen (Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp), wordt een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied gewaarborgd.

Het plan biedt eveneens ruimte voor klimaatadaptatie. Ten gevolge van het planvoornemen zal het totale bebouwde oppervlak van de locatie afnemen, dit draagt bij aan het tegengaan van hittestress en draagt bij aan een hogere bodeminfiltratie van regenwater. Tevens heeft de voorziene woonwijk minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt. Met het planvoornemen worden natuurvriendelijke randen aangebracht en de watergangen ter plekke van het plangebied verbreedt. Hiermee wordt voldoende ruimte gecreëerd voor de opvang van water.

Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de Nationale Omgevingsvisie.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.3.1 Inleiding

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen. Daarnaast stelt de provincie dat bij een stedelijke ontwikkeling toepassing wordt gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking, bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Op dit moment is geldt echter nog artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ontwikkeling dient een beschrijving te bevatten, waaruit blijkt dat:

  • dat het plan - voor zover dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt - voorziet in een behoefte aan die ontwikkeling;
  • indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, niet in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied.

4.1.3.2 Toets beoogde ontwikkeling

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een laddertoets opgesteld. Deze laddertoets is als Bijlage 3 Laddertoets bij onderhavige toelichting gevoegd. Uit de laddertoets blijkt dat:

"Het beoogde plan Someren-Heide voorziet in een kwantitatieve behoefte aan woningen. Momenteel is er bovendien al een tekort aan woningen in Brabant en in specifiek binnen het verzorgingsgebied. De ontwikkeling van het plan zorgt daarmee voor het inlopen van een deel van het tekort. De ontwikkeling leidt daarmee niet tot onaanvaardbare ruimtelijke effecten zoals onaanvaardbare leegstand (elders). Het plan voorziet bovendien in de herontwikkeling van bestaande bebouwing en draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit in dit gebied."

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie ‘De kwaliteit van Brabant’

Op 14 december 2018 hebben de Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' vastgesteld. Deze omgevingsvisie vervangt na het inwerking treden van de Omgevingswet de provinciale structuurvisie. Met de omgevingsvisie formuleert de provincie haar ambitie over hoe zij de Brabantse leefomgeving er in 2050 uit wil laten zien. Daarbij stelt zij tussendoelen voor 2030, maar legt nu nog niet vast hoe zij die doelen wil bereiken. De provincie wil daarmee ruimte bieden voor inbreng vanuit partijen en disciplines. Om hiermee aan de slag te gaan is volgens de provincie een verdere uitwerking van de ambities nodig in de vorm van programma's.

Met de visie geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt voor de verbetering en duurzame ontwikkeling van Brabant. Daarbij ligt de focus op vier hoofdopgaven voor de middellange en lange termijn:

  • werken aan energietransitie;
  • een klimaatproof Brabant;
  • de slimme netwerkstad, en
  • een concurrerende duurzame economie.

Deze vier hoofdopgaven staan ten dienste van de basis opgave: werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit.

Om te komen tot de slimme netwerkstad richt de provincie zich op duurzame verstedelijking. Zij wil daarin richting geven door middel van het bevorderen van regionale afspraken, het sturen op zorgvuldig ruimtegebruik en het periodiek opstellen van prognoses. Verder wil zij een actieve rol spelen om beweging te stimuleren (o.a. door samen te werken bij gebiedsopgaven en bij het opstellen van uitvoeringsprogramma's) en gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

De provincie Noord Brabant streeft naar meerwaarde. Dit streven is de centrale gedachte van de provinciale Omgevingsvisie. Bij het zoeken naar oplossingen voor maatschappelijke opgaven stelt de provincie om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken.

  • Een 'diepe' manier van kijken: De gewenste ontwikkeling voorziet in een sanering en herontwikkeling van een bestaande sterk versteende bedrijfslocatie die geen enkele relatie kent met de onderliggende lagen, en de aangrenzende landelijke als stedelijke omgeving. De ontwikkeling naar een dorpse woonwijk met ruimte voor groen en water biedt juist kansen om deze relaties weer beter tot hun recht te laten komen;
  • Een 'ronde' manier van kijken: de ontwikkeling voorziet in een ruimtelijke en milieukundige kwaliteitsverbetering, zoals ook door de gemeente opgenomen in haar structuurvisie, waarbij de nieuwe woonfunctie duurzaam kan worden vormgegeven, waardoor naast minder verhardingen meer ruimte ontstaat voor water en groen en een vermindering van energieverbruik op de locatie zelf. Het voornemen geeft tevens invulling aan de enorme woningbouwopgave, waardoor starters kunnen worden behouden voor de gemeente Someren, zonder daar groene ruimte voor op te hoeven offeren;
  • Een 'brede' manier van kijken: in een vroegtijdig stadium heeft overleg plaatsgevonden met de dorpsraad van Somerenheide om de behoefte van Somerenheide beter in beeld te hebben. Daarnaast is met de gemeente Someren eerder al afgesproken de ontwikkeling als pilot omgevingstafel procesmatig vorm te geven.

De uitgangspunten van de omgevingsvisie, het streven naar zorgvuldig ruimtegebruik en de centrale gedachte van meerwaardecreatie, zijn juridisch verankerd in de Omgevingsverordening van de provincie Noord Brabant.

Het planvoornemen bestaat om een verouderde champignonkwekerij te herbestemmen tot een woonwijk, die aansluit op de reeds bebouwde omgeving aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Met de realisatie van de woonwijk zal het totale bebouwde oppervlak van de locatie afnemen. Tevens heeft de voorziene woonwijk minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt.

Voor onderhavig plan is de diep-rond-breed methodiek toegepast om een afweging te maken waar de ontwikkeling het beste gerealiseerd kan worden. Dit is gewaarborgd in de opgestelde Ontwikkelrichting Groeneweg, welke als Bijlage 1 Ontwikkelrichting is toegevoegd aan deze toelichting en welke vertaald is in de gemeentelijke Omgevingsvisie en de gemeentelijke Ontwikkelstrategie voor dorpen.

4.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
4.2.2.1 Inleiding

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 27 maart 2022 de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De omgevingsverordening is een voor de provincie verplicht instrument uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking zal treden. Toetsing aan deze nieuwe verordening is nu al gewenst vanuit de provincie. De regels in de omgevingsverordening sluiten aan op de werkwijze van de Omgevingsvisie en de Omgevingswet.  De omgevingsverordening kent een aantal wijzigingen ten opzichte van de huidige Interim omgevingsverordening en aangaande de gewenste herontwikkeling van Groeneweg 5-7 te Someren-Heide. Zo zijn de eerder aangewezen gebieden 'stedelijk afweegbaar', waarbinnen opgaven voor verstedelijking waren voorzien, vervallen. Voor gemeenten geldt een zwaardere motivatieplicht voor het borgen van een veilige gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit bij nieuwe stedelijke ontwikkeling. De gemeente is voortaan zelf aan zet om gebaseerd op de diep-rond-breed methodiek uit de omgevingsvisie een afweging te maken waar een stedelijke ontwikkeling het beste gerealiseerd kan worden. Vanuit zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in stedelijk gebied, blijft een binnenstedelijke ontwikkeling voorrang hebben.

4.2.2.2 Aanduiding plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de zoneringen 'Landelijk gebied' en 'Verbod uitbreiding veehouderij'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0018.png"

Figuur 15: Uitsnede Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Het feit dat sprake is van een agrarische bedrijfsvoering, ongeacht de verschijningsvorm naar aard en omvang, ook in relatie tot de directe omgeving, maakt dat de locatie is aangewezen is als landelijk gebied, waar stedelijke ontwikkelingen niet zonder meer zijn toegestaan.

4.2.2.3 Regels Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
4.2.2.3.1 Inleiding

Voor de locatie Groeneweg 5-7 te Someren-Heide geldt het werkingsgebied 'Landelijk gebied'. Binnen het werkingsgebied 'Landelijk gebied' kan onder voorwaarden sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling dient passend te zijn binnen de ontwikkelrichting van het gebied. Daarbij dient te worden beoordeeld hoe een evenwichtige toedeling van functies (nieuw ruimtebeslag) kan worden gerealiseerd. Hierbij dient invulling te worden gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit op basis van de volgende criteria:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik;
  • 2. Lagenbenadering: ondergrond, netwerklaag, occupatielaag;
  • 3. Meerwaardecreatie.

Voor het planvoornemen is invulling gegeven aan een veilige, gezonde leefomgeving met een goede omgevingskwaliteit. Het zorgvuldig ruimtegebruik, de lagenbenadering en de meerwaarderecreatie zijn reeds gewaarborgd in de Ontwikkelrichting Groeneweg, welke als Bijlage 1 Ontwikkelrichting is toegevoegd aan deze toelichting en welke vertaald is in de gemeentelijke Omgevingsvisie en de gemeentelijke Ontwikkelstrategie voor dorpen.

4.2.2.3.2 Artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering van het landschap

Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling 'Kwaliteitsverbetering van het landschap'. Het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap houdt in dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied gepaard dient te gaan met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied. Onder een kwaliteitsverbetering wordt begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. Ook verbeteringen van de extensieve recreatieve mogelijkheden van die omgeving behoren hiertoe.

Deze rood-met-groen-koppeling is vertaald in het principe van 'kwaliteitsverbetering van het landschap'. De 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap, De rood-met-groen koppeling' van de provincie Noord-Brabant biedt informatie om invulling te geven aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap.

Vrijwel alle gemeenten in Brabant hebben de regeling verder uitgewerkt in beleid en regionaal afspraken gemaakt over de toepassing, zo ook de gemeente Someren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren heeft besloten de 'Landschapsinvesteringsregeling Gemeente Someren 2023' (LIR) te hanteren bij de bepaling van de benodigde investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap in het kader van artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor planmatige stedelijke ontwikkelingen dient binnen de gemeente Someren € 5,00 per m² uitgeefbare grond te worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering.

De woonbestemmingen binnen het plangebied hebben een gezamenlijke oppervlakte van 10.405 m². Derhalve dient een investering te worden gedaan van € 52.025 m². Het plangebied wordt ingericht conform het landschappelijk inrichtingsplan, zoals opgenomen als Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp bij deze toelichting. Uit de beplantingsbegroting zoals opgenomen in deze bijlage blijkt dat middels de beoogde landschappelijke inpassing voldaan wordt aan de benodigde investering in kwaliteitsverbetering op basis van artikel 3.9 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

4.2.2.3.3 Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

Voor onderhavige ontwikkeling is artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling relevant.

Lid 1

Een omgevingsplan dat een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voor wonen, werken of voorzieningen, wijst daarvoor de locatie aan en bevat een onderbouwing dat: 

  • a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 7.2 Regionaal samenwerken; en
  • b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Lid 2

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  • a. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    Het planvoornemen bestaat om de verouderde champignonkwekerij te herbestemmen tot een woonwijk, die aansluit op de reeds bebouwde omgeving aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Met de vervanging van de champignonkwekerij en de realisatie van de woonwijk zal het totale bebouwde oppervlak van de locatie afnemen. Tevens heeft de voorziene woonwijk minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt. Het plan wordt daarnaast ook landschappelijk ingepast, waarmee een goede omgevingskwaliteit wordt gewaarborgd. Het landschappelijk inrichtingsplan is bijgevoegd als Bijlage 2 Stedenbouwkundig ontwerp bij deze toelichting.

  • b. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    Op basis van de omgevingsvisie bestaat het streven naar een zorgvuldig ruimtegebruik. Met de omgevingsverordening wordt hier concreet invulling aan gegeven. In de huidige situatie is binnen het plangebied een verouderde champignonkwekerij gelegen, welke niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige eisen. Zowel vanuit een duurzaam financieel perspectief als vanuit een duurzaam ruimtelijk perspectief dient een heroverweging en ontwikkeling plaats te vinden. Middels het planvoornemen wordt hier invulling aan gegeven, door de verouderde champignonkwekerij te slopen en te vervangen door woningen om de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. Het voornemen voorziet in het hergebruik van bestaand bebouwd gebied, waarbij de nieuwe woonfunctie een hogere omgevingskwaliteit realiseert in relatie tot de omliggende woonfuncties en in relatie tot het aangrenzende buitengebied. Daarbij is sprake van ontstening en het bieden van ruimte aan water en groen tussen en rondom de nieuwe woonfuncties. De nieuwe woongebouwen bieden ook mogelijkheden c.q. ruimte voor opwek van duurzame energie. De geplande ontwikkeling voorziet, door hergebruik van de bestaande locatie, in zorgvuldig ruimtegebruik.

  • c. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    Zoals onder b al benoemd wordt, bieden de nieuwe woongebouwen ook mogelijkheden c.q. ruimte voor opwerk van duurzame energie. Daarbij kan een grootschalige bedrijfslocatie in het kader van de klimaatdoelen tot gasloze wijk worden getransformeerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie.

  • d. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    Het planvoornemen bestaat om de verouderde champignonkwekerij te herbestemmen tot een woonwijk, die aansluit op de reeds bebouwde omgeving aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Ten gevolge van het planvoornemen zal het totale bebouwde oppervlak van de locatie afnemen, dit draagt bij aan het tegengaan van hittestress en draagt bij aan een hogere bodeminfiltratie van regenwater. Tevens heeft de voorziene woonwijk minder negatieve effecten op het milieu dan een champignonkwekerij, waarmee binnen het plangebied en de omgeving milieuwinst geboekt wordt. Met het planvoornemen worden natuurvriendelijke randen aangebracht en de watergangen ter plekke van het plangebied verbreedt. Hiermee wordt voldoende ruimte gecreëerd voor de opvang van water.

  • e. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    De ontsluiting van Someren-Heide is naar verwachting voor een kern van deze omvang in een vergelijkbaar gebied. Dit betekent dat de kern goed ontsloten is voor autoverkeer, fietsverkeer en wandelverkeer. Een gescheiden fietspad maakt deze route ook geschikt voor fietsverkeer. De verbinding voor openbaar vervoer in het gebied is beperkt. Naar verwachting zal de realisatie van nieuwe woningbouw binnen het plangebied een vaste buslijn voor een vervoersbedrijf ook niet exploitabel maken. Dit is echter een algemeen probleem in kleinere kernen in het buitengebied zoals Someren-Heide. Het openbaar vervoer is beperkt tot één bushalte aan de Kerkendijk op 500 meter van het plangebied.

  • f. draagt bij een duurzame, concurrerende economie.
    Met het planvoornemen wordt een verouderde champignonkwekerij gesloopt die niet meer voldoet aan de huidige en toekomstige eisen. Door de champignonkwekerij te vervangen door een landschappelijk ingepaste en gasloze woonwijk wordt bijgedragen aan een duurzame en concurrerende economie.
4.2.2.3.4 Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden

'Artikel 5.3 Wijziging grenzen van werkingsgebieden' bevat regels voor het wijzigen van de grenzen van een werkingsgebied. Het plangebied is buiten het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' gelegen. Derhalve is een aanpassing van de begrenzing van het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' noodzakelijk. Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan is met de gebiedsaanduiding 'overige zone – in verordening toe te voegen stedelijk gebied' de nieuwe begrenzing van het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' aangegeven.

In voorgaande subparagrafen en de als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegde 'Ontwikkelrichting' is gemotiveerd dat de beoogde ontwikkeling invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving en derhalve past binnen de uitgangspunten en basisprincipes van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. De beoogde herontwikkeling van de locatie Groeneweg 5-7 is bovendien opgenomen in de Omgevingsvisie van de gemeente Someren, welke naar verwachting eind 2023 ter inzage zal worden gelegd. In de gemeentelijke Ontwikkelstrategie voor de dorpen is een verdere concretisering van de herontwikkeling van het plangebied opgenomen. Deze ontwikkelstrategie zal naar verwachting begin 2024 ter inzage worden gelegd.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 2028, gemeente Someren

In de gemeentelijke structuurvisie de gemeente als ambitie dat Someren is in 2028 een duurzame, krachtige, zelfbewuste en zelfstandige gemeente die haar landelijke positie in Brainport goed weet te benutten. Someren ontleent haar identiteit aan het landelijke Brabantse karakter. Het kwalitatief goede bos-, natuur- en buitengebied zorgt er mede voor dat Someren een goed woonklimaat kent en een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor bedrijven met een schaal die past bij Someren. De dorpen hebben een evenwichtige bevolkingsopbouw en mede daardoor een goede leefbaarheid. Nieuwbouw naar behoefte per kern draagt hieraan bij. Voor ouderen, zorgbehoevenden en mensen met beperkingen zijn zorgvoorzieningen en is ondersteuning in alle dorpen beschikbaar.

Eerste doel betreft het voorzien in de behoefte van de lokale bevolking. Tweede doel is het adequaat huisvesten van de bijzondere doelgroepen. Derde doel betreft het behouden en versterken van de vitaliteit van de kernen. Wenselijk zijn levensloopbestendige kernen, waar jong en oud, validen of zorgbehoeftigen moeten kunnen blijven wonen. Laatste doel is het verhogen van de kwaliteit. Dit betreft onder meer het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit wat nader geconcretiseerd wordt in het behouden en waar mogelijk versterken van het dorpse karakter.

Voor woningbouwplannen geldt als uitgangspunt 'Dorpswonen'. In de structuurvisie hanteert de gemeente daarbij als vuistregel circa 17 tot 20 woningen per hectare. Voor Someren-Heide geldt daarbij dat de woonstraten een ruim en groen karakter hebben. Voor de Groeneweg geldt specifiek dat hier bedrijvigheid aanwezig is, dat niet bijdraagt aan het gewenste 'dorpse wonen'.

De locatie Groeneweg 5-7 is in de Structuurvisie niet aangewezen als 'bebouwde kom'. Tevens kent het gebied geen aanduiding 'woningbouwlocatie op korte termijn' of 'reservering woningbouwlocatie lange termijn'. De voor woningbouw aangewezen zones in Someren-Heide zijn echter inmiddels al in ontwikkeling of ontwikkeld. Enerzijds is sprake van de voorziene woningbouw en anderzijds is sprake van een zonnepanelenveld. Voor woningbouw geldt dat uitsluitend en kleinschalig invulling is gegeven binnen de zone woningbouw korte termijn. De gronden aangewezen als reservering op termijn zijn de komende 20 à 25 jaar vergund als zonnepanelenpark. Daarmee zijn er géén gronden meer beschikbaar voor woningbouw binnen de aangewezen zoekgebieden. Recentelijke ontwikkelingen laten wel transformatie naar woningbouw, o.a. de kerklocatie, zien en waar de gemeente ook aan meewerkt.

De locatie maakt onderdeel uit van een zone 'Kwaliteitsverbetering bebouwingslinten of bebouwingsclusters buiten bebouwde kom' dat primair zoekgebied is voor Ruimte voor Ruimte woningen, en waar de gemeente streeft naar ruimtelijke en milieukundige kwaliteitsverbetering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0019.png"

Figuur 16 : Uitsnede Structuurvisie 2028 met plangebied rood-omlijnd

Daarmee stelt de gemeente dat de locatie geschikt is voor transformatie naar de functie wonen. De gewenste ontwikkeling voorziet in de nagestreefde kwaliteitsverbetering op een bedrijfslocatie aan de Groeneweg door het herontwikkelen van een bestaande bedrijfslocatie in de bebouwde kom naar wonen. Daarbij wordt gestreefd naar een dorps karakter met groen en landschap. De ontwikkeling voorziet in een dichtheid die passend is bij een dorpskarakter en ruimte biedt aan water, groen en landschap zoals de gemeente op basis van de structuurvisie nastreeft. Gelet op voorstaande is het planvoornemen in lijn met de Structuurvisie 2028 van gemeente Someren.

4.3.2 Woonvisie Someren 2030

In de gemeentelijke woonvisie concludeert de gemeente dat de Somerense woningmarkt in beweging is. De samenstelling van de bevolking wijzigt en daarmee ook de behoefte aan verschillende woningtypen. Starters en andere doelgroepen hebben moeite om aan een woning te komen. Om een aantrekkelijke gemeente te blijven wil de gemeente in 2030 bekend staan om de karakteristieke dorpse en landelijke woonmilieus, die zoveel mogelijk zijn gebaseerd op de doe-mentaliteit en het principe van circulariteit. De woonwens van de inwoners staat daarbij centraal en de dorpen en wijken zijn inclusief: voor jongeren, ouderen, zorgbehoevenden en mensen met beperkingen. Om dat te bereiken geeft de gemeente aan nieuwe woningbouwplannen zelf actief te ontwikkelen en te faciliteren waarbij het meebewegen met de behoeften in de kernen het vertrekpunt is. Extra aandacht gaat uit naar jongeren en ouderen.

Voor woningbouwplannen geeft de gemeente een aantal uitgangspunten mee. Het accent bij ontwikkeling ligt op financieel voldoende bereikbare woningen, passende woningen voor senioren, en de mogelijkheid voor jongeren om in Someren (te blijven) wonen. Ontwikkelende partijen worden uitgedaagd om met plannen te komen die bijdragen aan de vitaliteit van het dorp e.e.a. op basis van zelf-doen en circulariteit. Daarbij biedt het regionale kader flexibiliteit. Zelfbouw wordt gestimuleerd. Aandachtspunten bij realisatie zijn groene inpassing, duurzaamheid (isolatie/energie) en levensloop-bestendigheid.

De beleidsuitgangspunten zijn vervolgens vertaald naar een globale woningbouwprogrammering tot 2030. Binnen de gemeente Someren is op hoofdlijnen tussen 2020 en 2030 de bouwopgave circa 782 woningen, waarvan zo'n 63 woningen in Someren-Heide.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0020.png"

Tabel 4 : Globale woningbouw programmering Someren (tot 2030)

Inmiddels is binnen de kern Someren-Heide sprake van meerdere woningbouwprojecten die aanspraak doen op het woningbouwprogramma van de gemeente Someren voor de kern Someren Heide. Het betreft de volgende projecten:

Project   Gepland aantal wooneenheden  
Eggendreef   12  
Kerkendijk   10  
Groeneweg 5-7   48  
Totaal   70  

Tabel 5 : Woningbouwprojecten Someren-Heide

Het voornemen voorziet in een mix van woningen, waarbij starters (jongeren en expats) en ouderen de mogelijkheid krijgen om hier te gaan wonen. De gewenste ontwikkeling voorziet met de sanering van de locatie Groeneweg 5-7 in een investering in milieukundige en ruimtelijke kwaliteit, waarbij een bestaande 'bebouwde locatie wordt hergebruikt om invulling te geven aan het woningbouwprogramma van de gemeente, waarbij de aantallen en verhouding tussen doelgroepen in lijn is met de woonvisie en het woningbouwprogramma. Gelet op voorstaande is het planvoornemen in lijn met de 'Woonvisie Someren 2030'.

4.3.3 Beleid voor niet-agrarische functies in het buitengebied en maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen

De gemeente Someren heeft in de raadsvergadering van 28 juni 2018 het 'Beleid voor niet agrarische functies in het buitengebied en maatregelen ter stimulering van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen' (NAF-beleid) vastgesteld. Het doel van deze beleidsnota is een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied voor Someren te creëren dat in combinatie met een vitale dorpskern ervoor zorgt dat iedere bewoner en bezoeker een prettige fysieke en sociale leefomgeving wordt geboden.

Er is een duidelijke scheiding tussen stedelijk gebied en buitengebied en er is sprake van zo min mogelijk leegstand van voormalig agrarische bedrijfsgebouwen. Duurzaamheid is daarbij het kernwoord. De gemeente Someren wil uitbreidingsruimte toekennen, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied.

Om te bepalen wanneer een ontwikkeling bijdraagt aan een aantrekkelijk, groen en landelijk buitengebied heeft de gemeente Someren vier principes gedestilleerd. Gesteld wordt het volgende:

“Binnen die kaders willen we nieuwe initiatieven in beginsel omarmen en is een ontwikkeling kansrijker indien:

  • 1. het bijdraagt aan de sloop van stallen (natuurlijk kapitaal);
  • 2. het ruimte biedt aan innovatie (economisch kapitaal);
  • 3. het bijdraagt aan een maatschappelijke en/of zorgbehoefte uit de Somerense gemeenschap (menselijk kapitaal);
  • 4. het de uitgangspunten van Cradle to Cradle als vertrekpunt hanteert (natuurlijk, menselijk en economisch kapitaal).”

Stenen voor stenen

´Stenen voor stenen´ houdt onder andere in dat de oppervlakte aan bijgebouwen kan worden uitgebreid boven hetgeen het bestemmingsplan toestaat, mits er elders bebouwing gesloopt wordt.

De verhouding van de te slopen bebouwing en terug te bouwen gebouwen is afhankelijk van de locatie waar gesloopt wordt. De gemeente Someren hanteert daarvoor navolgend schema:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0021.png"

Tabel 6: Schema sloopverhoudingen

Het plangebied is gelegen in een bebouwingsconcentratie. Op basis van het NAF-beleid dient er voor iedere m² extra bebouwing elders in binnen de gemeente, 2 m² bebouwing te worden gesloopt binnen het plangebied. Binnen het plangebied wordt circa 13.630 m² gesloopt. Initiatiefnemer zal deze sloopmeters in de sloopbank brengen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven- en milieuzonering

5.1.1 Inleiding

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

5.1.2 Beoordeling/betekenis voor het plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn een tweetal sportaccommodaties gelegen;

  • 1. Tennisvereniging aan Groeneweg 3, milieucategorie 3.1, richtafstand 50 meter (geluid)
  • 2. Schietvereniging aan Groeneweg 3a, milieucategorie 4.1, richtafstand 200 meter (geluid)

Het plangebied is op een kortere afstand tot deze accommodaties gelegen dan de aan te houden richtafstanden. De effecten zijn verder uitgewerkt in paragraaf 5.3.3 Industrielawaai.

5.2 Bodem

5.2.1 Inleiding

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om bij een ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij overige ruimtelijke besluiten is ook een inzicht in de bodemkwaliteit nodig op basis van artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht.

5.2.2 Beoordeling/betekenis voor het plangebied

Voor deze planontwikkeling is in deze fase een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek toegevoegd aan deze toelichting. De conclusie uit de onderzoeksrapportage luidt als volgt:

"Gelet op de periode en aard van de potentieel bodembedreigende handelingen, de staat van de bedrijfsvoering en de resultaten de reeds uitgevoerde bodemonderzoeken in de periode 1994-1998, is het evenwel niet de verwachting dat sprake zal zijn van een verontreiniging die in de weg staat voor de beoogde wijziging van bestemming van de locatie. Voor zover al verontreinigingen zullen worden aangetroffen in concentraties boven de interventiewaarden zal er ook geen sprake zijn van spoedeisendheid van sanering.


Opgemerkt wordt dat een verkennend onderzoek, in navolging van de vereisten uit de gemeentelijke bouwverordening, na sloop van de bebouwing dient te worden uitgevoerd."

Na sloop van de aanwezige bebouwing zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de bouwactiviteiten dient de bodem in ieder geval geschikt te zijn c.q. te zijn gemaakt voor de geplande woonbestemming.

Het hergebruiken van grond valt onder de regels van de Besluit bodemkwaliteit. Indien als gevolg van graafwerkzaamheden op de locatie (bijv. bij het bouwrijp maken van het terrein en het graven van een kelder) grond vrijkomt die niet op locatie kan worden hergebruikt, dan dient deze te worden afgevoerd conform de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. Voor het toepassen van grond zijn eveneens de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Het toepassen van grond (>50 m³) dient gemeld te worden bij het meldpunt bodemkwaliteit. Indien grondwater wordt onttrokken dient voldaan te worden aan het Besluit lozen buiten inrichtingen. Bij de eventuele aanleg van bodemenergiesystemen dient rekening gehouden te worden met eventuele verontreinigingen in het grondwater.

5.3 Geluid

5.3.1 Inleiding

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Het planvoornemen bestaat uit de toevoeging van 26 woningen. Woningen zijn op basis van de Wgh aan te merken als geluidsgevoelige objecten. In het geval van de ontwikkeling van woningen dient te worden afgewogen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarbij worden wegverkeerslawaai en industrielawaai in beschouwing genomen.

5.3.2 Wegverkeerslawaai

Artikel 82 tot en met 85 van de Wgh geven nadere uitleg met betrekking tot de geluidbelasting in zogenaamde “Nieuwe situaties” (er dient een ruimtelijke procedure te worden gevolgd). De zogenaamde voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Is de geluidbelasting lager dan 48 dB dan legt de Wgh geen restricties op aan een plan. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld. Indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, kan de gemeente ontheffing verlenen indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Navolgende figuur geeft de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0022.png"

Figuur 17: Hoeveelheid dB binnen plangebied ten gevolge van wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting ter hoogte van de rij- en patiowoningen binnen het plangebied als gevolg van wegverkeer bedraagt 0-48 dB, veroorzaakt door de Groeneweg, en overschrijdt de voorkeursgrenswaarde dan ook niet. De vier woningen (twee-onder-een-kap) direct grenzend aan de Groeneweg liggen voor een klein gedeelte in de geluidzone met een geluidbelasting tussen de 48 en 53 dB. De Groeneweg is een 30 km/h weg. Voor een 30km/h weg geldt geen hogere waarde. De nieuwbouw woningen zullen een gevelwering hebben van 20 dB, waardoor voldaan wordt aan een binnenniveau van 33 dB. Derhalve zal sprake zijn van en goed woon-en leefklimaat. Het aspect wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

5.3.3 Industrielawaai

Aan de Groeneweg, ten noorden van het plangebied, is een tennisbaancomplex en een gebouw met binnenbanen van een schietvereniging gelegen. Volgens de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' is er hier sprake van een 3.1 categorie bedrijf. Voor deze categorie is er een richtafstand van minimaal 50 meter voor geluid. Het plangebied is gelegen op een afstand van ongeveer 10 meter. Op grond hiervan geldt dat op het vlak van industrielawaai een nadere onderzoeks- of afwegingsplicht geldt.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

1) Tennisbanen

Om een indruk te krijgen of de geluidemissies van de tennisbanen van invloed zijn op het woon- en leefklimaat van de geplande woonwijk, is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Deze is als Bijlage 5 Akoestisch onderzoek industrielawaai bij deze toelichting gevoegd. De conclusies uit de onderzoeksrapportage luiden als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0023.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0024.png"

In de regels van onderhavige bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter plaatse van de overbelaste gevels. Deze voorwaardelijke verplichting bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning alleen wordt verleend indien ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten voldaan wordt aan de geluidgrenswaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde, middels toepassing van maatregelen, het opstellen van maatwerkvoorschriften en/of dove gevels.

2) Schietvereniging

Voor de schietvereniging is in september 1992 een oprichtingsvergunning (Hinderwet) afgegeven. In deze milieuvergunning zijn geluidnormen opgenomen waaraan de schietvereniging dient te voldoen. In de revisievergunning van januari 2000 is expliciet benadrukt hoe en op welke wijze aan de maximaal gestelde normen moet worden voldaan. Uit de veranderingsvergunning van december 2005 volgt dat de akoestische situatie niet verandert. Onderstaande normen mogen niet worden overschreden voor woningen van derden en van andere gebouwen met een geluidgevoelige bestemming binnen een afstand van 50 meter van de inrichting:

  • Stille woonwijk aan de zuid- en westzijde:

Hiervoor gelden normen van 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) voor achtereenvolgens de dag-, de avond- en de nachtperiode;

  • Landelijk gebied met veel agrarische activiteiten aan de noord- en oostzijde:

Hiervoor gelden normen van 45 dB(A) en 35 dB(A) voor de dag en de avondperiode respectievelijk de nachtperiode;

  • Voor piekgeluiden gelden grenswaarden van 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) voor achtereenvolgens de dag-, de avond- en de nachtperiode.


Voor de (bedrijfs)woning aan de Groeneweg 5, onderdeel van het nieuwe bouwplan, is specifiek opgenomen dat de geluidbelasting van de schietvereniging op de dichtstbijzijnde gevel (circa 27 meter) niet meer mag bedragen dan:

  • 45 db(A) in de dagperiode van 07:00 tot 19:00
  • 45 db(A) in de avondperiode van 19:00 tot 23:00
  • 35 db(A) in de nachtperiode van 23:00 tot 07:00


De gemeente Someren heeft dit als acceptabele geluidsbelasting beschouwd in het kader van het borgen van het woon- en leefklimaat bij geluidsgevoelige objecten in de omgeving. Dat is nu dus ook het uitgangspunt.

In onderstaande figuur is de afstand tussen het meest dichtbij gelegen hoekpunt van het gebouw van de schietvereniging aangegeven en de woning Groeneweg 5 waar aan de geluidsnormen moet worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0025.png"

Figuur 18: Afstand schietvereniging t.o.v. Groeneweg 5 Someren-Heide

Uit deze figuur blijkt ook dat het overige deel van het plangebied, waar de 48 nieuwe woningen zijn geprojecteerd, op grotere afstand tot het gebouw van de schietvereniging ligt. Beschouwd in het kader van het borgen van het woon- en leefklimaat bij geluidsgevoelige objecten, is voor deze nieuwe woningen automatisch ook sprake van een acceptabele geluidsbelasting.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Inleiding
5.4.1.1 Wet milieubeheer

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het beleid om tot een goede luchtkwaliteit te komen volgt twee sporen:

  • 1. beperken van de uitstoot van schadelijke stoffen en;
  • 2. voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.

Beperken van uitstoot van schadelijke stoffen en NIBM

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, waaronder voor woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen.

Voorkomen langdurige blootstelling aan verontreiniging

Met wet- en regelgeving wil de overheid zorgen voor een goede luchtkwaliteit en de burgers beschermen tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zijn de belangrijkste stoffen in de luchtkwaliteitsregelgeving. Om een voldoende kwaliteit van de buitenlucht in de leefomgeving te waarborgen zijn er grenswaarden en regels voor een aanvaardbare luchtkwaliteit op leefniveau. In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn luchtkwaliteit geïmplementeerd. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. De richtlijn geeft de volgende grenswaarden voor fijnstof en stikstof:

  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van PM10 is 40 µg/m³.
  • de grenswaarde daggemiddelde concentratie van PM10 is 50 µg/m³. De concentratie fijn stof mag maximaal 35 dagen per kalenderjaar hoger zijn dan deze waarde.
  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van PM2,5 is 25 µg/m³.
  • de grenswaarde jaargemiddelde concentratie van NO2 is 40 µg/m³.
5.4.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Het 'Besluit gevoelige bestemmingen' (luchtkwaliteitseisen) is in de Wet milieubeheer verankerd. Deze AMvB beperkt de vestiging van 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit richt zich op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn een gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen zijn geen gevoelige bestemmingen, zoals bedoelt in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in het kader van 'Besluit gevoelige bestemmingen' geen bezwaar is.

5.4.2 Beoordeling/betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft het planologisch-juridisch mogelijk maken van woningbouw. Het planvoornemen hoort vanwege de relatief beperkte omvang van 48 nieuwe woningen automatisch tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3%-grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan daarom achterwege blijven.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is tevens in kaart gebracht. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties ter plaatse van het plangebied is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0026.png"

Figuur 19 : Uitsnede NSL-monitoringsviewer met ligging planlocatie lichtblauw omlijnd

Uit de NSL- monitoringskaarten blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied niet overschreden worden.

Gelet op bovenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor het planvoornemen.

5.5 Gezondheid en veehouderij

5.5.1 Inleiding

Het plangebied ligt in een gebied met in de omgeving diverse intensieve veehouderijen, de meest nabijgelegen varkenshouderij ligt op 430 meter afstand. Veehouderijen zijn mogelijke bronnen van geurhinder en kunnen effect hebben op de gezondheid van omwonenden. Voor de realisatie van het planvoornemen is het noodzakelijk dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de eenheden gewaarborgd blijft. In het rapport ‘Beoordeling gezondheidseffecten door veehouderij ten behoeve van het Bestemmingsplan Groeneweg’ zijn de gezondheidseffecten beoordeeld ten gevolge van geur en endotoxinen uit stallen van veehouderijen en effecten voor de gezondheid door geitenhouderijen. De rapportage maakt als Bijlage 7 Beoordeling gezondheidseffecten onderdeel uit van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat de paragraaf ‘Geur’ uit betreffend rapport in onderstaande paragaaf 5.5.2 ‘Geur’ is geactualiseerd. Onderhavige paragraaf is maatgevend.

5.5.2 Geur

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij dient het aspect geurhinder, afkomstig van omliggende veehouderijen, te worden afgewogen ter toetsing van planontwikkelingen. Geur kan hinder veroorzaken in de leefomgeving. Wanneer deze hinder inderdaad ondervonden wordt, kan dit zelfs invloed hebben op de gezondheid. Het is derhalve zaak geurhinder zoveel mogelijk te beperken, door regels te stellen aan de uitstoot van geuremissies en afstanden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Gezien het vigerende beleid is het belangrijk onderscheid te maken tussen geurhinder uit de agrarische sector en industriële geurhinder (geurhinder van bedrijven die niet behoren tot de agrarische sector).


Het geurbeleid voor bedrijven in de agrarische sector is bepaald in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv - 5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij. In deze wet worden normen gesteld voor de geurbelasting die een veehouderij (het dierenverblijf, niet de opslag van bijproducten e.d.) mag veroorzaken op een geurgevoelig object. Deze belasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-stacks model). Dit geldt echter alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder emissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden.

De gemeente Someren heeft een geurverordening vastgesteld waarin normen zijn opgenomen voor de voorgrondbelasting. Deze normen gelden in beginsel alleen voor de beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning, als een veehouderij zich wil vestigen of als een veehouderij wil uitbreiden. Het gaat dan over de relatie tussen een bestaand geurgevoelig object en een ontwikkeling van de veehouderij. Dit heet ook wel de 'directe werking' of 'directe norm'. De gemeente heeft echter geen beleidsregel o.i.d. vastgesteld waarin is ingegaan op de wijze waarop de achtergrondbelasting (dus de geurbelasting van meerdere veehouderijen samen) beoordeeld moet worden bij het nemen van ruimtelijke besluiten. De gemeente heeft in haar geurverordening geen normen heeft opgenomen voor de achtergrondbelasting als toets voor een woon- en leefklimaat. Het bevoegd gezag kan de afweging maken in het kader van de onderhavige ruimtelijke procedure. Het woon- en leefklimaat bij een achtergrondbelasting van maximaal 10 oue/m³ wordt door zowel de ODZOB als de gemeente Someren aanvaardbaar geacht bij de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten.

Beoordeling/betekenis voor het plangebied

De planontwikkeling voorziet in het toevoegen van geurgevoelige objecten. Bij besluitvorming omtrent de (her)ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten dienen de volgende aspecten te worden beoordeeld:

  • Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gelet op de beoogde bestemmingswijziging. Dit wordt de toets t.a.v. het woon- en leefklimaat genoemd.
  • De ontwikkelingen mag geen aantasting van bestaande rechten opleveren voor de ontwikkeling van veehouderijen de omgeving. Dit wordt de toets op de omgekeerde werking genoemd.

Toets t.a.v. het woon- en leefklimaat

Vaste afstandsdieren

De meest dichtbij gelegen agrarische inrichting is Kerkendijk 77, dat op een afstand van circa 240 meter van het plangebied gelegen is. Dit betreft een rundveehouderij. Ten aanzien van veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld (rundvee en paarden) en geldt op grond van artikel 4 van de Wgv een vaste afstand. Zowel de veehouderij als het plangebied zijn buiten de bebouwde kom gelegen. Derhalve dient een vaste afstand van 50 meter te worden aangehouden. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de aan te houden vaste afstand.

Voorgrondbelasting

Als vuistregel voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. Navolgend worden derhalve de voorgrond- en achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting van een individuele veehouderij bedoeld en wel van die veehouderij welke de meeste geur op het geurgevoelige object veroorzaakt (dominantie veehouderij), hetzij omdat het een grote veehouderij betreft, hetzij omdat de veehouderij dicht bij het geurgevoelige object is gelegen.

De veehouderij aan Hollandseweg 15 is in dit geval de dominante veehouderij. Met behulp van het programma V-Stacks Vergunning is de voorgrondbelasting van deze veehouderij op het plangebied in een worstcasescenario berekend. De resultaten van de berekening zijn navolgend weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0027.png"

Navolgende tabel geeft de relatie tussen de voorgrondbelasting en het leefklimaat weer, zoals opgenomen in de handreiking 'Wet geurhinder en veehouderij, bijlagen 6 en 7'.

Voorgrondbelasting   Geurgehinderden (%)   Leefklimaat  
= 1   < 5   Zeer goed  
1 - 3   5 - 10   Goed  
4 - 6   10 - 15   Redelijk goed  
7 - 9   15 - 20   Matig  
10 - 13   20 - 25   Tamelijk slecht  
14 - 18   25 - 30   Slecht  
19 - 24   30 - 35   Zeer slecht  
= 25   35 - 40   Extreem slecht  

Tabel 7: relatie tussen de voorgrondbelasting en het leefklimaat

Op basis van de voorgrondbelasting is ter plaatse van het plangebied sprake van een 'goed' woon- en leefklimaat.

Achtergrondbelasting

De geurbelasting ten gevolge van meerdere intensieve veehouderijen in de omgeving vormt de achtergrondbelasting. In de handreiking 'Wet geurhinder en veehouderij, bijlagen 6 en 7' is navolgende tabel opgenomen, welke de relatie tussen de achtergrondbelasting en het leefklimaat weergeeft.

Achtergrondbelasting   Geurgehinderden (%)   Leefklimaat  
= 3   < 5   Zeer goed  
3 – 7   5 - 10   Goed  
7 – 13   10 - 15   Redelijk goed  
13 – 20   15 - 20   Matig  
20 – 28   20 - 25   Tamelijk slecht  
28 - 38   25 - 30   Slecht  
38 -50   30 - 35   Zeer slecht  
= 50   35 - 40   Extreem slecht  

Tabel 8: relatie tussen de achtergrondbelasting en het leefklimaat

Door de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant (ODZOB) is een kaart met de achtergrondbelasting (peildatum juni 2023) gepubliceerd. Een uitsnede van deze kaart is navolgend opgenomen, waarbij het plangebied met een zwarte cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0028.png" Figuur 20: Achtergrondbelasting ter plaatse van plangebied

Ter plaatse van het plangebied is in het kader van de achtergrondbelasting, op basis van de kaart van de ODZOB, sprake van een 'redelijk goed' tot 'goed' woon- en leefklimaat met een achtergrondbelasting van 3 - 13 oue/m³. Deze kaart geeft een indicatieve indruk van de hoogte en verdeling van de geurconcentraties en is niet geschikt om op individueel niveau uitspraken te doen over overbelaste situaties. Derhalve is een gedetailleerde berekening van de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied uitgevoerd. De resultaten van deze berekening zijn als Bijlage 6 Berekening achtergrondbelasting bij onderhavige toelichting gevoegd. Navolgende figuur geeft het resultaat van deze berekening weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0029.png"

Figuur 21: Gedetailleerde berekening achtergrondbelasting ter plaatse van plangebied

De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is gelegen tussen 8,4 - 9,7 oue/m³. Het woon- en leefklimaat bij een achtergrondbelasting van maximaal 10 oue/m³ wordt door zowel de ODZOB als de gemeente Someren aanvaardbaar geacht bij de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten.

Conclusie

Als vuistregel voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat geldt dat de voorgrondbelasting bepalend is voor de hinder, als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. De achtergrondbelasting is in dit geval bepalend voor het woon- en leefklimaat. Op basis van de achtergrondbelasting is ter plaatse sprake van een 'redelijk goed' woon- en leefklimaat bij een achtergrondbelasting van maximaal 9,7 oue/m³. Herontwikkeling van het plangebied is in het kader van het woon- en leefklimaat dan ook geen bezwaar.

Toets op de omgekeerde werking

De beoogde ontwikkeling mag de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen niet belemmeren. In de omgeving van de veehouderijen zijn reeds woonbestemmingen op kortere afstand gelegen tot deze bedrijven dan het plangebied. Derhalve worden middels de beoogde ontwikkeling de omliggende veehouderijen niet belemmert in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

5.5.3 Endotoxine

De intensieve veehouderijen binnen de agrarische sector dragen bij aan de emissies van fijn stof PM10 in Nederland. Dit geëmitteerde fijn stof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Op 7 juli 2016 zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. Endotoxine is voor luchtwegklachten een relevante component in de (fijn)stof emissie uit veehouderijen.

De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond. Vooruitlopend daarop is door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. Deze notitie haakt in op de lopende ontwikkeling van het landelijke endotoxinetoetsingskader en maakt gebruik van de daaruit voortkomende onderzoeksresultaten. De voorlopige onderzoeksresultaten zijn voor de Gezondheidsraad in 2012 aanleiding geweest om voor de algemene bevolking een gezondheidskundige advieswaarde voor endotoxine van 30 EU/m³ aan het Rijk te adviseren. Deze advieswaarde wordt tevens gehanteerd in de notitie.

Uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve de advieswaarde van 30 EU/m³ niet wordt overschreden.

Beoordeling/betekenis voor het plangebied

De gemeente Someren heeft een eigen beleidskaart opgesteld ten aanzien van endotoxine contouren. Navolgende figuur betreft een uitsnede van deze endotoxinekaart waarop het plangebied met een rode cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0030.png"

Figuur 22 : Endotoxinecontouren in de omgeving van plangebied

Het plangebied is niet gelegen binnen de contouren van omliggende intensieve veehouderijbedrijven, onder andere zijnde twee pluimveehouderijen binnen één kilometer van het plangebied.

Het plangebied ligt op ruime afstand van de vergunde individuele endotoxine-risicocontouren van omliggende veehouderijen. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van gezondheidsrisico's ten gevolge van endotoxinen. Het bestemmingsplan heeft geen omgekeerde werking en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect endotoxinen vormt geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling en omgekeerd ook niet voor de veehouderijen in de omgeving.

5.5.4 Geitenhouderij

Mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen, hebben meer kans op longontsteking dan gemiddeld. Het gaat om een straal van twee kilometer rondom geitenhouderijen. Een eerdere studie, over de periode 2007-2013, gaf dit verband al aan. Het nieuwste onderzoek naar Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (rapportage VGO 3, september 2018) bevestigt deze bevindingen voor de jaren 2014-2016 in het oosten van Noord-Brabant en het noorden van Limburg. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Nivel in samenwerking met IRAS/UU, WUR en het RIVM.

Het gezondheidskundig advies is om uit voorzorg geen nieuwe woningen te bouwen binnen 2 km rond geitenhouderijen (risicoafstand varieert in de onderzoeken tussen de 1,5 en 2 km), om gezondheidsrisico's voor toekomstige bewoners te voorkomen.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk op minimaal 950 meter van een geitenhouderij. Het aantal blootgestelden neemt gezien de afstand door het woningbouwplan zeer beperkt toe. Uit het VGO III onderzoek blijkt dat de verhoging van het risico op longontsteking sterk terugvalt na 500 meter. Dit betekent dat buiten een straal van 500 meter van een geitenhouderij aanzienlijk minder extra risico bestaat dan daarbinnen. De deelonderzoeken van VGO III naar geitenhouderijen zijn vanwege de Covid-pandemie dusdanig vertraagd (geen resultaten voor eind 2024) dat het uit voorzorg op slot houden van de mogelijkheden voor woningbouw op deze planlocatie de woningbouwbehoefte onevenredig in de weg staat. Het is aan het gemeentebestuur om bij de besluitvorming over het bestemmingsplan een belangenafweging te maken.

Op circa 950 meter ten zuidoosten van het plangebied worden op de locatie Nieuwendijk 114 geiten gehouden. Navolgend wordt de actueel vergunde situatie van deze veehouderij weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0031.png"

Figuur 23 : Vergunde situatie Nieuwendijk 114 Someren

Op de locatie Nieuwendijk 114 te Someren mogen 576 geiten worden gehouden. Gemeente Someren mag een eigen afweging maken over de mogelijkheid tot het planologisch toestaan van nieuwe gevoelige objecten binnen de invloedsfeer van geitenhouderijen. In dit verband is de uitspraak ABRvS 200906655/1/R3 (2 maart 2011) relevant.

Windrichting en windsterkte spelen een voorname rol bij de verspreiding van fijnstof (inclusief endotoxinen, ammoniak en micro-organismen) en geur. Omdat de overwegende windrichting in Nederland uit het zuidwesten komt zal de verspreiding van geur en fijnstof vanaf de locatie Nieuwendijk 114 zich doorgaans verplaatsen uit de richting van het plangebied.

De aanwezigheid van vegetatie, gebouwen en andere structuren is een belangrijke factor voor de verspreiding van stoffen in de atmosfeer. Een ruw oppervlak veroorzaakt afremming van de wind aan de grond, waardoor een zekere mate van turbulentie wordt gegenereerd en zich een hoogteafhankelijk windprofiel instelt. Het plangebied is op een afstand van circa 950 meter tot de geitenhouderij gelegen. Op de tussengelegen gronden zijn is een landelijke setting vegetatie aanwezig. Dit betekent dat er sprake is van een bepaalde terreinruwheid waarmee het direct inwaaien van fijnstof of endotoxinen wordt voorkomen.

De beoogde woningen worden niet dichter tot de geitenhouderij georiënteerd dan bestaande woningen. Daarnaast worden de nieuwe woningen niet gebruikt door 'meer kwetsbare personen' op het vlak van gezondheidsredenen. Vanwege de huidige regelgeving omtrent geitenhouderijen zal het woon- en leefklimaat in de toekomstige situatie niet verslechteren en in de toekomst wellicht verbeteren.

De volgende punten zijn verder betrokken in deze afweging:

  • Gelet op de afstand tussen het plangebied en geitenhouderijen is de verhoging van het risico op longontsteking door de toename van het aantal mensen dat blootgesteld ten gevolge van het woningbouwplan zeer klein. Zeker in verhouding met de omvang van de reeds bestaande woonkern Someren-Heide.
  • Het bestemmingsplan biedt geen planologisch kader voor de realisatie van scholen, kinderopvang of zorginstellingen (geen kwetsbare groepen).
  • Er zijn geen andere verhoogde gezondheidsrisico's voor het plangebied door veehouderijen.
  • Het provinciale geitenmoratorium bevat een verbod op uitbreiding en oprichting van geitenhouderijen, waardoor een toename van het blootstellingsrisico in het plangebied door bedrijfsontwikkeling van geitenhouderijen in ieder geval niet mogelijk is.

Daarnaast geldt:

  • Er is sprake van een woningbouwopgave. Het kunnen blijven wonen in de eigen omgeving wordt ook als een belangrijk onderdeel van positieve gezondheid gezien.
  • Een verbod op woningbouw binnen 1,5 tot 2 km van een geitenbedrijf kan als niet-proportioneel aangemerkt worden. Als uit nieuwe onderzoeken zou blijken dat de gezondheidsrisico's groter zijn dan nu bekend is, zal een sanering van het geitenbedrijf eerder een proportionele maatregel zijn dan de sanering van (bestaande) woningen in de omgeving van het geitenbedrijf.

Uit de beoordeling volgt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en veehouderijen in de omgeving worden niet in hun belangen geschaad (geen sprake van een omgekeerde werking).

Gelet op voornoemde aspecten is het toevoegen van nieuwe woningen aanvaardbaar in het kader van gezondheid en veehouderijen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Inleiding

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen.


De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en kabels en leidingen. Deze aspecten worden in de navolgende (sub)paragrafen nader toegelicht.

5.6.2 Risico's

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven.

Voor deze doelstelling is het begrip plaatsgebonden risico (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Hierbij staat het begrip groepsrisico (GR) centraal. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen op basis van respectievelijk het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB).

5.6.3 Beleidskader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het besluit bevat eisen voor het PR en regels voor het GR.


Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het externe veiligheidsbeleid bij buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is sinds 1 januari 2011 vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dit besluit is vastgelegd hoe gemeenten moeten omgaan met de externe veiligheid van buisleidingen bij het vaststellen van ruimtelijke besluiten.


Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) waarborgt een basisbeschermingsniveau door te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Het besluit van 11 november 2013 bevat eisen voor het PR en regels voor het GR.

5.6.4 Beoordeling/ betekenis voor het plangebied
  • 1. Risicovolle inrichtingen

Op afstanden van ruim 1,5 kilometer of meer rondom de projectlocatie bevinden zich vier risicovolle inrichtingen Gezien de afstanden tot het plangebied vormen deze instellingen geen belemmering voor het planvoornemen.

  • 2. Vervoer over het spoor

Ten westen van het plangebied is op een afstand van circa 6,6 km de spoorwegverbinding Eindhoven-Weert gelegen. Hierover vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Gezien de afstand tot het plangebied vormt deze spoorwegverbinding geen belemmering voor het planvoornemen.

  • 3. Vervoer over de weg

Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden. Binnen de gemeente Someren zijn de rijksweg A67 en de provinciale wegen N266 en N612 aangewezen als wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Deze wegen liggen op afstanden van respectievelijk 8 kilometer, 2,8 kilometer en 8 kilometer.

Plaatsgebonden risico

In het Bevt wordt voor het plaatsgebonden risico van een weg een veiligheidszone gehanteerd. Dit is een zone langs een weg waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten zijn toegestaan. De veiligheidszone wordt gemeten vanaf het midden van de weg en begrensd door de maximale 10-6/jaar contour. Ten aanzien van de A67 dient ter plaatse van het plangebied een veiligheidsafstand van 29 meter te worden aangehouden. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidszone. Voor de provinciale wegen N266 en N612 gelden geen veiligheidsafstanden.

Groepsrisico

In het Bevt is aangegeven dat de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico doorlopen moet worden voor ruimtelijke ontwikkelingen wanneer deze (gedeeltelijk) binnen 200 meter van risicovolle infrastructuur liggen. Het gehele plangebied ligt buiten 200 meter van de A67. Ook ligt het groepsrisico van de rijksweg A67 en de provinciale wegen N266 en N612 ruim beneden de oriëntatiewaarde.

Invloedsgebied

Een (beperkte) verantwoordingsplicht voor de hoogte van het groepsrisico is aan de orde indien het plangebied zich bevindt binnen het invloedsgebied van de A67. Het invloedsgebied wordt bepaald door de 1% letaliteitsafstand van de stofcategorieën die getransporteerd worden. Voor de A67 zijn dit vloeibare toxische stoffen (LT1, LT2 en LT3). De A67 kent dan ook een invloedsgebied van 4.000 meter. Het plangebied is buiten het invloedsgebied van de A67 gelegen.

  • 4. Vervoer over water

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 2,8 kilometer van de Zuid-Willemsvaart. De Zuid-Willemsvaart is in het Basisnet Water gekenmerkt als een groene route. Dit betekent dat het gevaar van vervoer van gevaarlijke stoffen over het Zuid-Willemsvaart dermate klein is dat er geen PR-contouren aanwezig zijn en dat het GR buiten beschouwing gelaten kan worden.

  • 5. Transport door buisleidingen

Op 50 meter ten oosten van het plangebied bevinden zich een tweetal hogedruk aardgastransportleidingen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande transportleidingen voor gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.

Leiding   Diameter   Gasdruk   Invloedsgebied
(1% letaal)  
A-521-KR   914 mm   maximaal 66,2 bar   430 meter  
A-585-KR   1.067 mm   maximaal 66,2 bar   490 meter  

Tabel 9: hogedruk aardgastransportleidingen

Het plangebied ligt deels binnen de 100% letaliteitsafstand van beide hoge druk aardgasleidingen. Daarom is de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor beide buisleidingen bepaald. Voor hogedruk aardgasleidingen is sinds 1 mei 2010 het rekenpakket CAROLA beschikbaar voor het berekenen van de externe veiligheidsrisico's van ondergrondse hogedruk aardgas-transportleidingen. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen als Bijlage 8 Externe veiligheid buisleidingen bij deze toelichting.

Plaatsgebonden risico

Uit de berekening met behulp van het programma CAROLA blijkt dat voor beide buisleidingen ter hoogte van het plangebied geen sprake is van een PR 10-6-risicocontour. De PR10-6-risicocontour vormt derhalve geen belemmering voor het plan.

Groepsrisico

Uit de berekening met behulp van het programma CAROLA blijkt dat voor betreffende buisleidingen zowel in de huidige als beoogde situatie sprake is van een groepsrisico dat ruim lager is dan de oriëntatiewaarde, waarbij de normwaarden in de beoogde situatie lager zijn dan in de huidige situatie. Het plan leidt tot een afname van de hoogte van het groepsrisico.

In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. Als gevolg van de planvorming blijft het groepsrisico ruim lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Voor de risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt derhalve een beperkte verantwoordingsplicht. Dit is voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid/ beheersbaarheid verder uitgewerkt in de notitie ‘Verantwoording hoogte groepsrisico’, welke als Bijlage 9 Verantwoording hoogte groepsrisico bij deze toelichting is gevoegd. In deze notitie zijn elementen aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico.

  • 6. Hoogspanningslijnen

Voor hoogspanningslijnen gelden geen risicoafstanden, maar gezondheidsafstanden. Aan de zuidoostzijde van de gemeente Someren, parallel aan de gemeentegrens met Asten, bevindt zich een hoogspanningslijn. Deze hoogspanningslijn bevindt zich op een afstand van circa 2,8 kilometer van het plangebied en vormt daarmee geen risico voor de beoogde herontwikkeling.

5.6.5 Advies Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost

De beoogde ontwikkeling is ter toetsing voorgelegd aan de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Daaruit zijn een drietal aandachtspunten naar voren gekomen:

  • 1. Informeer de toekomstige bewoners over de aanwezige risico's en hoe ze daar naar kunnen handelen;
  • 2. De dichtstbijzijnde brandkraan voldoet niet aan de voorwaarden voor een volwaardige brandkraan. Een oplossing daarvoor is om een brandkraan te verplaatsen;
  • 3. De maatvoering van de wegen dient getoetst te worden aan de geschiktheid voor hulpverleningsvoertuigen.

In de stedenbouwkundige uitwerking van de toekomstige situatie binnen het plangebied is rekening gehouden met deze aandachtspunten.

5.7 Waterhuishouding

5.7.1 Waterbeleid
5.7.1.1 Nationaal Waterplan 2022-2027

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 heeft de status van een structuurvisie. Met dit Nationaal Waterplan zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het Rijk streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en het verstandig handelen in extreme situaties.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein: Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, we moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte. Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027. Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

De Waterwet regelt de leggerplicht voor alle waterstaatswerken. Om goed te functioneren moeten waterstaatswerken voldoen aan de norm uit de legger. De eerste Legger rijkswaterstaatswerken is vastgesteld in 2012. In oktober 2014 is de Legger geactualiseerd. De Legger bestaat uit een formeel besluit en digitale geografische datasystemen. Beheerders, vergunningverleners en toezichthouders zijn de vaste gebruikers van deze Legger, maar de Legger is voor iedereen toegankelijk. Nabij Someren geldt de legger voor de Zuid-Willemsvaart.

Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027. Het PMWP is een kaderstellende nota die op hoofdlijnen weergeeft wat de beleidsdoelen en voorgestelde aanpak zijn. De doelen van het PMWP zijn:

  • Voldoende water voor mens, plant en dier
  • Schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)
  • Bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's
  • Verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

5.7.1.2 Waterbeheerprogramma 2022-2027

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 omschrijft de koers en de ambities van het waterschap De Dommel voor de periode 2022 – 2027. Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start het waterschap met de watertransitie; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding in 2050. Dat vertaalt zich in een koerswijziging voor het waterschap en met een verschil in aanpak en boodschap naar de gebieden. De rode draad daarbij is het belang van water voor een toekomstbestendige leefomgeving.

De missie van het waterschap luidt dat een toekomstbestendige leefomgeving wordt voorstaan, waar een toekomstbestendige waterhuishouding een noodzakelijke voorwaarde voor is. Een waterhuishouding die robuust is, wendbaar en in balans met de omgeving is. En een waterhuishouding die voorziet in een goede waterkwaliteit. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe dit wordt bereikt. Het Waterschap daarbij:

  • van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied;
  • van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners worden keuzes gemaakt over meerdere opgaven in een gebied;
  • van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.

In het Waterbeheerprogramma zijn geen waterlopen, beschermingsgebied en/of projecten opgenomen die binnen onderhavig plangebied vallen. Vanuit het beheerprogramma zijn dan ook geen aanvullende eisen van toepassing op voorliggend plan.

5.7.1.3 Keur Waterschap De Dommel 2015

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' zijn sinds de vaststelling op 25 februari 20215 een aantal wijzigingen doorgevoerd, waardoor op 28 november 2018 een 'Eerste partiële herziening Keur Waterschap De Dommel 2015' is vastgesteld. Dit besluit trad in werking op 1 januari 2019.

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterbeheer (waterkwaliteit en -kwantiteit) binnen het plangebied. Voor waterhuishoudkundige ingrepen is de Keur van toepassing. In de Keur staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

5.7.1.4 Gemeentelijk Rioleringsplan

De gemeente Someren beschikt over het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2021-2025. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Elke nieuwe ontwikkeling dient te worden getoetst aan het Gemeentelijk Rioleringsplan.

Voor nieuwbouw (en herbouw) geldt dat het afvalwater en hemelwater gescheiden moet worden ingezameld, waarbij de gemeente alleen voorziet in een vuilwaterhuisaansluiting. De gemeente houdt hierbij de trits vasthouden – bergen – afvoeren aan.

Bij ver- en nieuwbouw moet tenminste de eerste 30 mm regen (30 liter per m² afstromende verharding) van een bui binnen het perceel worden vastgehouden en lokaal verwerkt worden. Vanuit waterbelang, i.v.m. zichtbaarheid, bij voorkeur door bufferen op het oppervlak (vijver, wadi of lagergelegen grond) waarna het water kan infiltreren. Ondergrondse buffering en infiltratie is, mits goed aangelegd en onderhouden, een goed alternatief als bovengrondse buffering niet gewenst is. Uitgangspunt is dat een buffer gerekend met een k-waarde van 1,0 m¹ per dag binnen 24 uur weer beschikbaar is. Een particuliere infiltratievoorziening mag uitsluitend op maaiveldniveau (zichtbaar) een overstort hebben naar openbaar gebied. Waar infiltreren aantoonbaar niet mogelijk is, mag het water vanuit een buffer vertraagd afgevoerd worden naar de openbare ruimte.

5.7.2 Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Ter beoordeling van het thema water is een waterplan opgesteld. Het waterplan is als Bijlage 10 Waterplan bij deze toelichting gevoegd. Er dient te worden gewaarborgd dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij de ontwikkeling.


Hemelwater

Op basis van het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen dient te worden voorkomen dat door bebouwing en verharding een versnelde waterafvoer plaatsvindt. De gemeente streeft naar het vasthouden van gebiedseigen water door benutting van de natuurlijke bergingscapaciteit van bodem en oppervlaktewater. Transport van schoon hemelwater via de riolering moet worden vermeden.

Benodigde watercompensatie

De gevoeligheidsfactor voor het berekenen van de waterbergingsopgave op basis van de Keur is 1. Conform de rekenregel uit de Keur dient de toename aan verharding gecompenseerd te worden door 600 m³ waterberging per hectare verharding. Dit komt overeen met 60 mm neerslag. De gemeente Someren hanteert bij ver- en nieuwbouw dat tenminste de eerste 30 mm regen (30 liter per m² afstromende verharding) van een bui binnen het perceel moet worden vastgehouden en lokaal verwerkt worden.

Door het realiseren van woningen, toegangswegen en overige verhardingen wordt binnen het plangebied is sprake van het creëren van verhard oppervlakte. Echter, ten opzichte van de huidige situatie neemt het oppervlak aan verharding flink af. Momenteel is bijna 19.000 m² aan verharding aanwezig. Dit wordt nader toegelicht in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0032.png"

Tabel 10: Ovezicht bestaande verhardingen

Ten behoeve van de beoogde situatie worden de bedrijfsbebouwing en de daarbij behorende verharding gesaneerd. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Vervolgens worden 48 nieuwe woningen gerealiseerd, met de daarbij behorende voorzieningen en verharding. Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp is de oppervlakte van de verhardingen bepaald. Dit wordt nader toegelicht in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0033.png"

Tabel 11: Overzicht verhardingen beoogde situatie

Binnen het plangebied zijn momenteel geen kavelsloten of andere waterhuishoudkundige voorzieningen aanwezig die ten behoeve van het voornemen worden verwijderd. Derhalve is aanvullende compensatie van deze sloten niet vereist.

De totale wateropgave binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Groeneweg 5-7 te Someren' is te berekenen via onderstaande formule:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * gevoeligheidsfactor (1) * 0,06 (in m)

De gemeente Someren heeft in haar Gemeentelijke Rioleringsplan 2021-2025 vastgelegd dat bij ver- en nieuwbouw tenminste de eerste 30 mm regen (30 liter per m² afstromende verharding) van een bui binnen het perceel moet worden vastgehouden en lokaal verwerkt worden. Navolgende tabel geeft de benodigde watercompensatie in de nieuwe situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0034.png"

Tabel 12: Benodigde watercompensatie nieuwe situatie

De benodigde compensatie is berekend aan de hand van de verhardingen en bedraagt 791 m³ (op basis van een bui van 60 mm). Daarvan wordt circa 221 m³ (30 mm) binnen de woonpercelen geborgd. De overige 570 m³ hemelwater dient binnen het plangebied in de openbare ruimte te worden geborgd.

Binnen het stedenbouwkundig ontwerp is ruimte gereserveerd voor de aanleg van waterhuishoudkundige voorzieningen om het hemelwater te kunnen bergen. Er zijn meerdere stroken gereserveerd voor groen in combinatie met een wadi/ bodemverlaging. Het gaat om de groene centrale loper vanaf de Groeneweg het gebied in, waar aan beide van zijden van de weg een wadistructuur wordt gerealiseerd. Ook wordt deels aan de zijde van het plangebied een wadistructuur gerealiseerd. Het hemelwater dat valt op de verharde terreindelen zal naar deze verschillende waterbergingsgebieden/wadi’s in het plan worden geleid. Uitgaande van de bestaande maaiveldhoogtes en de gemiddelde hoogste grondwaterstand hebben deze wadi’s een diepte van 60 cm. De zeven zones A t/m G hebben een gezamenlijke capaciteit voor hemelwaterberging van 647 m³. Hiermee kan daarmee ruimschoots worden voorzien in de waterbergingsopgave. Het hemelwater kan daarmee in het plangebied worden geborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0035.png"

Figuur 24: Ligging wadi's (schematisch)

In de volgende fase van de planvorming, waarin het stedenbouwkundig ontwerp definitief wordt gemaakt, zal de vormgeving en de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorzieningen op detailniveau worden uitgewerkt. Echter, doordat voldoende ruimte is gereserveerd en de waterdoorlatendheid van de bodem goed is ( > 1,0 m/d), kan voldoende bergingsmogelijkheden worden gerealiseerd.

5.7.3 Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.8 Natuur

5.8.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. In onderstaande paragrafen over Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Brabant en stikstof wordt ingegaan op de gebiedsbescherming. De paragraaf over flora en fauna gaat over de soortenbescherming.

5.8.2 Natura 2000-gebieden

De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, moet een vergunning worden aangevraagd. Gedeputeerde staten van de provincie zijn het bevoegd gezag voor verlening van deze vergunning. Indien eerst een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een activiteit waarvoor tevens een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is vereist, dan haakt de natuurtoets aan bij de omgevingsvergunning. Verder moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De regels met betrekking tot het NNN zijn opgenomen in de provinciale verordening. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Het plangebied ligt op relatief grote afstand van Natura 2000-gebieden. Uit de Natura 2000 overzichtskaart op de website Natura 2000.nl van de Rijksoverheid blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Weerter- en Budelerbergern & Ringselven’ op circa 3,5 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied ligt. Op afstanden van circa 5 kilometer ten noordwesten en circa 5,5 kilometer ten oosten liggen de Natura 2000-gebieden ‘Strabrechtse Heide & Beuven’ respectievelijk ‘Groote Peel’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0036.png"

Figuur 25: Plangebied (blauwe cirkel) t.o.v. nabijgelegen Natura 2000-gebieden

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Gezien de relatief grote afstand tot de meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebieden in relatie tot de toekomstige (woon)bestemming is stikstof het enige milieuaspect met mogelijke nadelige milieugevolgen voor Natura 2000-gebieden. Het gaat daarbij om stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Overige nadelige effecten voor Natura 2000-gebieden door onder andere verstoring, licht, geluid, versnippering, verdroging et cetera, kunnen gezien de afstand en ligging worden uitgesloten.

5.8.3 Natuurnetwerk Noord Brabant

In de Interim-omgevingsverordening Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant vastgelegd. Het Natuurnetwerk is een netwerk van groene gebieden, voorheen bekend als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en wordt beschermd via het planologisch kader. Het ruimtelijke beleid voor het NNB kent het “nee, tenzij” principe en is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke waarden en kenmerken’ van het NNB.


Het plangebied is geen onderdeel van het NNB (EHS, EVZ of de ‘groenblauwe mantel’). In de directe omgeving zijn wel gebieden aanwezig die onderdeel zijn van de NNB. Het meest nabijgelegen NNB gebied ligt op circa 1.800 meter ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0037.png"

Figuur 26: Ligging plangebied (zwarte stip) ten opzichte van het Natuur Netwerk Brabant

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Gelet op aard van de ontwikkeling, de afstand tot het plangebied en tussenliggende elementen, zal er geen sprake zijn van een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNB middels externe werking. Vanuit de natuurbeleidskaders zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, er is geen noodzaak voor een nadere procedure.

5.8.4 Stikstof

In Nederland zijn er 118 (van de 161) Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitats, waarvan de kritische depositiewaarde (KDW) reeds wordt overschreden. De KDW geeft aan bij welke mate van stikstofdepositie wordt aangenomen dat niet langer op voorhand kan worden uitgesloten dat er een risico is dat de kwaliteit van het habitattype wordt aangepast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van de stikstofdepositie. Indien een planvoornemen geen stikstofdepositie veroorzaakt op de Natura 2000-gebieden, of per saldo geen toename ten opzichte van de referentiesituatie, kan worden uitgesloten dat het plan een significant gevolg kan hebben.


Op 1 juli 2021 is de wet Stikstofreductie en Natuurherstel in werking getreden. Met deze wet wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Ter beoordeling van de effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstof is een 'Notitie beoordeling stikstof' worden opgesteld, welke als Bijlage 11 Notitie stikstof bij onderhavige toelichting is gevoegd. Daaruit blijkt dat het bouwplan zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Significante effecten ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten.

5.8.5 Flora & Fauna

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De bescherming van dier- en plantensoorten is eveneens in de Wet natuurbescherming geregeld. In deze wet zijn drie beschermingsregimes opgenomen: voor vogels in de zin van de Vogelrichtlijn, voor dier- en plantensoorten uit de Habitatrichtlijn en voor overige soorten. Kort gezegd is het verboden om beschermde diersoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren. Hun voortplantings- en rustplaatsen mogen niet (opzettelijk) worden beschadigd of vernield. Verder is het verboden beschermde plantensoorten te vernielen. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Onder voorwaarden is ontheffing van de verbodsbepalingen mogelijk. Het bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing zijn gedeputeerde staten van de provincie.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de Wet natuurbescherming voorkomen kan worden, is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 12 Quickscan flora en fauna bij deze toelichting gevoegd.

In de rapportage wordt geconcludeerd dat in het plangebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. Tevens is niet uit te sluiten dat in het plangebied beschermde zoogdieren voorkomen. De mogelijk aanwezige en aangetroffen soorten in de omgeving van het plangebied zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0038.png"

Tabel 13: Mogelijk aanwezige en aangetroffen soorten in de omgeving van het plangebied

Naar aanleiding van de quickscan is een nader onderzoek naar de steenmarter uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 13 Marteronderzoek bij onderhavige toelichting gevoegd. In het kader van het nader onderzoek hebben op drie locaties in de loods wildcamera’s gestaan. Op één locatie zijn beelden van de steenmarter gemaakt. Op deze locatie is op twee afzonderlijke dagen een steenmarter gefotografeerd. Uit deze waarnemingen is af te leiden dat de loods tot het leefgebied behoort van de steenmarter. Het aantal waarnemingen is te beperkt om te kunnen spreken van een verblijfplaats in de loods of van een essentieel deel van het leefgebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatief effect op het leefgebied en verblijfplaatsen van deze soort. Om verstoring van de mogelijk in de loods aanwezige steenmarter te voorkomen, dienen de sloopwerkzaamheden buiten de kraamtijd van 15 maart tot 1 september te worden uitgevoerd.

Overtreding van de Wet natuurbescherming kan worden voorkomen door het nemen van de volgende maatregelen en/of als de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • het kappen, snoeien en/of verwijderen van bomen en struiken dient te worden uitgevoerd buiten het broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli;
  • om het verwonden of niet opzettelijk doden van grondgebonden zoogdieren en amfibieen te voorkomen dient bij het verwijderen van begroeiing in een richting gewerkt te worden. Tevens dienen deze werkzaamheden plaats te vinden buiten de overwinteringsperiode van amfibieen, waaronder Alpenwatersalamander en egels. De overwinteringsperiode van amfibieen duurt van 1 november ¡V 15 maart en van egel van 1 november tot 15 mei;
  • voor wat betreft de steenmarter dienen de sloopwerkzaamheden van de loods buiten de kraam-tijd van 15 maart tot 1 september plaats te vinden:
  • rekening houdend met de kwetsbare perioden van vogels, amfibieen, waaronder Alpenwatersalamander en egel kan het verwijderen van begroeiing worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober. Wanneer de begroeiing is verwijderd is het kale terrein ongeschikt voor amfibieen, waaronder Alpenwatersalamander, egel en als broedgebied voor vogels.
  • Daarnaast geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied, waaronder ook niet beschermde soorten, de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht betekent dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit betekent dat handelingen (of het nalaten hiervan) waarvan men weet, of redelijkerwijs kan vermoeden, dat ze nadelig zijn voor planten en/of dieren, niet mogen worden uitgevoerd.

Het planvoornemen wordt uitgevoerd met in acht name van bovenstaande voorwaarden en maatregelen. Het plan heeft daarmee geen nadelige effecten voor beschermde soorten.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

5.9.1 Archeologie

De bescherming van archeologisch erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed. Voor wat betreft de archeologie staat hierin het verdrag van Malta (Valetta) en de uitwerking hiervan in de voormalige Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) centraal. Met de invoering van de Wamz in 2007 hebben gemeenten veel meer bevoegdheden gekregen inzake beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden, deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden. Om een goede uitvoering te geven aan deze bevoegdheden en de bijbehorende verantwoordelijkheden hebben de meeste gemeenten archeologiebeleid ontwikkeld.

De gemeente Someren heeft in het kader van de Wamz een eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren'. In deze nota zijn enerzijds de gemeentelijke ambities en opgaven op het gebied van de economische ontwikkeling, ruimtelijke inrichting, infrastructuur en dergelijke, en anderzijds het behoud en beheer van het gemeentelijk bodemarchief toegelicht en uitgewerkt. Onderdeel van de 'Nota Archeologiebeleid gemeente Someren' is de 'Archeologiekaart van Someren'.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Hierna is een uitsnede van deze beleidskaart weergegeven waarop de ligging van het plangebied met een rode cirkel is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0847.BP02022021-OW01_0039.png"

Figuur 27: Uitsnede Archeologiekaart gemeente Someren

Het plangebied is op de 'Archeologiekaart van Someren' aangeduid als een locatie in een categorie 6 gebied; gebieden met een lage archeologische verwachting. Op deze gebieden zijn geen ondergrenzen of een aanlegvergunning van toepassing. De beoogde ontwikkeling is in het kader van het aspect 'archeologie' dan ook geen bezwaar.

5.9.2 Cultuurhistorie

Het ruimtelijk erfgoed binnen de provincie Noord-Brabant wordt weergegeven op de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Het plangebied is op de CHW aangeduid als 'Regio (provinciaal cultuurhistorisch belang)'.

De betreffende regio betreft 'Peelrand'. De Peelrand bestaat uit een ring van middeleeuwse dorpen op enige afstand van het voormalige veengebied van De Peel. Deze oude dorpen worden gekenmerkt door akkercomplexen, schaarse groenlanden en voormalige heidevelden. De heidevelden zijn in de negentiende en twintigste eeuw ontgonnen en grotendeels omgezet in landbouwgrond, waardoor er een waardevol mozaïek is ontstaan van oude en jonge ontginningen. Enkele kastelen, diverse kloosters en de Peel-Raamstelling verlenen het gebied extra cultuurhistorische betekenis.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

De nabij het plangebied gelegen wegen Ploegstraat en Groeneweg zijn lijnen van redelijke hoge waarde omtrent historische geografie. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de cultuurhistorische geografische waarden van deze wegen.

Aan het plangebied zelf zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden toegekend. De te slopen bebouwing kent geen cultuurhistorische waarde. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling zijn dan ook geen cultuurhistorische waarden in het geding.

5.10 Milieueffectrapportage

De wettelijke bepaling omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r.) van onder meer nieuwbouwplannen zijn bepaald in hoofdstuk 7, Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). M.e.r. is een procedure met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten. Met dit instrument moet de aantasting van het milieu grotendeels worden voorkomen. De bijlage 'C- en D-lijst' bij het Besluit m.e.r. geeft aan of sprake is van een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven. Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 zijn de drempelwaarden indicatief. Als gevolg daarvan moet, ook als een project onder de drempelwaarden blijft, een toetsing worden gedaan; de zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het bevoegd gezag dient voldoende zorgvuldig te onderzoeken en op basis daarvan te constateren dat er geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Beoordeling/ betekenis voor het plangebied

Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in de eerste kolom van de zogenaamde D-lijst van de Bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, onder categorie D11.2 “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. De bijbehorende drempelwaarden in D11.2 kolom 2 (oppervlakte groter dan 100 hectare, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen, bedrijfsoppervlakte van 200 000 m2 of meer) worden met de bouw van 26 wooneenheden binnen 2,4 hectare niet overschreden. Daarom kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is derhalve een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, welke als bijlage Bijlage 14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling bij deze toelichting is gevoegd en waarover het bevoegd gezag een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft genomen.

Hoofdstuk 6 Juridische omgeving

6.1 Inleiding

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid. Bovendien draagt de toelichting bij aan de planinterpretatie.

6.2 Toelichting op de analoge verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het plangebied. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken en functie-aanduidingen opgenomen.

De analoge verbeelding bestaat uit een planverbeelding, getekend op een digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is een plangebied opgenomen. De bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen' zijn aangegeven evenals bouwvlakken en diverse aanduidingen.

6.3 Algemene toelichting op de regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingen);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3 Aanvullende regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijking van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het aanleggen.

6.4 Toelichting op de bestemmingen

6.4.1 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' wordt de landschappelijke inpassing van het plangebied gebied voorzien. Daarnaast zijn binnen deze bestemming onder andere speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen voor langzaam verkeer, parkeervoorzieningen en inritten toegestaan.

6.4.2 Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn onder andere buurtontsluitingstraten, woonstraten, parkeervoorzieningen, trottoirs, voetpaden en langzaamverkeersverbindingen toegestaan.

6.4.3 Wonen

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn onder andere bestemd voor het gebruik voor woondoeleinden. Onderhavig bestemmingsplan maakt de oprichting van 48 nieuwe woningen en de omzetting van de bestaande bedrijfswoning in een burgerwoning binnen deze bestemming mogelijk. De te bouwen bebouwingstypen zijn op de verbeelding aangegeven. Hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden opgericht, waarbij met een aanduiding is aangegeven welke maximale goot- en bouwhoogte aangehouden dienen te worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Someren zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Dit wordt met de initiatiefnemer kortgesloten middels een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn onder andere de verplichtingen van initiatiefnemer met betrekking tot het planschadeverhaal opgenomen.

De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de legeskosten die voldaan dienen te worden en eventuele planschade die door uitvoering van het bestemmingsplan optreedt.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan zal een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden dit bestemmingsplan op een aantal punten gewijzigd vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Omgevingsdialoog

In het kader van de beoogde herontwikkeling is op woensdag 26 oktober 2022 een informatieavond georganiseerd om het bestemmingsplan ‘Groeneweg 5-7 Someren-Heide’ toe te lichten aan (direct) belanghebbenden en geïnteresseerden. Een verslag van deze informatieavond is opgenomen als Bijlage 15 Verslag informatieavond bij deze toelichting.

8.2 Vooroverleg

Volgens artikel 3.1.1 Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarover overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen, en diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn met de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en de veiligheidsregio Brabant-Zuidoost zijn in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg. De opmerkingen die zijn gemaakt in het kader van het vooroverleg zijn verwerkt in onderhavig bestemmingsplan.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt. Naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan zal een heroverweging op deze onderdelen plaatsvinden en kan besloten worden dit bestemmingsplan op een aantal punten gewijzigd vast te stellen.