direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Rabobanklocatie
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De huidige locatie van de Rabobank aan de Hoofdstraat in Rijen is leeg komen te staan na het vertrek van de bank uit het pand. Maas-Jacobs Vastgoed BV wil het bestaande pand transformeren met commerciële ruimte en één appartement op de begane grond en zes appartementen op de verdiepingen. Deze transformatie wordt op korte termijn uitgevoerd en is mogelijk gemaakt met toepassing van artikel 4, lid 9 (in combinatie met lid 1 en 4), bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Daarnaast wil Maas-Jacobs Vastgoed BV achter het gebouw, ter plaatse van het achterste gedeelte van het parkeerterrein en de groenzone, negen grondgebonden seniorenwoningen realiseren. Dit is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan.

Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan 'Herontwikkeling Rabobanklocatie' opgesteld. In dit bestemmingsplan is de transformatie van het bestaande pand ook meegenomen. Het bestemmingsplan heeft als doel om de beoogde ontwikkeling planologisch te verankeren binnen duidelijke kaders. Deze kaders worden bepaald door de in het Besluit ruimtelijke ordening genoemde onderdelen waaruit een bestemmingsplan ten minste dient te bestaan: een verbeelding, regels en een toelichting.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het centrumgebied van de kern Rijen, in de gemeente Gilze en Rijen. Het gebied ligt aan de Hoofdstraat in de nabijheid van de katholieke kerk, enkele centrumvoorzieningen, een horecapand en woningen aan de Pastoor Oomenstraat. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 1,5 hectare.

Op figuur 1.1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0001.png"

Figuur 1.1: ligging en begrenzing plangebied (rood kader)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Tot het moment waarop het bestemmingsplan 'Herontwikkeling Rabobanklocatie' in werking treedt, geldt het bestemmingsplan 'Centrumgebied Rijen', zoals op 27 mei 2013 door de gemeenteraad van Gilze en Rijen is vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de bestemming 'Kantoor'. Tevens heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3, 4 en 6' (AW-3, AW-4 en AW-6), zie figuur 1.2. Ter plaatse van deze dubbelbestemmingen worden voorwaarden gesteld aan (bouw)werkzaamheden ter bescherming van deze waarden. Ter plaatse van de aanduiding C-3 geldt de gebiedsaanduiding 'centrum-3'. Binnen deze aanduiding gelden afwijkende voorwaarden voor de nieuwvestiging van detailhandel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0002.png"

Figuur 1.2: bestemmingsplan 'Centrumgebied Rijen' met ligging plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidsaspecten. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieuonderzoeken. De juridische planbeschrijving komt in hoofdstuk 5 aan bod waarna in hoofdstuk 6 de economische uitvoerbaarheid wordt gemotiveerd. Tot slot komen in hoofdstuk 7 de procedures omtrent het vooroverleg en vaststelling van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft achtereenvolgens de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

2.1 Huidige situatie

Plangebied

Het plangebied is gelegen in het centrum van de kern Rijen, aan de Hoofdstraat. Binnen het plangebied staat momenteel een pand uit 1980 dat tot voor kort in gebruik was als kantoor van de Rabobank.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0005.png"

Figuur 2.2 Foto's bestaand pand gezien vanaf de Hoofdstraat

Aan de achterzijde van het pand bevindt zich een parkeerplaats en een niet openbare groenvoorziening met lage begroeiing en bomen. De parkeerplaats is te bereiken vanaf de Hoofdstraat aan de westzijde en de Pastoor Oomenstraat aan de noordzijde. De parkeerplaats is door middel van een hekwerk afsluitbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0007.png"

Figuur 2.3 Foto achterzijde pand en parkeerplaats

2.2 Toekomstige situatie

Met voorliggend plan wordt het huidige pand verbouwd en krijgt het pand een nieuwe invulling. De nieuwe invulling van het gebouw bestaat uit commerciële ruimte en één appartement op de begane grond en zes appartementen op de verdiepingen. De realisatie van de appartementen en commerciële ruimte wordt hoofdzakelijk verricht door interne verbouwingen van het bestaande pand. Naast de interne verbouwing wordt het pand beperkt uitgebreid op de verdiepingen om zo buitenruimte te creëren voor de appartementen. Voor deze transformatie is reeds een omgevingsvergunning verleend door de gemeente (zie bijlage 1).

Het achtergelegen parkeerterrein blijft grotendeels gehandhaafd. Gelegen aan het Kerkpad, tegenover het kerkhof, worden 9 seniorenwoningen gerealiseerd. Ze vormen een bijzonder en hoogwaardig woonmilieu met een korrelgrootte die is afgestemd op de bebouwing in de directe omgeving. De woningen zijn aan de voorzijde van de kavels gepositioneerd op gepaste afstand van de bestaande bebouwing van de omliggende percelen. Via een ondiepe voortuin en lage haag wordt de overgang gevormd naar het Kerkpad. Bouwnummer 1 (meest westelijke woning aan de parkeerplaats) heeft aan de achterzijde een eigen opstelplaats voor een auto. De bewoners van de overige acht woningen parkeren op het bestaande parkeerterrein. Een achterpad ontsluit de tuinen van bouwnummers 1 t/m 8. Bouwnummer 9 wordt ontsloten via een zijpad aan de oostelijke zijde van de kavel.

Bouwnummer 1 is een één laags patiowoning zonder eerste verdieping. Bouwnummers 2 t/m 9 zijn acht seniorenwoningen met een woon- en slaapprogramma op de begane grond en twee kleinere (slaap)kamers op de eerste verdieping. Het programma op de eerste verdieping van de acht seniorenwoningen is gecombineerd in vier smalle en losstaande opbouwen. Daardoor ontstaat een luchtige straatwand waarbij alleen de begane grond continu is. Daarmee wordt het plan gekenmerkt door een spel van afwisselend laag (begane grond) en hoog (eerste verdieping). Schoorstenen refereren naar de vrijstaande woningen in de naaste omgeving en versterken het gevoel van vier dorpse villa's die door middel van een plint aan elkaar verbonden zijn.

De raamopeningen op de eerste verdieping zitten alleen in de voor- en zijgevels, zodat de privacy van naastgelegen panden gewaarborgd blijft.

De woningen krijgen een eigentijds karakter door de moderne vormentaal (één en twee laags platte daken) aan te vullen met klassieke elementen. Het toepassen van luiken, kaders rondom de voordeuren, Franse balkons en klassieke lantaarn passen bij de menselijk schaal en het dorpse karakter van Rijen. Het plan wordt opgetrokken uit een zacht geel genuanceerd metselwerk. Het ambachtelijke metselwerk wordt aangevuld met detaillering van alle zichtdelen zoals raamopeningen, dakranden en overige gebouwdelen.

Navolgende figuren geven een impressie van de toekomstige situatie binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0008.png"

Figuur 2.4 toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0010.png"

Figuur 2.5 Impressie toekomstig aanzicht bestaande pand

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0011.png"

Figuur 2.6 Impressie toekomstige seniorenwoningen aan het Kerkpad

Sociale veiligheid

Momenteel bestaat het plangebied uit een leegstaand kantoorpand (in herontwikkeling), parkeren en een tuin. Op dit terrein is weinig tot geen controle door bijvoorbeeld omliggende woningen, waardoor dit een verzamelplaats kan zijn voor bijvoorbeeld hangjongeren, criminaliteit of vernielingen.

De komst van (bewoonde) woningen zorgt voor een grotere sociale controle. Er zal meer activiteit zijn in het plangebied, waardoor de locatie minder aantrekkelijk wordt voor hangjongeren en criminele activiteiten. Hierdoor wordt de sociale veiligheid vergroot. Ook de sociale veiligheid op het Kerkpad neemt toe doordat er woningen aan het pad grenzen en hierop uitkijken.

Het parkeerterrein blijft privé-terrein en komt in eigendom van de eigenaren van de patiowoningen, appartementen en de commerciële ruimte binnen het plangebied. De eigenaren zijn zelf ook gebaat bij een sociaal veilige woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het beleid welke betrekking heeft op het plangebied kort weergegeven. Bij elke paragraaf is aangegeven wat de conclusies zijn voor de voorziene ontwikkelingen in het plangebied.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen. Deze structuurvisies en pkb’s zijn vervangen door de SVIR.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Conclusie

Door het nationale karakter van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de schaal van onderhavig bestemmingsplan, heeft dit plan geen raakvlak met dit nationaal beleid. Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan in overeenstemming is met de Structuurvisie.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Per 1 juli 2017 is de nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. Deze is geregeld in artikel 3.1.6 lid 2 en luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen “bestaand stedelijk gebied” en “nieuwe stedelijke ontwikkeling“, opgenomen in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder h en i Bro, blijven ongewijzigd. Toetsing van het voornemen tot woningbouw aan de ladder voor duurzame verstedelijking is noodzakelijk, omdat het plangbied voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Onderzoek
Uit de bevolkings- en woningbehoefteprognose 2017 van de provincie blijkt, dat de gemeente Gilze en Rijen nog beperkt groeit met 0,5 % per jaar. Na 2035 zal sprake zijn van circa 0,25 % krimp. De verwachting is dat omstreeks 2025 er nauwelijks nog enige groei is. De provincie adviseert over de periode november 2018 tot en met 2022 nog ongeveer 329 woningen toe te voegen (aantal woningen per 1 november 2018: 11.281 min de prognosecijfer tot en met 2022: 11.610).

In de periode 1 januari 2018 tot 1 november 2018 zijn 84 nieuwbouw woningen aan de voorraad toegevoegd, zodat er tot en met 2022 op basis van de nieuwe prognose 2017 nog 245 woningen netto kunnen worden toegevoegd. Op dit moment staan er 722 woningen in het programma tot en met 2022. Dit betekent voor de korte termijn van vijf jaren een teveel aan plannen voor 477 woningen. Op de langere termijn blijft de gemeente wel binnen de afspraken met regio en provincie.

Voorliggend plan is opgenomen op de lijst van projecten die in voorbereiding of uitvoering zijn voor de periode november 2018 tot en met december 2022:

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0012.png"

Conclusie

Het plan voldoet aan de behoefte op korte termijn binnen de gemeente Gilze en Rijen en is gelegen in het bestaand stedelijk gebied. De ladder voor duurzame verstedelijking staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 1 oktober 2010 heeft Provinciale Staten van Noord-Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) vastgesteld. Deze structuurvisie Ruimtelijke Ordening is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 weer, met een doorkijk tot het jaar 2040. Samen met de Verordening ruimte vervangt de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening de interimstructuurvisie, de paraplunota, de uitwerkingsplannen van het streekplan en het beleidsdeel van de reconstructieplannen. Ook is de visie op het landschap verwerkt in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De kwaliteiten binnen de provincie Noord-Brabant zijn sturend bij de te maken ruimtelijke keuzes. Deze ruimtelijke keuzes zijn van provinciaal belang en zijn geformuleerd als:

  • het versterken van regionale contrasten tussen klei, zand en veenontginningen;
  • ontwikkeling van een vitaal en divers platteland;
  • het creëren en behouden van een robuust water en natuursysteem;
  • het realiseren van een betere waterveiligheid door preventie;
  • de koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • het geven van ruimte voor duurzame energie;
  • de concentratie van verstedelijking;
  • het ontwikkelen van een sterk stedelijk netwerk: Brabantstad;
  • het creëren van groene geledingszones tussen steden;
  • het ontwikkelen van goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • het ontwikkelingen van economische kennisclusters;
  • internationale bereikbaarheid;
  • de beleefbaarheid van stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de partiële herziening 2014 van de Structuurvisie Ruimtelijke ordening 2010 vastgesteld. Sinds de vaststelling in 2010 hebben Provinciale Staten diverse besluiten genomen die een verandering brengen in de provinciale rol en sturing, of van provinciaal beleid. Deze besluiten zijn vertaald in de ‘Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2010 – partiële herziening 2014’. Provinciale Staten hebben niet een geheel nieuwe visie opgesteld, omdat de bestaande structuurvisie recentelijk is vastgesteld en de visie en sturingsfilosofie voor het overgrote deel nog actueel zijn. Onder andere de ‘Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers’, het intrekken van de reconstructie- en gebiedsplannen en de ‘transitie naar een zorgvuldige veehouderij 2020’ zijn verwerkt in de partiële herziening.

Onderzoek

Op de structurenkaart, behorende bij de SVRO, is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk concentratiegebied'. In het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.

Conclusie

De beleidsmatige uitgangspunten van de structuurvisie zijn, voor de aspecten waarop het provinciaal belang in het geding is, uitgewerkt in de Verordening Ruimte, een pakket van regels waaraan ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen. De structuurvisie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant

In de Verordening ruimte Noord Brabant, verder te noemen Verordening, zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Deze verordening vervangt de Verordening ruimte 2014 (zoals vastgesteld in maart 2014).

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. In deze wet zijn de verantwoordelijkheden tussen de drie landelijke bestuurslagen (Rijk, provincies en gemeenten) op het gebied van ruimtelijke ordening vastgelegd. De wet maakt een duidelijk onderscheid tussen visie en beleid en de doorwerking van beleid naar anderen. De visie en het beleid zijn opgenomen in de structuurvisie. Hierin staat wat het overheidsorgaan op ruimtelijk gebied wil bereiken en hoe het dat wil doen. Zo'n visie bindt alleen het orgaan dat de visie vaststelt. In sommige gevallen is het nodig dat het beleid ook doorwerkt naar anderen. In zo'n geval kan de provincie regels vaststellen in de vorm van de Verordening ruimte. Een verordening heeft een status als wet en wordt daarom altijd vastgesteld door provinciale staten. De gemeenteraad moet bij het vaststellen van een bestemmingplan de regels uit de Verordening ruimte toepassen.

Onderzoek

Het plangebied ligt op de kaarten, behorende bij de Verordening, geheel binnen stedelijk concentratiegebied. In principe zijn bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0013.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart Stedelijke ontwikkeling - Verordening Ruimte met aanduiding plangebied

De nieuwbouw die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, valt geheel binnen het gebied dat is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. Binnen het als zodanig aangewezen stedelijk gebied is de gemeente vrij – binnen de grenzen van andere wetgeving – om te voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voldoet aan dat streven.

Conclusie

Het plan sluit aan bij de in de Verordening ruimte opgenomen beleidsuitgangspunten.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025 ‘Wij zijn Gilze en Rijen!’

De toekomstvisie Gilze en Rijen geeft een beeld van de gewenste ontwikkeling van de gemeente tussen nu en 2025.

De gemeente heeft haar inwoners veel te bieden. Het is goed wonen, werken en leven in Gilze en Rijen. Er is volop bedrijvigheid, er is ruimte om te wonen en te leven en er zijn veel voorzieningen voor sport en cultuur. De voordelen van het wonen in dorpen in het groen zijn goed te combineren met de bereikbaarheid van stedelijke voorzieningen in Tilburg en Breda. Het is belangrijk om die kwaliteit te behouden en ze verder te versterken. Ook wil de gemeente nieuwe kwaliteiten ontwikkelen. Dat kan alleen maar als er met z’n allen aan wordt gewerkt. Het is nodig dat de gemeente verbindingen legt met inwoners bedrijven en maatschappelijke organisaties en met de omringende gemeenten.

Voor 2025 heeft de gemeente de volgende ambities:

  • versterken van onze positie als woongemeente in het groen tussen twee steden;
  • benutten van de strategische ligging aan belangrijke vervoersassen in Midden-Brabant en versterken van de positie als werkgelegenheidsgemeente met economisch duurzame en beeldbepalende bedrijven;
  • versterken van de vitaliteit van kernen met goede voorzieningen op het vlak van sport en cultuur die optimaal worden gebruikt;
  • versterken van de economische draagkracht van het buitengebied en van de belevingswaarde van dat buitengebied.

Speerpunt van gemeentelijk beleid is en blijft het waarborgen van vitaliteit van de kernen, leefbaarheid en draagvlak voor voorzieningen. Daarin zijn voldoende voorzieningen op het vlak van detailhandel, cultuur en sport belangrijk. De gemeente zet zich in voor behoud en verbetering van bestaande voorzieningen en het realiseren van nieuwe voorzieningen (met name detailhandel) in de centra van Gilze en in Rijen.

Onderzoek  

Voorliggend plan draagt bij aan de vitaliteit van de kern Rijen. Het betreft een combinatie van wonen met commerciële functies op de begane grond. Hiermee wordt het voorzieningaanbod in het centrum van Rijen versterkt en wordt een gedeelte van de woningbehoefte in Rijen ingevuld.

Conclusie

Het planvoornemen sluit aan bij de gemeentelijke toekomstvisie.

3.3.2 Welstandstoezicht

De gemeente Gilze en Rijen hanteert sinds 1 januari 2011 een gewijzigd welstandstoezichtbeleid voor zijn gehele grondgebied. Het welstandstoezichtbeleid is verbeeld op een ambitiekaart waarop het gehele grondgebied is verdeeld in groene, gele en rode gebieden. Voor de groene gebieden geldt geen voorafgaand toezicht, alleen nog een ‘vangnetregeling’ achteraf voor bijzondere gevallen. Voor de gele gebieden geldt een beperkt aantal algemene voorschriften en wordt het welstandsadvies gevraagd aan een stadsbouwmeester. Voor de rode gebieden geldt de Welstandsnota Gilze en Rijen en wordt het welstandsadvies gevraagd aan de commissie van Welstand en Monumenten.

Onderzoek

Op de ambitiekaart welstandstoezicht zijn binnen het plangebied rode, gele en witte gebieden aangewezen. De Welstandsnota Gilze en Rijen geldt voor plannen in het rode gebied. Voor de openbare ruimte (wit of grijs op de ambitiekaart) geldt ook altijd de Welstandsnota Gilze en Rijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0015.png"

Figuur 2.2: ambitiekaart welstandstoezicht (plangebied binnen blauwe lijn)

Welstandsnota

In de Welstandsnota van de gemeente Gilze en Rijen uit 2007 is het plangebied gelegen in welstandsniveau ‘Bijzondere welstandsgebieden’ (rood) en 'Reguliere welstandsgebieden' (wit). Onder het niveau 'Bijzondere welstandsgebieden' vallen de gebieden die om een zorgvuldige afstemming vragen van nieuwe bouwkundige ingrepen. Deze bijzondere welstandsgebieden zijn cultuurhistorisch, landschappelijk, stedenbouwkundig en/of architectonisch gezien beeldbepalend voor de kernen of het landschap binnen de gemeente.

Binnen het ‘Bijzondere welstandsgebied’ is het plangebied gelegen in het welstandsgebied ‘Dorpslinten’. Het dorpslint Julianastraat/Stationstraat-/Hoofdstraat/Dongenseweg is vanwege het historische karakter en de functie als belangrijkste ontsluitingsroute beeldbepalend voor de kern Rijen en daarom aangewezen als bijzonder welstandsgebied, waarbij het welstandsbeleid is gericht op het behoud en waar mogelijk versterken van de bebouwingskarakteristiek.

Conclusie

Met voorliggend plan blijft het karakter en de massa van huidige pand behouden, waardoor er geen afbreuk wordt gedaan aan de bebouwingskarakteristiek van de Hoofdstraat. In het kader van de verleende omgevingsvergunning is het bouwplan voor het voormalige pandvan de Rabobank al getoetst door welstand. Welstand heeft het bouwplan goedgekeurd.Het ontwerp van de nieuwe grondgebonden woningen wordt nog voorgelegd aan welstand.

3.3.3 Groenstructuurplan

De gemeente Gilze en Rijen staat bekend als een open en groene gemeente tussen de steden Tilburg en Breda. Op de eerste plaats bepaalt het aantrekkelijke buitengebied bestaande uit bosgebieden en open (broek)ontginningen met beekdalen het groene karakter. Ten tweede draagt het groen in en direct grenzend aan de kernen bij aan de groene uitstraling.

Bosgebieden verweven met de kern en historische structuren begeleid door boomstructuren dragen sterk bij aan de uitstraling van de kern.

Groen binnen de kernen is echter niet vanzelfsprekend. Functies als woningbouw en parkeren vragen binnen de bebouwde kommen om ruimte, waardoor de structuren steeds verder verdicht raken. Groen is regelmatig het kind van de rekening. Door vast te leggen welk groen van belang is voor de uitstraling van de gemeente Gilze en Rijen wordt voorkomen dat dit groen een andere functie krijgt en zo verloren gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0016.png"

Figuur 2.3: Kaart gewenste groenstructuur


De doelstelling van het groenstructuurplan is:
Het beschrijven van de lange termijn visie van de gemeente Gilze en Rijen ten aanzien van de inrichting van het openbaar groen om een waardevolle, karakteristieke, gebruiksvriendelijke en duurzame groenstructuur te behouden, ontwikkelen en versterken binnen de bebouwde kommen. In het onderdeel visie van dit groenstructuurplan is deze doelstelling nader uitgewerkt.

Het groenstructuurplan heeft geen juridische status, maar met het vaststellen van de inhoud van het plan legt het gemeentebestuur zijn visie met betrekking tot het openbaar groen in de kernen voor een periode van 10 jaar vast. Het groenstructuurplan is daarmee een uitgangspunt in de discussie over het groen in de kernen en bij het dagelijks werk in de gemeente. Daarnaast biedt dit plan uitgangspunten voor het opstellen en toetsen van andere ruimtelijke plannen (bijv. bestemmingsplannen en nieuwbouw).

Onderzoek

De Hoofdstraat is in het groenstructuurplan aangeduid als hoofdstructuur lijnelement. Deze straat blijft onaangetast met de uitvoering van dit plan. Binnen het plangebied bevinden zich daarnaast enkele bomen. Met een BoomEffectAnalyse wordt beoordeeld of deze behoudenswaardig zijn en ingepast kunnen worden in de plannen. De resultaten van het onderzoek worden later toegevoegd.

Conclusie

Het groenstructuurplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen.

3.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande uiteenzetting van het vigerend ruimtelijk beleid op Rijks, provinciaal en gemeentelijke niveau, wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling past binnen de beleidskaders en een bijdrage zal leveren aan de geformuleerde doelstellingen.

Hoofdstuk 4 Milieugegevens en -onderzoek

4.1 Inleiding

Toetsing juncto art. 3.1.6 Bro

Met betrekking tot een (ontwerp-)bestemmingsplan staat in artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeld: 'bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen'. Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek. Ten behoeve van de voorgenomen realisatie van het beoogde bouwplan heeft onderzoek plaatsgevonden naar een aantal uitvoeringsaspecten. Hieronder wordt verslag gedaan van de uitkomsten van het gepleegde onderzoek. De onderzoeksrapporten zijn als (separate) bijlagen gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Achtereenvolgens worden behandeld:

  • bedrijven en milieuhinder (milieuzonering);
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • bodem en grondwater;
  • water;
  • ecologie (gebiedsbescherming en soortenbescherming);
  • archeologie en cultuurhistorie;
  • externe veiligheid;
  • verkeer en parkeren;
  • kabels en leidingen;
  • vliegbasis Gilze Rijen en de IHCS;
  • MER-plicht.

4.2 Milieuhinder

4.2.1 Algemeen

Vanuit milieu-oogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand dient dan bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd.

Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.2.2 Onderzoek

Onderhavig plan maakt nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk, namelijk woningen. Beschouwd is of ter plaatse, vanwege de aanwezigheid van milieuhinderlijke objecten in de omgeving, een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Anderzijds is beschouwd of de realisatie van milieugevoelige objecten niet leidt tot het beperken van bedrijven in de omgeving.

Gebiedstype

In de VNG brochure is een onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Vervolgens worden per gebiedstype richtlijnen gegeven voor de mate waarin milieubelastende activiteiten onder welke voorwaarden verenigbaar zijn met gevoelige functies. Voor het gebiedtype 'rustige woonwijk' bevat de VNG brochure richtafstanden welke aangehouden kunnen worden tussen milieubelastende functie en milieugevoelige functies. Deze richtafstanden geven een indicatie van de afstand die nodig is om milieuhinder te reduceren tot een voor gebiedstype 'rustige woonwijk' aanvaardbaar niveau. De brochure omvat eveneens richtlijnen voor het gebiedstype 'gemengd gebied'. Dit is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. De indicatieve milieuzonering zoals gegeven voor het gebiedstype 'rustige woonwijk' mag dan met één stap verlaagd worden. Gezien de ligging van het plangebied in een omgeving met diverse functies (kantoor, horeca, detailhandel, wonen, maatschappelijk) is hier sprake van een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met een stap kunnen worden verkleind. In onderstaande tabel zijn de geldende richtafstanden opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0017.png"

Tabel 4.1: richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0018.png"

Figuur 4.1 Overzicht omliggende functies plangebied

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich hoofdzakelijk categorie 1 bedrijven. Dergelijke functies zijn in een gemengd gebied ruimtelijk inpasbaar direct naast de woningen. Daarnaast bevindt zich ten zuiden van het plangebied, aan de Hoofdstraat 60, een kerk. Op basis van de VNG-lijst vallen kerkgebouwen in categorie 2 met een grootste afstand van 10 meter voor geluid (in gemengd gebied). Ten aanzien van de 'standaard' milieuzonering kan gesteld worden dat de richtafstand voor het aspect geluid wordt overschreden.

Gezien de activiteiten zal de geluidsproductie voornamelijk ontstaan door het luiden van de kerkklokken. Aannemelijk is dat dit voornamelijk zal voorkomen op zon- en feestdagen en eventueel bijzondere gelegenheden zoals trouwerijen en begrafenissen. Echter, gesteld kan worden dat het luiden van de kerkklokken niet gezien zal worden als een storend element, aangezien dit type geluid past in een van oorsprong dorpsachtige woonkern.

Mede gezien de ligging van het kerkgebouw te midden van bestaande burgerwoningen, heeft de werkelijke ruimtelijke milieuzonering geen beperkende invloed op de ontwikkeling van de geplande woningbouw ter plaatse van het plangebied. Anderzijds zullen de nieuwe woningen geen beperkende invloeden hebben voor de bestaande activiteiten aan de Hoofdstraat 60.

Op de hoek Hoofdstraat – Pastoor Oomenstraat bevindt zich een horecapand (’t Boerke). Er bevinden zich reeds bestaande woningen op korte afstand van dit pand. Deze zijn bepalend voor de invloed die betreffende horecavoorziening mag veroorzaken op de omgeving. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de geplande woningen binnen het projectgebied.

In de omgeving van het plangebied komen geen (agrarische) bedrijven voor die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.

4.2.3 Conclusie

Door de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot het projectgebied is het aannemelijk dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in het plangebied voor wat betreft de aspecten geur, stof, gevaar en geluid. Ook is het vanwege de afstand aannemelijk dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Er zijn geen beperkingen voor de planontwikkeling.

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder. Conform de Wgh dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en/of spoorweglawaai. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing (woningen) mogelijk gemaakt.

4.3.2 Onderzoek

Door Antea Group is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en het advies van het onderzoek weergegeven.

Hoofdstraat 

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Hoofdstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de zuidelijke en westelijke gevels van de appartementen. Daarnaast wordt de voorkeursgrenswaarde op de westelijke 1,5 meter van de noordelijke gevel ook overschreden. De maximaal toelaatbare hogere waarde wordt echter niet overschreden. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onderzoek verricht naar mogelijke maatregelen om de geluidbelasting bij de appartementen te beperken.

Op de negen grondgebonden woningen wordt de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer op de Hoofdstraat niet overschreden. Voor deze woningen is daarom geen verder onderzoek gedaan naar mogelijke geluidreducerende maatregelen.

Mariastraat 

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Mariastraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden op de zuidelijke en westelijke gevels van de appartementen. De maximaal toelaatbare hogere waarde wordt echter niet overschreden. Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is onderzoek verricht naar mogelijke maatregelen om de geluidbelasting bij de geluidgevoelige bestemmingen te beperken.

Op de negen grondgebonden woningen wordt de voorkeursgrenswaarde als gevolg van het wegverkeer op de Mariastraat niet overschreden. Er is daarom geen verder onderzoek gedaan naar mogelijke geluidreducerende maatregelen bij deze woningen.

Pastoor Oomenstraat, Burgemeester Sweensplein en Kloosterstraat

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de Pastoor Oomenstraat, Burgemeester Sweensplein of de Kloosterstraat de geluidbelasting ten hoogste 39 dB bedraagt exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh op de geluidgevoelige bestemmingen. De geluidbelasting ligt daarmee beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (hoewel formeel niet voor 30 km/uur wegen van toepassing). De geluidbelasting is daarmee in het kader van een goede ruimtelijke ordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening als aanvaardbaar te beschouwen.

Hogere grenswaarden

Omdat het toepassen van maatregelen niet mogelijk en/of doelmatig is (zie voor de argumenten het uitgevoerde onderzoek), heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Gilze en Rijen hogere grenswaarden voor het te verbouwen kantoorpand vastgesteld. Dit is gebeurd in het kader van de reeds verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen en wijzigen van het gebruik van het bestaande kantoorpand. Het Besluit Hogere Waarde Wegverkeerslawaai is als bijlage 3 bijgevoegd.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidbelasting voor de woningen waarvoor een hogere waarde is afgegeven, bedraagt ten hoogste 68 dB exclusief de aftrek ex artikel 110g Wgh. Voor nieuw te realiseren woningen geldt dat de maximaal toelaatbare hogere waarde 63 dB bedraagt. Hierbij moet bovendien worden bedacht dat bij de bepaling van de gecumuleerde geluidbelasting geen rekening wordt gehouden met de aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder, zoals voor de toetsing van de afzonderlijke wegen wel wordt gedaan. Wanneer de aftrek op grond van artikel 110g Wgh ook wordt toegepast op de berekende gecumuleerde geluidniveaus komen de geluidniveaus niet boven de ten hoogst toelaatbare grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder uit. Omdat de gecumuleerde gevelbelasting niet hoger is dan de maximaal toelaatbare hogere waarde zijn er gronden waarmee kan worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Geluidwering aan de gevel

Voor alle woningen waarvoor het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde heeft vastgesteld, is met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek (zie bijlage 4) onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. Op basis van het onderzoek blijkt dat er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk zijn om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB dan wel 38 dB te kunnen voldoen (verruimde norm). Omdat het een transformatie betreft, is het Bouwbesluit, en daarmee de karakteristieke geluidwering, niet aan de orde. Als voorwaarde bij de omgevingsvergunning is opgenomen dat bij uitvoering van de bouwwerkzaamheden de geluidswerende voorzieningen uit de rapportage "Akoestisch onderzoek gevelwering" moeten worden getroffen.

4.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect geluidhinder als gevolg van de omliggende wegen is voldoende onderzoek verricht. Voor de appartementen is in het kader van de reeds verleende omgevingsvergunning een hogere waarde besluit genomen voor de appartementen. Voor de seniorenwoningen op het achterterrein wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

Voor ontwikkelingen die ‘niet in betekenende mate’ bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’.

4.4.2 Onderzoek

Dit bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van maximaal 16 wooneenheden (grondgebonden woningen en appartementen). Dit aantal ligt ver beneden de genoemde drempel (van 1.500 nieuwe woningen op één ontsluitingsweg) en draagt daarmee niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft ten behoeve van de woningbouw geen onderzoek naar luchtkwaliteit plaats te vinden.

Daarnaast vinden er op de begane grond van het bestaande gebouw commerciële activiteiten plaats. Het betreft hier een gering oppervlak dat gevuld kan worden met commerciële functies. De commerciële functie(s) zijn dusdanig kleinschalig dat deze activiteiten qua bijdrage onder de grens van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde aan de concentraties fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) blijft.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is op basis van de NSL-monitoring gekeken naar de rekenpunten nabij het plangebied. Daarbij is getoetst of de concentraties NO2, PM10 en PM2.5 in de huidige situatie onder de grenswaarden blijven en hoe deze concentraties zich ontwikkelen in 2020 en 2030. In onderstaande tabel is per stof steeds de minimale en maximale concentratie opgenomen van de rekenpunten zoals weergegeven in figuur 4.2. Hieruit blijkt dat de concentraties ruimschoots onder de grenswaarden ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0019.png"

Tabel 4.2 Concentraties NSL-monitoring

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0020.png"

Figuur 4.2 Rekenpunten NSL-monitoring

4.4.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Bodem en grondwater

4.5.1 Algemeen

Voor elke functiewijziging, al dan niet naar een gevoelige functie, dient een onderzoek te worden verricht naar de bodem- en grondwaterkwaliteit. De bodem moet geschikt zijn voor het voorgenomen gebruik. Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb).

Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is en waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen, oftewel: functiegericht saneren.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan is door Klijn Bodemonderzoek BV een verkennend bodemonderzoek verricht. Het complete onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek weergegeven.

Van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie is het volgende beeld verkregen:

  • Zintuiglijk is in de bovengrond ter plaatse van de boringen 4, 5, 8, 12, 15 en 18 een lichte bijmenging met baksteen of puin waargenomen. In de ondergrond ter plaatse van de boringen 1 en 2 zijn tevens lichte bijmengingen met baksteen of puin waargenomen;
  • Op basis van de historie van het perceel en het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat onderhavige locatie als een niet verdachte locatie voor de aanwezigheid van asbest kan worden beschouwd. Deze conclusie wordt bevestigd doordat tijdens de boorwerkzaamheden op of in de bodem op basis van zintuiglijke waarnemingen geen asbestverdacht materiaal is geconstateerd;
  • Analytisch zijn in de bovengrond geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch zijn in de ondergrond geen verhoogde gehalten met de onderzochte componenten geconstateerd;
  • Analytisch is in het grondwater een licht verhoogd gehalte aan molybdeen geconstateerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0021.png"

Figuur 4.3 Overzicht posities monsternamepunten

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese 'niet verdachte locatie', formeel gezien niet juist is. Er zijn immers op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. Echter, de geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het 'criterium voor nader onderzoek' en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de geplande functiewijziging naar wonen.

4.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodemkwaliteit zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.6 Water

4.6.1 Algemeen

De watertoets, die wettelijk is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, vormt het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen en beleidsuitgangspunten van de verschillende instanties (gemeente, waterschap e.d.) evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. De watertoets verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

4.6.2 Onderzoek

Door Antea Group is een toelichting op de watertoets opgesteld. De complete memo is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de randvoorwaarden en toekomstige situatie uit de memo opgenomen.

Randvoorwaarden

Waterschap Brabantse Delta

In de keur van Waterschap Brabantse Delta (Brabant Keur) staat omschreven dat vanaf een toename verharding van 2.000 m² of hoger compensatiemaatregelen zijn vereist. Deze compensatieplicht bedraagt 600 m³ per hectare toename aan verhard oppervlak.

Gemeente Gilze en Rijen

De gemeente Gilze en Rijen vereist een infiltratievoorziening van 20-40 mm in inbreidingsgebieden. Bij uitbreidingsgebieden is een berging van 40 mm in een infiltratievoorziening of in oppervlaktewater vereist.

Vuil- en hemelwaterafvoer

Het voormalige pand van de Rabobank is reeds aangesloten op het gemengd riool in de Hoofdstraat. De negen grondgebonden woningen worden gescheiden (vuil- en hemelwaterafvoer) op dit stelsel aangesloten. De aansluiting vind bij voorkeur plaats aan de Hoofdstraat.

De toename aan verharding van circa 120 m² ligt ruimschoots onder de grens van het waterschap voor watercompensatie (2.000 m²). Hierdoor is geen compensatie vanuit het waterschap vereist. De gemeente Gilze en Rijen eist bij inbreidingsgebieden een infiltratievoorziening van 20-40 mm. Uitgaande van een toename in verhard oppervlak van 120 m² is een infiltratievoorziening voor tussen de 2,4 en 4,8 m³ vereist.

Deze vereiste compensatie kan worden gerealiseerd door het toepassen van bijvoorbeeld halfverharding bij de parkeerplaatsen, infiltratiekratten onder verharding of infiltratieputten. Deze worden gedimensioneerd op de eis van de gemeente en de toename in verharding.

Waterkwaliteit

Voor de waterkwaliteit is het van belang dat de toekomstige verhardingen (waaronder de daarbij horende werken, zoals de fundering) geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen (zoals lood, koper, zink en zacht PVC) bevatten. Daarnaast moet er zorg voor worden gedragen dat er tijdens aanleg geen milieuvervuilende materialen en stoffen in het grond- en oppervlaktewater terecht komen (schoonhouden).

4.6.3 Conclusie

Het aspect water is voldoende onderzocht en vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijk ingrepen verplicht op de hoogte te zijn van de mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. In de Natuurtoets wordt niet ingegaan op de Boswet.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het ‘Natuurnetwerk Nederland’ (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Deze paragraaf beschrijft de in en rond het plangebied aanwezige natuurwaarden met bijzondere aandacht voor de dier(- en plant)soorten die een beschermde status genieten ingevolge de Wnb. De beschrijving is gebaseerd op de natuurtoets van 19 juli 2016 en het separate nader onderzoek naar vleermuizen van 20 december 2016. Het onderzoeksgebied bestaat uit het plangebied en de directe omgeving, tot zover de ontwikkeling mogelijk effect heeft op de te beschermen waarden.

4.7.2 Onderzoek

Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Ook heeft Antea Group een stikstofberekening uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Onderstaand zijn de conclusies en het advies van de onderzoeken weergegeven.

Conclusies: Gebiedsbescherming

Natura 2000

Uit de bureaustudie blijkt dat binnen 8 kilometer afstand van het plangebied geen Natura 2000-gebied ligt. De Natura 2000-gebieden liggen buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft de meeste storingsfactoren zoals versnippering, verdroging, trillingen of geluid-, optische en lichtverstoring. Vanwege de afstand, de geringe omvang van de ontwikkeling in het plangebied en de afscherming door omliggende elementen worden effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in enig Natura 2000-gebied door deze factoren uitgesloten.

Een effect als gevolg van stikstofdepositie (verzuring en vermesting vanuit de lucht) is op voorhand niet direct uit te sluiten. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 mei 2019 beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Vanaf 16 september 2019 is er een nieuwe versie van de Aerius Calculator beschikbaar. Met deze Calculator kunnen we de stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden berekenen. Voor het plan herontwikkeling Rabobanklocatie is de nieuwe versie van de AERIUS Calculator ingezet. Onderzocht is de bijdrage die dit plan levert aan stikstofdeposistie op relevante Natura 2000-gebieden tijdens de realisatiefase en gebruiksfase. Uit de berekening blijkt dat zowel in de realisatie- als in de gebruiksfase er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden van meer dan 0,00 mol/ha/ja. De onderzoeksresultaten zijn als bijlage 8 gevoegd bij dit bestemmingsplan.

Natuur Netwerk Nederland

Voor wat betreft het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de nabijheid van het project kunnen door de afstand, afscherming en de aard van de ontwikkeling worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft een niet wezenlijk tot beperkt effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor het NNN geen belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0022.png"

Conclusies: Beschermde soorten

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Algemene broedvogels (potentieel broedbiotoop in de stalling en vegetatie);
  • Vleermuizen (potentieel foerageergebied in de groenzone).

In de navolgende tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) de soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0023.png"

4.7.3 Conclusie

Indien met het bovenstaande rekening gehouden wordt, is het voorliggende plan uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Algemeen

Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed zoveel mogelijk ter plekke (in situ) te bewaren en beheersmaatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, betaalt de bodemverstoorder (de initiatiefnemer) het archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen.

4.8.2 Onderzoek
4.8.2.1 Archeologie

Door Antea Group is een archeologische onderzoek uitgevoerd ten behoeve van een bestemmingsplanwijziging voor de herontwikkeling van de Rabobanklocatie in Rijen. Dit onderzoek heeft bestaan uit een archeologisch bureauonderzoek (protocol 4002) en een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (protocol 4003). Het complete onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand is een samenvatting van het onderzoek weergegeven.

Bureauonderzoek

Er is voor het plangebied ook een dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 3’ opgenomen. Hierbij geldt een vrijstelling voor bouwwerken tot 250 m2 en 0,4 m – mv. De voorgenomen ontwikkelingen overschrijden deze vrijstellingsgrenzen.

Voor het plangebied geldt op basis van het archeologisch bureauonderzoek een brede archeologische verwachting. Er kunnen in theorie archeologische resten worden aangetroffen die dateren vanaf het laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Het is op voorhand niet mogelijk om binnen het plangebied kansarme en kansrijke zones te onderscheiden.

Veldonderzoek

Er is een veldonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de geplande grondgebonden woningen in de oostzijde van het plangebied. Daarbij is aangetoond dat de bodemopbouw in het gehele onderzoeksgebied tamelijk eenduidig is. Op de parkeerplaats is sprake van een klinkerlaag met daaronder een laag cunetzand. Het antropogene dek varieert in dikte van 1,2 m tot 1,35 m, uitgezonderd één boring die gestaakt is op 0,70 m-mv. Op grond van de aangetroffen bodemopbouw wordt de kans op het aantreffen van een behoudenswaardige archeologische vindplaats zeer klein geacht in het oostelijk deel van het plangebied. Dit vanwege de resultaten van eerdere proefsleufonderzoeken in de kern Rijen en het gegeven dat de bodemopbouw in enkele boringen verstoord is tot tenminste 20 cm voorbij het archeologisch vlak. Ter hoogte van enkele boringen valt op basis van de bodemopbouw niet volledig uit de sluiten dat er archeologische resten aanwezig zijn, maar de kans wordt wel klein geacht. Het advies luidt dan ook om het onderzochte gebied (oostzijde plangebied) voor het aspect archeologie vrij te geven zonder verder onderzoek uit te voeren. Voor de westelijke gronden worden archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, die de eventuele archeologische waarden ter plaatse beschermen.

4.8.2.2 Cultuurhistorie

Op basis van de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart ligt het bestaande pand in een gebied dat is aangeduid als historische stedenbouw (Lintbebouwing Rijen) en het gehele plangebied is gelegen binnen de 'Baronie'.

Het bestaande pand blijft grotendeels behouden. De transformatie van dit pand wordt hoofdzakelijk uitgevoerd door middel van interne verbouwingen. Daarnaast is voor de transformatie van dit pand reeds een omgevingsvergunning verleend. Dit betekent dat het aspect cultuurhistorie van dit pand een eerder stadium al is beoordeeld en akkoord bevonden. Op 4 mei 2018 is advies gevraagd aan de commissie voor welstand en monumenten. Welstand heeft het bouwplan van het bestaande pand goedgekeurd en hebben daarbij gekeken naar:

  • het uiterlijk van het bouwwerk;
  • de plaatsing van het bouwwerk ten opzichte van de bestaande en/of toekomstige omgeving;
  • de criteria uit de welstandsnota.

De locatie van de seniorenwoningen ligt enkel binnen de 'Baronie'. Het cultuurhistorisch belang van dit gebied wordt gekenmerkt door een oud, plaatselijk goed bewaard gebleven cultuurlandschap met tal van oudere en jongere landgoederen. Opmerkelijk zijn de oude bosgebieden Mastbosch, Liesbosch en Ulvenhoutsche Bosch, die tot de oudste van Nederland behoren. Ten noorden van Breda ligt een gaaf militair landschap (onderdeel van de Zuiderwaterlinie), bestaande uit schansen, twee linies en inundatiegebieden. Met de realisatie van dit plan worden de cultuurhistorische belangen van de 'Baronie' niet geschaad.

4.8.3 Conclusie

Vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Aangezien voor de westelijke gronden - waar geen diepe bodemingrepen zijn voorzien - nog geen veldonderzoek is uitgevoerd, zijn voor deze gronden dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Hiermee worden de eventuele archeologische waarden die hier aanwezig zijn, beschermd.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • de kans op een ongeval;
  • het effect van het ongeval;
  • het aantal personen dat in de omgeving van de bron(inrichting of transportroute) verblijft;
  • de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.

4.9.2 Onderzoek

Inrichtingen

Uit de risicokaart, zie afbeelding 4.4, blijkt dat er geen risicovolle inrichting zijn gelegen binnen 400 meter van het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op grond van het Bevi geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.

Transport

In de directe omgeving van het plangebied is van niet-leiding gebonden transport van gevaarlijke stoffen geen sprake. Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor of over water dat van invloed is op het plangebied. Op basis hiervan is een groepsrisicoverantwoording op grond van het Bevt is dus niet nodig.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevb is dus niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0784.BPHoofdstr62-VS01_0024.png"

Figuur 4.4 ligging plangebied (rode ruit) ten opzichte van risicovolle bronnen

4.9.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Huidig

Volgens de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geldt voor de huidige situatie in het gebiedstype 'centrum' en stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' een maximale verkeersgeneratie van 235 motorvoertuigbewegingen per etmaal (op basis van 12,9 motorvoertuigbewegingen per 100 m2 per etmaal met 1.821 m² bvo commerciële dienstverlening, kantoor met baliefunctie).

Toekomstig

Volgens de “Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie” geldt voor de toekomstige situatie in "centrum" en "weinig stedelijk" de volgende maximale verkeersgeneratie:

  • 7 appartementen (koop, etage, duur): 54 mvt/etmaal
  • 9 seniorenwoningen (koop, tussen/hoek): 69 mvt/etmaal
  • 490 m2 bvo commerciële ruimte (commerciële dienstverlening, kantoor met baliefunctie): 64 mvt/etmaal

Hiermee komt de totale verkeersgeneratie in de toekomstige situatie op 187 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De herontwikkeling leidt tot een afname van het aantal verkeersbewegingen en heeft een positief effect op de bestaande, omliggende infrastructuur.

4.10.2 Parkeren

Het plan kent een duidelijke ontsluitingsstructuur en is bereikbaar via de bestaande aansluiting op de Hoofdstraat. Via deze ontsluiting is het achterterrein bereikbaar. Het parkeren vindt hier – net als in de bestaande situatie - plaats.

Er worden in totaal 52 parkeerplaats gerealiseerd. Voor het plan zijn 47 parkeerplaatsen noodzakelijk op basis van de Nota Parkeernormen Gilze en Rijen 2017. Er is daarmee sprake van voldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied.

  Norm   Aantal   Totaal   
appartementen   2 ppl / woning   7   14  
woningen   2 ppl / woning   9   18  
commerciële ruimte   2,9 ppl / 100 m2 bvo   circa 490 m2 bvo   15  
    TOTAAL   47 parkeerplaatsen  
4.10.3 Conclusie

Het plan leidt tot een geringe afname van de verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige functies en heeft daarmee een geringe positieve invloed op de bestaande infrastructuur. Daarnaast wordt er met onderhavige planontwikkeling ruimschoots voldaan aan de parkeernormering. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. In de planregels is een parkeerregeling opgenomen met een verwijzing naar de parkeernormen uit het gemeentelijke parkeerbeleid.

4.11 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.

4.12 Vliegbasis Gilze-Rijen

Het gehele plangebied ligt, net als de hele kern Rijen, binnen het obstakelbeheersgebied van de vliegbasis Gilze-Rijen. Hierdoor geldt boven het gehele gebied een bouwhoogtebeperking. Objecten mogen niet hoger reiken dan 56 m boven NAP. Dat betekent dat de maximale bouwhoogte circa 45 m is. In het voorliggende plan worden dergelijke hoogtes niet toegestaan.

4.13 MER-plicht

4.13.1 Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r- of m.e.rbeoordelingsplichtig zijn. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D van de bijlage, maar waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

4.13.2 Onderzoek

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ (D 11.2) opgenomen. De realisatie van 16 wooneenheden (7 appartementen en 9 grondgebonden woningen) en commerciële ruimte valt onder dit begrip:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Omdat de ontwikkeling in onderdeel D van het Besluit m.e.r. voorkomt, moet tevens bekeken worden of sprake is van belangrijke negatieve effecten voor het milieu die de uitvoering van een projectmer noodzakelijk maken. Alle mogelijke milieugevolgen van de activiteiten die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt zijn onderzocht en staan beschreven in de informele m.e.r.-beoordeling. Deze beoordeling is opgenomen als bijlage 10.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het bestemmingsplan "Herontwikkeling Rabobanklocatie", die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieueffecten. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.

4.13.3 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot belangrijk nadelige milieueffecten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en er is ook geen reden tot het uitvoeren van een m.e.r.-procedure

4.14 Duurzaamheid

Het Rijk heeft samen met waterschappen, gemeenten en provincies een plan opgesteld om de gevolgen van klimaatverandering aan te pakken. Een integrale aanpak is nodig om alle gevolgen in beeld te krijgen en de goede maatregelen te nemen om Nederland in 2050 “klimaatbestendig en waterrobuust” te krijgen.

Veel maatregelen hebben te maken met water: waterberging, gedoseerd afvoeren, hemelwater afkoppelen, aanpassingen in de riolering. Groenvoorziening is ook een belangrijk thema voor het tegengaan van hittestress, opvang van water.

Om in te spelen op de negatieve effecten van klimaatverandering heeft de gemeente Gilze en Rijen een Klimaatgids opgesteld. De gids is een onderdeel van de gemeentelijke duurzaamheidvisie. De gemeente koppelt het thema klimaat hiermee aan alle andere doelstellingen die daarin genoemd staan zoals verlaging van C02-uitstoot, terugdringen van broeikasgassen en aan sturen op duurzame energie en energiebesparing.

De gemeente wil aan de slag om wonen en leven zo prettig en duurzaam mogelijk te maken. Ze wil tijdig inspelen op klimaatverandering om elke wijk, buurt en straat aantrekkelijk, leefbaar en klimaatbestendig te maken voor de inwoners en bezoekers. Als hulpmiddel is klimaatkaart gemaakt. Op deze kaart is te zien waar de gevolgen van klimaatverandering plaatsvinden, zodat op elke plek de juiste maatregelen kunnen worden genomen. De gemeente gaat uit van de kansen die de klimaatverandering geeft en koppelt dit aan andere opgaven, zoals recreatie, ondernemen in het groen of de groene leefomgeving.

De ontwikkeling binnen onderhavig plangebied draagt bij aan de duurzaamheidsambities van de gemeente. Zo worden de volgende maatregelen binnen het plan geïntegreerd:

  • De woningen krijgen een warmtepomp met koeling;
  • Er is sprake van ventilatie met warmteterugwinning;
  • Er worden zonnepanelen aangebracht;
  • De bebouwing wordt hoogwaardig geïsoleerd;
  • Water wordt geïnfiltreerd in de bodem of op sedumdaken.

Met deze maatregelen wordt aangesloten bij en bijgedragen aan de (klimaat)doelstellingen uit de gemeentelijke duurzaamheidsvisie.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

5.1 Het juridische plan

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen, die de bouw van woningen mogelijk maakt. Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opzet en inhoud van de voorschriften is aansluiting gezocht bij het handboek van de gemeente Gilze en Rijen, maar wordt ook voldaan aan de eisen van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

In onderhavig bestemmingsplan zijn de gronden van de planlocatie opgenomen binnen 2 bestemmingen. Deze bestemmingen zijn hieronder beschreven.

5.2 Beschrijving van de bestemmingen

5.2.1 Centrum

Binnen deze bestemming is op de begane grond onder andere ruimte voor detailhandel en dienstverlening. Deze functies zijn niet toegestaan op de eerste verdieping en hoger. Daarom zijn deze als strijdig gebruik opgenomen in de specifieke gebruiksregels. Wonen is toegestaan op zowel de begane grond als op de verdiepingen, waarbij het aantal wooneenheden op de verbeelding is vastgelegd.

Gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij het bouwvlak volledig mag worden bebouwd. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding opgenomen. Tevens zijn enkele bouwregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Wonen

Deze bestemming is opgenomen voor de nog te realiseren grondgebonden woningen. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor de afzonderlijke huisvesting van huishoudens of daarmee vergelijkbare economische eenheden van een of meer personen in aaneengebouwde eengezinshuizen, al dan niet in samenhang daarmee aan huis gebonden beroepen. Daarnaast zijn tuinen en erven en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitritten toegestaan..

Gebouwen kunnen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Verder zijn aanduidingen opgenomen voor de bouwhoogte en het maximum aantal te bouwen wooneenheden binnen het bouwvlak. Er zijn geen aanduidingen opgenomen voor de toegestane woningtypologie. In de regels zijn nadere bebouwingsregels opgenomen voor de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Zo zijn aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' toegestaan. Tevens dient er per woning een onbebouwde buitenruimte van minimaal 25 m2 aanwezig te zijn.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De kosten van de ruimtelijke procedure (o.a. ambtelijke uren, kosten van eventueel noodzakelijke externe adviezen en bovenwijkse voorzieningen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Deze kosten zullen via een anterieure grondexploitatieovereenkomst, dan wel via een berekening op basis van de Legesverordening op de initiatiefnemer worden verhaald. Ook eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer en zal worden vastegelegd in de anterieure overeenkomst.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.

7.1 Inspraak en wettelijk vooroverleg

In het kader van de inspraakprocedure lag het voorontwerpbestemmingsplan met ingang van 22 januari 2019 tot en met 4 maart 2019 ter inzage. Gedurende deze termijn konden ingezetenen van de gemeente en overige in de gemeente belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling een inspraakreactie kenbaar maken. Op 7 februari 2019 heeft er een informatieavond omtrent dit plan plaatsgevonden.

Ook heeft de gemeente in deze periode het plan toegezonden aan haar overlegpartners Defensie, de provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta. Van het gevoerde vooroverleg en de binnengekomen inspraakreacties is een verslag gemaakt. Dit is als Bijlage 11 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

7.2 Tervisielegging ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is voor een ieder ter inzage gelegd. De bekendmaking van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan "Herontwikkeling Rabobanklocatie" is op 17 juni gepubliceerd in het gemeenteblad en in de Staatscourant. De stukken hebben van dinsdag 18 juni 2019 tot en met 29 juli 2019 ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn in totaal 4 zienswijzen ingediend. De Nota Zienswijzen is als bijlage 12 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

7.3 Vaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Herontwikkeling Rabobanklocatie’ is met de zienswijzennotitie vastgesteld door de gemeenteraad op 11 november 2019. Na vaststelling kan gedurende zes weken beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en er geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is onherroepelijk als er geen beroep is ingediend of als door de Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.