Plan: | Kloostervelden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0777.0147KLOOSTERVELDEN-3001 |
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan en de voorgenomen ontwikkeling ingeleid. Er wordt ingegaan op respectievelijk de aanleiding, het plangebied, het geldend bestemmingsplan en de leeswijzer.
Projectontwikkelaar Maas-Jacobs is voornemens om 142 woningen te realiseren in de wijk Grauwe Polder in Etten-Leur. Aanvankelijk mochten ter plaatse van het plangebied maximaal 135 woningen worden gebouwd. De gemeente en de ontwikkelaar zijn overeengekomen om 142 woningen te realiseren, onder de voorwaarde dat de ontwikkelaar onder het middelste blok appartementen in het centrale gedeelte van het plangebied een halfverdiepte parkeergarage realiseert. Het plangebied is gelegen in het voormalige houtproductiebos van een voormalige Kloostercomplex. Het houtproductiebos is niet langer in gebruik en bestaat hoofdzakelijk uit grasvelden met bomenrijen. De bouw van woningen is conform het geldend bestemmingsplan niet toegestaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Het plangebied is gelegen de wijk Grauwe Polder in de gemeente Etten-Leur. Ten zuiden van de wijk ligt de wijk De Streek en de A58. In het westen wordt de wijk begrensd door bedrijventerrein Vosdonk-Zuid. In het noorden ligt de aangrenzende wijk Centrum West. In het oosten wordt de wijk begrensd door de Banakkers. Zie ook figuur 1.1 voor de globale begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.1: Globale ligging plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Tamboerijn (noorden), het voormalige kloostercomplex (oosten), Streek (zuiden), Pianohof en de Harpdreef (westen). In figuur 1.2 is het plangebied in de context weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is aangegeven op de verbeelding.
Figuur 1.2.: Globale begrenzing plangebied
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Grauwe Polder' en 'Withofcomplex e.o.'.
Withofcomplex e.o.
Het bestemmingsplan 'Withofcomplex e.o.' is vastgesteld op 24 februari 2012. Voor een klein deel van het plangbied van onderhavig bestemminsplan geldt een groenbestemming. Op de onderstaande afbeelding is dit gebied met een rode kader aangegeven. Tevens geldt ter plaatse van deze strook de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 1'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan Withofcomplex e.o.
Grauwe Polder
Het bestemmingsplan Grauwe Polder is vastgesteld op 7 december 2010. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen'. Ook zijn in het noorden en zuiden van het plangebied bouwvlakken aangewezen waarop een maximaal bebouwingspercentage (40%) en een maximum bouwhoogte (12 meter) geldt. Het voorliggende plan betreft een woningbouwontwikkeling en past derhalve niet binnen het geldend bestemmingsplan.
Figuur 1.4.: Uitsnede bestemmingsplan 'Grauwe Polder'
In deze toelichting worden de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan weergegeven. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid bondig beschreven. In hoofdstuk 4 zijn de milieu- en gebiedsaspecten opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. In hoofdstukken 6 en 7 komen achtereenvolgens de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod en het overleg zoals bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk is de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Allereerst wordt de historie van het plangebied en de omgeving beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op het huidige gebruik en de herontwikkeling van het gebied.
Het plangebied is in gebruik geweest als houtproductiebos van het voormalige kloostercomplex: Withof. Dit complex neemt al vele jaren een prominente plek in aan de Bisschopsmolenstraat, één van de historische assen waarlangs indertijd het dorp Etten is ontstaan. In 1820 werd door de zusters Franciscanessen de Ettense congregatie gesticht in het bestaande Huize Adama. Huize Adama is een buitengoed dat dateert uit omstreeks 1600. Het pand werd ingericht als klooster. Door de jaren heen bloeide de zustercongregatie en daarmee groeide de vestiging. Er ontstond een groot klooster- en scholencomplex. Duidelijke pieken in de bouwactiviteiten waren er in de tweede helft van de 19e eeuw en in de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw. De gebouwen waren bestemd voor onderwijs, internaat, woongelegenheid voor de zusters en religieuze en ondersteunende functies. Het omliggende bij het klooster behorende grondgebied was groot. Er werd voorzien in het eigen levensonderhoud.
Begin jaren zeventig van de 20e eeuw werd een groot deel van de gronden afgestaan voor de ontwikkeling van de woonwijk "Grauwe Polder". Even daarna vond er een grootscheepse herstructurering plaats mede als gevolg van de Mammoetwet die nieuwe onderwijsvormen introduceerde. Elders in de gemeente werden nieuwe onderwijsgebouwen opgericht. Deze nieuwe onderwijsvoorzieningen werden beheerd door stichtingen. Daarnaast nam de overheid bepaalde taken op het gebied van de zorg over. De congregatie nam andere taken op zich zoals bejaardenzorg, parochiewerk, huisbezoek en zorg voor zieken en gehandicapten.
Op dit keerpunt in hun functioneren (1980) werden door de zusters daadkrachtige besluiten genomen. De onderwijs- en internaatgebouwen werden gesloopt en er werden nieuwe woonvleugels gebouwd. Het meest oorspronkelijke deel kreeg een representatieve en kantoorfunctie. De nieuwe bebouwing borduurde verder op de kloostertypologie. Het omringende gebied werd parkachtig ingericht. De hoofdopzet van het park bestond uit rechthoekige vormen en sluit aan op de carréstructuur van het oude complex. Belangrijke dragers van het park waren de Lourdesgrot, de twee begraafplaatsen, de bidweg en een aantal grote solitaire oude bomen. Het houtproductiebos werd na het kappen van de bomen in het vervolg niet meer gebruikt voor nieuwe houtproductie en verloor hierdoor haar functie. Het gebied wordt echter nog gekenmerkt door de oude bomenrijen die de oorspronkelijke bidgang vormen en grasvelden. Aan de randen zijn vooral struiken aanwezig.
Figuur 2.1: bovenste afbeelding: situatie plangebied rond september 2019. Onderste afbeelding situatie Withofcomplex van voor 2013.
Het plangebied is een voormalig houtproductiebos en maakt deel uit van het Withofcomplex. Door de voormalige functie wordt het plangebied gekenmerkt door veel groen in de vorm van grasvelden, struiken en bomenrijen. Rondom het plangebied bevinden zich woonbuurten. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich een kinderdagverblijf genaamd: Do-Re-Mi. Centraal in het plangebied bevind zich een kleinschalig dierenpark. De Tamboerijn is de voornaamste toegangsweg aan de noordzijde. Ter plaatse van het plangebied ligt langs de Tamboerijn een hondenuitlaatterrein. Aan de zuidzijde wordt het plangebied ontsloten door de weg Streek.
De gemeente Etten-Leur heeft het plangebied aangewezen als woningbouwlocatie. De nieuwbouwplannen gaan uit van de realisatie van 142 woningen. Het plan bestaat uit een combinatie van appartementen en grondgebonden woningen. Daarbij wordt gedacht aan de realisatie van circa 88 appartementen en circa 54 grondgebonden woningen. De appartementen zijn verdeeld over drie complexen. Deze gebouwen hebben een maximale bouwhoogte van 14 meter. De woningen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter. Verder wordt het plan gekenmerkt door een groen karakter. De bomenrijen die vroeger de bidgang vormden, blijven behouden. Het centrale gedeelte van het plan bestaat uit een parkachtige omgeving. Op de afbeelding hieronder is de beoogde ontwikkeling gevisualiseerd. Ook is een vogelvlucht impressie van het plan weergegeven.
Figuur 2.2: Plankaart beoogde ontwikkeling
Figuur 2.3: vogelvlucht impressie
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Voor de beoogde ontwikkeling wordt voor de berekening van de parkeerbehoefte uitgegaan van de door de gemeente gehanteerde parkeernormen. De parkeernorm is berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 ('Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen'). De naam CROW is oorspronkelijk een afkorting van Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek en is tegenwoordig het kennisinstituut voor onder andere verkeer en vervoer. Het kencijfer wordt bepaald aan de hand van de stedelijkheid (adressendichtheid). Etten-Leur heeft een sterk stedelijk karakter. In het overzicht hieronder wordt per ontwikkelingsveld (Veld 1, 2 en 3) de gehanteerde parkeernormen voor Kloostervelden beschreven:
Veld 1
Veld 2
Veld 3
De parkeernormen passen binnen bandbreedte van de meest recente CROW richtlijnen. In de praktijk blijkt dat deze normen voldoende zijn voor Etten-Leur. Etten-Leur kent namelijk geen hoog autobezit. Onderstaand is voor parkeren een parkeerbalans voor het totale gebied opgesteld. Deze parkeerbalans is gebaseerd op de geschatte aantal beoogde woningen / appartementen.
Figuur 2.4: parkeerbalans velden beoogde situatie
Figuur 2.5: parkeerbalans beoogde situatie met een inschatting van de woningaantallen en benodigde parkeerplaatsen.
De parkeerbalans wordt gebruikt om te beoordelen of bij de ontwikkeling voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In het plangebied is voldoende ruimte om het parkeren goed in te passen. In de planregels worden waarborgen opgenomen voor voldoende parkeergelegenheid. Een deel van de parkeerplaatsen wordt gerealiseerd in een halfverdiepte parkeergarage onder het middelste blok appartementen (veld 2). Voor de koopappartementen in veld 2 wordt een halfverdiepte parkeergarage onder het gebouw gerealiseerd. In de regels van dit bestemmingsplan is vastgelegd dat per koopappartement minimaal 1 parkeerplaats in deze parkeergarage moet worden voorzien.
Het restant van de benodigde parkeerplaatsen worden ten noorden van het gebouw gerealiseerd (zie figuur 2.4).
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is gelegen tussen de Tamboerijn, Pianohof, Harpdreef en de Streek. De ontsluiting van het noordelijke deel van het plangebied (veld 1 en 2) zal plaatsvinden via de Tamboerijn. De ontsluiting van het zuidelijke deel (veld 3) van het plangebied zal plaatsvinden via de Streek. De wegen in het plangebied worden ingericht als erftoegangswegen en hebben een maximum toegestane snelheid van 30 km/u. Binnen het plangebied worden geen doorgaande wegen voor gemotoriseerd verkeer gerealiseerd.
Openbaar vervoer
Het plangebied is eveneens te bereiken met het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushalte is op loopafstand gelegen aan de Beiaard. Hier halteren meerdere bussen van en naar Breda, het centrum en het centraal station van Etten-Leur en Roosendaal.
Langzaamverkeer
Op de omliggende wegen rond het plangebied deelt het fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerd verkeer. De omliggende wegen van het plangebied zijn daarnaast voorzien van trottoirs voor voetgangers. In het plangebied deelt het fietsverkeer ook de rijbaan met gemotoriseerd verkeer of maakt gebruik van het fietspad dat wordt aangelegd tussen de Streek en Tamboerijn.
Verkeersgeneratie
In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Goudappel Coffeng in mei 2020 een verkeersonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 1. In juni 2020 zijn door de gementeraad kaders vastgesteld voor de beoogde ontwikkeling. Hierbij is de programmering op het gebied van woningtypologieën aangepast. Zie figuur 2.5 (nieuwe programmering) en figuur 2.6 (oude programmering) voor de verschillen. De maximale programma van 142 woningen is niet aangepast.
In het onderzoek van Goudappel Coffeng wordt uitgegaan van de oudere programmering. Echter, heeft de wijziging in de programmering geen invloed op de conclusies van het verkeersonderzoek. De conclusies uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng gelden ook voor de nieuwe programmering. De ontwikkeling Kloostervelden heeft een totale verkeersproductie (maximaal) van circa 1.100 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersproductie is onderstaand weergegeven.
Figuur 2.6: Verkeersproductie (maximaal) ontwikkeling Kloostervelden.
Verkeersafwikkeling
Het plangebied is door gemotoriseerd verkeer via de Tamboerijn of de Streek in-en uit te rijden. In het plan is geen doorgaande verbinding voor het gemotoriseerde verkeer tussen de Tamboerijn en de Streek. Hierdoor worden de woningen ontsloten op de Tamboerijn of de Streek. Voor langzaam verkeer is het wel mogelijk om via verschillende richtingen het plangebied in en uit te rijden. Onderstaand is de globale ontsluiting van het plangebied op het wegennet weergegeven.
Figuur 2.7: ontsluiting plan op het wegennet
In de huidige situatie verwerkt de Tamboerijn circa 700 mvt/etmaal en in 2030 zal dit groeien naar 800 mvt/etmaal (uitgaande van een autonome groei van verkeer van 1% per jaar). Door de ontwikkeling verwerkt de Tamboerijn circa 1.300 mvt/etmaal in de plansituatie (2030 + ontwikkeling Kloostervelden). Gezien de capaciteit van 4.000 mvt/etmaal kan de Tamboerijn het verkeer in de toekomstige situatie op wegvakniveau verkeersveilig afwikkelen. De Tamboerijn heeft nog voldoende restcapaciteit om mogelijk verkeersgroei en/of in pieksituaties het verkeer goed af te wikkelen. In het verlengde van de Tamboerijn ligt het kruispunt Waldhoornlaan - Beiaard. Op kruispuntniveau neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan Kloosterveld met circa 3% toe. Door deze beperkte toename is het aannemelijk dat het plan geen significant effect heeft op de doorstroming van het kruispunt.
Op de Streek rijden in de huidige situatie circa 1.300 mvt/etmaal. Het oostelijke deel van de woningbouwontwikkeling De Streek was reeds ontwikkeld tijdens de tellingen. Hierdoor zal naar verwachting het aantal verkeersbewegingen op het wegvak de Streek beperkt toenemen als gevolg van deze ontwikkeling. Voor de groei van het aantal verkeersbewegingen op het wegvak is uitgegaan van een autonome groei van 1%. Hierdoor rijden over het wegvak in 2030 circa 1.400 mvt/etmaal. In de plansituatie (inclusief ontwikkeling Kloosterveld) verwerkt de Streek circa 1.600 mvt/etmaal. De capaciteit van de Streek is circa 4.000 mvt/etmaal. De Streek kan het verkeer verkeersveilig afwikkelen in de plansituatie. De Streek heeft voldoende restcapaciteit om mogelijk verkeersgroei en/of in pieksituaties het verkeer goed af te wikkelen.
Op de Streek, tussen de Meijerijstraat en de Harpdreef, rijden in de huidige situatie circa 340 mvt/etmaal. In 2030 rijden circa 380 mvt/etmaal over het wegvak. In de plansituatie (2030 + ontwikkeling Kloostervelden) verwerkt het wegvak circa 550 mvt/etmaal. Het verkeer kan goed worden afgewikkeld op het wegvak.
In de huidige situatie verwerkt de Harpdreef circa 340 mvt/etmaal. Naar de toekomst zal dit aantal groeien naar 380 mvt/etmaal (rekening houdend met een autonome groei). In de plansituatie verwerkt de Harpdreef circa 410 mvt/etmaal. De Harpdreef heeft een capaciteit circa 1.700 mvt/etmaal en kan het verkeer in de plansituatie verkeersveilig afwikkelen. De Harpdreef heeft voldoende restcapaciteit om mogelijk verkeersgroei en/of in pieksituaties het verkeer goed af te wikkelen.
Conclusie
Het parkeren is goed inpasbaar in het plangebied. De verkeersafwikkeling is goed geregeld en de verkeerstoename is goed verdeeld. Er ontstaan geen knelpunten als gevolg van de ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het relevante beleid ten aanzien van het plangebied. Allereerst wordt ingegaan op het rijksbeleid, vervolgens komen relevante aspecten uit het provinciale beleid en het regionale beleid aan de orde. Het gemeentelijke beleid wordt in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk behandeld.
Toetsingskader
Een van de uitgangspunten van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een centrale rol voor actuele bestemmingsplannen voor het hele grondgebied van een gemeente. De rijksoverheid hecht grote waarde aan de digitalisering van bestemmingsplannen. Wijziging, uitwisseling, vergelijking, monitoring en toetsing van digitale bestemmingsplannen is technisch vele malen eenvoudiger dan van bestemmingsplannen in papieren vorm. Digitaal uitwisselbare bestemmingsplannen ondersteunen de doelstelling van de nieuwe Wro met betrekking tot de actualisering. Het wijzigen van gedigitaliseerde bestemmingsplannen is technisch gemakkelijk hetgeen de actualiteit van bestemmingsplannen bevordert.
Toetsing
Het bestemmingsplan 'Kloostervelden' is opgesteld conform de Wro. Dit betekent dat de planverbeelding en de planregels zijn opgesteld volgens de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Daarnaast wordt er voldaan aan de verplichting om een digitaal gecodeerd plan aan te leveren conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012).
Conclusie
Het bestemmingsplan voldoet aan de vereisten van de Wro.
Toetsingskader
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Ruimte de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ vastgesteld. De SVIR vormt de nieuwe rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen en goederen- vervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Eerdere afspraken over verstedelijking zoals binnenstedelijke bouwen laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij is het uitgangspunt dat toenemende ruimtebehoefte in beginsel wordt opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op deze manier kan verder ruimtebeslag elders zo veel mogelijk worden voorkomen.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament en defensie. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Toetsing
Het plangebied is niet gelegen in een gebied waarvoor van rijkswege belangen gelden zoals opgenomen in de SVIR of Barro. Wel ligt het plangebied op basis van de Rarro in het radarverstoringsgebied van het radarstation op de locatie Herwijnen en Woensdrecht. In een gebied rondom dit radarstation moet rekening worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom het radarstation mogen geen bestemmingen opgenomen worden die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Voor dit plangebied geldt dat de bouwhoogte van gebouwen en/of windturbines niet hoger mag zijn dan 113 meter (Herwijnen), respectievelijk 90 meter (Woensdrecht) ten opzichte van NAP. In het onderhavige plan worden geen windturbines mogelijk gemaakt en ook geen nieuwe bebouwing boven de ter plaatse geldende maximale hoogtemaat. Het initiatief heeft daarmee geen gevolgen voor de beide radarstations.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor van Rijkswege een relevante ruimtereservering geldt. Aan de uitgangspunten zoals vastgelegd in het Rarro wordt voldaan.
Toetsingskader
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, getoetst moeten worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens is geregeld dat indien het ruimtelijk besluit een ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, de verantwoording een motivering dient te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Toetsing
De realisatie van de woningen uit dit bestemmingsplan wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is namelijk sprake van méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken. Daarnaast is sprake van een functie die op dit moment niet toegestaan is op basis van het geldend bestemmingsplan. Het plangebied ligt binnen het 'bestaand stedelijk gebied' van Etten-Leur.
De kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de beoogde ontwikkelingen blijkt uit verschillende onderzoeken en prognoses.
Kwantitatieve behoefte
Regionale Agenda Wonen
In de Regionale Agenda Wonen 2017 is een beeld geschetst van enkele actuele ontwikkelingen op de woningmarkt in Noord-Brabant. Naast de regionale plancapaciteit komt ook een aantal vraagstukken en opgaven rond de aansluiting van vraag en aanbod op de regionale woningmarkt in dit stuk aan bod. In de loop der jaren is de plancapaciteit teruggebracht om te voldoen aan de veranderende vraag en zo te komen tot een realistisch aanbod. Op dit moment blijft de gerealiseerde woningbouw achter op de geprognosticeerde woningbouwopgave. Voor de Regio West-Brabant, waar Etten-Leur onderdeel van uitmaakt, is de prognose dat de woningvoorraad zal groeien met 27.075 woningen tot 1 januari 2026.
De regio West-Brabant is verder onderverdeeld in een drietal subregio's:
De gemeente Etten-Leur valt onder de subregio Breda e.o. Voor deze subregio is de prognose dat de woningvoorraad met 14.265 woningen zal toenemen tot 1 januari 2026. Om het ‘accent op de aantallen’ verder te verminderen en de focus meer te leggen op ruimtelijkkwalitatieve afspraken en de urgentie rond tal van opgaven op de regionale woningmarkt, stuurt de provincie de komende periode aan op een werkwijze die niet zozeer gericht is op het jaarlijks maken van regionale kwantitatieve woningbouwafspraken, maar waarbij wordt aangesloten op ‘het ritme’ van actualiseren van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose.
Aan de hand van de ‘Monitor bevolking en wonen’ (maart 2020) is de kwantitatieve woningbehoefte voor Etten-Leur geactualiseerd. In de onderstaande tabel is het huidig aantal woningen, het benodigd aantal woningen, de harde plancapaciteit en de ontwikkelruimte in de gemeente Etten-Leur opgenomen. Voor de gemeente geeft de indicator harde plancapaciteit aan de woningbehoefte met 35% ingevuld kan worden met de harde planvoorraad. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat in Etten-Leur een behoefte aan nieuwe woningen bestaat.
Feitelijke woningvoorraad Etten-Leur | 18.515 |
Reële groei scenario 2017-2029* | 2.088 |
Harde plancapaciteit | 625 |
Ontwikkelingsruimte | 1.463 |
*Monitor bevolking en wonen geeft een laag en hoog groeiscenario. Het reële groeiscenario is het gemiddelde hiervan.
Het nieuwe bestuursakkoord van de provincie zet in op een hoog bouwtempo. Daarbij houdt de provincie er rekening mee dat de nieuwe prognoses hoger uitvallen. Etten-Leur - als stedelijke gemeente van de subregio Breda - levert een actieve bijdrage aan het realiseren van de extra opgaven.
Regionale afspraken
De gemeente Etten-Leur heeft met de gemeenten van de subregio Breda en de provincie.
Noord-Brabant als uitwerking van de Brabantse Agenda Wonen 2017 en het regionaal Woonperspectief, afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen. Op grond van deze afspraken mogen in de periode 2019-2029 binnen de gemeente Etten-Leur 1.770 woningen netto worden toegevoegd aan de woningvoorraad. Het bestemmingsplan 'Kloostervelden' voorziet in de bouw van 142 woningen. Dit aantal past in de gemaakte regionale afspraken.
Kwalitatieve behoefte
De gemeente Etten-Leur heeft in samenwerking met Alwel in 2019 een woningmartkonderzoek uitgevoerd. Deze locatie (voorheen: Houtproductiebos) maakt al enige jaren onderdeel uit van het woningbouwprogramma van de gemeente Etten-leur.
Behoefte aan sociale huurwoningen
Uit het woningmarktonderzoek komt naar voren dat er enige druk op woningen in de sociale huursector bestaat. Hierbij is het aantal woningzoekenden sinds 2016 toegenomen en is de slagingskans op het vinden van een geschikte woning afgenomen. Ook is de gemiddelde zoektijd naar een woning toegenomen. In de komende jaren neemt de behoefte aan sociale huurwoningen toe. Als gevolg van de vergrijzing is met name behoefte aan appartementen met een lift (de behoefte aan grondgebonden huurwoningen neemt op termijn af).
Behoefte aan koopwoningen
Ten aanzien van koopwoningen blijkt uit het woningmarktonderzoek dat meer mensen op zoek zijn naar een koopwoning dan dat er woningen in de bestaande voorraad vrijkomen. Dat geldt met name voor koopappartementen. Door de demografische en economische ontwikkelingen neemt de behoefte aan koopwoningen de komende tijd toe. Het gaat om appartementen met lift, maar ook om grondgebonden koopwoningen, in verschillende prijssegmenten.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Blijkens het woningmarktonderzoek van de gemeente Etten-Leur (2019) is er vraag naar woningbouw, met name aan sociale huurappartementen- en koopwoningen. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggend plan in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en voldoet aan de vraag naar woningen in de gemeente Etten-Leur.
Onderstaande paragrafen gaan in op het provinciaal beleid dat van toepassing is op de beoogde ontwikkeling. Achtereenvolgens komen de volgende beleidsdocumenten aan de orde:
Toetsingskader
In de Omgevingsvisie Noord-Brabant (vastgesteld op 14 december 2018) is het provinciaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Noord-Brabant op hoofdlijnen uiteengezet voor de periode tot 2050. Naast een beeld van het Noord-Brabant van nu is een beeld geschetst van het welvarend, verbonden, klimaatproof en vernieuwend Noord-Brabant van 2050. Hieruit zijn vier hoofdopgaven onderscheiden die nauw met elkaar samenhangen:
Samen met andere partijen zoals gemeenten en bedrijven wil de provincie uitvoering geven aan projecten die passen binnen deze opgaven. Van belang is dat het in de toekomst ook goed wonen, werken en verblijven blijft. Werken aan een goede omgevingskwaliteit zowel in de bebouwde als in de onbebouwde omgeving is het uitgangspunt.
Toetsing
In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Herbestemmen en herstructureren wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de herstructurering van gronden ten behoeve van woningbouw op een binnenstedelijke locatie. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Middels onderhavige ontwikkeling wordt een nieuw woongebied ontwikkeld met diverse woningtypologieën. Een dergelijk gebied bezit kwaliteiten die voornamelijk te vinden zijn in het stedelijk gebied. Etten-Leur kan worden aangemerkt als stad waarbij het als buurgemeente van Breda een rol vervult als gebied waar bovenlokale verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Gelet daarop is het logisch dat Etten-Leur uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen steden en kernen in het landelijk gebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de provinciale omgevingsvisie.
Toetsingskader
Vooruitlopend op de definitieve Omgevingsverordening Noord-Brabant heeft de provincie de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Naar verwachting wordt de definitieve omgevingsverordening rond november 2020 vastgesteld. De omgevingsverordening bevat regelgeving die anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels. De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant). De Interim omgevingsverordening trad op 6 november 2019 in werking.
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. Gelet op het beleidsneutrale karakter van de omgevingsverordening komt de regelgeving uit de Verordening ruimte Noord-Brabant (geconsolideerde versie van 1 januari 2019) terug in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
De onderwerpen die in de Interim omgevingsverordening staan, komen uit de provinciale omgevingsvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dat betekent dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage dienen te leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant en dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik moeten toepassen. Hiermee wordt beoogd de groei en de spreiding van het stedelijk ruimtebeslag op het buitengebied af te remmen. Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Dit betekent dat de realisering van woningbouw, bedrijventerreinen, overige stedelijke voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de stedelijke concentratiegebieden (bestaand stedelijk gebied van de grotere kernen). Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan slechts als inbreiding of herstructurering in bestaand stedelijk gebied niet tot de mogelijkheden behoren. In de Verordening Ruimte wordt aandacht gevraagd voor de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing
In de stedelijke structuur streeft de provincie naar concentratie van verstedelijking, zorgvuldig ruimtegebruik, meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit, betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur, inspelen op demografische ontwikkelingen en versterking van economische clusters. Herbestemmen en herstructureren wordt gezien als het nieuwe bouwen: als gevolg van economische, technologische en maatschappelijke ontwikkelingen staan de steden en dorpen van Brabant steeds vaker voor (omvangrijke) herbestemmings- en transformatieopgaven in hun bebouwde gebied. Hier liggen namelijk de kansen om de forse woningbouwopgave van circa 120.000 woningen in de komende tien jaar te realiseren.
Het plangebied is op basis van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant aangewezen als 'bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'.
Figuur 3.1: Kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied
De beoogde ontwikkeling voorziet in de herstructurering van gronden ten behoeve van woningbouw op een binnenstedelijke locatie. Daarmee wordt ingespeeld op het streven naar concentratie van verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. Etten-Leur kan worden aangemerkt als stad waarbij het als buurgemeente van Breda een rol vervult als gebied waar bovenlokale verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen. Gelet daarop is het logisch dat Etten-Leur uitbreidt in de kwantitatieve woonvoorraad. Dit draagt bij aan het onderscheid tussen steden en kernen in het landelijk gebied.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
De gemeente Etten-Leur heeft met de gemeenten van de subregio Breda en de provincie
Noord-Brabant als uitwerking van de Brabantse Agenda Wonen 2017 en het regionaal Woonperspectief, afspraken gemaakt over het aantal te bouwen woningen. Op grond van deze afspraken mogen in de periode 2019-2029 binnen de gemeente Etten-Leur 1770 woningen netto worden toegevoegd aan de woningvoorraad.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is passend binnen de de regionale afspraken.
Toetsingskader
Op 23 mei 2005 heeft de gemeenteraad de StructuurvisiePlus vastgesteld. In de visie is voor de woningbouw bepaald dat een deel binnenstedelijk moet worden gerealiseerd, door het benutten van binnenstedelijke bouwlocaties. Een meerlaags grondgebruik moet voor zover stedenbouwkundig verantwoord worden bevorderd.
Toetsing
Het plangebied is een binnenstedelijke bouwlocatie. Er is sprake van meerlaags grondgebruik in delen van het plangebied waar dit verantwoord is.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Structuurvisie Plus.
Toetsingskader
Op 14 juli 2009 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Huisvesting mantelzorg gemeente Etten-Leur' vastgesteld. Deze notitie bevat regels voor de huisvesting voor mantelzorg bij woningen. Naast huisvesting in permanente aan-, uit- of bijgebouwen biedt de notitie ook de mogelijkheid tot het plaatsen van een tijdelijke woonunit. Aan deze afwijking hangt de voorwaarde dat indien de mantelzorg ten einde is een en ander weer terug gebracht moet worden conform het bestemmingsplan. Op 1 november 2014 trad het nieuwe Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking. Ofschoon de regeling met betrekking tot mantelzorg in het Bor qua strekking ruimer is, blijft de beleidsnotitie aanvullend van toepassing.
Toetsing
De regeling zoals opgenomen in de beleidsnotitie is verwerkt in de regels van dit bestemmingsplan.
Conclusie
De regels opgenomen in de beleidsnotitie gelden voor de nieuwe woningen
Toetsingskader
Bestemmingsplannen kennen al een (ruime) regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven. Uit de praktijk blijkt dat er soms onduidelijkheid bestaat over welke beroepen of bedrijven nu recht- streeks toestaan zijn. Om discussies te voorkomen, hebben burgemeester en wethouders op 16 maart 2010 de beleidsregel 'aan-huis-gebonden beroepen en bedrijven' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 22 maart 2010 in werking getreden.
Toetsing
De beleidsregels is in Bijlage 2 bij de toelichting opgenomen.
Conclusie
De regels die opgenomen zijn in de beleidsregels gelden voor de nieuwe woningen.
Toetsingskader
Op 24 mei 2010 heeft de gemeenteraad de Welstandsnota 2010 vastgesteld. Eén van de doelen van de welstandsnota is het leveren van een bijdrage aan het waarborgen van de ruimtelijke kwaliteiten van een omgeving. Deze kwaliteiten worden met name bepaald door de stedenbouwkundige opzet, de inrichting van het openbaar gebied en de architectonische vormgeving van de gebouwen en bouwwerken. De stedenbouwkundige opzet waaronder de verkaveling en de toegestane bouwmassa's worden begrepen, wordt vastgelegd in een bestemmingsplan. Bij de inrichting en materiaalkeuze van het openbaar gebied wordt rekening gehouden met de omgeving zodat er een harmonisch geheel ontstaat. Het architectonisch kwaliteitsniveau van de bebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving, wordt geregeld in een welstandsnota.
Toetsing
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in de welstandsnota opgenomen binnen het deelgebied 'Instituten'. Het plangebied is onderdeel van de parkachtige omgeving van het Withofcomplex. De losse bebouwingsstructuur (Withof) en vooral de groene setting zijn kenmerkend. Bij de verdere planuitwerking wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria van de welstandsnota.
Conclusie
Bij de verdere planuitwerking dient te worden aangesloten bij de criteria uit de Welstandsnota 2010.
Toetsingskader
De Milieuvisie is op 13 juli 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie formuleert onder meer een aantal ambities, doelstellingen en uitgangspunten met betrekking tot milieu en duurzame ontwikkeling. Eén daarvan is de integratie van milieubeleid met ruimtelijk beleid. Het is voor iedere ruimtelijke ontwikkeling dus van belang rekening te houden met bodem, water, flora en fauna, milieuzonering, geluidshinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid en duurzaamheid.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling wordt aan al deze milieuaspecten getoetst in hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken (hoofdstuk 4) kan worden geconcludeert dat de beoogde ontwikkeling aansluit bij de Milieuvisie 2010-2020.
Toetsingskader
Op 15 december 2008 heeft de gemeenteraad de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Deze visie bevat voor verschillende gebiedstypen de ambities en keuzes met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de opstelling van bestemmingsplannen wordt rekening gehouden met deze ambities en uitgangspunten.
Toetsing
Het plangebied valt onder het gebiedstype stedelijk gebied, Uitgangspunt binnen deze gebiedstype is dat bij een ontwikkeling geen overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico mag plaatsvinden. Een overschrijding van de richtwaarde is hierbij ook niet acceptabel binnen het stedelijk gebied. Een toename van het groepsrisico is bij een ontwikkeling in beginsel acceptabel mits er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt. De vestiging van een nieuwe Bevi-inrichting is niet toegestaan in een stedelijk gebied evenals het toestaan van nieuwe kwetsbare objecten voor niet-zelfredzame personen.
Figuur 3.2 Uitsnede gebiedsindelingen Beleidsvisie externe veiligheid (bron: DHV)
Het aspect externe veiligheid is nader onderzocht en verantwoord in paragraaf 4.6
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de Beleidsvisie externe veiligheid.
Toetsingskader
Op 4 februari 2019 heeft de gemeenteraad het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2019-2023 vastgesteld. In dit nieuwe plan zijn het rioolbeleid en de maatregelen voor de komende planperiode vastgelegd en is tevens de financiële dekking geregeld voor nog te verrichten investeringen. Met dit rioleringsplan voldoet de gemeente aan haar wettelijke verplichting en geeft de gemeente invulling aan haar zorgplichten voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater, inzameling en verwerking van hemelwater en de zorgplicht voor grondwater. De gemeente heeft in de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het rioolstelsel en dit is grotendeels technisch op orde. De komende jaren zal weer een deel van de riolering worden vervangen. Er wordt op een aantal locaties hemelwater afgekoppeld van het vuilwater en er vindt renovatie plaats van gemalen. Daarnaast wordt er in samenwerking met het waterschap Brabantse Delta en andere gemeenten verder gewerkt aan een netwerk voor het meten en monitoren van grondwater. Tot slot is er budget gereserveerd voor klimaatadaptatie.
Toetsing
In paragraaf 4.8 is nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan.
Toetsingskader
Op 3 december 2013 heeft de gemeenteraad de Groenbeleidsnota 2013-2018 vastgesteld. De Groenbeleidsnota heeft als doelstellingen het beschermen en versterken van het openbaar groen in bestaand stedelijk gebied evenals het versterken van de samenhang van het groen met oog voor landschappelijke, ecologische, stedenbouwkundige en cultuurhistorische patronen. De nota dient als integraal beleidskader voor de stedelijke groenstructuur van de gemeente Etten-Leur, inclusief de randen tussen stedelijk gebied en buitengebied. De nota is in samenhang met andere beleidsterreinen een van de toetsingskaders voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het groene karakter van Etten-Leur wordt behouden door de verankering van verschillende thema’s samen met de ondergrens van de openbare groennorm van circa 80 m² per woning.
Toetsing
Er wordt per woning voorzien in circa 80 m2 openbaar groen en/of open water. In de planregels zijn waarborgen opgenomen voor de realisering van deze groennorm.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de Groenbeleidsnota.
Toetsingskader
Op de beschermde bomenlijst staan beschermde houtopstanden en losse bomen.
Toetsing
In het plangebied bevinden zich diverse beschermde bomen. Deze bevinden zich aan de randen en centraal in plangebied in de vorm van twee bomenrijen. Het voornemen is om deze bomen te behouden en in het plan te integreren.
Figuur 3.3: uitsnede beschermde bomen binnen de bebouwde van de gemeente Etten-Leur
Conclusie
De beschermde bomen binnen het plangebied blijven behouden. Er zijn geen beperkingen voor de voorgenomen herontwikkeling.
Dit onderzoek de milieu- en uitvoeringsaspecten die relevant zijn voor de ontwikkeling van het plangebied Kloostervelden.
Toetsingskader
Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 kilometer per uur geldt en woonerven. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen waaronder woningen. De voorkeursgrenswaarde voor woningen is 48 dB. Ontheffing is mogelijk, afhankelijk van de situatie ter plaatse. Voor nieuwbouw in het stedelijke gebied geldt conform art. 83, 2e lid, Wet geluidhinder een maximale ontheffingwaarde van 63 dB met een hoogst toelaatbaar binnenniveau van 33 dB.
Toetsing
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling, zie Bijlage 3. Hierbij is de geluidbelasting bepaald ten gevolge van het wegverkeer op de gevels van de beoogde woningen binnen het plangebied en op bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. Omdat het plan niet is gelegen in de zone van een gezoneerde weg gaat het hier om een akoestisch onderzoek in het kader van de goede ruimtelijke ordening. De Wet geluidhinder is niet van toepassing. Hierbij wordt wel een systematiek gehanteerd die vergelijkbaar is met de systematiek die staat omschreven in de Wet geluidhinder.
Invloed omliggende wegen op nieuwe woningen
De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Tamboerijn, Waldhoornlaan en Harpdreef overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek niet. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Streek overschrijdt ter plaatse van enkele twee-onder-één-kap woningen en 1 vrijstaande woning de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB inclusief aftrek. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief aftrek overschreden. Dit is niet ongebruikelijk in stedelijk gebied. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB inclusief aftrek wordt niet overschreden. De woningen met een geluidbelasting van boven de 48 dB zijn weergegeven in Figuur 4.1
Figuur 4.1: beoogde woningen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarden ten gevolge van de Streek
Invloed toename wegverkeer op bestaande woningen
Door de komst van het project 'Kloostervelden' zullen de etmaalintensiteiten op de bestaande wegen toenemen. Naar aanleiding hiervan neemt de geluidbelasting op de gevels van bestaande woningen toe. De woning aan de Pianohof 58 heeft te maken met significante toename van 2 dB. De geluidbelasting op de gevel bedraagt naar aanleiding hiervan 51 dB inclusief aftrek. Dit is niet ongebruikelijk is stedelijk gebied. Deze gevel bestaat uit steenachtig materiaal en heeft geen gevelopeningen. Met een dergelijke constructie wordt een goede gevel geluidwering behaald. Hierdoor zal het binnen-niveau niet significant toenemen door de hogere geluidbelasting op de gevel. Een goed woon- en leefklimaat in de woning blijft gegarandeerd.
Nieuwe woningen langs de Streek
In het onderzoek naar de gevelgeluidwering van de woningen die parallel zijn gelegen aan de Streek dient rekening te worden gehouden met de geluidbelasting op de gevel ten gevolge van de Streek. Op basis van het Bouwbesluit moet de binnenwaarde van 33 dB gegarandeerd zijn. Dit is zondermeer uitvoerbaar. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet aangetoond worden dat hieraan wordt voldaan. Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat alle woningen te maken hebben met een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Erfgoedwet
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. De uitgangspunten van dit verdrag dienen te worden vertaald in nationale wetgeving. In Nederland heeft deze vertaling plaatsgevonden in de Erfgoedwet, welke in werking is getreden op 1 juli 2016. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Beleid gemeente Etten-Leur
In oktober 2010 heeft de gemeenteraad een actualisatie van het archeologiebeleid, de archeologische beleidskaart en de Erfgoedverordening vastgesteld. De beleidskaart is gebaseerd op de laatste archeologische stand van zaken en de actuele inzichten over dit onderwerp. De beleidskaart is leidend voor lokale projecten.
Toetsing
Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied, bestaande uit een archeologisch bureauonderzoek en verkennend archeologisch booronderzoek. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen Herontwikkeling Houtproductiebos Kloostervelden Tamboerijn e.o. Etten-Leur' d.d. 20 juli 2020. De rapportage is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Onderstaand wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten.
Bureauonderzoek
In het geldend bestemmingsplan is geen dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen. Op de geldende archeologische beleidskaart van de gemeente Etten-Leur uit 2011 ligt het plangebied deels in een zone met lage, deels in zone met middelhoge en deels in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Tabel 4.1: Archeologische verwachting met bijbehorende vrijstellingsgrenzen.
Wanneer in hetzelfde plangebied verschillende dubbelbestemmingen met verschillende vrijstellingsgrenzen gelden, worden conform gemeentelijk beleid de in de norm de strengste vrijstellingsgrenzen voor het gehele plangebied gehanteerd. De geplande bodemingrepen overschrijden deze vrijstellingsgrenzen. Zie tabel 4.1 voor de vrijstellingsgrenzen.
Gezien de ligging van het plangebied in een gradiëntzone, de overgangszone tussen hogere en lagere delen van het landschap, die voor jagers-verzamelaars erg aantrekkelijk vestigingsgebied was, kunnen hier in theorie archeologische resten uit het paleolithicum en mesolithicum aangetroffen worden in de top van het dekzand. De relatief hoge ligging van het plangebied in het grotere het landschap maakte dat het gebied ook gevrijwaard bleef van veengroei, was aantrekkelijk voor de latere boeren, waardoor ook archeologische resten uit het neolithicum tot en met middeleeuwen niet uitgesloten kunnen worden. Deze kunnen worden verwacht direct onder het esdek maar niet veel dieper dan dertig tot vijftig centimeter in de oorspronkelijke top van de C-Horizont.
Archeologisch booronderzoek
Binnen het plangebied – gelegen op de overgang van lage naar wat hogere dekzandgronden - is sprake van een tot (diep) in de oorspronkelijke top van de C-horizont verstoord bodemprofiel (variërend van 0,45 à 1,6 m – mv). Veelal is er in de bovengrond sprake van een duidelijke bijmenging van de onderliggende C-horizont, en is er ook een verstoorde tussenlaag aanwezig tussen de bouwvoor en de C-horizont. Deze laag betreft vaak een vermenging tussen de A- en C-horizont maar ook regelmatig de verstoorde top van deze C-horizont. Wat opvalt is dat ter plaatse van boringen 1, 2, 3, 4, 15 en 16 ook sprake is van een bijmenging met keileem(brokken). Waarschijnlijk houdt dit verband met in het verleden verwijderde bebouwing in het noordelijke deel van het plangebied. Nergens werd een intact podzolprofiel aangetroffen. Ook zijn er geen aanwijzingen om de aanwezigheid van een vindplaats te veronderstellen.
Een eventueel aanwezige archeologische vindplaats zal bestaan uit dieper ingegraven sporen in de C-horizont. De geplande graafwerkzaamheden betreffen voornamelijk het graven van funderingssleuven. De diepte hiervan is vooralsnog niet bekend, maar zal naar verwachting niet dieper reiken dan de bouwvoor. De kans dat hierbij eventueel aanwezige dieper ingegraven sporen worden aangetast of vernietigd wordt voor het grootste gedeelte van het plangebied laag ingeschat.
Daarnaast worden er (plaatselijk) mogelijk heipalen geslagen. De bodemverstoring die hierbij optreedt wordt nihil geacht. Daarnaast wordt er mogelijk in een deel van het plangebied een (parkeer)kelder gerealiseerd (tot max. 2 m -mv.) Hierbij kunnen eventueel aanwezige dieper ingegraven sporen worden aangetast of vernietigd. De kans op dergelijke resten in het grootste gedeelte van het plangebied wordt echter laag ingeschat, met uitzondering van het zuidelijke deel van het plangebied. Indien daar een kelder wordt gerealiseerd of sprake is van andere bodemverstoringen dieper dan 0,4 meter -mv, bestaat wel degelijk de kans dat eventueel aanwezige resten worden aangetast of vernietigd.
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd om het grootste gedeelte van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien er een (halfverdiepte) (parkeer)kelder wordt aangelegd in het zuidelijke deel van het plangebied wordt aanbevolen om deze:
Figuur 4.2: visuele weergave selectieadvies
Om de eventueel aanwezige archeologische waarden in het zuiden van het plangebied te beschermen, is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen (zie figuur 4.2, het zuidelijke deel is met rood omkaderd). De voorwaarden die voor deze gronden gelden, zijn opgenomen in artikel 9 van de regels. Voor de aangewezen gronden geldt dat bij werkzaamheden met een oppervlakte onder de 2.500 m2 en een diepte minder dan 0,4 meter onder maaiveld geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Selectie(advies)
De Regio West Brabant heeft op 1 juli 2020 een advies selectiebesluit opgesteld. Dit advies is opgenomen in Bijlage 5. Het advies valt uiteen in twee zones.
Noordelijk deel: het advies is om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren in het noordelijke deel van het plangebied. De kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische waarden is in dit deel klein. Geadviseerd wordt om de Archeologisch Monumentenzorg af te ronden en het plangebied vrij te geven voor de geplande bouwactiviteiten. Er hoeft niet voorzien te worden in de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'.
Indien men tijdens bouw- of andere werkzaamheden ondanks vrijgave van het terrein toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W.
Zuidelijk deel: het advies is om in het zuidelijke deel een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek en de volgende stap te nemen in de Archeologische monumentenzorg. Hierbij dient bij een bodemversorting van 40 cm -mv onderzoek plaats te vinden. Voor een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden, welke vervolgens door de gemeente Etten-Leur getoetst dient te worden.
Conclusie
Bij navolging van het selectie(advies) vormt het aspect archeologie geen beperking voor onderhavig bestemmingsplan.
Toetsingskader
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt de Bro (artikel 3.1.6, lid 2). Wat eerst voor alleen archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart. Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
Toetsing
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn ten oosten van het plangebied enkele cultuurhistorische objecten aangeven. Zie hiervoor de onderstaande afbeelding. Met de rode contouren is de globale plangrens aangegeven.
Figuur 4.3: Cultuurhistorische waardenkaart
De cultuurhistorisch waarde betreft het monumentale gedeelte van het kloostercomplex. Dit heeft de status van Rijksmonument. De monumentale bebouwing bestaat uit Huize Adama, de tweelaagse voorbouw van 't Withof, de grote en de kleine kapel, de Lourdesgrot en de kloosterboerderij.
Het plangebied van de beoogde ontwikkeling omvat het voormalige houtproductiebos van het kloostercomplex. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Er wordt geen monumentale bebouwing gesloopt of uitgebreid. De bomenrijen (bidgang) die een natuurlijke afbakening vormen van het plangebied blijven behouden.
Molenbiotoop
Op de cultuurhistorische waardenkaart is aangegeven dat een gedeelte van de molenbiotoop van de molen aan de Bisschopsmolenstraat over het plangebied valt. Deze molen is een Rijksmonument. De molenbiotoop betreft een zone van 400 meter rondom de molen. Afhankelijk van de situatie en de afstand tot de molen, stelt de molenbiotoop eisen aan de maximale hoogte van onder meer bebouwing. De bebouwing in het plangebied ligt op een afstand van circa 310 meter van de Bisschopmolen.
Voor de regeling is aangesloten bij de handleiding molenbiotoop van de Vereniging de Hollandse Molen. De bijbehorende formule om te bepalen op welke afstand tot welke hoogte mag worden gebouwd, is vertaald in een vaste hoogtemaat per afstand tot de molen. De afstand van het plangebied tot de molen is circa 310 meter. Bebouwing binnen deze afstand mag maximaal een hoogte hebben van 11 meter. Gezien de afstand en hoogte van de beoogde bebouwing uit dit bestemmingsplan heeft de ontwikkeling invloed op de molenbiotoop van de Bisschopmolen. Als gevolg hiervan kan het windveld van de molen veranderen. Dit zou kunnen leiden tot een verlaging van de windsnelheden, een vermindering van het aantal draaiuren van de molen en een verhoging van de windbelasting op de wieken van de molen.
De Business Unit Milieu en Leefomgeving van TNO B&O in Apeldoorn heeft een windtunnelonderzoek uitgevoerd naar het effect van de voorgenomen nieuwbouw bij Klooster het Withof en de nieuwbouw op het terrein van het Munnikenheidecollege op het windveld ter plaatse van de Bisschopsmolen (2009). Het onderzoek is te vinden in Bijlage 6. Dit onderzoek is in 2018 geactualiseerd op basis van de beoogde ontwikkeling op het terrein van het Withofcomplex. Om het effect van dit bestemmingsplan op de molenbiotoop te bepalen zijn de resultaten van dit onderzoek benut.
Het effect van de nieuwe bebouwing uit het bestemmingsplan 'Withof Complex, (2020)' op het windveld bij de Bisschopsmolen is beoordeeld door de waarde van een aantal kengetallen bij de nieuwe bebouwing te vergelijken met de waarde van deze kengetallen in de huidige situatie. De kengetallen zijn: het gemiddelde aantal draaiuren per jaar van de molen, de jaargemiddelde windsnelheden over het wiekoppervlak, maximale windsnelheidsverschillen over het wiekoppervlak, turbulentiefactor en belastingfactor. In dit onderzoek bleek dat de windvang van de molen door de nieuwe bebouwing uit het bestemmingsplan 'Withof Complex' leidt tot 1% afname van het aantal draaiuren van de molen. Hierbij wordt de windvang van de molen marginaal beperkt. De maximale hoogte van de bebouwing waarop het onderzoek is gebaseerd is 13 meter. De beoogde ontwikkeling uit dit bestemmingsplan is maximaal 14 meter. Het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich echter verder van de Bisschopmolen af ten opzichte van het plangebied uit het bestemmingsplan Withofcomplex en Omgeving.
Conclusie
Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de bestemmingswijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Gezien de ligging van het plangebied, de maximale bouwhoogte en de onderzoeksresultaten van het onderzoek dat voor het Withof Complex is uitgevoerd, kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan (nagenoeg) geen effect heeft op de windvang van de molen.
Toetsingskader
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-brochure) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).
Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied', waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied', dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd. Een 'gemengd gebied' is een gebied met matige tot sterke functiemenging. In de onderstaande tabel worden de richtafstanden van de milieucategorieën ten opzichte van omgevingstype weergegeven.
Tabel 4.2: Bedrijven en milieuzonering richtafstanden
Toetsing
Het plangebied is aan te merken als een 'rustige woonwijk'. In de omgeving van het plangebied zijn enkel bedrijven in de categorie 1 en 2 toegestaan. Langs de Tamboerijn is een kinderopvang genaamd 'Do-Re-Mi' gevestigd.
Kinderopvang Do-Re-Mi
Op basis van de VNG-publicatie heeft de kinderopvang een indicatieve hindercontour van 30 meter op basis van het aspect geluid van de speelplaats. In deze situatie wordt dit geluid deels afgeschermd door de bebouwing van de kinderopvang. Bovendien ligt speelplaats op een afstand van bijna 30 meter én krijgen de appartementen een galerijontsluiting aan de oostzijde. De balkons en woonkamers zitten aan de geluidluwe (west)zijde.
Figuur 4.4: ligging speelplaats kinderdagverblijf ten opzichte van geplande woningbouw
Conclusie
Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering worden geen belemmeringen verwacht voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Toetsing
Er is een gecombineerd bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Doel van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de verschillende onderdelen en op basis hiervan na te gaan of er vanuit milieuhygienisch oogpunt mogelijke belemmeringen zijn om de werkzaamheden uit te voeren. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Gecombineerd verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek in grond 'Streek' Etten-Leur' d.d. 3 maart 2020. De rapportage is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. De resultaten hiervan worden onderstaand omschreven.
Aanvullend op het bodem- en asbestonderzoek is een gecombineerd verkennend bodemonderzoek naar PFAS en nader bodemonderzoek naar OCB’s uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Gecombineerd nader bodemonderzoek OCB's en verkennend bodemonderzoek PFAS "Streek" Etten-Leur'. De rapportage is opgenomen als Bijlage 8 bij deze toelichting. De resultaten van de onderzoeken worden onderstaand omschreven.
Op basis van de beschikbare gegevens, als historische informatie, de zintuiglijke waarnemingen tijdens het veldwerk en de verkregen analyseresultaten van de grond- en grondwatermonsters, kan het volgende worden geconcludeerd op basis van de uitgevoerde onderzoeken:
Conclusie
Het aspect bodem vormt - met inachtneming van de beschreven uitgangspunten in deze paragraaf - geen beperking voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en de functiewijziging naar wonen.
Toetsingskader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Op grond van deze wet zijn de Natura 2000-gebieden beschermd. Daarnaast regelt de Wet natuurbescherming ook de bescherming van planten- en dierensoorten. In deze wet zijn de EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Nationaal beschermde soorten vallen ook onder deze wet. De doelstelling is de bescherming en behoud van in het wild levende planten en dieren. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zonder ontheffing verboden zijn. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen vooraf de effecten op Natura 2000-gebieden en het Natuur Netwerk Brabant beoordeeld te worden. Ook dient vooraf onderzocht te worden of en welke beschermde dier- en plantensoorten voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage 'Natuurtoets Houtproductiebos Etten-Leur' d.d. 19 december 2019. De rapportage is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. De resultaten hiervan worden onderstaand omschreven.
Soortenbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 4.3 gevolgen leefgebieden op het plan
Er vindt nader onderzoek plaats naar het voorkomen van de beschermde soorten vleermuizen en bunzing.
Binnen het plangebied is de aanwezigheid van de Bosuil niet uit te sluiten. Hoewel deze soort in Noord-Brabant niet beschermd is (categorie 5), is bij de uitvoering van het nader onderzoek wel bekeken in hoeverre er verblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied geen nestlocaties aangetroffen. Tevens is geluid afgespeeld om de aanwezigheid van de Bosuil aan te kunnen tonen (Bosuilen reageren op dit geluid). Daarbij is de aanwezigheid van deze soort niet aangetoond.
Beschermde gebieden
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een weidevogelleefgebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuur Netwerk Brabant. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Ulvenhoutse Bos' bevindt zich op circa 11,1 kilometer afstand van het plangebied, dat siktstofgevoelige habitattypen heeft die in een overspannen situatie verkeren.
Uit de uitspraak over het PAS (Programma Aanpak Stikstof) van de Raad van State van 29 mei 2019 volgt dat het PAS niet langer als basis voor toestemming voor plannen of projecten mag worden gebruikt. Concreet betekent de uitspraak dat voor elk plan of project met mogelijk significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied een afzonderlijke passende beoordeling moet worden uitgevoerd.
Om te beoordelen of de beoogde ontwikkeling significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied is in juni 2020 een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd zie Bijlage 12. Voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase van het plan toont AERIUS Calculator geen depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jr. Het aspect stikstof staat daarom de ontwikkeling van de woningen niet in de weg.
Tabel 4.4 Overzicht conclusies en vervolgstappen gebiedsbescherming.
Bescherming houtopstanden
De in het plangebied voorkomende bomen staan op de bomenlijst van de gemeente Etten-Leur aangemerkt als "losse beschermde bomen, particulier". De bomen worden binnen de beoogde ontwikkeling behouden.
Conclusie
Soortenbescherming
Ten aanzien van broedvogels wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden wanneer de werkzaamheden ten behoeven van de realisatie van de beoogde ontwikkeling buiten het broedseizoen worden uitgevoerd, of voorafgaand aan het broedseizoen de nestplekken onbruikbaar zijn gemaakt.
Er zijn diverse holtes in bomen gevonden waardoor er een nader onderzoek naar vleermuizen nodig is. Daarnaast is het plangebied een geschikt biotoop voor de Bunzing. Hiervoor is ook nader onderzoek nodig om vast te stellen of deze in het gebied aanwezig is.
Momenteel wordt een nader onderzoek uitgevoerd in het kader van de soortbescherming. Indien uit dit nader onderzoek blijkt dat het plangebied een essentieel leefgebied is dan moet een ontheffing aangevraagd worden. De verwachting is dat de ontheffing verleend wordt met aanvullende maatregelen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het aspect soortenbescherming geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Beschermde gebieden
Uit de stikstofberekening blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor 'beschermde gebieden'. Hierdoor zijn vanuit dit aspect geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bescherming houtopstanden
Vanuit dit aspect zijn geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen.
De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rondom een risicobron.
Toetsing
Er is een onderzoek naar het aspect externe veiligheid uitgevoerd voor het naastgelegen Withofcomplex. Het onderzoek 'Externe Veiligheid - Withofcomplex' d.d. 28 mei 2019 vormt de basis voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid in voorliggend bestemmingsplan. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10.
In of nabij het plangebied liggen geen buisleidingen die risico's op het gebied van externe veiligheid veroorzaken. Er liggen geen plaatsgebonden risicocontouren over het plangebied van bedrijven of transportroutes die risico's op het gebied van externe veiligheid veroorzaken. Op circa 500 meter van het plangebied ligt de rijksweg A58. Een beschouwing van het groepsrisico is daarmee niet nodig omdat de afstand tussen rijksweg en plangebied meer dan 200 meter bedraagt. Over de A58 vindt wel vervoer van stoffen in categorie LT2 (Liquid Toxic) plaats. Het invloedsgebied als gevolg van het vervoer van deze stoffen bedraagt 880 meter en reikt dus over het plangebied. Conform artikel 7 Bevt is daarmee een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.
Wegens vervoer van specifieke stoffen over de rijksweg A58 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico vereist. Een element die het bevoegd gezag kan aangedragen bij de verantwoording van het groepsrisico is gerichte risicocommunicatie met bewoners en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert). Dit kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Ook is het van belang dat de aanwezigen naar binnen kunnen vluchten en de ramen en deuren kunnen sluiten, de ventilatie kunnen uitzetten of het gebied veilig kunnen verlaten. Tot slot is het relevant dat een goede bereikbaarheid gewaarborgd blijft voor hulpdiensten. De brandweer heeft protocollen voor het bestrijden van de bron bij het optreden van een incident. Er wordt voldaan aan het standaardadvies 2020 van de Veiligheidsregio. Daarom is een afzonderlijk advies niet nodig. Het standaardavies is opgenomen als Bijlage 11.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen) bepalingen opgenomen over luchtkwaliteit. Artikel 5.16 eerste lid van de Wm bepaalt in hoofdlijnen dat het bevoegd gezag er op toeziet dat een voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van luchtkwaliteitgrenswaarden zoals die zijn aangegeven in bijlage 2 van de Wm. Bijlage 2 van de Wm bevat voor diverse luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht grenswaarden en plandrempels. Bestemmingsplannen worden aan deze normen getoetst. Bronnen van luchtverontreiniging zijn enerzijds de achtergrondwaarde en anderzijds industriële bronnen en verkeer.
Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan van de buitenlucht die op een aangegeven tijdstip tenminste moet zijn bereikt en, wanneer die eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden. De praktijk leert dat langs wegen alleen de jaargemiddelde concentraties van stikstofdioxide en zwevende deeltjes, en de 24-uurgemiddelde concentratie zwevende deeltjes de normen kunnen overschrijden. Onderzoeken naar luchtkwaliteit zullen daarom in hoofdzaak gericht zijn op deze twee stoffen.
Niet in betekenende mate
In de Regeling niet in betekende mate (NIBM) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, infrastructuur, kantoor- en woningbouwlocaties en activiteiten of handelingen) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook indien aannemelijk gemaakt kan worden dat een gepland project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt de bouw van 1.500 woningen, bij minimaal één ontsluitingsweg.
Toetsing
In het kader van dit bestemmingsplan is in 2019 het aspect luchtkwaliteit door Antea Group onderzocht. Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 142 woningen. Hiermee kan de beoogde ontwikkeling als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt. Op grond van deze constatering kan zonder luchtonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aan de hand van de NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bekeken. Hierbij vormen fijnstof en stikstofdioxide de belangrijkste verontreinigende stoffen. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A58 aan de zuidzijde van het plangebied. Voor stikstofdioxide geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3 . Voor fijnstof geldt een jaargemiddelde grenswaarde van 40 ug/m3. Voor fijnstof geldt een advieswaarde van 20 ug/m3. Voor zowel stikstofdioxide als fijnstof bevinden de concentraties zich ruim onder de grenswaarden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid provincie Noord-Brabant
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 (PWMP) van 30 augustus 2016 is het geldende plan. Het PMWP is de structuurvisie voor o.a. het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciale beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer (waaronder grondwater) heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.
Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Toetsing
Er is een watertoets uitgevoerd (Antea Group, 13 februari 2020), zie Bijlage 13. Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.
Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dat kader is contact opgenomen met het waterschap Brabantse Delta en de gemeente Etten-Leur. Met deze partijen zijn de randvoorwaarden voor de beoogde ontwikkeling vanuit het perspectief van water besproken.
Randvoorwaarden
Gedurende het watertoetsproces is er afstemming geweest met Waterschap Brabantse Delta en gemeente Etten-Leur. Het waterschap en de gemeente hebben een aantal aandachtspunten meegegeven ten behoeven van de herinrichting van het plangebied. De focus ligt hierbij vooral op het vlak van technische uitwerking en dat bij nadere civieltechnische uitwerking van de plannen waterschap en gemeente dan ook betrokken (moeten) blijven.
Vanuit de gemeente en het waterschap is de randvoorwaarde gesteld dat al het hemelwater gescheiden afgevoerd dient te worden. Het vuilwater van de nieuwe woningen kan aangesloten worden op het bestaande rioolstelsel van de gemeente.
De toename aan verharding is van zodanige omvang dat dit onder de vergunningplicht valt. Bij de aanvraag van de vergunning moet een waterhuishoudkundig plan worden aangeleverd, waarvoor de richtlijnen van het beleidsregel 'hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater' geldt. De overige aandachtspunten zijn toegevoegd als bijlage bij de watertoets.
Huidige situatie
De huidige situatie is nagenoeg volledig onverhard en in gebruik als grasland. Binnen het plangebied zijn geen rioleringen aanwezig. Het maaiveld verloopt trapsgewijs van 8,5 meter boven NAP in het noorden naar 9,5 meter boven NAP in het zuiden.
De bodem is een deklaag van een complexe eenheid. Het betreft een afwisseling van zand, klei, veen en dikke leemlagen. Dit resulteert in een slechte doorlaatbaarheid van het gebied. In de bodem bevinden zich meerde watervoerende en slecht doorlatende pakketten. Het grondwater fluctueert met een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) tussen de 7 en 8,5 meter boven NAP. Er is geen sprake van kwel tussen de twee watervoerende pakketten.
Op de legger oppervlaktewater van waterschap Brabantse Delta ligt een enkele watergang ten zuiden van het plangebied en binnen het plangebied liggen ontwateringssloten langs de rand van de graslanden/voormalige houtproductie. Deze zullen geen invloed hebben op het plangebied waardoor hier geen maatregelen genomen voor hoeven te worden. De planlocaties bevinden zich niet in de kern- of beschermingszones van waterkeringen.
Toekomstige situatie
De toename aan verharding bedraagt circa 22.840 m2, waarvoor een watercompensatie van 1.370 m2 aangelegd moet worden. In het plangebied wordt een waterplas gerealiseerd waar al het hemelwater van het verhard oppervlak naar wordt afgevoerd. Deze zal naar verwachting voldoende capaciteit hebben om te voldoen aan de compensatieplicht van toegenomen verhard oppervlak. De watercompensatie dient boven de GHG te liggen zoals aangegeven in hydrologische uitgangspunten van het waterschap.
Conclusie
Op 3 maart en 4 september 2020 heeft waterschap Brabantse Delta een positief wateradvies afgegeven over het ontwerpbestemmingsplan Kloostervelden. Wel dient bij de nadere civieltechnische uitwerking van de hemelwaterafvoer, vuilwaterafvoer en het ontwerp van de waterplas verdere afstemming tussen de initiatiefnemer, de gemeente en het waterschap plaats te vinden. Voordat gestart wordt met de realisatie wordt een watervergunning bij het waterschap aangevraagd. Daarmee heeft het waterschap een extra moment waarop het de plannen kan toetsen en een goede waterhuishouding kan borgen.
Toetsingskader
Het voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om 142 woningen te bouwen. De activiteit kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in activiteit D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De omvang van de nieuwe stedelijke ontwikkeling ligt beneden de in kolom 2 van D.11.2. genoemde drempelwaarde.
Toetsing en conclusie
Initiatiefnemer heeft op 10 juni een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling ingediend. Deze is bijgevoegd in Bijlage 14. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 14 juli 2020 besloten dat geen milieueffectrapportage nodig is. Dit besluit is bijgevoegd in Bijlage 15.
De nieuwe ontwikkelingen waarin het bestemmingsplan Kloostervelden voorziet passen binnen de geldende regelgeving en beleid met betrekking tot milieu en duurzaamheid. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er in het plangebied situaties voorkomen die vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zijn.
Het bestemmingsplan 'Kloostervelden' bevat het planologisch-juridisch instrumentarium voor de (her)ontwikkeling van voormalige houtproductiebos behorende bij het voormalige klooster Het Withof. De planopzet kent een beperkt aantal bestemmingen en een gedetailleerde planverbeelding. Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard voor Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de planverbeelding met planregels. Bij ieder plan hoort een toelichting. Deze heeft als zodanig geen rechtskracht. De planregels zijn opgebouwd uit inleidende regels (hoofdstuk 1), bestemmingsregels (hoofdstuk 2), algemene regels (hoofdstuk 3) en overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)
Alvorens per artikel een toelichting wordt gegeven, is het van belang om in te gaan op de regeling voor aan-huis-gebonden beroepen en de regeling om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken.
Aan-huis-gebonden-beroep
Bij de woonbestemmingen is bepaald dat het gebruik van een deel van de woning inclusief de aan- of uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen of een vrijstaande praktijkruimte voor een aan-huis-gebonden beroep onder voorwaarden niet strijdig is met de woonbestemming. Gezien de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen zal dit gebruik in de toekomst alleen maar toenemen. In Bijlage 2 bij de toelichting is uiteengezet welke beroepen / bedrijven passend zijn in een woonomgeving. Hiermee worden eventuele onduidelijkheden voorkomen.
Mantelzorg
Bij de bestemming 'Wonen' en 'Wonen-aaneengesloten' zijn regels opgenomen om huisvesting voor mantelzorg mogelijk te maken. Dit kan rechtstreeks via inwoning of met een afwijking van de planregels voor de plaatsing van een tijdelijke woonunit of voor het geschikt maken van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte.
Parkeren en openbaar groen en / of water
Voor de woonbestemmingen is bepaald dat bij de aanvraag omgevingsvergunning aangetoond moet worden dat binnen het totale plangebied van het bestemmingsplan ruimte beschikbaar is voor de realisatie van 80 m2 openbaar groen en/of open water per woning en voor de realisatie van voldoende parkeerplaatsen. Voor het parkeren is tevens met een specifieke gebruiksregel vastgelegd dat parkeerplaatsen op eigen terrein in stand gehouden moeten worden. Een parkeerplaats op eigen terrein telt mee voor de parkeernorm als deze een minimale afmeting heeft van 2,5 x 5,0 meter. Bij twee parkeerplaatsen naast elkaar gaat het om de minimale gezamenlijke afmeting van 5,0 x 5,0 meter.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de in de regels gehanteerde maten gemeten moeten worden.
Groen (artikel 3)
Belangrijke openbare groenelementen in het plangebied zijn bestemd voor 'Groen'. Deze groenvoorzieningen kunnen gebruikt worden voor bv. spelen of wandelen. Water en waterhuishoudkundige voorzieningen maken eveneens deel uit van deze bestemming. Er mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut (nutsvoorzieningen) worden gebouwd;
Tuin (artikel 4)
Deze bestemming geldt voor de voortuinen. Het deel van de voortuin dat is gelegen vóór de woning (hoofdgebouw) mag niet gebruikt worden voor parkeren. Een aan- of uitbouw bijgebouwen of overkapping maakt geen onderdeel uit van de woning.
Verkeer - Verblijf (Artikel 5)
De openbare ruimte buiten de belangrijke groenelementen zijn bestemd voor 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bedoeld voor wegen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie en parkeervoorzieningen. Binnen de bestemming zijn naast de verkeersfuncties ook andere voorzieningen toegestaan. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, afvalvoorzieningen en speelvoorzieningen . De bouwregels bieden onder voorwaarden de mogelijkheid om gebouwen en overkappingen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut (nutsvoorzieningen) te bouwen.
Wonen (artikel 6)
Binnen de bestemming 'Wonen' zijn grondgebonden woningen in de vorm van vrijstaande- en twee-aaneen woningen toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen die bouwvlak moeten de woningen opgericht worden. Op de verbeelding is tevens de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. In de regels zijn maximale aantallen woningen geborgd. Onder voorwaarden mogen bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit of vrijstaand bijgebouw. De voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze afwijkingsmogelijkheden zijn in de planregels opgenomen. Het artikel heeft tevens een eigen parkeerregeling en groennorm.
Wonen - Aaneengesloten (artikel 7)
Binnen de bestemming 'Wonen - Aaneengesloten' zijn grondgebonden woningen in de vorm van aaneengesloten woningen toegestaan. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen. Binnen die bouwvlak moeten de woningen opgericht worden. Op de verbeelding is tevens de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte aangegeven. In de regels zijn maximale aantallen woningen geborgd. Onder voorwaarden mogen bijgebouwen en overkappingen gebouwd worden. Er zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de realisering van een praktijkruimte en/of het bieden van mantelzorg in een tijdelijke woonunit of vrijstaand bijgebouw. De voorwaarden waaronder gebruik gemaakt kan worden van deze afwijkingsmogelijkheden zijn in de planregels opgenomen. Het artikel heeft tevens een eigen parkeerregeling en groennorm.
Wonen - Gestapeld (artikel 8)
Binnen de bestemming 'Wonen - Gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan. Hier worden de appartementen beoogd. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak de plaats van het hoofdgebouw geregeld. Tevens bevat de verbeelding aanduidingen over de maximale toegestane bouwhoogte. In de regels zijn maximale aantallen woningen geborgd en het minimale aantal aan sociale huurwoningen. Het artikel heeft tevens een eigen parkeerregeling en groennorm.
Waarde - Archeologie 1 (artikel 9)
De gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Daarvoor zijn regels opgenomen die de archeologische waarden beschermen in relatie tot bodemingrepen. De bestemming en regels zijn gebaseerd op het reeds uitgevoerde archeologische onderzoek, zoals opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting.
Anti-dubbeltelregel (artikel 10)
Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het bestemmingsplan op te nemen. Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Doel van deze regels is dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels (artikel 11)
In dit artikel zijn regels opgenomen voor ondergrondse bouwwerken.
Algemene gebruiksregels (artikel 12)
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen voor het gebruik van gronden, gebouwen en bouwwerken in strijd met de bestemming.
Algemene afwijkingsregels (artikel 13)
In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om in geringe mate af te wijken van de maatvoeringen en bestemmings- en/of bouwgrenzen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 14)
In dit artikel zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden verschuiven en/of overschrijden van de bestemmingsgrenzen, bestemmingsvlakken, bouwpercelen of bouwvlakken.
Overgangsrecht (artikel 15)
Het is een wettelijke verplichting om dit artikel in het bestemmingsplan op te nemen. In lid 1 zijn de overgangsregels ten aanzien van het bouwen opgenomen. Bouwwerken, die op het moment dat het plan inwerking is getreden, bestaan of (kunnen) worden gebouwd op grond van een verleende omgevingsvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan mogen gedeeltelijk worden veranderd of vernieuwd mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot. Is het bouwwerk verloren gegaan door een calamiteit dan mag het bouwwerk volledig worden vernieuwd of veranderd mits de aanvraag om omgevingsvergunning binnen 2 jaar na de calamiteit wordt ingediend. Lid 2 betreft het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het moment dat dit plan inwerking is getreden. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot. Het overgangsrecht geldt niet voor bouwwerken die zonder omgevingsvergunning zijn gebouwd in strijd met het toen geldend plan en voor illegaal gebruik van bouwwerken en gronden.
Slotregel (artikel 16)
Deze regel verwijst naar de naam van het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van het project. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente, moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Ook wordt ingegaan op de grondexploitatie en het verplichte kostenverhaal.
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is.
De gemeente en initiatiefnemer hebben voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder meer het kostenverhaal, de aanleg van het toekomstig openbaar gebied en de sociale huur is geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet nodig.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële haalbaarheid van het plan. Doorgaans is relevant de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.
In de afgesloten anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken vastgelegd over kostenverhaal en planschade. Voor de aankoop, sloop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee voldoende gegarandeerd. Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan wordt getoetst met het versturen van het plan naar de verschillende overlegpartners. Naast de overlegpartners wordt iedereen in de gelegenheid gesteld het plan te beoordelen. Onderstaand is aangegeven op welke manier de maatschappelijke uitvoerbaarheid precies getoetst wordt.
Tijdens een bewonersavond in september 2019 zijn ruim 100 aanwezigen geïnformeerd over de plannen voor dit gebied. Daarnaast zijn de ideeën en bedenkingen van de omwonende en toekomstige bewoners opgehaald.
Tijdens twee vervolgavonden in januari 2020 is aan de omwonenden gepresenteerd wat met hun ideeën en suggesties is gedaan. Op 25 mei 2020 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden. Over het algemeen zijn er vragen gesteld over de verkeersafwikkeling en parkeren. De intiatiefnemer heeft deze vragen beantwoord. Hierbij is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de initiatiefnemer bij de verdere planvorming steeds in dialoog wil blijven met omwonenden om te kijken hoe de verdere uitwerking plaats kan vinden met draagvlak van de omwonenden.
Aansluitend heeft de gemeenteraad in de vergadering van 23 juni 2020 kaders vastgesteld voor de ontwikkeling van Kloostervelden. Deze kaders zijn vertaald in dit bestemmingsplan
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan op 26 februari 2020 toegestuurd naar de vaste overlegpartners. Dit zijn voor dit plan de provincie Noord-Brabant en het waterschap Brabantse Delta.
Zoals reeds in hoofdstuk 4.8 aangegeven heeft het waterschap Brabantse Delta op 3 maart 2020 een positief wateradvies uitgebracht, aangezien de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens zijn opgenomen. Het Waterschap heeft aangegeven dat voldoende ruimte is om de retentie-opgave te kunnen realiseren. Echter zijn er, nog een aantal aandachtspunten, die bij de verdere uitwerking nader moeten worden toegelicht in een waterhuishoudkundig plan. Dit waterhuishoudkundig plan moet, ter goedkeuring, worden voorgelegd aan het waterschap. Na overeenstemming moet vervolgens een vergunning worden aangevraagd. Op 26 februari 2020 is het plan via het invullen van het e-formulier aangemeld bij de provincie Noord-Brabant. De provincie heeft aangegeven dat het ingevulde formulier geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen en hiermee het wettelijk vooroverleg als afgerond kan worden beschouwd.
Het ontwerpbestemmingsplan Kloostervelden heeft conform de procedure van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening van 20 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen een zienswijze indienen bij de gemeenteraad. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat, beoordeeld en voorzien van beantwoording. De ingediende zienswijzen geven geen aanleiding voor wijzigingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Kloostervelden heeft de gemeenteraad besloten de planverbeelding op twee onderdelen te wijzigen. Het betreft de volgende onderdelen: