IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Initiatiefnemer is voornemens in totaal 95 woningen te realiseren op het voormalige 'Vogelzangterrein' aan de Willemstraat, Lodewijk Napoleonlaan en Albertina van Nassaustraat. Het terrein wordt (tijdelijk) gedeeltelijk gebruikt als parkeerterrein en opslag van bouwmaterialen. Het te realiseren woningbouwprogramma is gevarieerd en bestaat uit stadswoningen en appartementen.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan biedt geen ruimte voor de realisatie van bovenstaand planvoornemen op het betreffend plangebied. Om het woningbouwplan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Het nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein)'.

Het nieuwe bestemmingsplan 'IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein)' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderhavige toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.



verplicht

Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd)

1.2 Ligging en plangrenzen     

Het plangebied ligt ten zuiden van het Philips Stadion, tussen de Willemstraat, de Lodewijk Napoleonlaan, de Albertina van Nassaustraat en het Philips de Schonepad. De planomgeving is gelegen in de buurt Vonderkwartier in het stadsdeel Strijp, ten westen van het centrum.

Het plangebied wordt in het noorden en oosten begrensd door respectievelijk de Willemstraat en Lodewijk Napoleonlaan. Aan de westkant grenst het plangebied aan een bestaande woning (Willemstraat 97) en het Philips de Schonepad. De zuidelijke plangrens grenst aan zowel de achtertuinen van de woningen die gelegen zijn aan de Albertina van Nassaustraat, als aan de straat zelf.

1.3 Voorgaande plannen     

Het projectgebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan 'Strijp binnen de Ring 2007'. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Woondoeleinden uit te werken (WU)', 'Verkeer- en verblijfsdoeleinden' en 'Groenvoorzieningen'. Dit betekent dat met een uitwerkingsplan woningen mogelijk gemaakt kunnen worden, indien aan de uitwerkingsregels van de bestemming kan worden voldaan. Binnen deze bestemming gelden de volgende uitwerkingsregels:

  1. langs de Willemstraat worden woningen in maximaal 4 bouwlagen gebouwd;
  2. ter plaatse van het aan de Albertina van Nassaustraat gelegen braakliggende terrein worden grondgebonden woningen in maximaal 2 bouwlagen met kap gebouwd;
  3. ter plaatse van de Philips de Schonepad worden grondgebonden woningen in maximaal 3 bouwlagen gebouwd;
  4. op het binnenterrein worden grondgebonden woningen gerealiseerd in maximaal 3 bouwlagen op een halfverdiepte parkeerkelder.



verplicht

Uitsnede uit de plankaart van het geldende bestemmingsplan (plangebied blauw omlijnd)

Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van 95 wooneenheden. De beoogde ontwikkeling past echter niet binnen deze bestemming en de uitwerkingsregels, omdat de geplande woningen langs de Willemstraat voorzien zijn van vijf bouwlagen in plaats van de maximaal toegestane vier bouwlagen. Een uitwerkingsplan om dit planvoornemen mogelijk te maken is derhalve niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te kunnen maken zal daarom een nieuw bestemmingsplan moeten worden vastgesteld voor deze locatie. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisatie van deze ontwikkeling.

Daarnaast worden de achtertuinen van de woningen aan de Albertina van Nassaustraat 2 tot en met 20, die nog deels binnen de 'Woondoeleinden uit te werken' bestemming vielen, meegenomen in onderhavig plan. Deze krijgen de bestemming 'Wonen'. Ook worden delen van Albertina van Nassaustraat en de Lodewijk Napoleonlaan meegenomen in onderhavig plan vanwege de herinrichting van deze straten.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Historisch perspectief en huidige situatie     

2.1.1 Historie plangebied     

Het plangebied is gelegen in stadsdeel Strijp, waarbinnen 12 woonbuurten liggen. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de buurt Philipsdorp. De in 1910 gebouwde buurt is gebouwd om te voldoen aan de behoefte aan woonruimte voor werknemers van de snel groeiende bedrijvigheid van Philips. Het plangebied is echter nooit bebouwd geweest met deze woningen.

Het plangebied is vernoemd naar de elektronicawinkel Vogelzang die tot de jaren 70 gevestigd was aan de Willemstraat. De Willemstraat is in 1881 aangelegd, en na die tijd is er lintbebouwing ontstaan aan deze straat. Achter deze bebouwing liep toen nog de Gender, echter is die in de 1949 gerioleerd. De kadastrale percelen van nu geven dit verleden nog goed weer, omdat de grenzen van de Gender nog steeds in het kadaster zijn geregistreerd als kadastrale grenzen. Deze lopen namelijk in diagonale richting over het plangebied.



verplicht

Huidige kadastrale grenzen

verplicht

Reconstructie van het Vogelzangterrein omstreeks 1945 (op een huisnummerkaart van 2002)

De Willemstraat is een drukke 30 km/u-weg richting de binnenstad van Eindhoven. De Willemstraat loopt van Oud-Strijp, via het Philipsdorp, het Eliasterrein, het Vonderkwartier en het Emmasingelkwadrant tot aan de Bergen. Het oostelijke deel van de straat, vroeger de Verlengde Willemstraat geheten, vormt een rafelige rand tussen de omringende buurten. De straat is opgebouwd uit een reeks herontwikkelde- en braakliggende (industriële) complexen, waartussen pandsgewijs woonhuizen zijn gebouwd.

De grote historische gelaagdheid van de plek is een bijzondere kwaliteit. De directe locatie is een staalkaart van verschillende periodes, van verschillende schalen en van uiteenlopende bouwstijlen. Met de ontwikkeling van het Vogelzang- en het naastgelegen Van de Ven & Co terrein ontstaat de kans om een onderscheidend en prettig woonmilieu te realiseren, dat de omringende buurten beter met elkaar verbindt.

2.1.2 Huidige situatie     

In de huidige situatie ligt het grootste gedeelte van het plangebied braak. In het kader van het EK Voetbal EURO2000 is ervoor gekozen tijdelijk parkeerplaatsen te realiseren voor bezoekers van het Philips Stadion. Dit verharde parkeerterrein is gerealiseerd in het oostelijk gedeelte van het plangebied. Ten noordwesten van het plangebied staat een woning (Willemstraat 97) en er is een opslagplaats voor bouwmaterialen aanwezig. Voor het overige is er een verloederd gebouw aanwezig in de zuidwestelijke hoek van het plangebied en zijn er bomen met name in het westelijke gedeelte van het plangebied.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie     

De ontwikkeling herstelt littekens in het stedelijk weefsel door blokcontouren middels alzijdig georiënteerde nieuwbouw af te maken. De nieuwe bouwblokken sluiten naadloos aan op de bestaande straten en ontsluitingsstructuur. Om het leefklimaat te verbeteren is ervoor gekozen alle appartementen op de begane grond te voorzien van een eigen entree aan de straat. Dit bekrachtigd de alzijdigheid van de blokken en stimuleert ontmoetingen tussen buren op straat. De blokken zijn aan de binnenzijde voor zien van (collectieve) tuinen.

Bewegend over de Willemstraat zijn er twee bijzondere momenten, waar een stedenbouwkundig accent wordt voorzien. Ten eerste de kop van het Vogelzang-terrein tegenover het markante Grafstaete; waar het begin van de wijken Philipsdorp en het Vonderkwartier wordt gemarkeerd. De gebouwen vormen samen een entree voor het gebied. Ten tweede de kruising van de Willemstraat, met de Jozef Eliasweg en de Gagelstraat; waar een historisch knooppunt nog altijd waarneembaar is en de kop van het Van de Ven & Co terrein tezamen met de monumentale sigarenfabriek een relatie legt tussen de beide ontwikkelingen. De accenten zorgen voor leesbaarheid en samenhang in de stadsstructuur. In het landschapsontwerp is hierop voortgeborduurd middels een voorstel voor aangepaste inrichting van de Willemstraat en het Jozef Elias plantsoen.

De accentkop is vijf bouwlagen hoog, waarmee ze in hoogte aansluiten bij bijzondere hoekpanden in de omgeving - bijvoorbeeld aan de Vonderweg - en zich gelijktijdig onderscheiden van de bouwhoogten in de straatwand. Om de nieuwbouw aan te sluiten op direct aangrenzende bebouwing trapt de bouwhoogte van de appartementenblokken in zowel de langs- als de dwarsrichting af.

De buitenruimten van de appartementen worden ingezet om een percelering in de straatwand te maken. De nieuwe appartementenblokken refereren zo aan de oorspronkelijke korrelgrootte van de Willemstraat.

De nieuwe grondgebonden woningen voegen zich middels kenmerkende elementen uit het vonderkwartier zoals goothoogte, portieken en een horizontale geleding, in haar omgeving. De woningen zijn twee lagen hoog met een kap of dakopbouw. Straathoeken worden in deze buurt op diverse wijzen verbijzonderd. De nieuwbouw markeert straathoeken middels alzijdige hoekpanden met een volledige derde bouwlaag.

Het planvoornemen behelst de ontwikkeling van 95 wooneenheden. Deze woningen worden gebouwd in de woningtypologieën appartementen en grondgebonden.

Het plangebied is op te delen in grofweg 2 gedeelten. Het noordelijk gedeelte behelst de bebouwing evenwijdig aan de Willemstraat. Dit betreft een 5-laags gebouw, gerealiseerd ten behoeve van de appartementen. Ten zuiden is evenwijdig aan dit appartementengebouw een rij grondgebonden stadswoningen voorzien. De rij grondgebonden stadswoningen wordt tegen het appartementencomplex gebouwd. Hiermee ontstaat (met enige fantasie) een U-vormig gebouw.

Het zuidelijk gedeelte betreft de bouw van grondgebonden rijwoningen en stadswoningen. De bestaande rij grondgebonden woningen aan Albertina van Nassaustraat wordt hiermee verlengd met grondgebonden woningen. Deze verlenging komt overigens los te staan van de bestaande rijwoningen. Aan de achterzijde van deze nieuwe woningen wordt tevens een rij grondgebonden woningen voorzien.

Dit is het woningbouwprogramma met het aantal woningen per woningbouwtype en het bruto vloeroppervlak (b.v.o.):

Appartementen (midden) 50 60-120 m²
Appartementen (groot) 6 > 120 m²
Stadswoningen (groot) 33 > 120 m²
Stadswoningen (midden) 6 60-120 m²

verplicht

Stedenbouwkundig plan



De bewoners van de appartementen en de grondgebonden stadswoningen kunnen parkeren op de begane grond in het appartementengebouw, dan wel de stadswoningen zelf, of in het binnenterrein op het maaiveld. Voor de woningen in het zuidelijk gedeelte worden dwarsparkeerplaatsen gerealiseerd aan de achterzijde van de bestaande bijgebouwen van de woningen aan de Albertina van Nassaustraat.

verplicht

3D-weergave vanuit Willemstraat richting kruising met Lodewijk Napoleonlaan

verplicht

3D-weergave Albertina van Nassaustraat

verplicht

3D-weergave vanuit Lodewijk Napoleonlaan richting nieuwe dwarsstraat

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, Rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).

De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost-Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander Rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van "best practices").



Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.



Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Nationaal belang 13 is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:

  1. de behoefte aan die ontwikkeling;
  2. indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.



Onderhavig plan ziet op de realisatie van maximaal 95 wooneenheden op de locatie waar in het huidige geval de bestemming 'Woondoeleinden uit te werken' (Wu) geldt. Dit betekent dat onderhavige locatie reeds als woningbouwlocatie is bestemd. In de uitwerkingsregels is bepaald dat er appartementen in 4 bouwlagen mogen worden gerealiseerd langs de Willemstraat. Ter plaatse van de Albertina van Nassaustraat en het Philips de Schonepad mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gerealiseerd, met respectievelijk maximaal 2 en 3 bouwlagen.

Het planvoornemen wijkt op één regel af van voornoemde uitwerkingsregels, namelijk dat langs de Willemstraat/Lodewijk Napoleonlaan 5 bouwlagen worden gerealiseerd in plaats van uit de uitwerkingsregels bepaalde (maximaal) 4 bouwlagen.

Uit jurisprudentie blijkt dat het benutten van nog onbenutte plancapaciteit niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' wordt aangemerkt. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2016:489) en (ECLI:NL:RVS:2015:2062) bepaald dat onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden.

Er is sprake van een ladderplichtig besluit indien wordt voorzien in substantieel extra ruimtebeslag. Het verschil ten opzichte van de vigerende uitwerkingsregels ziet uitsluitend op de extra bouwlaag op het appartementengebouw langs de Willemstraat/Lodewijk Napoleonlaan

a. Een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling

Omdat in onderhavig geval sprake kan zijn van een stedelijke ontwikkeling wordt ingevolge sub a de behoefte aan de ontwikkeling beschreven. Het woningaanbod conform het planvoornemen is gevarieerd, omdat er zowel sprake is van stadswoningen als appartementen. De prijsklassen van de woningen is vanaf middelduur. Daarom is in het navolgende de huidige Zuidoost Brabantse woningmarkt bekeken met een nadruk op Eindhoven.



In het najaar van 2014 is in Zuidoost-Brabant een regionaal woonbehoefteonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in het SRE rapport 'Veranderingen op de woningmarkt Zuidoost-Brabant'. Het rapport 'De Sterke Stad' (2015) bevat de uitkomsten van dit woonbehoefteonderzoek voor de gemeente Eindhoven.



Daaruit bleek o.a. dat woningzoekenden in de regio vooral eengezinswoningen zoeken, en het liefst wonen in de centrumgemeente Eindhoven. 41% zoekt een koopwoning en 59% van de respondenten zoekt een huurwoning. Wat prijsklassen betreft gaat de grootste voorkeur uit naar middeldure woningen zoals op navolgende afbeelding is te zien. Na confrontatie met vraag en aanbod in het onderzoek ontstaat er een theoretisch tekort van 17.320 woningen. 50% van dit theoretisch tekort bestaat uit een vraag naar middeldure huurwoningen.



verplicht



Eigendomsverhouding en type/prijs

Met onderhavig planvoornemen worden 95 wooneenheden gerealiseerd voor de middeldure en dure huursector. Uit het woonbehoefteonderzoek blijkt dat veel vraag is naar dit type woningen, en dan met name binnen de ring.



Kwantitatief gezien is de groei van de bevolking en het aantal huishoudens harder gegroeid dan geprognotiseerd door de provincie Noord-Brabant in 2014 (Provinciale Prognoses 2014). Als deze trend zich doorzet, groeit Eindhoven naar circa 250.000 inwoners in 2030. Debet aan deze groei zijn met name de buitenlandse immigratie en de stijging van het aantal huishoudens (een- en twee persoonshuishoudens, 80% van de groei). In paragraaf 3.5 wordt nader ingegaan op de kwantitatieve behoefte aan woningen in de gemeente Eindhoven in relatie tot de regionale woningbouwafspraken.



Conclusie

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er behoefte is voor deze ontwikkeling. Omdat het planvoornemen binnen bestaand gebied wordt gerealiseerd is een motivering zoals genoemd onder sub b niet benodigd. Conclusie is dat binnen de gemeente Eindhoven kwantitatief voldoende ruimte is voor nieuwe wooneenheden. In dit geval betekent de transformatie van het plangebied ook voor een kwalitatieve verbetering van het plangebied en omgeving. Aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan derhalve worden voldaan.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de EHS vormen worden bij provinciale verordening aangewezen. Daarmee is de EHS een provinciaal belang geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of EHS. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein daar het plangebied niet gelegen is in het obstakelbeheergebied.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  1. de groenblauwe structuur
  2. het landelijk gebied
  3. de stedelijke structuur
  4. de infrastructuur



In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.



verplicht

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014

Toepassing plangebied

Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.

Dit plan maakt de realisatie van maximaal 95 wooneenheden mogelijk. Een dergelijke ontwikkeling is een goed voorbeeld van inbreiding, waarbij veel aandacht is besteed aan zowel zorgvuldig ruimtegebruik als de ruimtelijke kwaliteit. In de SVRO zijn deze twee aspecten aangemerkt als aandachtspunten voor het stedelijk gebied. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant.

In de SVRO is opgenomen dat het stedelijk concentratiegebied per saldo het migratieoverschot van de hele provincie opvangt. In de RRO's voor wonen vindt regionale afstemming plaats. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3.2 Verordening Ruimte     

Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. In juli 2017 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld als 'Verordening ruimte'. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • Bestaand stedelijk gebied
  • Natuur Netwerk Brabant
  • Groenblauwe mantel
  • Gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

verplicht

Uitsnede Themakaart Stedelijke ontwikkeling Verordening Ruimte 2014

Omdat er bij deze ontwikkeling extra woningen worden toegevoegd is de verantwoordingsplicht uit de Verordening ruimte van toepassing. In paragraaf 3.5 wordt hierop ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening ruimte aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit geval is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling. Dit is een goed voorbeeld van zorgvuldig ruimtegebruik. In paragraaf 3.2.2 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Gebruik van de ruimte

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik. Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn primair bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-) onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Onderhavige ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de Interimstructuurvisie.

verplicht

Interimstructuurvisie Eindhoven, 2009: Gebruik van de ruimte (plangebied blauw omlijnd)

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.

Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  2. Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
  3. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
  4. Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van negen majeure projecten gegeven. Deze opdracht wordt in 2018 concreet uitgewerkt en vervolgens jaarlijks gemonitord in SGE-verband en met de provincie. Het gaat hierbij vooral om een nadere positionering en profilering van de locatie in de regio, de daarop afgestemde programmering en de fasering in tijd. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.



Onderhavige ontwikkeling voorziet in 95 woningen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de Woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.



Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.

We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.

Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.



Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.

We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.



Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.



Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels in dit bestemmingsplan opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de regels is hiervoor een vergunningplicht opgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.



verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart (plangebied rood omlijnd; Bron: https://eindhoven.nazca4u.nl/Atlas/)

Zoals op de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven is te zien is het plangebied niet aangeduid als een archeologisch waardevol of verwachtingsgebied of als een gebied dat op de landelijke Archeologische Monumentenkaart voorkomt. Het gebied is echter ook niet aangeduid als archeologisch onderzocht gebied. Dat betekent dat het gebied te typeren is als een gebied van Categorie V. Een dergelijk terrein heeft een lage of geen archeologische verwachting. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is in deze gebieden niet noodzakelijk, tenzij het gaat om een MER-plichtig project of een project dat onder de Tracéwet valt. Van een dergelijk project is in dit geval geen sprake. Een archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven.

Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in art. 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.

3.6.2 Cultuurhistorie     

Algemeen

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke structuren en beschermde stadsgezichten.

Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.



verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven (plangebied rood omlijnd)

Motivering plan

Het plangebied heeft in de huidige situatie weinig tot geen cultuurhistorische waarde. Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven heeft het plangebied wel een historie met onder andere lintbebouwing aan de Willemstraat (waarvan slechts Willemstraat 97 van is overgebleven) en liep de Gender diagonaal door het plangebied. Deze waarden zijn dan ook weergegeven, want de Willemstraat is aangegeven (in bruin en arcering) als 'Historische wegenstructuur voor 1900' en 'Aan de weg gerelateerde bebouwing'. De vroegere situering van de Gender is met de blauwe lijn aangegeven. De Gender is sinds lange tijd geen onderdeel meer van het straatbeeld. Bij de inrichting van de buitenruimte van dit project wordt een thematische inrichting gerealiseerd die teruggrijpt naar het voormalige beeklandschap van de vroeger aanwezige Gender.

De bebouwing aan de Albertina van Nassaustraat is gerealiseerd als onderdeel van Philipsdorp. Deze rij wordt in feite 'afgebouwd' door een nieuwe rij grondgebonden woningen in deze straat te realiseren. De bebouwing die gerealiseerd wordt evenwijdig aan de Willemstraat zal een hoogteaccent bevatten ter plaatse van de kruising. Met de realisatie van de bebouwing evenwijdig aan de Willemstraat wordt de (lint)bebouwing van weleer als het ware hersteld, omdat nu het braakliggend terrein wordt bebouwd. Wat betreft maat, schaal en verschijningsvorm wordt in dit geval duidelijk een nieuw element aan de historische wegverbinding toegevoegd.

Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen, en is er in het ontwerp rekening gehouden met cultuurhistorische elementen.

3.7 Verkeer en parkeren     

Een onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeers- en infrastructuur. Hierbij is het van belang of de voorgenomen ontwikkeling grote veranderingen ten aanzien van verkeer en infrastructuur teweeg brengt.

3.7.1 Parkeren     

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat deze op eigen terrein worden gerealiseerd. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld.

De gemeente Eindhoven heeft de parkeernormen flexibeler gemaakt ten opzichte van de parkeernormen uit 2012, maar wel met de voorwaarde om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie niet altijd recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Parkeren auto's

Het bestemmingsplan laat maximaal 95 woningen toe. De woningen worden gerealiseerd in verschillende categoriën. Om te bekijken of het aantal benodigde parkeerplaatsen ruimtelijk inpasbaar is, is een parkeerbalans opgesteld. Volgens de Nota Parkeernomen gelden er voor verschillende woningtypologieën verschillende parkeernormen. In onderstaand tabel is aangegeven hoeveel parkeerplaatsen er minimaal benodigd zijn binnen het plangebied.

Het uitgangspunt voor het parkeren is parkeren op eigen terrein. Conform de Nota Parkeernormen is het plangebied gelegen binnen het gebied 'schil' van de bebouwde kom. Dit is het woningbouwprogramma met het aantal woningen per woningbouwtype en het bruto vloeroppervlak (b.v.o.):

Appartementen (midden) 50 60-120 m²
Appartementen (groot) 6 > 120 m²
Stadswoningen (groot) 33 > 120 m²
Stadswoningen (midden) 6 60-120 m²

Voor deze woningtypologieën gelden volgens de Nota Parkeernomen verschillende parkeernormen. In de navolgende tabel is uiteengezet hoeveel parkeerplaatsen ingevolge van de Nota Parkeernormen minimaal benodigd zijn, afgezet tegen de verschillende woningtypologieën.

Woningtypologie Parkeernorm Parkeerplaatsen
6 grondgebonden woningen (midden) 1,30 7,8
33 grondgebonden woningen (groot) 1,40 46,2
50 niet-grondgebonden woningen (midden) 0,90 45
6 niet-grondgebonden woningen (groot) 1,20 7,2
Totaal voor parkeersouterrain (minimaal) 106,2 (107)

Voor onderhavig bouwplan betekent dit dat er minimaal 106 parkeerplaatsen gerealiseerd dienen te worden. De parkeereis zal volledig op eigen terrein worden ingevuld binnen de grenzen van het plangebied. Enerzijds worden bij de rijwoningen in het zuidelijke plangedeelte 25 parkeerplaatsen gerealiseerd op straat (niet openbaar). Deze parkeerplaatsen worden dwars georiënteerd op de nieuw te realiseren doodlopende dwarsstraat. Verder worden er 76 parkeerplaatsen gerealiseerd in het binnenterrein van het gebouwencomplex in het noordelijke plangedeelte. Deels worden deze parkeerplaatsen voorzien aan de achterzijde van de rijwoningen, deels in het binnenterrein en deels onder de appartementen. De overige 6 benodigde parkeerplaatsen worden opgevangen door het overschot van parkeerplaatsen in de parkeergarage aan de Gagelstraat/Langdonkenstraat. Vorenstaande is op navolgende afbeelding weergegeven.

Bezoekers kunnen parkeren in de parkeergarage van het appartementengebouw. Bewoners kunnen de bezoekers toegang verlenen tot de parkeergarage. Op basis van het aantal wooneenheden gaat het hierbij om 28 parkeerplaatsen voor bezoekers. De adressen worden toegevoegd aan de POET-lijst. Bewoners krijgen geen parkeervergunning of aanspraak op bezoekersregelingen.

verplicht

Parkeren



Fietsparkeren

Bij het bepalen van de behoefte aan fietsparkeerplaatsen bij nieuwbouw, verbouwing of functiewijziging wordt eveneens uitgegaan van de Nota Parkeernormen 2016 en zijn gebaseerd op de Publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW 317, Oktober 2012".

In tegenstelling tot het beschreven proces inzake de bepaling van de parkeereis voor autoparkeerplaatsen, hanteert de gemeente Eindhoven voor fietsparkeerplaatsen het uitgangspunt dat de fietsparkeer eis geheel op eigen terrein dient te worden gerealiseerd, tenzij er volgens de gemeente - op uitdrukkelijk aangeven van de gemeente - voldoende fietsparkeerplaatsen in de openbare ruimte aanwezig zijn en/of kunnen worden gerealiseerd.

Om voldoende parkeergelegenheid te bieden komt er een collectieve fietsenberging in de parkeergarage, die plaats gaat bieden aan circa 94 fietsen. Ook zijn er 20 afzonderlijke (privé)bergingen voorzien in deze parkeergarage (> 5 m²), waarin ruimte is voor de opslag van fietsen. In de openbare ruimte zijn eveneens fietsrekken voorzien (zgn. fietsnietjes) voor bezoekers. Hiermee wordt ruim voldaan aan de normatieve fietsparkeerbehoefte van 0,5 fietsparkeerplaatsen per woning.



Huidig parkeerterrein

Het huidige tijdelijke parkeerterrein hoeft niet te worden gecompenseerd op basis van het beleid van de gemeente Eindhoven. Dit was een tijdelijke voorziening in het kader van het EKVoetbal2000. Daarnaast worden maatregelen genomen om minder auto's in de binnenstad te krijgen.



Beleid Eindhoven: Parkeren op afstand (P+R)

In de toekomst wordt meer ingezet op parkeren op afstand. Enerzijds om een aantrekkelijke overstap te bieden aan de rand van de stad, als onderdeel van een duurzamere bereikbaarheid van het centrum. Anderzijds als alternatief voor vervallend maaiveldparkeren in het centrum als gevolg van bouwontwikkelingen (bijvoorbeeld Fensterrein) of verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte. Door de ontwikkeling van P+R wordt het autonetwerk meer verweven met het netwerk van het openbaar vervoer. Vanuit alle naderingsrichtingen zal er voor automobilisten een aantrekkelijk alternatief zijn om over te stappen op het openbaar vervoer voor het vervolg van hun rit. P+R Meerhoven is sinds 2012 in gebruik. NS-stations Maarheeze en Deurne zijn P+R-locaties aan de toegangen van de agglomeratie Eindhoven-Helmond. Aan de stadsrand worden nieuwe P+R-locaties gerealiseerd bij Genneper Parken (HOV2), Station Eindhoven Airport (HOV3/spoor). Regionale potenties voor P+R-locaties zijn bij de A67-aansluiting Veldhoven-west (openbaar vervoer doorstroomas De Kempen), Meubelplein Ekkersrijt (HOV Noordoost-Brabant) en Gerwen (openbaar vervoer doorstroomas Gemert-Uden).

3.7.2 Verkeer     

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Willemstraat een belangrijke ontsluitingsweg voor de omgeving. De Willemstraat is aangewezen als wijk- en buurtonsluitingsweg. Het plangebied is daarom goed bereikbaar.

De parkeerplaatsen worden allemaal ontsloten op de Lodewijk Napoleonlaan om op deze wijze de drukke Willemstraat enigszins te mijden. Dit is ook verkeersveiliger en beter voor de doorstroming op de Willemstraat, vanwege de aanwezigheid van verkeerslichten op de kruising. De toename van het aantal verkeersbewegingen door de realisatie van het planvoornemen zal niet leiden tot problemen op de omliggende wegen, omdat deze wegen voldoende capaciteit hebben.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.



Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Dit bestemmingsplan is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.



Strategie: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal. Dit plangebied is aangeduid als groenarme buurt.



Toepassing plangebied

In dit plangebied worden twee centraal gelegen groenstructuren gerealiseerd nabij de parkeerplaatsen en naast het Philips de Schonepad om het aandeel groen in de buurt te vergroten. Er wordt extra inspanning verricht om de buitenruimte landschappelijk, duurzaam en groen in te richten. Het binnenterrein van het appartementengebouw wordt thematisch ingericht om hiermee een link te leggen met het voormalige beekdallandschap van de Gender (die hier vroeger stroomde). Deze landschappelijke invulling is tevens ten faveure van de duurzaamheidsdoelen en het waterbeleid van de gemeente Eindhoven, zoals uit bijgevoegd landschappelijk ontwerp blijkt. De nieuwe bebouwing wordt als het ware in het groen 'ingekleed', waarbij veel aandacht is voor de groene en duurzame beleving in dit project. Het getrapte volume aan de binnenzijde van het appartementengebouw wordt optisch verzacht met groen in plantenbakken die in de gevel zijn opgenomen. Deze groenterassen dragen onder andere bij aan het verbeteren van het stadsklimaat en de waterhuishouding.

Groenzones met een combinatie van bomen-, struiken- en kruidenlaag versterken de biodiversiteit in de stad. De soortenkeuze van inheemse bomen en planten draagt hier aan bij, alsmede het toepassen van intensief en extensief beheer. Door de waterbuffers natuurlijk groen vorm te geven wordt er bijzondere aandacht besteed aan het voorzien van natte milieus die in het stedelijk gebied vaak ontbreken. Vergroening zal bijdragen aan het beter beheersen van de klimaatcondities in de stad. Het vergroenen van de gevels en het maaiveld vertraagt opwarming van tussenruimtes doordat warme beperkt wordt vastgehouden.



Het plan voldoet dan ook aan het Groenbeleidsplan 2017.



verplicht

Doorsnede terrein- en dekinrichting binnenzijde bouwblok

verplicht

Kaart ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017

3.8.2 Verordening bomen     

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.



Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basis bomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.



De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op private groter of gelijk aan 500 m².



Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.



Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.



verplicht

Uitsnede Groene Kaart gemeente Eindhoven

3.8.3 Bomen Effect Analyse     

In het kader van dit bestemmingsplan is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd. De resultaten zijn gerapporteerd en als Bijlage 10 Boom Effect Analyse, van Helvoirt bij deze toelichting opgenomen. In de Boom Effect Analyse is eerst een inventarisatie gemaakt van de bomen in het gebied en welke bomen wel en niet behouden kunnen blijven.

verplicht

Nummering en classificatie van de bomen (Bron: BEA)

De conclusies met betrekking tot de bomen en de effecten vanwege het plan zijn de volgende:

  • De bomen 2 tot en met 8, 10, 11, 12, en 14 t/m 16 en 47 tot en met 49 zijn duurzaam en veilig te behouden bomen. De conditie en kwaliteit varieert van voldoende tot slecht. Acht bomen hebben een verminderde conditie. In tenminste twee gevallen is in ongewijzigde omstandigheden uitval binnen enkele jaren te verwachten (boom 9 en boom 13). Naar verwachting gaan deze exemplaren binnen nu en 5 jaar uitvallen. In combinatie met de totale inrichting kan vervangen van deze beide bomen overwogen worden. Het betreft dan vellen uit beheeroverweging en (nog) niet vanuit het oogpunt veiligheid.

    De bomen hebben een intensieve oppervlakkige beworteling, maar ook contact met het grondwater. Op twee meter beneden maaiveld zijn nog gezonde fijne wortels van de bomen aangetroffen;
  • De overige bomen (boom 1 en 17 t/m 46) zijn niet te behouden met het voorgenomen ontwerp.
  • Boom 47 tot en met 49 zijn vooralsnog duurzaam te behouden en is afhankelijk van de herinrichting van de straten rondom het project.
  • In een aantal gevallen is begeleidingssnoei bij te behouden bomen op korte termijn van belang (boom 6, 8, 14, 16, 17). In enkele gevallen zijn er meerdere snoeibeurten nodig om de boom qua snoeibehoefte weer voldoende op beeld te kunnen krijgen Bij 7 wilgen is een specifieke snoeimaatregel noodzakelijk ten behoeve van de veiligheid (boom 22 t/m 24, 26, 30, 41 en 42);
  • Er is sprake van een grondwaterprofiel. Dat wil zeggen dat de beworteling bij grondwater kan komen. Bronneren heeft daarmee een effect op de boom.
  • Geen van de bomen zijn te verplanten met een voldoende slagingskans;
  • Door de werkzaamheden zijn 32 bomen niet duurzaam te behouden

Daarnaast zijn er ook aanbeveldingen gedaan om zo veel mogelijk bomen te behouden.

Aanbevelingen en advies

  • Beschermen van de groeiplaats van de te behouden bomen door middel van het plaatsen van vaste bouwhekken gedurende de bouwfase ter plaatse van de lijn van de huidige kroonprojectie van de breedste bomen. Hierdoor wordt de groeiplaats en huidige groenstrook waarin de bomen staan naar verwachting afdoende beschermd. Mocht het voetpad aan de oostzijde gedurende de werkzaamheden (tijdelijk) komen te vervallen, dan dient hier ook de groenstrook te worden afgezet met bouwhekwerken.
  • Bij onvermijdelijke werkzaamheden onder de kroonprojectie is een percentage wortelverlies van maximaal 10% acceptabel voor de voldoende gezonde esdoorns. Alle wortels met een diameter van meer dan 5 cm dienen behouden te blijven. Te verwijderen wortels met een diameter vanaf 4 cm en dikker dienen handmatig haaks op de wortel te worden doorgezaagd.
  • Ook in ongewijzigde situatie is groeiplaatsverbetering reeds van belang voor negen van de te behouden 16 exemplaren.
  • Doordat de bomen gebruik maken van het grondwater dient bronnering bij voorkeur uitgevoerd te worden gedurende de rustperiode (periode van half oktober tot april). Mocht dit niet mogelijk blijven, dan zal het bodemvocht gedurende de periode van bronneren gemonitord moeten worden. Bij te lage bodemvochtgehalten zullen watergiften noodzakelijk zijn. De monitoring dient uitgevoerd worden door een Bomenwacht. Deze dien ook de bomen in de omgeving te monitoren.
  • Deskundige snoei. Verder dient er onder meer rekening gehouden te worden met geplande situering van de bebouwing en benodigde werkruimte.
  • Inzet van een Bomenwacht. Deze adviseert, monitort (bijvoorbeeld vocht) en treedt waar noodzakelijk op als toezichthouder.

3.9 Bezonning     

Op 10 januari 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders de "beleidsregels voor bezonning woningen" vastgesteld. Uit deze beleidsregels volgt onder andere dat minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Uit de bezonningsstudie (als Bijlage opgenomen) blijkt dat voor een periode van 4 weken niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan voor de woningen gelegen aan Willemstraat nummer 60 t/m 76 te Eindhoven. Het betreft de periode 19 februari t/m 4 maart en 8 oktober t/m 21 oktober. In beginsel wordt daarmee niet voldaan aan de beleidsregels bezonning. Echter, gelet op de concrete omstandigheden (artikel 4:84 Awb) kan hier afgeweken worden van de beleidsregels bezonning voor wat betreft de eis van minimaal 2 uur zonneschijn per dag op de gevel. Hieronder zal op deze concrete omstandigheden ingegaan worden.

In het voorheen geldende bestemmingsplan (Strijp binnen de Ring 2007) was voor deze locatie een uitwerkingsplicht opgenomen. Binnen de uitwerkingsregels waren vier bouwlagen toegestaan aan de Willemstraat. Ook het realiseren van vier bouwlagen op de rooilijn leidt tot een overschrijding van voornoemde beleidsregel voor de genoemde woningen aan de Willemstraat met betrekking tot het minimaal aantal uur zonneschijn. Hierbij is tevens van belang dat het voorheen geldende bestemmingsplan eerder is vastgesteld dan de beleidsregels voor bezonning woningen. Daarnaast heeft onderhavige ontwikkeling met vijf bouwlagen een positiever effect op de hoeveelheid aan zonlichttoetreding op de woningen aan de Willemstraat dan de ontwikkeling van vier bouwlagen tegen de rooilijn aan (conform de uitwerkingsregels). Het huidige ontwerp heeft zoveel mogelijk rekening gehouden met de bezonning op bestaande woningen aan de Willemstraat. Daarmee ontstaat er door deze ontwikkeling een betere situatie wat betreft bezonning op de bestaande panden aan de Willemstraat. Hierbij wordt nog opgemerkt dat als een bouwplan ontwikkeld moet worden dat voldoet aan de gestelde eisen in de beleidsregels voor bezonning van woningen, voor een deel aan de zijde van de Willemstraat slechts drie bouwlagen gerealiseerd kunnen worden. Dit betekent dat een aantal woningen komen te vervallen. Hierdoor is het financieel niet meer haalbaar om het plan te realiseren. Ook is gemeente Eindhoven een bouwoffensief gestart om de verhitte woningmarkt tot rust te laten komen. Het is in dat kader, en mede gelet op bovenstaande, niet wenselijk om in een hoog stedelijke gebied woningen te 'schrappen' die tevens stedenbouwkundig goed ingepast kunnen worden.

Onderhavige locatie ligt al lange tijd braak en heeft een rommelige aanblik in de buurt. Het ontwikkelen van deze locatie is van groot belang voor de buurt en de stad. Verdere achteruitgang van het gebied wordt tegengegaan, voorzien wordt in de woningbehoefte. Gelet op het bovenstaande gaat de bezonning van de bestaande panden aan de Willemstraat (en daarmee dus het woon- en leefklimaat) zeker niet achteruit gelet op de planologische mogelijkheden die de uitwerkingsregels reeds boden in het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarnaast gaat het slechts om een hele kleine periode (vier weken van de periode van 35 weken waarvoor de beleidsregels over bezonning gelden) waarin niet voldaan kan worden aan de beleidsregels ten aanzien van het aantal uur zonneschijn op de gevel. Gelet op al deze omstandigheden prevaleert het ontwikkelen van onderhavige locatie boven het strikt toepassen van de 'beleidsregels voor bezonning woningen' en wordt van deze beleidsregels afgeweken.

3.10 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

In dit hoofdstuk volgt de toetsing van het planvoornemen aan de wettelijke normen wat betreft ruimtelijk relevante milieuaspecten, zoals bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, duurzaamheid, bodem, natuur en water

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:

D 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

4.1.2 Geen stedelijk ontwikkelingsproject     

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.



Beoordeling plan

Het planvoornemen betreft de realisatie van 95 wooneenheden in de woningtypen appartementen, maisonnettes en stadswoningen. De appartementen worden voorzien in een nieuw gebouw met vijf bouwlagen met een footprint van 5.630 m². De overige grondgebonden wooneenheden zijn in laagbouw voorzien met een footprint van 1.393 m².

Deze woningbouwtypen en bouwvolumes komen overeen met de directe omgeving van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied sluit het planvoornemen aan bij de grondgebonden rijwoningen die reeds aanwezig zijn. Het 5-laagse appartementengebouw sluit aan op de eveneens 5-laagse en 4-laagse bebouwing ten oosten en ten westen van het plangebied.

Het plangebied is gelegen in hoog stedelijk gebied, binnen de ring van Eindhoven en nabij het centrum. Een dergelijke stedelijke ontwikkeling past daardoor goed in het aanwezige stedelijke woonmilieu.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur (Willemstraat, Albertina van Nassaustraat en Lodewijk Napoleonlaan). De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet worden opgeschaald. Het toekomstige verkeer gaat op in het heersende verkeersbeeld. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Willemstraat een belangrijke ontsluitingsweg voor de omgeving. De Willemstraat is aangewezen als wijk- en buurtonsluitingsweg. Het plangebied is daarom goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.

Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken (bodem, bomeneffectanalyse, flora & fauna, geluid en water/duurzaamheid) aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. De verrichte onderzoeken onderstrepen de conclusie dat geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten. De bodem wordt ter plaatse van een geconstateerde verontreiniging gesaneerd. Hierdoor heeft de planontwikkeling een positief effect op het plaatselijke milieu.

4.1.3 Conclusie     

Hieruit kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.



Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.



Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in maximaal 95 wooneenheden met bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen en openbare ruimte. In de directe omgeving liggen enkele bedrijven aan Willemstraat, Vonderweg, Lodewijk Napoleonlaan en St. Antoniusstraat. Dit betreffen kantoren, detailhandelszaken en horeca. Tevens is er een benzinestation (zonder LPG) en een autobedrijf gelegen aan de Gagelstraat/Langdonkenstraat, echter zullen deze op korte termijn worden gesloopt. Deze sloop zal plaatsvinden in het kader van een andere woningbouwontwikkeling door dezelfde initiatiefnemer van deze ontwikkeling. Aangezien de omgeving bestaat uit verschillende functies is het gebied te typeren als 'gemengd gebied'. De richtafstand wordt derhalve met één stap te verlaagd.

De voornoemde bedrijven rondom het plangebied aan de Willemstraat, St. Antoniusstraat, Lodewijk Napoleonlaan en Vonderweg zijn gelegen binnen de geldende bestemming 'Kantoren', 'Horecadoeleinden' en 'Detailhandel'. Hierbinnen zijn de volgende niet-woonfuncties mogelijk: detailhandel, horecabedrijven (categorie 1 of hoger), dienstverlenende bedrijven/instellingen en bedrijven in de categorie 1 en 2 zoals genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten in het geldende bestemmingsplan.

Voor dit type bedrijven (tot categorie 2) geldt volgens de VNG-brochure een maximale richtafstand van 30 meter. Door de toedeling van dit gebied als 'gemengd gebied' wordt de richtafstand met één stap verlaagd, waardoor er een maximale richtafstand geldt van 10 meter. Geen van de bovengenoemde bestemmingen zijn gelegen binnen 10 meter van het plangebied.

Gelet op het voorgaande zal het plan niet zorgen voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat binnen en in de omgeving van het plangebied. Anderzijds brengt het planvoornemen geen verslechtering teweeg voor de niet-woonfuncties, omdat in de huidige situatie het plangebied reeds is bestemd voor wonen. Het brengt bovendien een verbetering teweeg nu het plangebied na jaren braak te hebben gelegen ontwikkeld wordt.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximumhoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van een woongebied met maximaal 95 wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Het plan is gelegen binnen de zones van de Willemstraat en de Vonderweg. In het kader van "Duurzaam Veilig" hebben de overige wegen in de nabijheid van het plangebied (Lodewijk Napoleonlaan, Albertina van Nassaustraat) een maximumsnelheidsregime van 30 km/uur gekregen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook de geluidbelasting van deze wegen te worden beschouwd.

Voor zowel zoneplichtige wegen als voor de 30-km-uur wegen is akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt niet overschreden.

Deze overschrijding van de voorkeursgrenswaarde doet zich voor bij de 30-km per uur wegen. Dat betekent dat formeel de Wet geluidhinder voor deze overschrijding niet van toepassing is.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het belangrijk dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarom is toch zoveel als mogelijk aansluiting gezocht met het geluidbeleid van de gemeente.

In onderhavig plan bevinden zich een aantal woningen met een geluidbelasting van meer dan 53 dB op de gevel. Om een aanvaardbare akoestische situatie te bereiken zullen maatregelen moeten worden getroffen waardoor op een deel van de gevel de geluidbelasting wordt gereduceerd tot ten hoogste 53 dB en geluidwerende maatregelen in de gevels worden gerealiseerd waardoor binnen de woningen aan nieuwbouweisen zal worden voldaan.

In de regels zijn daarom eisen voor wat betreft de geluidbelasting en geluidwering van de gevel opgenomen. Gezien het type woningen dat voorzien wordt en de inrichting van het plangebied zijn deze eisen haalbaar.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 430 meter van de spoorlijn tussen Eindhoven en Best. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.3.4 Industrielawaai     

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde op onderhavig plan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 5,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (?g/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m² bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.



Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.2 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.3 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.4 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen ziet op de realisatie van maximaal 95 wooneenheden op een braakliggend terrein. Op basis daarvan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van de kruising Willemstraat en Vonderweg (dichtstbijzijnde locatie nabij het plangebied, waar er ook meer verkeersstromen zijn dan ter hoogte van het plangebied) zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

4.4.5 Conclusie     

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

4.5.2 Toepassing plangebied     

Aan de hand van de Professionele risicokaart is bekeken of binnen of in de nabijheid van het plangebied risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied ligt tussen de 200 meter en 1 km van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Het plangebied ligt op circa 430 meter van de spoorlijn en daarmee buiten de 200 meter, maar binnen het invloedsgebied. Conform artikel 7 van het Bevt dient advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio over de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Voor het overige zijn er geen risicobronnen in de nabijheid van het plangebied die een eventueel negatieve invloed op het planvoornemen hebben.

verplicht

Uitsnede risicokaart (plangebied rood omlijnd)

4.5.3 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid     

De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.

Met de visie Externe Veiligheid wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

Ook is vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. In de visie is voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. De Veiligheidsregio is betrokken geweest bij het opstellen van de visie externe veiligheid en heeft hierin ook een adviesrol gehad. Er hoeft dus voor dit onderdeel niet opnieuw advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.

In de Visie Externe Veiligheid is Philipsdorp aangewezen als woonwijk waar geen risicovolle activiteiten plaatsvinden.

4.5.4 Conclusie     

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid     

4.6.1 Duurzame en gezonde ontwikkeling van Eindhoven in het hart van de brainportregio     

Alles wat we als gemeente doen draagt bij aan een goede kwaliteit van leven, nu en in de toekomst. Met name hier in Eindhoven maar ook daarbuiten. Om te werken aan een goede kwaliteit van leven in Eindhoven zorgen we er voor dat we de stad zowel boven- als ondergronds zodanig ontwerpen en inrichten dat deze vanuit economisch, ecologisch en menselijk oogpunt gezond, aantrekkelijk en toekomstbestendig is: gezonde en duurzame verstedelijking. In een gezonde stad is ruimte voor de natuur en duurzame voedsel-, energie-, water-, grondstoffen- en afvalkringlopen. Niet alleen hier en nu maar ook elders in de wereld en voor volgende generaties.

Kwaliteit van leven wordt in steeds grotere mate bedreigd door globale problemen als klimaatverandering en luchtvervuiling. Integrale duurzaamheid gaat daarom ook in deze opgave verder dan de gebouwen alleen. We streven ernaar in elk project ook het gebied/ de openbare ruimte te verduurzamen en daarmee een integrale bijdrage te leveren aan kwaliteit van leven in Eindhoven.

4.6.2 Een systeemaanpak     

De gemeente Eindhoven heeft gekozen voor een aanpak die uitgaat van een systeembenadering van duurzaamheid voor de ontwikkeling van Eindhoven tot duurzame, gezonde, energie-neutrale, flexibel bestuurde, aantrekkelijke en inspirerende stad; The Natural Step-aanpak.

4.6.3 The Natural Step: vier principes van een duurzame samenleving     

The Natural Step Aanpak is eind jaren '80 ontstaan in Zweden in een nauwe samenwerking tussen overheid, wetenschap en bedrijfsleven; een Triple Helix. In de kern van The Natural Step-aanpak vinden we vier duurzaamheidsprincipes, gebaseerd op de ecologische en sociale systeemeigenschappen. Aan de basis van deze principes ligt ruim 20 jaar wetenschappelijk onderzoek en de praktische toepassing daarvan bij bedrijven, gemeenten, scholen en non-profit organisaties over de hele wereld.

De 4 duurzaamheidsprincipes kunnen we zien als spelregels. Houden we ons aan deze regels dan zijn we duurzaam bezig. Ze vertellen wat de grenzen zijn die we moeten respecteren als we een duurzaam product, een duurzame organisatie of duurzame gemeenschap willen ontwikkelen.

verplicht

verplicht Niet meer en sneller stoffen uit de aardkorst in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht Niet meer en sneller natuurvreemde stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
verplicht De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
verplicht Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het kunnen vervullen van hun behoeften.

4.6.4 Ambities duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te proberen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Sinds 1 juli 2018 moeten kleinverbruikers, zowel nieuwe woningen als nieuwe bedrijven, 'aardgasloos bouwen'.

In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad bovendien vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en daarom nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

Met de beleidsregel ´Voorkomen aansluiting nieuwbouw op aardgas', die wordt gehanteerd tot 31 december 2020 (of 1-7-2018), wordt beoogd nieuwe aansluitingen op aardgas te voorkomen.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) Warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) Duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op het gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

  1. Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) Duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) Geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) Flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) Deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik) van het product bij de leverancier.

  1. Natuur

3A) Biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) Oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

  1. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) Gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten.

Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.



Specifiek Eindhovens

Daarnaast zijn er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.5 Toepassing plangebied     

Voor de toepassing van duurzaamheid in dit planvoornemen wordt verwezen naar de bij deze toelichting gevoegde Bijlage 1 Landschappelijk ontwerp, Felixx van bureau felixx. De duurzaamheidsdoelen zijn integraal in het ontwerp opgenomen.

4.7 Bodem     

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie.

Om te bepalen of er op de locatie sprake is van bodemverontreiniging is door Orvion een actualiserend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Doel van het bodemonderzoek is te onderzoeken of op de locatie een zodanige bodemverontreiniging aanwezig is dat er risico's bestaand ten aanzien van het huidige en toekomstige gebruik van de locatie. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.



Conclusies en aanbevelingen

Bij voorgaand onderzoek is gebleken dat de bodem plaatselijk is verontreinigd met minerale olie, PAK en zware metalen. Tijdens het recent uitgevoerde onderzoek is de verontreinigingssituatie geactualiseerd, en daaruit is geconcludeerd dat sprake is van ernstige mate van bodemverontreinigingen. De omvang van de bodemverontreinigingen is nader bepaald. De oppervlakte van de sterke grondverontreiniging bedraagt circa 4.000 m² en circa 6.000 m³. Uit een aanvullende risicobeoordeling blijkt dat geen sprake is van onaanvaardbare risico's. Om het terrein geschikt te maken voor wonen is wel een bodemsanering noodzakelijk. Goedkeuring op het ingediende saneringsplan dient nog verkregen te worden.

4.8 Natuur     

De Wet Natuurbescherming (per 1-1-2017 van kracht) biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. In het onderhavig plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. In het kader van onderhavig plan worden ook geen negatieve effecten verwacht op elders gelegen Natura 2000-gebieden. Onderhavig bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Ten behoeve van onderhavig plan is door Tritium Advies een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hierbij is gekeken of er zich in het plangebied (mogelijk) beschermde soorten bevinden die door het plan negatief kunnen worden beïnvloed. De resultaten van dit onderzoek zijn gerapporteerd in een rapport en als Bijlage 9 opgenomen bij deze toelichting.

4.8.1 Gebiedsbescherming     

Het plangebied is op relatief grote afstand van de EHS gelegen. Samen met de aard en de relatiefbeperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat het plangebied op grote afstand hiervan is gelegen. Samen met de aard en de beperkte omvang van de ingreep zorgt dit ervoor dat eveneens geen negatief effect te verwachten is op de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden.

verplicht

Beschermde natuurgebieden (plangebied in rood omlijnd)

4.8.2 Soortenbescherming     

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaard of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfsplaatsen niet langer kunnen functioneren.

Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen.

Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfsplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals sloop- en bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient daarom aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

Vleermuizen

Er zijn geen vast verblijf- of voortplantingsplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfsplaats te behouden. Omdat de sloop- en bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden, is een verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten. Een negatief effect op vaste vliegroutes is eveneens niet te verwachten. Gezien het vorenstaande zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot vleermuizen.

Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht en onderstaand omschreven protocol wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

Ongewervelden en overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroep.

4.8.3 Algemene zorgplicht     

Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.

4.8.4 Conclusie     

In onderstaande vier punten wordt de eindconclusie weergegeven:

  1. de omschreven werkwijzen (protocollen) met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van natuurwetgeving wordt voorkomen;
  2. nader onderzoek naar soorten is niet noodzakelijk;
  3. een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  4. voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

4.9 Explosieven     

4.9.1 Vooronderzoek     

Er kunnen als gevolg van gevechtshandelingen conventionele explosieven in het plangebied zijn achtergebleven. Aan de hand van uitgebreid vooronderzoek is geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven. Het doel van het vooronderzoek is om aan de hand van een breed scala aan historisch feitenmateriaal een zo genuanceerd mogelijk beeld met betrekking tot het onderzoeksgebied in de Tweede Wereldoorlog te verkrijgen. Aan de hand van deze gegevens wordt een antwoord gegeven op de vraag of en zo ja in welke delen van het onderzoeksgebied er sprake is van een verhoogd risico op het aantreffen van conventionele explosieven.

4.9.2 Risicoanalyse     

Uit het vooronderzoek is gebleken dat het plangebied geheel verdacht is op conventionele explosieven. Daarom is een risicoanalyse uitgevoerd om te beoordelen of de toekomstige werkzaamheden invloed hebben op het verdachte gebied. Deze risicoanalyse is als Bijlage 15 bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgende de conclusies van deze analyse.

Het Vogelzangterrein heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een grote transformatie doorstaan. Op het terrein is geen bebouwing meer aanwezig die er reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog aanwezig was. Dit terrein heeft geen archeologische waarde. Op het terrein zijn diverse milieukundige bodemonderzoeken uitgevoerd.

Om de toekomstige werkzaamheden veilig te laten verlopen dient detectie plaats te vinden tot 50 centimeter onder de diepste grondroerende werkzaamheden. Dit resulteert in een veilige werkomgeving, maar een dergelijke aanpak resulteert niet in een volledig CE-vrije bodem. Daarvoor dient de volledige bodem te worden onderzocht vanaf de minimale indringingsdiepte tot en met de maximale indringingsdiepte.

Voor het Vogelzangterrein geldt dat voor de gebieden waar de sonderingen de 10MPa laag op maximaal 6 meter hebben bepaald en waar de minimale indringingsdiepte 1 m-mv is oppervlaktedetectie voldoende wanneer eerst de bovenste meter afgegraven wordt. Voor de rest van het terrein geldt dat dieptedetectie noodzakelijk is, omdat de 10MPa laag hier dieper ligt dan 5 m-mv, of dieper dan 6 m-mv op plaatsen waar de minimale indringingsdiepte niet bepaald is.

Het is van belang dat vóórdat tot realisatie van het plan wordt overgegaan eerst een nadere verdiepingsslag uit te voeren teneinde antwoord te krijgen op de vraag of een onderzoek naar explosieven nodig is. Ingeval die vraag bevestigend wordt beantwoord zal die analyse ook inzichtelijk moeten maken hoe een aanvaardbaar veiligheidsrisico kan worden gehaald en welke beheersmaatregelen nodig zijn om de werkzaamheden veilig en verantwoord te kunnen uitvoeren. Indien nodig dient een bodemonderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven te worden opgesteld.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.2 Waterbeheerplan 2016-2021 'Waardevol Water'     

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft.

Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die ervoor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

5.2.6 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

5.3 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.3.1 Inleiding     

Door de klimaatverandering neemt de kans op overlast toe en de opnamecapaciteit van het riool is beperkt. Derhalve is het advies om binnen het plan goed te kijken naar mogelijkheden om water vast te houden in het gebied en de afvoer van hemelwater (naar de riolering) te beperken. Daarnaast het advies om in het toekomstig plan goed te kijken naar de bouwpeilen en het verloop van het maaiveld, zodat bij extreme neerslag het water oppervlakkig van de bebouwing af richting de weg kan afstromen. Ook omdat de Willemstraat een bekend wateroverlastgebied is.

Voor het bouwplan is een waterhuishoudkundig ontwerp gemaakt (Bijlage 1). Dit ontwerp is van landschappelijke aard, al is ook duurzaamheid en waterhuishouding hierin meegenomen. De waterhuishoudkundige ontwerpen zijn vervolgens door een hydrologisch adviesbureau als uitgangspunt beschouwd in een gedetailleerde rapportage 'wateropgave'. Deze rapportage is als Bijlage 2 gevoegd bij deze toelichting.

Hierna volgt allereerst een bergingsbalans. Daarna komt de bodemopbouw aanbod en als laatste wordt het waterontwerp beschouwd.

5.3.2 Waterbergingsbalans     

Voor het plangebied geldt dat het huidige terrein bestaat uit gemêleerde samenstelling van een parkeerterrein, gebouwen (boerderij en opslag), halfverharding en groen. De tekeningen van de bestaande en nieuwe situatie zijn als Bijlage 3 gevoegd bij deze toelichting.

Het plangebied voor de wateropgave is circa 9.376 m² groot. Hiervan is in de huidige situatie circa 2.510 m² verhard en 6.866 m² onverhard (groen). Het beoogd planinitiatief ziet op een totale verharding van circa 5.164 m² en een onverhard areaal van circa 4.212 m². Dit resulteert in een toename van verhard oppervlakte van circa 2.654 m². Rekenend met een waterbergingscompensatie van 42 mm (0,42 m³ per m²) is er een waterberging benodigd van circa 114 m³

verplicht

Waterbalans tabel

5.3.3 Bodem en grondwaterstand     

Uit het bodemonderzoek (Bijlage 7) is gebleken dat bij bemonstering van peilbuizen het grondwater zich bevindt op circa 0,75-1,66 m-mv. De gemiddelde grondwaterstand van de 40 boorstaten is circa 1,4 m-mv. Vanwege de maaiveldhoogte van +16,70/+16,80 in relatie tot de vrij hoge grondwaterstand is er geen ruimte beschikbaar voor buffervoorzieningen met infiltratietoepassingen.

In het plangebied is de bodem voldoende waterdoorlatend om infiltratiemogelijkheden toe te staan, mits de voorzieningen boven de grondwaterstand kunnen worden gerealiseerd. Echter, de geconstateerde grondwaterstand (soms tot aan maaiveld) geeft aanleiding om de drainerende werking van de bodem te verbeteren door middel van grondverbetering en drainage in de terreindelen met herinrichting.

5.3.4 Watercompensatie     

Waterkwantiteit

Het is de bedoeling een bijzondere thematische inrichting te realiseren die teruggrijpt naar het voormalige beeklandschap van de vroeger aanwezige Gender. Bij de inrichting van de buitenruimte speelt waterhuishouding daarom een belangrijke rol. Het uitgangspunt is om hemelwater op te vangen op eigen terrein. Via één HWA wordt het hemelwater op vertragende voorzieningen aangesloten.

Voor alle parkeervakken zal een grasbetontegel worden toegepast. De parkeervakken direct grenzend aan bomen worden voorzien van een boomsubstraat en worden niet meegenomen in deze maatregel. Bij de locatie Vogelzang is een bufferende werking mogelijk voor een laagdikte van 0,2 m. Dit kan worden gerealiseerd door de parkeervakken verhoogd t.o.v. de rijweg te leggen.

Bij piekbelastingen fungeert een verlaagd speeldeel in het Jozef Elias Plantsoen als wadi voor het opgevangen hemelwater buiten de constructie (het gebouw). Het gaat hierbij om een bergingscapaciteit van circa 28 m³. Aangezien de grondwaterstanden langere tijd hoog kunnen zijn zal een drainage systeem worden toegepast. Daarnaast wordt een slokop aan de koppen toegepast als nood overstort van de wadi zelf. Deze zullen worden aangesloten op het HWA-riool.



verplicht

Retentie Jozef Elias Plantsoen

Ter plaatse van de nieuwe straat ten zuiden van het appartementengebouw wordt een IT Riool aangelegd dat het hemelwater deels kan bufferen en infiltreren.

Beoogd is door middel van twee hoogtesprongen de trottoirs hoger aan te leggen ter plaatse van de Willemstraat, om op deze wijze wateroverlast te beperken en hogere vloerpeilen te realiseren voor de nieuwbouw. Bij hevige buien fungeert het verhoogde profiel van het trottoir als eerste buffer.

Delen van het dak worden als daktuin met drainageplaten uitgevoerd. Ook worden delen van daken met sedum op drainageplaten bedekt (de daken met zonnepanelen). Deze daktuinen en daken hebben daarmee een waterbergend vermogen van minimaal 25 mm. Hiermee wordt het hemelwater voor deze daken ter plekke gecompenseerd. Het gaat om een totale waterberging 'op constructie' van circa 116,2 m³.

Het getrapte volume aan de binnenzijde van het appartementengebouw wordt optisch verzacht met groen in plantenbakken welke in de gevel worden opgenomen. Deze groenterassen dragen bij aan het verbeteren van het stadsklimaat en de waterhuishouding.

verplicht

IT Riool / buffer richting Jozef Elias Plantsoen

De groene inrichting is in staat om regenwater op te vangen. Vegetatie neemt water op, waardoor er minder afgevoerd hoeft te worden. Het door de beplanting opgenomen water zal uiteindelijk verdampen en zorgen voor een gunstiger stadsklimaat. Op diverse plekken kan ook regenwater worden gebufferd waardoor wateroverlast voorkomen wordt. Het opgevangen regenwater kan ook worden gebruikt voor het bevloeien van de groeninrichting.

verplicht

Overzicht waterhuishoudkundig ontwerp

Waterkwaliteit

Het hemelwater dat afkomstig is van daken en kavelverhardingen kan worden gezien als schoon. Voor deze oppervlakken is het toepassen van een zogenaamde zuiverende voorziening niet nodig. Binnen het plangebied komen ook verhardingen en parkeerplaatsen te liggen. Om de vervuiling van het afstromende hemelwater zoveel mogelijk te beperken is het volgende van belang:

  • gebruik van vervuilende (uitlogende) bouwmaterialen voorkomen.;
  • gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen voorkomen/beperken;
  • strooien van zout bij gladheid beperken;
  • autowassen op de kavels en op straat voorkomen;
  • het gescheiden watersysteem goed communiceren richting de toekomstige gebruikers.



Het waterhuishoudingkundig ontwerp zal bij de realisatie nader worden uitgewerkt conform het rapport 'wateropgave' zoals is bijgevoegd in Bijlage 2 van deze toelichting.

5.4 Advies / overleg Waterschap     

Onderhavig planvoornemen is in het kader van de watertoets voorgelegd aan het waterschap. Het waterschap heeft op d.d. 7 december 2018 akkoord gegeven op het plan, maar maakt wel nog de volgende opmerkingen:

  • De totale bergingsopgave is 114 m³.
  • Bij piekbelasting fungeert een verlaagd speeldeel in het Josef Elias plantsoen als wadi voor opgevangen hemelwater buiten de constructie. Deze manier van waterberging zal voor 28 m³ waterberging zorgen.
  • Delen van het dak worden als daktuin met drainageplaten uitgevoerd. Ook worden delen van daken met sedem op drainageplaten bedekt. Deze manier van waterberging zal voor 116,2 m³ waterberging zorgen.
  • De invulling van de wateropgave wordt gerealiseerd, zoals uitgewerkt in Bijlage 2
  • Alle HWA aansluitingen van gebouwen via binnentereinnen afwateren via infiltratieriool met één aansluiting op de Lodewijk Napoleonlaan.
  • Bij indiening van de omgevingsvergunning wordt de werking van het totale berging en hemelwatersysteem uitgewerkt op tekening aangeleverd. Deze tekening is voorzien van m2 oppervlakten en m3 volumen en diameters.
  • Beheersafspraken voor de wateroplossing voor de verschillende voorzieningen worden inzichtelijk gemaakt en zijn vastgelegd in de anterieure overeenkomst, zodat het voor de eindgebruiker duidelijk is wat er gedaan moet worden om de verschillende voorzieningen in de stand te houden.
  • Het gebruik van uitlogende materialen moet zoveel mogelijk vermeden worden.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels (Artikel 1en 2)

De  Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Groen' (Artikel 3)

Het aanwezige plantsoen met groenperken naast het Philip de Schonepad wordt in dit bestemmingsplan als 'Groen' bestemd. Het pad blijft onveranderd toegankelijk voor langzaam verkeer. Naast Willemstraat 97 wordt een klein groen plantsoen gerealiseerd voor een duidelijke scheiding tussen dit pand en het appartementengebouw.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)

De straten en parkeerplaatsen in dit bestemmingsplan zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is mede bestemd voor groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)

Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van de appartementen, maisonnettes en grondgebonden rijwoningen met de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Daarnaast zijn er specifieke regels opgenomen voor aan-, uit- en bijgebouwen of erkers.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m²). Onder voorwaarden is het mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen.

Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m² te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen (zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving voorliggend plan     

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 95 wooneenheden op braakliggend terrein wat gedeeltelijk in gebruik is als parkeerterrein. In dit geval is handhaving dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Ook kan er sprake zijn van zogenaamde "kruimelgevallen". Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen alsmede het feit dat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Met het waterschap De Dommel heeft op ## vooroverleg plaatsgevonden. Tevens is de waterparagraaf en de bijbehorende watertoets op ## beoordeeld door de gemeente Eindhoven en het waterschap. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5. Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de provincie voorgelegd.

Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is voor advisering naar de Henri van Abbe Stichting en Trefpunt Groen Eindhoven verstuurd en met beide stichtingen is overleg gevoerd. De twee stichtingen waren zeer te spreken over de voorgenomen plannen en hebben geen opmerkingen.

9.3 Inspraak en samenspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Initiatiefnemer heeft aan deze verordening voldaan door in een zo vroeg mogelijk stadium bewoners en belanghebbenden te betrekken bij de plannen. Voorbeelden van belanghebbenden zijn Trefpunt Groen, Stichting Henri van Abbe, Stichting bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven en de wijkvereniging Vonderkwartier. Op 20 maart 2018 is er een presentatie gegeven aan de hiervoor genoemde stichtingen. Verder is per fase in het ontwerp een bijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden (Schetsontwerp op 6 maart 2018, Voorlopig Ontwerp op 10 juli 2018 en het Definitief Ontwerp in november 2018). Iedereen kon per mail hun wensen en suggesties uitspreken en initiatiefnemer heeft zorgvuldig een afweging gemaakt welke belangen wel of niet zijn meegenomen in de verdere planuitwerking.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen zal in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd worden. Ook zal kennis worden gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan 'IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein)' met identificatienummer NL.IMRO.0772.80316-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.9 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.16 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.17 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.19 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.20 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.21 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.23 Geluidluwe gevel     

een gevel met een maximale geluidbelasting van 48 dB (inclusief aftrek artikel110g Wgh)

1.24 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.25 Internetwinkel     

internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.26 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.27 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.28 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdeel van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.29 Lijst van bedrijfsactiviteiten     

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en is opgenomen in Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende bij deze regels.

1.30 Nota Parkeernormen 2016     

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.

1.31 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg (Lodewijk Napoleonlaan).

1.32 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.33 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.34 Supermarkt     

een zelfbedieningszaak met overwegend levensmiddelen.

1.35 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.36 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.37 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.38 Voorgevelrooilijn     

de lijn die gelijk loopt aan voorgevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan.

1.39 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.40 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.41 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.42 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.43 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.2 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten, zonnepanelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen en/of bouwhoogte, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons, liftopbouwen en -schachten, en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen en beplanting;
  2. paden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. kunstobjecten;

met de daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 m.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;

met daarbij behorende:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, is de maximum bouwhoogte 4 m.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

5.1.1 Bestemming     

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  8. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  9. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  2. een woning mag niet worden gesplitst in twee of meerdere woningen;
  3. het maximum aantal woningen 95 bedraagt.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  3. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de hoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' en 'maximum bouwhoogte (m)';
5.2.2 Geluidluwe gevel     

Bij een geluidbelasting door 30km wegen van meer dan 53 dB

  1. zullen maatregelen moeten worden getroffen waardoor op tenminste één gevel waaraan een verblijfsruimte is gesitueerd, de geluidbelasting wordt gereduceerd tot ten hoogtste 53 dB.
  2. moeten geluidwerende maatregelen in de gevels worden gerealiseerd, waardoor binnen de woningen aan nieuwbouweisen zal worden voldaan.
5.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen' worden gerealiseerd;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 75 m² met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het dak is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de maximum bouwhoogte 4,5 m bedragen;
  4. in afwijking van het gestelde onder a mag voor de voorgevel van het hoofdgebouw een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximale diepte van 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3,5 m, mits tenminste 1 m tuindiepte resteert.
5.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m².
5.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voor zover minimaal 3 m achter de feitelijke voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw gelegen of het verlengde daarvan wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde is 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Algemeen     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m² met een maximum van 75 m², is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.
5.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels     

7.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q. 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  4. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  5. de bestemmingsbepaling en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 20 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  6. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 8 Overige regels     

8.1 Parkeereis     

Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016.

8.2 Afwijken van parkeereis     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 indien:

  1. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 8.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 8.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 9 Overgangsrecht     

9.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1 met maximaal 10%.

9.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IX Strijp binnen de Ring 2007 (Willemstraat Vogelzangterrein).