direct naar inhoud van 3.6 Watertoets
Plan: Kom Vlierden, 1e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201010-C001

3.6 Watertoets

Voor ruimtelijke plannen geldt dat als een wijziging van de bestemming na januari 2001 heeft plaatsgevonden en de toegekende functie wordt gerealiseerd dit hydrologisch neutraal moet plaatsvinden. Om dat te bereiken geldt voor de waterafvoer de trits vasthouden-bergen-afvoeren en voor de waterkwaliteit de trits schoonhouden-scheiden-schoonmaken. Ten behoeve van de realisatie van de functies worden geen maatregelen getroffen die leiden tot een structurele verlaging van de grondwaterstand. Overlast door grondwater bij gebouwen moet worden voorkomen door ophoging of door kruipruimteloos te bouwen. Op grond van het kostenveroorzakersbeginsel maakt de bekostiging van de maatregelen onderdeel uit van de plannen.

Over de bekostiging van maatregelen voor de afvoer en berging van water uit gebieden waarvan de bestemming vóór februari 2001 is bepaald zijn binnen het Nationaal Bestuursakkoord Water afspraken vastgelegd. Zijn voor die gebieden nog maatregelen nodig voor de waterafvoer en waterberging dan is de waterkwantiteitbeheerder verantwoordelijk voor de bekostiging.

In het door de gemeenteraad vastgestelde waterplan voor Deurne zijn streefbeelden voor water aangegeven. Om die te realiseren worden binnen de locaties waarbinnen geen sprake is van wijziging van de bestemming of waar een wijziging geen aanleiding geeft voor compenserende maatregelen de kansen voor herstel en verbetering benut. Zo wordt bij vervanging van de riolering de haalbaarheid van scheiding van regenwater en afvalwater afgewogen en worden de mogelijkheden om regenwater te infiltreren gebruikt.

Door het gebruikmaken van de mogelijkheden voor afkoppelen, vasthouden en infiltreren van regenwater is er ruimte voor het opvangen van de autonome groei van verharde oppervlakken binnen de huidige bestemmingen en is compensatie mogelijk, indien maatregelen in verband met hydrologisch neutraal bouwen binnen een locatie binnen het bestemmingsplan niet mogelijk blijken.

In het kader van het vooroverleg heeft waterschap Aa en Maas op 20 april 2006 ten aanzien van de Nota inventarisatie- en analyse en op 25 april 2007 ten aanzien van de Nota uitgangspunten en op 27 september 2007 op het voorontwerp bestemmingsplan een reactie ingediend, zie paragraaf 7.2. De opmerkingen van waterschap Aa en Maas zijn verwerkt in dit hoofdstuk.

Uitgangspunten watertoets

Het waterschap hanteert onderstaande uitgangspunten ten aanzien van nieuwe bouwplannen.

  • Hydrologisch neutraal bouwen. Conform het beleid van het waterschap Aa en Maas (Waterbeheersplan 2) dienen nieuwe plannen te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen. Dit wil zeggen dat de hydrologische situatie minimaal gelijk moet blijven aan de oorspronkelijke situatie. Hierbij mag de oorspronkelijke landelijke afvoer niet overschreden worden. Hydrologisch neutraal bouwen heeft betrekking op de afvoer van water uit het gebied maar heeft ook betrekking op grondwater, waterkwaliteit en bescherming tegen wateroverlast door grond- en oppervlaktewater. Middels dit bestemmingsplan wordt bescherming geboden aan woningen en laanbomen binnen het gebied tegen ongewenste beïnvloeding van het grondwaterpeil in het gebied.
  • Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik - infiltratie - buffering afvoer’. In aansluiting op het landelijke beleid (Vierde Nota waterhuishouding, Waterbeleid 21e eeuw) hanteert het waterschap Aa en Maas het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met hemelwater. Hierbij dient de genoemde voorkeursvolgorde doorlopen te worden. Onderdeel van de planvoorbereiding van nieuwe bouwlocaties is een bodemkundig geohydrologisch onderzoek. Dat onderzoek moet uitsluitsel geven over de haalbaarheid van infiltratie van regenwater. De verwachting is dat gemeenten de zorg voor het stedelijke grondwater krijgen opgedragen.
  • Scheiding van vuil water en (schoon) regenwater. Bij alle nieuwbouwplannen en ingrijpende verbouwingsplannen wordt gescheiden afvoer van regen- en afvalwater voorgeschreven. Dit is ook het geval indien in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is. Door bij de bouwplannen de waterstromen te scheiden kunnen als het rioolstelsel wordt vervangen het regenwater en het afvalwater maximaal worden gescheiden. Daarmee wordt de maximale bijdrage aan de realisatie van de rijksdoelstellingen mogelijk.
  • Water als kans. Water kan bij een plan meerwaarde geven aan de inrichting en het gebruik. In combinatie met toegankelijk groen geeft het mogelijkheden voor recreatief medegebruik.
  • Meervoudig ruimtegebruik. Door meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld bij groenvoorzieningen of recreatief medegebruik is het ruimteverlies binnen het plangebied vanwege waterberging te beperken.
  • Voorkomen van vervuiling. Bij de planvorming, inrichting, realisatie en beheer van de gebieden moet waar mogelijk rekening gehouden worden met maatregelen ter voorkoming van aantasting van de waterkwaliteit.
  • Wateroverlastvrij bestemmen. Bij locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen moet worden gezocht naar plekken die 'hoog en droog genoeg' zijn. Indien dit niet mogelijk is moet compensatie plaatsvinden.
  • Waterschapsbelangen. Binnen het plangebied spelen de volgende waterschapsbelangen:
    - watergangen legger
    - riooltransportleiding
    - rioolgemaal
    - ecologische verbindingszone
    - grondwaterbeschermingsgebied
    - natuurvriendelijke oevers.

Het grondwaterbeschermingsgebied is reeds behandeld in paragraaf 2.3.5. Voor de overige belangen geldt dat dit een conserverend plan is, met enkele kleine uitbreidingen die buiten het invloedsgebied liggen van de genoemde waterschapsbelangen.

Ontwikkelingslocaties

Bij de berekening is uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • GHG: 23,50 m + NAP (bron: rapport Infiltratiegeschiktheidsadvies Vlierdenseweg door Lankelma Geotechniek Zuid B.V., zie bijlage 5).
  • Hoogte maaiveld: 25 m + NAP (bron: topografische kaart).
  • Waterberging is mogelijk in vele vormen. Om een inschatting te kunnen maken hoeveel oppervlak nodig is voor de waterberging bij de ontwikkelingslocaties is als voorbeeld een enkellaags krattensysteem uitgewerkt, met een bruto capaciteit van 0,41 m3 per unit. De afmetingen per unit zijn 0,6m x 1,2m x 0,6m (b x l x h); per unit is 0,72 m2 nodig.
  • inrichtingsschetsen van de ontwikkelingslocaties zoals opgenomen in paragraaf 4.3.

De toename verhard oppervlak van de ontwikkelingslocaties samen bedraagt 5.115 m2. Om aan de voorwaarde ‘hydrologisch neutraal bouwen’ te voldoen is waterberging van het hemelwater vereist. Voor T=10+10% bedraagt de waterberging 260 m3 en voor T=100+10% 354 m3:

  • Voor de berging van T=10 zijn ca. 635 units nodig, benodigd oppervlak is circa 880 m2.
  • Voor de berging van T=100 zijn ca. 865 units nodig, benodigd oppervlak is 1200 m2.

Het plangebied biedt voldoende ruimte en mogelijkheden om in de benodigde waterberging te voorzien. De waterberging en eventuele waterafvoer worden te zijner tijd geconcretiseerd op projectniveau.

Individuele bouwmogelijkheden

Op de locaties met individuele bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen, dient in het kader van de omgevingsvergunningprocedure een geohydrologisch- en bodemonderzoek te worden verricht.