direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Terneuzen Midden, Pattistpark 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

In de stad Terneuzen, op de zuidflank van de dijk tussen de Churchilllaan en de Westerschelde, was lange tijd het verpleeghuis Ter Schorre gevestigd. De ligging van dit verpleeghuis is globaal aangeduid op figuur 1.1. Het verpleeghuis is enige jaren geleden gesloten en de bewoners zijn verhuisd naar een nieuw pand aan de Bachlaan en naar het wooncomplex/-zorgcentrum Maxima dat is gebouwd direct ten oosten van de locatie van het voormalige verpleeghuis. Het gebouw stond vanaf dat moment leeg. Een nieuwe gebruiksfunctie lag niet voor de hand omdat het gebouw te sterk was verouderd. Daarom is ervoor gekozen om het gebouw te slopen en de locatie aan te wenden voor een ontwikkeling met woningbouw. De sloop heeft grotendeels plaatsgevonden eind 2018. Alleen de fundamenten liggen nog in de bodem (situatie maart 2019; zie ook figuur 2.1.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Globale ligging projectlocatie

Voor de herontwikkeling van de locatie en voor de naastgelegen locatie met woningbouw is al in 2006 een beeldkwaliteitsplan opgesteld met daarin ruimtelijke en stedenbouwkundige randvoorwaarden. Op basis daarvan is het wooncomplex/-zorgcentrum Maxima gebouwd en is in opdracht van aannemingsbedrijf Van der Poel B.V. een bouwplan vervaardigd voor de bouw van 3 ranke woontorens met 102 appartementen met een maximum hoogte van 60 meter boven de Westerscheldedijk (ofwel 68,5 meter + NAP). Om dit bouwplan planologisch-juridisch mogelijk te maken is in 2009 een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de ruimtelijke ordening verleend. De vrijstelling is verwerkt in het bestemmingsplan 'Terneuzen Midden' dat eveneens dateert uit 2009. Door de economische omstandigheden is het bouwplan destijds echter niet gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0002.png"

Figuur 1.2. Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Terneuzen Midden' (2009)

Het bouwplan is in 2013 op onderdelen aangepast. Hierbij is rekening gehouden met één doorlopende stallingsgarage in één bouwlaag onder de woontorens. Ook zijn de woontorens enkele meters naar het zuiden opgeschoven, waardoor deze niet langer samenvallen met de gronden van het Waterschap Scheldestromen. Om dit bouwplan mogelijk te maken is in 2013 het bestemmingsplan 'Parkeergarage Pattistpark' vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0003.png"

Figuur 1.3. Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Parkeergarage Pattistpark' (2013)

Door gewijzigde marktomstandigheden is besloten om het bouwplan in 2017 opnieuw aan te passen.

  • De maximum hoogte is toen naar beneden bijgesteld tot maximaal 60 meter + NAP (50 meter toren en peil 10 meter + NAP) voor de middelste woontoren. De twee buitenste woontorens zouden ten minste twee bouwlagen minder hoog moeten worden dan de middelste toren en onderling ook ten minste twee bouwlagen in hoogte van elkaar verschillen.
  • De vorm van de woontorens is enigszins aangepast zodat de raampartijen in de appartementen beter kunnen worden georiënteerd. Hiermee wordt het zicht vanuit de appartementen op het aangrenzende landschap weidser.
  • Een gevarieerder woonprogramma door appartementen van verschillende omvang te realiseren en met een verschillend zichtveld. Een groot gedeelte over het water en een kleiner deel over het land. In dit aangepaste bouwplan werd nog steeds uitgegaan van 102 appartementen.

Om dit bouwplan mogelijk te maken is in 2017 het bestemmingsplan 'Terneuzen Midden, Pattistpark II' vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0004.png"

Figuur 1.4. Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Terneuzen Midden, Pattistpark II' (2017)

Tegen dit bestemmingsplan is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling). Die heeft op 19 december 2018 het besluit van de gemeenteraad Terneuzen tot vaststelling van het bestemmingsplan vernietigd wegens enkele tekortkomingen in de onderbouwing van het plan. Door de uitspraak herleeft het bestemmingsplan 'Parkeergarage Pattistpark'.

De initiatiefnemer wenst nog steeds het bouwplan te realiseren. Daarom is besloten de door de Afdeling geconstateerde gebreken te herstellen door middel van het onderhavige bestemmingsplan.

Initiatiefnemer maakt van de gelegenheid gebruik om enkele aanpassingen mee te nemen. De basisopzet van het plan wijzigt daarbij niet. Ook in het nieuwe bouwplan wordt uitgegaan van 3 woontorens met daaronder een stallingsgarage. De torens worden op dezelfde plek gebouwd als in het plan uit 2017. In paragraaf 2.2 wordt het nieuwe bouwplan beschreven.

Het doel van het bestemmingsplan is aldus het planologisch mogelijk maken van het aangepaste bouwplan.

In paragraaf 2.3.6 is een overzicht opgenomen van de belangrijkste veranderingen ten opzichte van het bestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark II' (2017).

1.2 Coördinatieregeling

Als een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen, bestaat de mogelijkheid om de procedures voor de omgevingsvergunning bouwen (en eventuele andere vergunningen) en de planologische procedure gecoördineerd te doorlopen. Dit is geregeld in artikel 3.30 lid 1 onder b Wet ruimtelijke ordening.

Het toepassen van de coördinatieregeling betekent dat het bestemmingsplan tegelijkertijd met de omgevingsvergunning bouwen (en eventueel andere vergunningen) één beroepsprocedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doorloopt, voor zowel het ruimtelijk besluit als de gecoördineerde vergunningen. De beroepsprocedure is bij toepassing van de coördinatieprocedure ook korter dan zonder coördinatieprocedure (6 maanden in plaats van een jaar).

Voor initiatiefnemer is het van groot belang om ook zo snel mogelijk te beschikken over de benodigde omgevingsvergunningen voor de meest oostelijke toren. In verband hiermee heeft initiatiefnemer verzocht om toepassing van de coördinatieprocedure voor het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning voor het bouwen voor die eerste toren.

De gemeenteraad van Terneuzen heeft op 30 januari 2014 een algemeen coördinatiebesluit genomen voor coördinatie van bestemmingsplannen met omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de toepasselijke randvoorwaarden van dit besluit. De voorbereiding en bekendmaking van de procedures en vergunningen voor bestemmingsplan en omgevingsvergunning van de oostelijke toren voor de activiteit bouwen worden dan ook gecombineerd. Het ontwerpbesluit van de omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1. Voor de andere benodigde vergunningen worden afzonderlijke procedures gevolgd.

1.3 Leeswijzer

Deze toelichting op het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en de gewenste beoogde ontwikkeling beschreven. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt het actuele beleidskader beschreven en wordt de ontwikkeling hieraan getoetst. Na de vaststelling van het bestemmingsplan 'Terneuzen Midden, Pattistpark II' is het provinciaal ruimtelijk beleid geactualiseerd.
  • In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan de diverse omgevingsaspecten. Voor een belangrijk deel kan worden teruggevallen op de eerdere onderzoeken die zijn uitgevoerd. Waar nodig zijn deze geactualiseerd.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van de noordelijk gelegen bebouwingsstrip tussen de Churchilllaan en de dijk langs de Westerschelde. Deze bebouwingsstrip wordt gekenmerkt door grootschalige bebouwing bestaande uit appartementencomplexen in 12 bouwlagen, een hotel en een overdekt zwembad. Het voormalige verpleeghuis Ter Schorre is eind 2018 grotendeels gesloopt (zie figuur 2.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.1. Zicht op het plangebied met de resten van het voormalige verpleeghuis Ter Schorre (bron samengestelde foto's: dronevlucht begin 2019)

In figuur 2.2. is een foto uit 2017 opgenomen aan de achterzijde van het verpleeghuis met zicht op de andere bebouwing langs de Westerschelde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0006.jpg"

Figuur 2.2. Zicht aan achterzijde Ter Schorre situatie september 2017 (bron: google streetview)

Geheel passend in de bebouwingsstrip is aan de oostzijde van het voormalige verpleeghuis het wooncomplex/-zorgcentrum Maxima gebouwd (eind 2013 opgeleverd). Dit gebouw heeft een bouwhoogte van 7 bouwlagen en is eveneens gebouwd door de initiatiefnemer van voorliggend plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.3. Zicht vanaf de Churchilllaan situatie september 2017 (bron: google streetview)

Het voormalige verpleeghuis was bereikbaar vanaf de Churchilllaan via toegangsweg aan de zuidzijde met twee aansluitingen (één direct op de Churchilllaan en de ander op de rotonde met de Rooseveltlaan en Laan van Othene) (zie figuur 2.4) en via een lus rondom het gebouw (die ook Pattistpark heet). De benodigde parkeerplaatsen lagen aan de noordzijde van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0008.png"

Figuur 2.4. De inmiddels verwijderde ontsluiting van Ter Schorre in 2009 (luchtfoto: Provincie Zeeland)

Aan de westzijde van het voormalige verpleeghuis Ter Schorre is in 2011 een doorsteek voor auto's gemaakt langs het naastgelegen appartementengebouw vanaf de Churchilllaan.

2.2 Beschrijving van de toekomstige situatie

Het actuele bouwplan gaat net als in de planopzet uit 2013 en 2017 uit van 3 woontorens met een doorlopende stallingsgarage. Impressies van het plan zijn opgenomen in bijlage 2. De situering van de torens en de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan wijzigen niet. Anders dan in de vorige planopzet wordt de stallingsgarage niet in 1 bouwlaag onder de torens en in het dijklichaam gebouwd, maar in 2 bouwlagen tegen de bergingen onder de torens, aan de zijde van de Churchilllaan.

De bovenkant van de stallingsgarage en van de bergingen komt evenals in het vorige plan te liggen op een niveau van 10 meter +NAP. Het peil van de eerste woonlaag wordt daardoor iets verhoogd ten opzichte van de huidige kruin van de dijk (circa 8,5 meter +NAP). Dit heeft als bijkomend voordeel dat eventuele toekomstige ophoging van de dijk mogelijk blijft.

In het ontwerp voor de stallingsgarage wordt uitgegaan van 106 garageboxen en 66 algemene parkeerplaatsen. Buiten het gebouw, aan de zijde van de Westerscheldedijk, worden - afhankelijk van de concrete invulling van het plan en de bijbehorende parkeernormen - de overige benodigde parkeerplaatsen aangelegd. Op basis van het nu gewenste programma worden dit er 96 tot 104 waarmee het totaal aantal parkeerplaatsen komt op 268. Binnen het plangebied worden ten behoeve van de beoogde appartementen 288 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er is ruimte om het aantal uit te breiden tot maximaal 318 parkeerplaatsen als dat in de praktijk nodig blijkt te zijn. Daarnaast worden tegenover en ten behoeve van het wooncomplex/-zorgcentrum Maxima, nabij de toegang tot het gebied, nog eens 10 parkeerplaatsen aangelegd.

De stallingsgarage is via drie toegangen bereikbaar, namelijk twee op de koppen van het gebouw voor de bovenste parkeerlaag en één voor de onderste parkeerlaag direct vanaf de ontsluitingsweg. Om de parkeerplaatsen op maaiveld en de stallingsgarage met de auto te kunnen bereiken, wordt net als in de oorspronkelijke situatie met Ter Schorre een weg tussen het gebouw en de Westerscheldedijk aangelegd. Het plangebied wordt ontsloten vanaf de bestaande aansluiting op de rotonde Churchilllaan-Rooseveltlaan - Laan van Othene. Een directe aansluiting op de Churchilllaan komt in de nieuwe situatie niet meer terug.

De entrees van de drie torens zijn op de begane grond (op het niveau van de bergingen) in de noordgevel van de torens gesitueerd. Daarnaast zijn de torens aan de zuidzijde bereikbaar via de stallingsgarage. Voor de meest oostelijke toren is nog een nooduitgang richting het naastgelegen gebouw Maxima voorzien. Verder heeft de middelste toren aan de noordzijde op de eerste verdieping een tweede entree. Er is een idee om die entree met een loopbrug over het parkeerterrein met het voetpad op de dijk te verbinden. Dit maakt echter geen deel uit van de bouwaanvraag en wordt in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.

Het gebied tussen het bouwplan en de Churchilllaan wordt ingericht als dijkpark. Ook het dak van de stallingsgarage krijgt overwegend een groene inrichting, waardoor het dijkpark en het bouwplan in elkaar overlopen. Vanwege het windklimaat zal het dak echter niet openbaar toegankelijk worden. Langs de zuidgevel van de oost- en westtoren worden terrassen behorende bij de woningen op de begane grondlaag gerealiseerd. En verder worden aan de achterzijde van elke toren zonnepanelen geplaatst.

In figuur 2.5. is een schematische doorsnede van het bouwplan opgenomen gezien vanaf de zijde van de Westerschelde. De middelste toren (toren 2) krijgt een hoogte van 19 bouwlagen (57 meter boven het dak van de stallingsgarage; tevens het peil in dit bestemmingsplan), de westelijke toren (toren 3) 17 bouwlagen (51 meter) en de oostelijke toren 14 bouwlagen (42 meter). In alle gevallen moet daarboven nog rekening worden gehouden met een opstaande dakrand van 1 meter die het zicht op technische voorzieningen wegneemt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0009.jpg"

Figuur 2.5. Schematische doorsnede, gezien vanaf de zijde van de Westerscheldedijk (van oost naar west)

Evenals in het plan uit 2017 wordt in het plan gerekend met maximaal 102 'dure' woningen (appartementen). Het aantal appartementen wordt aangevuld met 90 goedkope appartementen voor eenpersoonshuishoudens, bestaande uit arbeidsmigranten en expats, waardoor het totaal programma op maximaal 192 appartementen komt. De aanvulling speelt in op de kwalitatieve woningbehoefte onder deze doelgroepen. In de oostelijke toren zijn 48 appartementen voorzien. Het resterende programma van 144 appartementen wordt gerealiseerd in de andere 2 torens. De exacte verdeling en aantallen per toren zijn afhankelijk van de concrete vraag en worden aldus op een later tijdstip bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0010.jpg"

Figuur 2.6 Nieuwe situatie met daarover geprojecteerd contouren (stippellijnen) Ter Schorre en contouren bestemmingsplan 'Terneuzen Midden, Pattistpark II

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0011.png"

Figuur 2.7. Doorsnede oostelijke toren (links landzijde, rechts zijde Westerschelde)

2.3 Toelichting op de juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de gemeentelijke standaardregels voor de bestemmingsplannen zijn van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Op de analoge verbeelding worden de bestemmingen door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd.

Ten opzichte van de voorgaande bestemmingsplannen die voor deze ontwikkeling in procedure zijn gebracht, is het plangebied vergroot. Dit was nodig om de ontsluitingsweg rondom het gebouw en de parkeervoorzieningen in het openbaar gebied planologisch goed te regelen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de verkeersvoorzieningen ten behoeve van het oostelijk gelegen gebouw ' Maxima' ook goed te regelen. De verkeersvoorzieningen lopen immers in elkaar over en bij Maxima hadden de verkeersvoorzieningen nog de bestemming Groen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in artikel 1 de in de overige regels gehanteerde begrippen uitgelegd en is in artikel 2 de wijze van meten bepaald. In dat laatste artikel is als bijzondere bepaling opgenomen dat voor bouwhoogtes van bouwwerken binnen de bestemming Wonen wordt gemeten ten opzichte van 10 meter boven Normaal Amsterdams Peil (NAP). In het bestemmingsplan Parkeergarage Pattistpark was deze hoogte gerelateerd aan de hoogte van de kruin van de aangrenzende dijk. Vanaf dit peil gemeten (circa 8,5 meter +NAP, zie paragraaf 2.2) mocht in dat bestemmingsplan maximaal 60 meter hoog worden gebouwd, ofwel 68,5 meter +NAP. In dit bestemmingsplan bedraagt de maximumhoogte 58 meter, ofwel eveneens 68 meter +NAP.
  • In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 (Algemene regels) bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) ten slotte bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Voorwaardelijke verplichtingen voor het bouwen en het gebruik

In onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om voorwaardelijke verplichtingen in de regels op te nemen. Een voorwaardelijke verplichting is een regel in het bestemmingsplan waarmee bijvoorbeeld wordt bepaald dat een nieuwe functie wel is toegestaan of dat een bepaald gebouw mag worden gebouwd, maar alleen als óók de benodigde maatregelen worden getroffen en deze maatregelen in stand worden gelaten. De voorwaardelijke verplichtingen zijn middelen om afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) planologisch te borgen. Omdat deze afspraken door gebruikmaking van een publiekrechtelijk regeling kunnen worden vastgelegd, behoeven en kunnen deze niet via privaatrechtelijke weg worden vastgelegd.

Het gebruik maken van voorwaardelijke verplichtingen heeft ook een aantal praktische voordelen. Het biedt ook flexibiliteit. Zo kan bijvoorbeeld worden geregeld dat het treffen van bijvoorbeeld maatregelen om windhinder te beperken, niet hoeft te worden uitgevoerd zolang de ontwikkeling niet concreet ter hand wordt genomen. Ook hoeft de maatregel niet per definitie als eerste tot stand te komen.

Een voordeel van voorwaardelijke verplichtingen is dat er geen nader toetsingsmoment aan te pas komt. Er is ook geen nadere besluitvorming door het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders) nodig.

2.3.3 Gehanteerde bestemmingen

Groen ( Artikel 3)

De bestemming Groen is opgenomen voor de restruimten tussen de voorgenomen bebouwing en de ontsluitingsweg met de parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen, bermen en beplanting toegestaan en bij deze bestemming behorende voorzieningen die in de gehele gemeente gebruikelijk zijn. De meeste van deze bijbehorende voorzieningen zijn overigens niet in het inrichtingsplan voorzien.

Op de gronden met deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Verkeer (Artikel 4)

Deze bestemming is opgenomen voor de ontsluitingsweg rondom het gebouw en de parkeervoorzieningen in het openbaar gebied en voor de verkeersvoorzieningen ten behoeve van het oostelijk gelegen gebouw 'Maxima' (zie uitleg in paragraaf 2.3.2). Binnen de verkeersbestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen, met dat verschil dat er ook kleine gebouwen ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan. Daarbij kan worden gedacht aan gebouwen voor ontmoetingsplaatsen (praathuisjes), nutsgebouwen en sanitairgebouwtjes.

Wonen ( Artikel 5)

Aan de gronden waar de bebouwing is voorzien is de bestemming 'Wonen' toegekend. In het gebied met de aanduiding 'wonen' zijn drie aanduidingsvlakken 'gestapeld' opgenomen. Alleen daarbinnen kunnen de appartementen (c.q. de woontorens) worden gerealiseerd. De stallingsgarage kan ook daarbuiten worden gerealiseerd.

De maximum bouwhoogte voor de torens is met de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' concreet aangegeven. Dat is inzichtelijker dan de verbale en vrij gecompliceerde regeling die in het bestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark II was opgenomen. De hoogten worden gemeten ten opzichte van 10 meter +NAP (zie uitleg in paragraaf 2.3.2). De stallingsgarage wordt gebouwd onder dit peil.

In de bouwregels zijn ten hoogste 192 woningen (appartementen) toegestaan. Het aantal woningen per toren is niet vastgelegd. Omdat de maximumcontouren en - bouwhoogten zijn bepaald, is de ruimte om te kunnen schuiven echter beperkt.

Verder bevatten de regels voorwaardelijke verplichtingen:

  • a. een in de Bouwregels die moet waarborgen dat in het plan voldoende (ten minste 268) parkeerplaatsen worden aangelegd;
  • b. in Specifieke gebruiksregels die maatregelen moet waarborgen om windhinder rond de gebouwen tot een minimum te reduceren.

Voor nadere uitleg over het instrument voorwaardelijke verplichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2.

Omdat binnen de gemeentelijke woningbouwplanning capaciteit moet worden vrijgemaakt voor de verhoging van het aantal woningen in het plan met 90 (zie ook paragraaf 3.2.3), is in artikel 5, lid 5.5.1 een Wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders het maximum aantal woningen weer kunnen verlagen als er minder dat 192 woningen worden gerealiseerd. Bijgevolg zijn dan ook minder parkeerplaatsen nodig. In de opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan het minimum aantal parkeerplaatsen dat moet worden aangelegd, worden verlaagd waarbij rekening moet worden gehouden met de gerealiseerde woningcategorieën duur, middelduur en goedkoop. Hiervoor gelden namelijk specifieke parkeerkentallen (zie paragraaf 4.2.1).

Waarde - Archeologie (Artikel 6)

Deze dubbelbestemming is voor het gehele plangebied opgenomen in verband met de archeologische verwachtingswaarde. Om eventuele archeologische resten te beschermen is in deze bestemming voor het gehele plangebied een onderzoeksverplichting opgenomen voorafgaand aan het uitvoeren van werkzaamheden die dieper reiken dan 2,5 meter beneden 0,8 meter + N.A.P., zijnde het oorspronkelijk maaiveld van de Nieuw-Othenepolder (voor nadere uitleg zie paragraaf 4.3.3) en die meer dan 500 m² grond beslaan. Omdat het bouwplan binnen deze grenzen blijft, is archeologisch onderzoek in het kader van de omgevingsvergunning niet nodig.

Waterstaatswerken (Artikel 7)

In overeenstemming met artikel 2.3.3. (primaire waterkering) van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de waterkerende dijk langs de Westerschelde planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaatswerken. De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk (zie Bijlage 6). De beschermingszones die te maken hebben met de stabiliteit van de waterkering en eventuele toekomstige dijkverzwaringen zijn niet in de bestemming opgenomen. Als die moeten worden geregeld, dan worden hiervoor gebiedsaanduidingen gebruikt.

Er is geen eis van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden opgenomen. Hiermee wordt dubbele regelgeving voorkomen.

Op de gronden mag ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, zowel kleine gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning ten behoeve van andere bebouwing (hoger of grotere oppervlakte). Voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hierover zal het bevoegd gezag (veelal burgemeester en wethouders) advies moeten inwinnen bij de waterbeheerder, in dit geval het Waterschap Scheldestromen.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels en overgangs- en slotregel

Anti-dubbeltelregel (Artikel 8)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 9)

Dit artikel bevat één lid. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 10)

Dit artikel bevat slechts 1 lid, namelijk lid 10.1 Vrijwaringszone - dijk. Met deze gebiedsaanduiding is de binnenste beschermingszone (beschermingszone A) geregeld, behorende bij de primaire waterstaatswerk. Dit is verplicht op grond van artikel 2.3.3. van het Barro. De aanduiding is niet opgenomen voor de buitenste beschermingszone (beschermingszone B). De regels voor deze beschermingszone zijn namelijk veel soepeler dan voor binnenste zone.

Er zijn geen bouwregels voor deze gebiedsaanduiding opgenomen. Dat betekent dat bouwen in deze zone ten behoeve van andere samenvallende bestemmingen in principe mogelijk is.

Overigens geldt voor beide zones dat de Keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering en de beschermingszones. Voor werken in en op de waterkering is namelijk een ontheffing van de Keur, i.c. een watervergunning nodig.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 11)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 12)

In dit artikel is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 11. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Overige regels (Artikel 13)

In dit artikel wordt verwezen naar de 'werking wettelijke regeling' waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luid(d)en op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. Ook is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In Artikel 14 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 14.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 14.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

2.3.6 Overzicht belangrijkste aanpassingen ten opzichte van bestemmingsplan 2017
  • Het bestemmingsvlak voor Wonen en het bouwvlak voor het gehele bouwplan zijn vrijwel ongewijzigd. Alleen aan de oostzijde, tegenover het gebouw Maxima, zijn de bestemmingsgrens en het bouwvlak aangepast (verkleind). De grenzen volgen nu de ontsluitingsweg tussen het bouwplan en het naastgelegen gebouw Maxima. De aanduidingsvlakken 'gestapeld' voor de middelste en oostelijke toren zijn verkleind.
  • De bouwhoogten voor de 3 torens zijn aangepast. In het bestemmingsplan uit 2017 was de bouwhoogte van de middelste toren met een aanduiding op de verbeelding vastgelegd op 50 meter boven het peil (zijnde 10 meter + N.A.P.). De maximum bouwhoogten van de andere 2 torens waren gerelateerd aan de middelste toren. Deze dienden ten minste 2 bouwlagen lager zijn dan respectievelijk de maximum bouwhoogte (westelijke toren) en de vergunde bouwhoogte (oostelijke toren) en ook onderling diende de westelijke en de oostelijk toren van elkaar minimaal twee bouwlagen te verschillen. De maximum hoogte van de oostelijke toren kwam daarmee op (50 meter - 2 bouwlagen = circa) 44 meter. Deze regeling bleek niet logisch omdat niet de middelste toren als eerste wordt gebouwd, maar de oostelijke toren. In het nieuwe plan is ervoor gekozen om de maximum hoogte van elke toren direct op de verbeelding aan te geven. De oostelijke toren bedraagt deze bouwhoogte 43 meter, 1 meter minder dan in het bestemmingsplan uit 2017. De middelste toren en westelijk torens kunnen daarentegen enkele bouwlagen hoger worden gebouwd.
  • Het aantal appartementen dat mag worden gebouwd, is vergroot van 102 naar 192.
  • Een smalle strook aan de noordzijde van het bouwplan is niet meer bestemd tot Groen, maar ondergebracht binnen de bestemming Verkeer. Hierdoor kan nu ook worden geparkeerd dichter op het gebouw.
  • Ten opzichte van het plan uit 2017 is het plangebied vergroot. Geconcludeerd is dat de bestemming Groen uit het bestemmingsplan Terneuzen Midden niet voldoende recht doet aan de beoogde situatie en evenmin aan de bestaande situatie. Binnen deze bestemming liggen op dit moment ontsluitingswegen voor zowel het voormalige verpleeghuis Ter Schorre en het bouwplan als het naastgelegen gebouw Maxima. Binnen de bestemming Groen zijn echter alleen ondergeschikte verhardingen toegestaan. Omdat de situatie op het moment van vaststelling van genoemd bestemmingsplan voor een belangrijk deel al aanwezig was, vallen deze verkeersvoorzieningen onder het overgangsregel ten aanzien van het gebruik. Omdat het nooit de intentie is geweest om de infrastructuur weg te bestemmen, is dit een kennelijke fout geweest en is het logisch om dit te herstellen. In de verkeersbestemming is ook de extra beoogde verkeersruimte opgenomen.
  • In het plan uit 2017 is gerekend met de aanleg van totaal 153 parkeerplaatsen. Dit was echter niet vastgelegd in de regels. In dit nieuwe bestemmingsplan is bepaald dat er ten minste 268 parkeerplaatsen binnen het plangebied moeten worden aangelegd.
  • In dit nieuwe bestemmingsplan geregeld dat er windreducerende maatregelen moeten worden genomen om een aanvaardbaar windklimaat rondom de torens te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijk beleidskader geschetst dat van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling . Achtereenvolgens komen het ruimtelijk beleid vanuit het rijk (paragraaf 3.2), de provincie Zeeland (paragraaf 3.3) en de gemeente Terneuzen (paragraaf3.4) aan bod. Vanuit het beleidskader gelden randvoorwaarden. Daar waar dat aan de orde is, worden die beschreven en wordt getoetst of en zo ja, onder welke voorwaarden de ontwikkeling aan die beleidsvoorwaarden kan voldoen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: de SVIR) formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De drie rijksdoelen zijn uitgewerkt in 13 nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Voor het plangebied geldt dat bij de ontwikkeling van het voorgenomen plan geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het nationale belang van het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk heeft met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Het gaat om regels voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren en militaire terreinen. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het is niet rechtstreeks van belang voor voorliggend bestemmingsplan.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld gaan van een toelichting, waarin zijn neergelegd:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het overleg met officiële instanties;
  • de uitkomsten van het verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.

Op al deze punten wordt in voorliggende toelichting ingegaan.

Verder is in het Bro vastgelegd dat voor stedelijke ontwikkelingen de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking moet worden gehanteerd (een nadere onderbouwing in het bestemmingsplan). Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling van 192 woningen wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Hierna is de behoefte beschreven.

Kwantitatieve woningbehoefte en regionale afstemming

Op 6 februari 2018 zijn nieuwe regionale woningmarktafspraken voor de periode 2017- 2026 gemaakt op basis van de actuele huishoudensprognose van de Provincie Zeeland en de inhaalvraag die is ontstaan door de achterblijvende woningbouw tijdens de recente crisisjaren. In de gemeente Terneuzen is tot 2026 behoefte aan 721 woningen + inhaalvraag. De inhaalvraag voor de gehele regio is door de provincie bepaald op 57 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0012.png"

Figuur 3.1 kwantitatief uitgangspunt regionale woningmarktafspraken Zeeuws Vlaanderen (Bron: woningmarktafspraken 2015-2026-de balans)

In de harde plancapaciteit voor Terneuzen is rekening gehouden met 102 woningen in het plangebied van dit bestemmingsplan. Wanneer alle harde plancapaciteit wordt benut, is er in de gemeente Terneuzen nog ruimte om 231 woningen aan de harde plancapaciteit toe te voegen, zoals de berekening in figuur 3.2 laat zien. Van dit aantal van 231 worden er 92 ingezet voor de realisatie van een woontoren aan de Beurtvaartkade. Dat betekent dat er nog capaciteit beschikbaar is voor ruim 140 woningen. Voor de 90 extra woningen die nu in het plangebied zijn voorzien, wordt van deze capaciteit gebruik gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0013.png"

Figuur 3.2 Ladderruimte (bron: gemeente Terneuzen, februari 2018)

De gemeenten zorgen er gezamenlijk voor dat de woningproductie de behoefte niet overstijgt en werken daarbij ook aan het terugdringen van onbenutte (bestemmings)plancapaciteit die niet kansrijk is.

De ingeboekte sloopopgave vanuit de regionale woningmarktafspraken is gebaseerd op de gesprekken/beleid van de woningcorporaties. Woningcorporatie Woongoed Zeeuws-Vlaanderen heeft dit vastgelegd in een document 'De Strategische Wensportefeuille Terneuzen'. De hierin ingeboekte sloop door Woongoed komt al dichtbij de sloopopgave die is opgenomen in de regionale woningmarktafspraken.

Kwalitatieve behoefte appartementen

Uit de provinciale prognose van eind 2015 blijkt dat door individualisering en het langer zelfstandig blijven wonen van ouderen er in de toekomst steeds meer eenpersoonshuishoudens ontstaan, met name in de oudere leeftijdsgroepen. Het aantal huishoudens in Terneuzen groeit tot 2025 voornamelijk als gevolg van het aantal eenpersoonshuishoudens. Na 2025 is de huishoudensgroei in Terneuzen licht negatief, maar nog steeds is er sprake van groei van het aantal alleenstaande huishoudens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0014.png"

Figuur 3.3 Ontwikkeling huishoudens (leeftijd en type) gemeente Terneuzen 2016 tot 2026 (Bron: woningmarktafspraken 2015-2026-de balans)

Uit figuur 3.3 blijkt dat de geprognotiseerde groei vooral in de oudere leeftijdsgroep zit. Toch is de actuele verwachting (bron: CBS publicatie 'Honderd jaar alleenstaanden, juni 2018') dat ook steeds meer starters alleen zullen zijn. Het aantal alleenwonende volwassenen in Nederland is vanaf 1947 gegroeid van 4 naar 22%: 3.000.000. Tot 2047 komen er nog 600.000 alleenwonenden bij en zal een kwart van de volwassenen alleen wonen. Daar zit de grootste bouwopgave. Bij jongvolwassenen is meer nadruk komen te liggen op het opdoen van ervaringen en de entree op de arbeidsmarkt voordat zij de keuze maken voor een vaste relatie, samenwonen en kinderen. Daarom kan het huwelijk of ongehuwd samenwonen worden uitgesteld. Bij 50+ers wil de meerderheid van de alleenstaanden (al dan niet met een relatie) alleen blijven wonen.

Terneuzen vervult op veel gebieden de rol van centrumplaats. Zoals is te zien in figuur 3.4 ligt de locatie in het enige centrum-stedelijke woonmilieu van Zeeuws-Vlaanderen, waar ook veel werkgelegenheid aanwezig is, en is daarmee kansrijk voor kleinere huishoudens in alle leeftijdsgroepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0015.png"

Figuur 3.4 Woonmilieus (bron: woonvisie regio Zeeuws-Vlaanderen 2020)

Aanbod

In de stad Terneuzen stonden per 2 juli 2018 187 woningen te koop, waarvan slechts 31 appartementen (17%). De vraagprijzen voor appartementen lopen uiteen van € 142.500,- v.o.n. tot € 489.000,- k.k. De vraagprijzen voor appartementen aan het water zijn aanmerkelijk hoger dan in de rest van de stad. Het aanbod van huurappartementen is met 6 ook beperkt.

Conclusie

Om in de behoefte te voorzien is er in Terneuzen ruimte om woningbouwplannen toe te voegen. Er is vooral behoefte aan woningen voor kleinere huishoudens zoals eenpersoonshuishoudens. De ligging aan de Westerschelde en op korte afstand van de binnenstad maakt de locatie kansrijk voor appartementen geschikt voor alle leeftijdsgroepen.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Inleiding

Het Omgevingsplan Zeeland 2018 (hierna OP2018) bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving. Het gaat over economie, ruimte, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Het OP2018 is gebaseerd op de geldende wet- en regelgeving. Het is het wettelijke provinciale beleidsplan op basis van de Wet ruimtelijke ordening, Wet Milieubeheer, Waterwet en Planwet verkeer en vervoer.

Bij de vaststelling van het OP2018 is besloten een select aantal provinciale belangen (onderdelen uit het Omgevingsplan) te regelen in een verordening. Het betreft een aantal concreet geformuleerde provinciale beleidsdoelen waarvoor, met het oog op het gewicht dat vanuit het provinciaal belang daaraan wordt toegekend en met het oog op een goede ruimtelijke ordening, regeling bij verordening noodzakelijk wordt geacht. Met het vaststellen van het OP2018 is daarom ook de provinciale omgevingsverordening geactualiseerd. In de Omgevingsverordening Zeeland 2018 (hierna: Omgevingsverordening) is waar mogelijk, rekening gehouden met de Omgevingswet. Gemeenten dienen bij het nemen van ruimtelijke besluiten (zoals een bestemmingsplan) de bepalingen uit de Omgevingsverordening in acht te nemen.

Voor de beoogde herontwikkeling van het plangebied zijn de volgende onderdelen uit het provinciaal beleid van belang.

3.3.2 Omgevingsplan Zeeland 2018

Inzet van beleid

De kern van het OP2018 zijn 4 grote integrale strategische toekomstgerichte opgaven die nationaal en provinciaal centraal staan:

  • Duurzame en concurrerende economie;
  • klimaatbestendige en -neutrale samenleving;
  • waardevolle leefomgeving;
  • toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfomgeving.

Het OP2018 beoogt naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven ook een eerste aanzet te geven voor de lange termijn (2040) strategische doelen. Daarbij richt het zich op de volgende provinciale kerntaken:

  • Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer;
  • milieu, energie & klimaat;
  • vitaal platteland, natuurbeheer & ontwikkeling natuurgebieden;
  • regionale bereikbaarheid & regionaal openbaar vervoer;
  • regionale economie;
  • culturele infrastructuur & monumentenzorg.

Toetsing

Voor de beoordeling van de beoogde herontwikkeling is het volgende beleid uit het OP2018 van belang.

Wonen

De provincie stelt de Zeeuwse burger en zijn of haar woonwensen centraal. Het is van provinciaal belang dat de regionale woningmarkten in Zeeland goed functioneren. Bij woningbouw dient namelijk gezorgd te worden voor bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik. Ontwikkelingen vinden dan ook bij voorkeur plaats binnen bestaand stedelijk gebied. In het beleid is de duurzaamheidsladder vanuit het rijksbeleid overgenomen en hierop wordt in Zeeland ingezet. De volgende stappen worden hiervoor uitgewerkt:

  • 1. de ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag;
  • 2. realisatie vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied in de regio;
  • 3. de locatie is of wordt multimodaal ontsloten.

Deze wettelijke procesvereisten worden ondersteund met de regionale woningmarktafspraken.

Toetsing

De ontwikkeling van appartementen past binnen de regionale woningmarktafspraken. Verwezen wordt naar hetgeen hierover is geschreven in paragraaf 3.2.3. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Aanvullend daarop wordt de locatie multimodaal ontsloten (zie paragraaf 4.2).

Water

Ingezet is en wordt op het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied (Waterbeheer 21ste eeuw). De toename van extreme regenbuien als gevolg van de klimaatverandering wordt daarbij betrokken. Uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan de in de omgevingsverordening gestelde wateroverlastnormen (WB21 normering). Het waterschap heeft hierin een belangrijke taak. Bij uitvoering van maatregelen door het waterschap geldt de trits vasthouden-bergen-afvoeren als uitgangspunt.

Voor de nieuwe ontwikkelingen is een watertoets uitgevoerd waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de doelstellingen van de provincie en het waterschap op het gebied van de waterhuishouding (zie paragraaf 4.5 en bijlage 6).

Biodiversiteit overal

De Provincie onderschrijft het belang van behoud en versterking van biodiversiteit en neemt specifieke maatregelen voor internationaal beschermde soorten (soortenbescherming) waarvoor in Zeeland belangrijke leefgebieden liggen en waarvan de status van de staat van instandhouding matig of zeer ongunstig is. Daarnaast dient de kwaliteit van bestaande natuurgebieden (NNZ, Natura 2000) waar nodig te worden verbeterd.

Naar het voorkomen van beschermde soorten en de effecten van de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen op beschermde natuurgebieden is in het kader van dit bestemmingsplan onderzoek verricht (zie paragraaf 4.10 en bijlage 8). Hieruit blijkt dat de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet worden overtreden.

Archeologie en aardkunde

De Provincie onderschrijft de bescherming van de archeologische en aardkundige bodemwaarde. Voor de bescherming van de archeologische waarden wordt de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland (POAZ) gehanteerd. Gemeenten worden in hun archeologiebeleid ondersteund door informatie over archeologische waarden te beheren en beschikbaar te stellen en ontwikkeling van eigen gemeentelijk of regionaal beleid te (onder)steunen.

Aardkundige bodemwaarden zijn in het plangebied niet van belang. Ten aanzien van archeologische waarden wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3 Daaruit is gebleken dat de archeologisch relevante grondlagen door de realisering van het bouwplan niet worden geroerd. In het bestemmingsplan wordt wel een regeling opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt. Dat betekent dat archeologie verder wordt beoordeeld in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018.

3.3.3 Omgevingsverordening Zeeland 2018

In de Omgevingsverordening worden regels gesteld met betrekking tot ruimte, milieu, water, wegen en vaarwegen, natuur, distelbeheer, landschapsbescherming en ontgrondingen.

De regels die betrekking hebben op het aspect ruimte, hebben voor een belangrijk deel betrekking op het buitengebied. Er zijn regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals molenbiotoop en erfgoed. Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk bedrijven en detailhandelsvoorzieningen en wonen.

Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de Omgevingsverordening aangaande de volgende aspecten van belang.

Toetsing

HOOFDSTUK 2 RUIMTE

Artikel 2.9 Zonne-energie

1. In een bestemmingsplan wordt een opstelling voor zonne-energie uitsluitend toegelaten binnen bestaand stedelijk gebied

Met dit artikel wordt beoogd dat zoveel mogelijk zonne-energie in bestaand stedelijk gebied wordt opgewekt en omgekeerd dat grote velden met zonnepanelen in het buitengebied zo veel mogelijk worden voorkomen. In dit bouwplan worden zonnepanelen aangelegd op het dak van de torens en op het dak van de stallingsgarage direct achter de torens.

Artikel 2.23 Bestaande natuur

5. In een bestemmingsplan worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat de wezenlijke kenmerken of waarden van de in bijlage 9 van de verordening aangegeven gebieden met de aanduiding Bestaande natuur per saldo significant worden aangetast. Ook mag de bestemming niet leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte van de gronden of tot een significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, nieuwe bebouwing of nieuwe vormen van grondgebruik worden toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat de in de vorige volzin bedoelde aantasting en vermindering zich niet voordoet.

Hiervoor wordt verwezen naar de toetsing die in paragraaf 4.10 en bijlage 8 is opgenomen. Daaruit blijkt dat het plangebied niet ligt in een beschermd of waardevol natuurgebied (Natura 2000, natuurnetwerk, ecologische verbindingszones). Directe effecten als areaalverlies en versnippering zijn daarom uitgesloten. Op korte afstand is het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe aanwezig, delen van dit gebied zijn ook aangemerkt als Natuurnetwerk. Uit de toetsing blijkt dat de uitvoering van het plan niet leidt tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten.

HOOFDSTUK 3 MILIEU

Artikel 3.18 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden en Artikel 3.25 Richtwaarden voor activiteiten buiten milieubeschermingsgebieden

Het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe is aanwezen als gebied waarvoor regels gelden ter voorkoming of beperking van geluidhinder. Ten aanzien van activiteiten buiten een gebied, die van invloed kunnen zijn op de rust en stilte binnen dit milieubeschermingsgebied geldt een richtwaarde van maximaal 48 dB(A) voor het langtijdgemiddeld geluidniveau van deze activiteiten op de grens van de (buitenste) begrenzing van het gebied.

In de toetsing aan het aspect gebiedsbescherming die is uitgevoerd (zie bijlage 8) is geconcludeerd dat verstoring door geluid in de gebruiksfase niet aan de orde is. De richtwaarde zal niet worden overschreden.

HOOFDSTUK 4 WATER

Artikel 4.14 Legger waterkeringen

1. Op de overzichtskaart (van het Waterschap Scheldestromen, red.) wordt mede aangegeven welke ruimte als onderdeel van de beschermingszone naar het oordeel van het waterschap nodig is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering.

2. Gedeputeerde staten kunnen vrijstelling verlenen van het in de legger omschrijven waaraan waterkeringen naar ligging, vorm, afmeting of constructie moeten voldoen, voor zover de betreffende waterkeringen zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van die elementen.

De beschermingszone wordt in dit bestemmingsplan gerespecteerd (zie ook paragraaf 4.5 en bijlage 6).

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de regels uit de provinciale verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Terneuzen 2025

In de Structuurvisie Terneuzen 2025 wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. De structuurvisie steunt op diverse beleidsdocumenten zoals de Gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone en een aantal sectorale notities zoals de Structuurvisie Detailhandel, het wegencategoriseringsplan, het actieplan Economie en de notitie 'Op pad' van de provincie Zeeland, die als bouwstenen hebben gediend.

Bij het opstellen van de structuurvisie is gebruik gemaakt van de zogenaamde lagenbenadering, die de kwaliteiten in een gebied met elkaar in verband brengt. De lagenbenadering wordt gezien als een zorgvuldige methode om ruimtelijke keuzes te onderbouwen.

Wonen

De toekomstige woningbehoefte hangt sterk samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin zal de vraag naar woningen beperkt zijn, omdat het aantal huishoudens in de structuurvisieperiode niet of nauwelijks meer groeit. Wel zullen er steeds meer eenpersoonshuishoudens ontstaan, vooral in de oudere leeftijdsgroepen (zie ook paragraaf 3.2.3). Een verdere uitbouw van de wijk Othene na het als zodanig in het bestemmingsplan “Othene Zuid”, bestemde deel en het deel “Rietlanden III” dat als structuurschets is meegenomen in het plan “Rondje Kreek Terneuzen”, ligt daarmee niet (meer) voor de hand. In kwalitatieve zin is er sprake van een forse discrepantie tussen de bestaande voorraad (vooral grondgebonden rijwoningen) en de te verwachten vraag vanuit kleinere huishoudens als gevolg van de vergrijzing en ontgroening.

Dit betekent dat er een stevige herstructurering van de bestaande woningvoorraad nodig is, met name op die plekken die voor kleine huishoudens interessant zijn. Nieuwe woonconcepten, zoals nultredenwoningen en levensloopbestendige woningen, verdienen steeds meer aandacht als gevolg van de toenemende vergrijzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0016.jpg"

Figuur 3.5 Uitsnede structuurvisiekaart (bron: gemeente Terneuzen)

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling speelt in op de veranderende demografie van de gemeente Terneuzen, alsook op de veranderende vraag van de bevolking.

Daarnaast sluit de ontwikkeling van het plangebied met woningbouw aan op de wens (strategie 'verbinden') om de binnenstad van Terneuzen meer te koppelen aan de Westerschelde en vanuit de binnenstad naar beide zijden langs de Westerschelde verbindingen te maken naar het buitengebied. De ontwikkeling valt onder het gebiedsgerichte projecten (G5) Binnenstad Terneuzen (inclusief kustzone Westerschelde).

Het plangebied valt ook onder de strategie ‘behouden’. In de structuurvisie is gesteld dat binnen gebieden met deze strategie kleine invullingen binnen de bestaande structuur mogelijk zijn. De herontwikkeling van het plangebied is bezien op de schaal van Terneuzen en op het niveau van de noordelijk gelegen bebouwingsstrip tussen de Churchilllaan en de dijk langs de Westerschelde relatief klein.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Besluit m.e.r

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de bouw van 192 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld op basis waarvan het bevoegd gezag heeft besloten dat geen milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is. Het besluit is opgenomen in bijlage 3.

4.2 Verkeersaspecten

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

4.2.1 Parkeerbehoefte

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend volgens de parkeerkencijfers die zijn opgenomen in de gemeentelijke Parkeernota 2015-2020 (vastgesteld 23 april 2015). Voor de parkeercijfers wordt onderscheid gemaakt naar centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom en naar goedkope, gemiddelde en dure woningen. Het plangebied ligt in het gebied 'rest bebouwde kom'.

Binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom' geldt voor een appartement uit het dure segment, op basis van de parkeernota, een parkeerkencijfer van 2,1 parkeerplaats per appartement. Voor middeldure appartementen een kengetal van 1,85 per appartement en voor goedkope appartementen een kengetal van 1,55 per appartement. Aangezien de 90 appartementen die worden toegevoegd, vooral arbeidsmigranten en expats als doelgroep hebben, hanteert de gemeente voor deze woningen een parkeerkencijfer van 1 parkeerplaats per appartement. De genoemde parkeernota wordt naar verwachting 26 september 2019 vastgesteld. In alle gevallen is rekening gehouden met een aandeel van 0,3 voor bezoekersparkeren. Daarmee kan het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen als volgt worden berekend.

Tabel 4.1 Maximum aantal parkeerplaatsen, ongecorrigeerd naar aanwezigheid

  aantal   kengetal   behoefte   bewoners   bezoekers  
dure appartementen   102   2,1   214   184   30  
middeldure appartementen   0   1,85   0   0   0  
goedkope appartementen   90   1   90   63   27  
  192     304   247   57  

Op basis van deze berekening zijn er 304 parkeerplaatsen nodig. In de praktijk zullen deze parkeerplaatsen niet allemaal tegelijkertijd worden bezet. Als rekening wordt gehouden met aanwezigheidspercentages dan bedraagt het benodigde aantal parkeerplaatsen als volgt.

Tabel 4.2 Toekomstige parkeerbehoefte, gecorrigeerd naar aanwezigheid

functie   parkeer-behoefte   ochtend   middag   avond   koopavond   nacht   za middag   za avond   zo middag  
bewoners   100%   50%   50%   90%   80%   100%   60%   80%   70%  
bezoekers   100%   10%   20%   80%   70%   0%   60%   100%   70%  
                   
functie   parkeer-behoefte   ochtend   middag   avond   koopavond   nacht   za middag   za avond   zo middag  
bewoners   247   123   123   222   197   247   148   197   173  
bezoekers   57   6   12   46   40   0   35   58   40  
    129   135   268   238   247   183   255   213  

Uitgaande van 192 appartementen dienen in totaal ten minste 268 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, waarvan 222 parkeerplaatsen voor bewoners en 46 parkeerplaatsen voor bezoekers. In het plan worden ten behoeve van de beoogde appartementen 288 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 116 in de openbare ruimte. In paragraaf 2.2 is aangegeven dat er ruimte is om het aantal uit te breiden als dat in de praktijk nodig blijkt te zijn.

4.2.2 Gemotoriseerd verkeer

Verkeersontsluiting 

Het plangebied wordt met het naast gelegen wooncomplex/-zorgcentrum Maxima ontsloten vanaf de bestaande aansluiting op de vierarmige rotonde Churchilllaan-Rooseveltlaan - Laan van Othene, ter hoogte van het plangebied. Het plangebied is daarmee direct op de hoofdwegenstructuur aangesloten. De drie genoemde wegen zijn namelijk gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom van Terneuzen. Op deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/uur. De Laan van Othene ontsluit de oostelijk gelegen woonwijken. De westelijke ontsluiting op de Churchilllaan komt in de nieuwe situatie te vervallen.

Verkeersafwikkeling
Verkeersmodel plansituatie 2030
Op basis van verkeerstellingen op verschillende locaties in de gemeente is in opdracht van de gemeente een verkeersmodel vervaardigd waarin voor alle wegen de verkeersintensiteiten per 2030 zijn berekend en afgerond op 100-tallen weergegeven op een verkeersstromenkaart. Op de verkeersstromenkaart van 22 februari 2018 is rekening gehouden met het doortrekken van de Laan van Othene richting de provinciale weg N290 ten zuiden van de stad Terneuzen. In figuur 4.1. is een fragment van de betreffende verkeersstromenkaart opgenomen. Daaruit blijkt dat op een werkdag de volgende aantallen motorvoertuigen rijden:

  • op het oostelijk gedeelte van de Churchilllaan, tussen de kruising met Van der Waalstraat en de rotonde Laan van Othene: 5.800; in paragraaf 2.2 is gemeld dat er geen directe aansluiting op de Churchilllaan meer wordt gemaakt, maar dat gebruikt wordt gemaakt van de bestaande aansluiting op de rotonde; de verplaatsing maakt nauwelijks verschil voor de verkeersintensiteit op het wegvak voorlangs het plangebied omdat de inmiddels verwijderde ontsluiting (zie figuur 2.4 in paragraaf 2.1) geen toegang gaf tot de parkeervoorzieningen bij het gebouw;
  • op het westelijk gedeelte, tussen de rotonde Prof. Zeemanstraat en de kruising met Van der Waalstraat: 5.900.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0017.png"

Figuur 4.1 Fragment verkeersstromenkaart (Plansituatie 2030, intensiteiten (mvt) etmaal, inclusief ontwikkelingen tot en met februari 2018)

In de berekeningen is een autonome verkeersgroei van 1% per jaar gehanteerd en zijn alle projecten die op dat moment in voorbereiding waren, meegenomen. Voor het Pattistpark is gerekend met 102 dure appartementen. Voor de beoordeling in het kader van dit bestemmingsplan hoeft dus alleen nog te worden gerekend met eventuele actualisering van de verkeersgeneratie voor deze appartementen en met de verkeersgeneratie van de extra 90 middeldure en goedkope appartementen die in het actuele bouwplan zijn voorzien.

Extra verkeer vanwege nieuw bouwplan

In de CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren) zijn voor vrijwel alle stedelijk functies verkeersgeneratiecijfers aangegeven. Net als bij het parkeren wordt in de verkeersgeneratiecijfers onderscheid gemaakt naar centrum, schil/overloopgebied en rest bebouwde kom en naar goedkope, gemiddelde en dure woningen. Volgens het CBS ligt het plangebied in een als 'weinig stedelijk' aan te merken gebiedstype. Hiervan uitgaande en van een ligging van het gebied in 'rest bebouwde kom' geldt voor 'dure' appartementen een minimale verkeergeneratie van 7 verkeersbewegingen op een weekdag, ofwel 0,1 meer dan waarmee in 2017 is gerekend. Voor de 90 goedkope appartementen geldt een minimale verkeergeneratie van 5,6 per appartement per weekdag.

Om de maximale verkeerseffecten te kunnen bepalen wordt een maatgevende weekdag met een factor 1,11 omgerekend naar een werkdag. Dat houdt in dat het plangebied (102 x 0,1 x 1,11=) 11 extra mvt /etmaal op een werkdag genereert voor de dure appartementen en voor de 90 goedkope appartementen (90 x 5,6 x 1,11=) 559 mvt /etmaal op een werkdag. Daarmee genereren de appartementen in het nieuwe programma samen 570 mvt/etmaal op een werkdag meer dan waarin het verkeersmodel is gerekend.

In het bestemmingsplan van 2017 is een verdeling gehanteerd van 50% richting de Churchilllaan en 50% richting Rooseveltlaan. Er is geen aanleiding om deze verdeling te wijzigen. Dat betekent een verkeerstoename van 285 mvt/etmaal op de Churchilllaan en 285 mvt/etmaal op de Rooseveltlaan.

De verkeersintensiteit op de Churchilllaan in 2030 bedraagt daarmee als volgt:

  • oostelijk gedeelte: kruising met Van der Waalstraat - rotonde Laan van Othene: 5.800 + 285 = 6.085 mtv/etmaal op een werkdag.
  • westelijk gedeelte: rotonde Prof. Zeemanstraat - kruising met Van der Waalstraat: 5.900+ 285 = 6.185 mtv/etmaal op een werkdag.

De extra verkeerstoename (ten opzichte van het plan uit 2017) is ook niet dusdanig dat dit voor problemen in de verkeersafwikkeling zorgt. In het drukste uur (een spitsuur) komen circa 30 extra motorvoertuigen op elk weggedeelte, namelijk maximaal 10% van de etmaalwaarde. De capaciteit van de Churchilllaan is voldoende om de extra toename van 1 motorvoertuig per 2 minuten te kunnen verwerken. De verkeersgeneratie gaat op in het heersende verkeersbeeld.

4.2.3 Langzaam verkeer

Aan beide zijden van de Churchilllaan is een fietspad aanwezig dat in twee richtingen kan worden bereden. Langs deze laan is ook een voetpad aanwezig. Voor voetgangers loopt ook een wandelroute over de Westerscheldedijk.

4.2.4 Openbaar vervoer

De Churchilllaan is in het lijnnet van het openbaar vervoer opgenomen met een aantal buslijnen, die reizigers richting Goes of het busstation van Terneuzen brengen. Voor het voormalige verpleeghuis was een halte aanwezig. Met de sluiting van het verpleeghuis is deze halte opgeheven. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen nu bij Scheldorado en op de Prof. Zeemanstraat. Deze haltes liggen elk op circa 10 minuten loopafstand van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0018.png"

Figuur 4.2 Fragment lijnenkaart openbaar vervoer (bron: Connexxion)

4.2.5 Conclusie

Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen om aan de parkeernormen van de gemeente Terneuzen te voldoen.

De verkeersontsluiting is voor alle modaliteiten goed. Het plangebied is door middel van een rotonde direct op de stedelijke hoofdwegenstructuur aangesloten en is daardoor goed ontsloten. De rotonde, de Churchilllaan en de Rooseveltlaan hebben voldoende capaciteit om de verkeerstoename ten gevolge van de planontwikkeling te verwerken. Er worden geen afwikkelingsproblemen voorzien.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Inleiding

In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) is bepaald dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Verder is van belang dat op grond van de Erfgoedwet de minister gebouwde cultuurhistorische objecten (cultuurgoed) en terreinen met archeologische waarden kan aanwijzen tot beschermd monument. Ook kunnen op grond van deze wet Provinciale staten en de gemeenteraad een erfgoedverordening vaststellen. Op basis hiervan heeft de gemeenteraad van Terneuzen de Erfgoedverordening Terneuzen 2011 vastgesteld. Daarin wordt de bescherming geregeld van gemeentelijke monumenten en archeologisch erfgoed.

4.3.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

Omdat in het plangebied geen gemeentelijke monumenten aanwezig zijn is de Erfgoedverordening Terneuzen 2011 niet van belang. Om uitvoering te geven aan de hiervoor vermelde bepaling uit het Bro beschikt de gemeente voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie over de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen. In de toelichting op deze waardenkaart is vermeld dat bij cultuurhistorie kan worden gedacht aan beschermde stads- en dorpsgezichten, molens met bijbehorende molenbiotopen, bebouwingsstructuren, beplanting, karakteristieke bebouwing, monumenten, landgoederen, buitenplaatsen, zichtlijnen. Het gaat veelal om sporen, objecten, patronen en structuren die bepalend zijn voor de geschiedenis en identiteit van een gebied.

Onderzoek

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten als hiervoor beschreven aanwezig. Het voormalige verpleeghuis Ter Schorre was niet behoudenswaardig. Evenmin valt het gebied binnen een invloedszone van een cultuurhistorisch waardevolle object.

De cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen bestaat uit drie kaartbladen: 'behoud', 'behoud door ontwikkeling' en 'vernieuwing mogelijk'. In figuur 4.1 - 4.3 is een uitsnede van de drie kaartenbladen voor het beoogde plangebied weergegeven. Hierna wordt per kaartblad uitgelegd welke strategie voor de locatie geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0019.png"

Figuur 4.3 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud' met plangebied in rood

Het plangebied valt binnen een zone met een lichtgroene kleur. De strategie voor (woon)gebieden met deze kleur is ‘behouden’. De functie en de kwaliteit van deze gebieden is goed en behoeft geen grootschalige ingrepen. Kleine invullingen binnen de bestaande structuur zijn mogelijk. De ontwikkeling van 3 woontorens op de plaats van een voormalig verpleeghuis beschouwt de gemeente als een relatief kleine invulling binnen de bestaande structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0020.png"

Figuur 4.4 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Behoud door ontwikkeling' met plangebied in rood

Het plangebied maakt deel uit van de zone op het grensvlak van de Westerschelde (groene vlakken/pijlen). De strategie voor deze zone is om de relatie tussen de binnenstad van Terneuzen en de Westerschelde te verbeteren of te verbinden. Het plangebied zelf is geen onderdeel van een cultuurhistorische structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0021.png"

Figuur 4.5 Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen - kaartblad 'Vernieuwing mogelijk' met plangebied in rood

Het plangebied ligt in een zone zonder kleur. Voor gebieden zonder kleur is geen specifiek cultuurhistorisch beleid vastgesteld.

Conclusie

Op grond van de Cultuurhistorische waardenkaart zijn in het plangebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Op grond van dezelfde waardenkaart valt de locatie niet binnen één van de strategieën van de structuurvisie om cultuurhistorische waarden te behouden of te versterken. Wel ligt de locatie binnen een gebied waar herstructurering mogelijk is. Het planvoornemen sluit daar nadrukkelijk op aan.

Er behoeft vanuit het beleid geen rekening te worden gehouden met cultuurhistorische waarden.

4.3.3 Archeologie

Wettelijk toetsingskader

In de inleiding van deze paragraaf is aangegeven dat op grond van het Bro bij de vaststelling van een ruimtelijk plan met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening moet worden gehouden.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Ook in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interimbeleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Zolang de bescherming van archeologische waarde niet is geregeld in een ruimtelijk plan (bestemmingsplan of beheersverordening) fungeert als vangnet de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.

In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling van archeologisch onderzoek verleend tot 100 m2 en een reeds verstoorde diepte van 0,5 meter voor de zogenaamde kruimelgevallen.

Naast de hiervoor vermelde algemene vrijstelling kan vrijstelling van archeologisch onderzoek worden verleend indien reeds eerder aantoonbaar verstoring heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag (in de meeste situaties de gemeente) te worden voorgelegd.

Tot slot kan vrijstelling van archeologisch onderzoek eveneens worden verleend als:

  • het gebied niet wordt vermeld op de Archeologische Monumentenkaart (AMK),
  • volgens de Indicatieve kaart archeologische waarden (IKAW) een zeer lage of lage trefkans heeft (op eventuele waarden tot 1,2 meter beneden het maaiveld),
  • in de nationale digitale database ARCHIS en het Zeeuws Archeologisch Depot te Middelburg (ZAD) geen gegevens zijn geregistreerd, dan wel alleen gegevens die duiden op een lage waarde;
  • er volgens de Geologische kaart Van Rummelen sprake is van de geologische formatie Duinkerke III.

Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'. Voor de duidelijkheid is dit schema ook opgenomen in de bijlage 4 bij deze toelichting. Ook als er wel archeologische waarden aanwezig kunnen zijn, is niet altijd archeologisch onderzoek nodig. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend.

Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal de toets aan het stroomschema het uitgangspunt zijn voor de beoordeling.

Het archeologiebeleid is inmiddels in vrijwel alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen verwerkt, echter niet volledig in het bestemmingsplan Terneuzen Midden en ook niet volgens de meest actuele inzichten in het bestemmingsplan Parkeergarage Pattistpark.

Vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening is alleen aan de orde voor een gemeentelijk monument en een rijksmonument, niet voor archeologisch verwachtingsgebieden. Daarvoor geldt een verbodsregeling zonder de mogelijkheid van ontheffing.

Het toepassen van een grotere 'vrijstellingsdiepte' is in sommige gebieden denkbaar. Voor een weloverwogen afweging hierover beschikt de gemeente over een 'Vrijstellingenkaart Archeologie'. Hierop is aangegeven of en tot op welke diepte werkzaamheden op of in een terrein kunnen worden vrijgesteld van het opstellen van een archeologisch onderzoek(srapport). De vrijstellingenkaart wordt in bestemmingsplannen gekoppeld aan archeologische dubbelbestemmingen. De 'Vrijstellingenkaart Archeologie' is geen statisch document, maar wordt op basis van nieuwe informatie om de paar jaar geactualiseerd. Op 14 november 2017 is de 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017' gepresenteerd.

In het bestemmingsplan moet , voor zover dat op grond van dat beleid nodig is, een regeling ter bescherming van mogelijk aanwezige verwachtingswaarden worden opgenomen waaraan een nieuwe bouwactiviteit met bodemverstorende werkzaamheden moeten worden getoetst.

Toetsing

Binnen het plangebied heeft nog geen archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Er heeft in het (recent) verleden archeologisch onderzoek plaatsgevonden in de wijdere omgeving van het plangebied in de Margarethapolder, fase 3. Deze hebben vooralsnog geen relatie tot het plangebied.

In de bestemmingsplannen wordt doorgaans een diepte van ten hoogste 0,5 meter beneden het maaiveld gehanteerd waarvoor het verlenen van een omgevingsvergunning (voor het bouwen en voor grond- en sloopwerkzaamheden) vrijgesteld is van het opstellen van een onderzoek(srapport).

In het plangebied is het maaiveld aanzienlijk opgehoogd. Aan de voorzijde van het voormalige verpleeghuis is ligt het maaiveld op circa 4 meter +NAP. Aan de zijkanten en achterkant van het oude gebouw is grond opgevoerd tot circa 6,5 tot 7 meter +NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0022.png"

Figuur 4.6 Uitsnede algemene hoogtekaart Nederland met situatie vóór de sloop van ter Schorre

Voor de het bepalen van de archeologisch relevante lagen is het logisch om uit te gaan van het oorspronkelijke poldermaaiveld en niet dat van de huidige maaiveldhoogten. Uit figuur 4.7. blijkt dat het plangebied ligt in een gebied dat behoorde tot de Nieuw-Othenepolder. Deze polder lag op een hoogte van circa 1 meter +NAP. Rekening houdend met een zeespiegelrijzing van zo'n 20 cm zou dat polderniveau nu liggen op circa 0,8 meter +NAP. Vanwege het eeuwenlang ploegen in deze polder is de eerste 50 cm verstoord en ligt de eerste archeologisch waardevolle laag op 0,3+ NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0023.png"

Figuur 4.7 Het plangebied (blauw omkaderd) en de oorspronkelijke polders met hun hoogteligging (inzet: kadastrale kaart 1832; bron: provincie Zeeland)

Hierna wordt beoordeeld of in het bestemmingsplan een regeling (onderzoeksplicht en vergunningstelsel) moet worden opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt.

AMK en IKAW

Op grond van de AMK en IKAW kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen deel uitmaakt van een gemeentelijk of rijksmonument en dat voor het gebied in de bovenste 1,2 meter een lage tot zeer lage trefkans geldt op het voorkomen van archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0024.png"

Figuur 4.8 AMK en IKAW (bron: https://archeologieinnederland.nl/bronnen-en-kaarten/amk-en-ikaw)

Informatie ARCHIS

In Archis 3.0, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, worden binnen het plangebied geen waarnemingen vermeld. In de ruimere omgeving zijn wel enkele vindplaatsen bekend. Het gaat om vindplaatsen die binnen een straal van 500 meter rondom het plangebied gelegen zijn. Er zijn in Archis 3.0 twee waarnemingen gedaan. Deze resten leiden niet tot nieuwe vindplaatsen en hebben geen betrekking op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0025.png"

Figuur 4.9 Kaart met daarop alle archeologische onderzoeken in donkergeel weergegeven. Het plangebied is blauw omrand aangegeven. (Bron: Archis 3.0 11 maart 2019).

Informatie ZAD

In het ZAD zijn geen aanvullende archeologische gegevens bekend.

Op basis van bovenstaande gegevens kan niet worden herleid dat zich binnen het plangebied archeologische vindplaatsen bevinden.

Geologische kaart Van Rummelen

Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn.

  • Pleistoceen: vanaf de Steentijd;
  • Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd;
  • Duinkerke II, inclusief ‘oudere afzettingen van Duinkerke’: vanaf de Middeleeuwen;
  • Duinkerke III; vanaf de Nieuwe Tijd.

In de gemeente Terneuzen kunnen archeologische resten in de bodem voorkomen tot in de Pleistocene afzettingen.

Op de geologische kaart (zie figuur 4.10) blijkt dat in het plangebied rekening moet worden gehouden met

  • Do.3b 'Kreekafzettingen van Duinkerke DIIIb' en;
  • F0.3b 'Afzetting van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke ( kreekafzettingen DIIIb op kreekafzettingen DII) op Hollandveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0026.png"

Figuur 4.10 Geologische kaart Van Rummelen met plangebied in rood globaal aangeduid

Op basis van het eerdere vermelde stroomschema geldt voor de afzetting Duinkerke III geen onderzoeksplicht. Voor Duinkerke II wel, namelijk vanaf een te verstoren oppervlakte van 500 m2 of meer. Voor het Hollandveen en voor het pleistoceen zand dat dieper ligt dan 2 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld geldt een onderzoeksverplichting pas vanaf een oppervlakte van 1.000 m2.

Voor de geologische laag F0.3b kreekafzettingen DIIIb op kreekafzettingen DII zouden volgens het gemeentelijke beleid in de ruimtelijke plannen moeten worden voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3'. In gebieden met een 'Waarde - Archeologie 2' geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m2 en voor gebieden met een 'Waarde - Archeologie 3' geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >1.000 m2. In beide gevallen gaat het om verstoringen die dieper reiken dan 0,5 meter onder het oorspronkelijke maaiveld. In het bestemmingsplan 'Terneuzen Midden, Pattistpark II' uit 2017 is uitgegaan van een 'Waarde - Archeologie 2'. Die bestemming wordt in het bestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark 2019 overgenomen.

Daarbij wordt een koppeling gelegd met de Vrijstellingenkaart Archeologie 2017. Een uitsnede van deze vrijstellingenkaart met het plangebied is opgenomen in figuur 4.11. Uit deze kaart blijkt dat er een vrijstelling tot 2,5 meter onder het oorspronkelijke maaiveld geldt ter hoogte van de beoogde ontwikkeling.

Om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen wordt in het bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde – Archeologie opgenomen met een vrijstellingsoppervlakte tot 500 m² en een vrijstellingsdiepte tot 2,5 meter beneden het gecorrigeerde niveau van het oorspronkelijke maaiveld, zijnde circa 0,8 meter +NAP, ofwel (0,8 meter - 2,5 meter=) 1,7 meter -NAP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0027.png"

Figuur 4.11 Uitsnede 'Vrijstellingenkaart Archeologie 2017'

De onderkant van de stallingsgarage wordt gerealiseerd op het niveau aan de voorzijde van het voormalige verpleeghuis, namelijk 4 meter + NAP (6 meter onder het peil dat is gedefinieerd als 10 meter +NAP). In elke toren zal de liftschacht dieper reiken; de bodemverstoring daarvan zal beperkt zijn (circa 60 m2 per toren en tot een niveau van 2,5 meter + NAP). Dat betekent dat het bouwplan daarmee blijft binnen de vrijstellingsdiepte van 1,7 meter - N.A.P. De enige verstoring van de archeologisch waardevolle laag wordt veroorzaakt wordt door het heien van 150 palen. De oppervlakte daarvan is minder dan de 500 m2 waarboven archeologisch onderzoek verplicht is.

Meldingsplicht

In aanvulling op de uitgevoerde toets is nog van belang dat er een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet bestaat. Op grond daarvan zal een ieder attent moeten zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden. In het geval er archeologische resten worden aangetroffen dienen deze onverwijld te worden gemeld bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het aannemersbedrijf in wiens opdracht de torens worden gebouwd, zal onder aannemers op deze verplichting wijzen.

Conclusie

De archeologisch relevante grondlagen worden door de realisering van het bouwplan niet geroerd. Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. In het bestemmingsplan wordt wel een regeling opgenomen die eventuele archeologische waarden planologisch beschermt. In lijn met het beleid wordt dit dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, waarbij de koppeling gelegd met de in 2017 geactualiseerde 'Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017 (zie bijlage 1 van de regels). Op grond van deze kaart geldt voor deze bestemming een vrijstellingsdiepte van 2,5 meter ten opzichte van het (gecorrigeerde niveau van het) oorspronkelijke maaiveld.

Omdat in voorliggend bestemmingsplan een archeologische bestemming wordt opgenomen, wordt archeologie verder beoordeeld in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning.

4.4 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Voor de te ontwikkelen locatie zijn ten behoeve van de planologische procedures in de loop van de tijd verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd.

  • in 2002: bodemonderzoek voor het perceel tussen de toegangsweg van het wooncomplex/-zorgcentrum Maxima en de zuidoostgevel van Ter Schorre;
  • In 2009: bodemonderzoek rondom het te slopen verpleeghuis en ook het terrein Maxima;
  • in 2013: bodemonderzoek voor een gedeelte van het voorterrein langs de Laan van Othene (o.a. toegangsweg Maxima).

De onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 5. In deze onderzoeken is aangetoond dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling (woonfunctie) en er geen aanleiding is voor aanvullend onderzoek. Een geactualiseerd/hernieuwd bodemonderzoek acht de gemeente niet noodzakelijk: sindsdien hebben zich immers geen wijzigingen voorgedaan die daartoe aanleiding geven.

Indien grond ten behoeve van bouwwerkzaamheden en/of andere activiteiten wordt ontgraven en afgevoerd, kan het mogelijk worden geacht dat de vrijkomende grond gekeurd en getoetst dient te worden aan het Besluit bodemkwaliteit.

4.5 Water

Toetsingskader

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die negatieve effecten hebben op het duurzame waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen. Dit geldt ook voor de beschermingszone primaire waterkering. (Rijkswaterstaat heeft alleen het beheer over het kanaal Gent-Terneuzen en het sluizencomplex Terneuzen.)

Onderzoek

Ten behoeve van de bestemmingsplannen uit 2013 en 2017 is de watertoets al uitgevoerd en is overleg gevoerd met het waterschap. Omdat het plan op onderdelen is gewijzigd en ook de buitenruimte anders wordt dan in vorige planopzet, zal de watertoets opnieuw moeten plaatsvinden. Omdat het actuele bouwplan net als in de vorige planopzet uitgaat van 3 woontorens met een doorlopende stallingsgarage en de situering van de torens niet wezenlijk wijzigt, kan de toets beperkt blijven. Ten behoeve van het overleg met het Waterschap Scheldestromen wordt gebruik gemaakt van een aanmeldformulier watertoets.

Het ingevulde formulier is opgenomen in bijlage 6. Uit de watertoets komt naar voren dat een klein deel van het plangebied ligt binnen de beschermingszone van de primaire waterkering van Rijkswaterstaat. Hiervoor wordt een aanvraag voor een watervergunning ingediend. Aan de zuidzijde ligt een strook binnen de kernzone van de regionale waterkering waarover de Churchilllaan is aangelegd.

In het plan wordt per saldo geen verharding toegevoegd. Compensatie is daarmee niet noodzakelijk. Echter conform eerdere afspraken met het waterschap zal binnen het parkgedeelte, ten zuiden van de appartementengebouwen, een wadi worden opgenomen.

De nieuwbouw wordt daarnaast aangesloten op het gemeentelijk gescheiden rioolstelsel.

Conclusie

Het planvoornemen heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.

4.6 Geluid

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient voor nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, aannemelijk gemaakt te worden dat voldaan wordt aan de wettelijke geluidnormen indien deze zijn gelegen binnen de wettelijke geluidzone van gezoneerde wegen. Wegen zijn gezoneerd indien hier een maximum snelheid geldt van 50 km/uur of hoger. De breedte van de geluidzone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging.

Indien gelegen binnen de geluidzone van een weg dient in principe voldaan te worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde voor wegen is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de bestemmingen (binnen- of buitenstedelijk). Onderhavig plan kent een ligging binnen de bebouwde kom. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB.

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/u of lager op basis van de Wgh niet gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn.

Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde als referentiekader gehanteerd. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB geldt hierbij als richtwaarde en de maximale ontheffingswaarde van 63 dB volgens de Wgh als maximaal aanvaardbare waarde.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling maakt geluidgevoelige functies mogelijk welke aan de normen van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen te worden getoetst indien gelegen binnen de geluidzone van gezoneerde wegen. Het plangebied ligt in de geluidzone van de Churchilllaan en van de Laan van Othene. Akoestisch onderzoek is daarom uitgevoerd. De resultaten zijn bijgevoegd in bijlage 7.

Uit het onderzoek blijkt dat de maximale geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Churchilllaan en Rooseveltlaan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt. De maximale berekende waarde bedraagt 48 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. De conclusie is dat de appartementen in een goed akoestisch woon- en leefklimaat mogelijk worden gemaakt. Het is niet nodig om een besluit hogere waarden te nemen.

In paragraaf 4.2.2 is aangegeven dat het toevoegen van 90 appartementen zorgt voor 570 mvt/etmaal op een werkdag meer dan waarin het verkeersmodel is gerekend. Op een totaal van circa 6.000 mvt/etmaal op de Churchilllaan in de huidige situatie, is dat circa 10%. Bij een toename van de verkeersomvang met minder dan 20% is sprake van een geluidtoename van minder dan 1 dB, wat niet hoorbaar is voor het menselijk gehoor.

4.6.2 Industrielawaai

Toetsingskader

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai.

Onderzoek en conclusie

Rondom Terneuzen zijn verschillende geluidzones industrielawaai vastgesteld. In figuur 4.12. is de ligging van de zones (gestippelde lijnen) en de gezoneerde terrein (gekleurde vlakken) weergegeven. Daaruit blijkt dat het plangebied niet binnen enige geluidzone industrielawaai ligt. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering of aandachtspunt voor de voorgenomen ontwikkeling met woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0028.png"

Figuur 4.12 Geluidzones industrielawaai

4.7 Relatie met omliggende bedrijvigheid / milieuhinder bedrijven

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In die publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek 

Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Binnen redelijke afstand van het plangebied zijn namelijk geen bedrijven in de omgeving die van invloed kunnen zijn op het woon- en leefklimaat. De functies die in het naastgelegen gebouw aanwezig zijn, passen in een woonomgeving.

Aan de oostzijde van het gebouw Maxima en dus ook van het plangebied is het gemaal Othene aanwezig. Een dergelijk gemaal is niet in de hiervoor vermelde VNG-publicatie opgenomen. Als wordt gekeken naar een min of meer vergelijkbare functie, dan komt een rioolgemaal het dichtst in de buurt. Voor een dergelijke functie geldt een richtafstand van 30 meter. De beoogde appartementen worden gebouwd op een afstand van meer dan 100 meter. Het gemaal zal daardoor geen afbreuk doen aan het woon- en leefklimaat in het plangebied. Verder is van belang dat er geen klachten bekend zijn over het gemaal vanuit het dichterbij gelegen gebouw Maxima.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0029.png"

Figuur 4.13 Uitwateringsgemaal Othene en het gebouw Maxima (bron: google)

Conclusie

Het aspect bedrijvigheid / milieuhinder bedrijven staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de onderstaande weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Om de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit te kunnen vaststellen heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een rekentool ontwikkeld: de NIBM-tool.

Onderzoek en conclusie

De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 1.218 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Dat zijn er (570 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag /1,11=) 513 mvt/etmaal op een weekdag meer dan kan worden afgeleid uit het verkeersmodel (zie paragraaf 4.2.2). Of er nu wordt gerekend op basis van de totale verkeersgeneratie of met alleen de verkeersgeneratie die extra is ten opzichte van het vorige plan, in beide gevallen wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving.

Als wordt gerekend met de totale verkeersgeneratie dan blijkt uit de NIBM-tool dat de maximale bijdrage NO2 0,85 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,20 µg/m³. Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0030.png"

Figuur 4.14 Resultaten NIBM-tool

Om een indicatie van de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied te krijgen, kan de website http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/ die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, worden geraadpleegd. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Willem de Zwijgerlaan, zuidwestelijk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0031.png"

Figuur 4.15 Uitsnede NSL-monitoringstool met rekenpunten Willem de Zwijgerlaan en plangebied

Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 en voor het prognosejaar 2030 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen zijn de volgende:

  • in 2017: 21,1 µg/m³ voor NO2, 17,2 µg/m³ voor PM10 en 9,9 µg/m³ voor PM2,5.
  • in 2030: 13,6 µg/m³ voor NO2, 16,2 µg/m³ voor PM10 en 8,8 µg/m³ voor PM2,5.

Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt in beide situaties 6 dagen.

Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het bedrijf Oiltanking. Dit bedrijf is gevestigd aan de Elementenweg 1 te Hoek, op het industrieterrein Mosselbanken. Maatgevend scenario dodelijk is toxisch.

Daarnaast vinden er transporten van gevaarlijke stoffen plaats. Dit betreft scheepvaarttransporten over de Westerschelde. Op basis van de risicokaart ligt de transportroute op een afstand van circa 1,2 kilometer. Al in 2009 is in het kader van de gevoerde vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO aangetoond dat het plangebied ver buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar ligt. Die situatie is niet gewijzigd.

Het gebied ligt niet in het plasbrandaandachtsgebied voor de transportroutes over de Westerschelde. Noch in het plangebed, noch in directe omgeving daarvan zijn buisleidingen aanwezig met een risicocontour waarmee rekening moet worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0032.png"

Figuur 4.16 Uitsnede risicokaart Nederland met risicocontouren

Verantwoording groepsrisico

Voor de verantwoording van het groepsrisico zal het aantal aanwezige personen moeten worden bepaald. Hierdoor dient gebruik te worden gemaakt van populatieservicegegevens die zijn gebaseerd op kentallen uit de Handleiding Populatieservice 2018 van Impuls OmgevingsVeiligheid.

De Populatieservice is een service van de overheid waarmee populatiegegevens gegenereerd kunnen worden voor het uitvoeren van groepsrisicoberekeningen in het kader van wettelijke omgevingsveiligheidstaken door het bevoegd gezag (gemeenten, provincies en rijk).

Voor kleinere woningen (<60 m2 BVO) wordt uitgegaan van 1,2 personen per woning en voor gezinswoningen van 2,4 personen per woning.

In de westelijke en oostelijke toren zullen vooral grotere appartementen worden gebouwd (93 tot en met 130 m2 BVO). In de middelste toren, die vooral is bedoeld voor arbeidsmigranten en expats, wordt uitgegaan van kleinere appartementen. Op basis van de hiervoor genoemde kentallen zullen in de 192 appartementen circa 352 personen gaan wonen (namelijk 90 x 1,2 personen + 102 x 2,4 personen). Dit aantal moet worden afgezet tegen de circa 450 personen die woonden of verbleven in het voormalige verpleeghuis Ter Schorre. Als gevolg van de sloop en nieuwbouw zal de personendichtheid in het plangebied dus afnemen. Ten opzichte van het bestemmingsplan Parkeergarage Pattistpark zal de personendichtheid echter met maximaal 108 personen toenemen (namelijk 90 x 1,2 personen).

Door de grote afstand van het plangebied tot het bedrijf Oiltanking (circa 7 km) zal het groepsrisico door de ontwikkeling niet noemenswaardig toenemen. Ook na realisatie van het plan ligt het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde.

Ten aanzien van het transporten van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde is in het kader van de in 2009 gevoerde vrijstellingsprocedure ex artikel 19 WRO ook aangetoond dat een (uitgebreide) verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven.

Los van de ontwikkeling van de personendichtheid zullen de aanwezige personen een grotere zelfredzaamheid hebben dan de bewoners van het verpleeghuis Ter Schorre. Ten aanzien van de zelfredzaamheid van personen is door de Veiligheidsregio Zeeland in het kader van de vorige planologische procedure geadviseerd om gebouwen luchtdicht afsluitbaar te maken. Indien noodzakelijk kan dan in deze gebouwen geschuild worden tegen de effecten van een toxische wolk. Hiervoor moeten de ramen en deuren snel af te sluiten zijn en de mechanische ventilatie uit te schakelen. Deze aanbevelingen zullen worden meegenomen bij de uitwerking van het bouwplan.

Om een goede ontvluchting te realiseren is het belangrijk dat van de risicobron af gevlucht kan worden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de toegangen via de stallingsgarage.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde beperkte planaanpassing / ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. In de provincie Zeeland heten deze gebieden dan ook NNZ (Natuurnetwerk Zeeland). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zeeland

In de provincie Zeeland worden in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een beschermd of waardevol natuurgebied (Natura 2000, natuurnetwerk, ecologische verbindingszones). Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Op korte afstand is het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe aanwezig, delen van dit gebied zijn ook aangemerkt als Natuurnetwerk.

Als gevolg van de ontwikkeling van het Pattistpark kunnen effecten optreden in of nabij dit Natura 2000-gebied. Het gaat hierbij om een effect als gevolg van verstoring door geluid in de aanlegfase. Voor de planvorming is het belangrijk om te beoordelen of het plan vergunbaar is. Om dit te beoordelen is een toetsing opgesteld die is opgenomen in bijlage 8.

Uit deze toetsing blijkt dat verstoring tijdens de aanlegfase uitgesloten is. Er is geen sprake van een effect op de gewone- en grijze zeehond als gevolg van de werkzaamheden. Negatieve effecten op de Vogelrichtlijnsoorten die voorkomen binnen de reikwijdte van effecten van de werkzaamheden zijn eveneens uitgesloten: de visdief komt reeds voor binnen de verstoorde omgeving van Terneuzen centrum en voor de niet-broedvogels heeft het gebied binnen de reikwijdte van effecten een beperkte functie en zijn voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig gedurende de werkzaamheden.

De eindconclusie is dat de ontwikkeling van Pattistpark uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming. De uitvoering van het plan leidt niet tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied. Significant negatieve effecten zijn uitgesloten.

Gezien de afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Uit stikstofberekeningen die ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn uitgevoerd, blijkt dat de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie evenmin problemen oplevert. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Soortenbescherming

In paragraaf 2.1 is gemeld dat het gebouw van de voormalige verpleeginrichting ter Schorre is gesloopt. Op dit moment (situatie maart 2019) zijn alleen nog fundamenten in de bodem aanwezig. Op deze fundamenten en direct rondom het gebouw zijn geen beschermde soorten aanwezig.

Voor de verdere sloop van de bebouwing (de fundamenten), het weghalen van beplanting en de nieuwbouw geldt de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat kap- en sloopwerkzaamheden niet kunnen worden uitgevoerd in de periode 1 augustus – 15 maart. Dit is de periode waarin de meeste vogels broeden (bron: website vogelbescherming).

Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde.

Bij de sloop is rekening gehouden met de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Op aanwijzing van een ecologisch deskundige zijn in de directe omgeving duurzame vleermuiskasten opgehangen als tijdelijke maatregel (zie figuur 4.17). Er wordt nog onderzocht of de vleermuizen hiervan gebruik maken en of het plangebied wordt gebruikt om te fourageren. In, of tegen de nieuwbouw worden alternatieve voorzieningen (dagverblijven) voor vleermuizen aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01_0033.jpg"

Figuur 4.17 Positie vleermuizenkasten

Conclusie

De Wet natuurbescherming staat de uitvoering van het plan niet in de weg. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde soorten of gebieden. Er is geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet nodig.

4.11 Leidingen en kabels

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen en kabels dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Voorafgaand aan de graafwerkzaamheden wordt bij het KLIC gemeld waar en wanneer wordt gegraven.

4.12 Windhinder

Toetsingskader

In Nederland bestaat geen wetgeving waarin is vastgelegd dat aspecten zoals windhinder beoordeeld dienen te worden in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De grondslag voor de beoordeling van dit aspect is artikel 3.1 Wro, de zorg voor een goede ruimtelijke ordening. Voor de beoordeling van het windklimaat van de openbare buitenruimten rondom gebouwen beschikken we in Nederland over de NEN 8100. In deze norm worden eisen gesteld voor de overschrijdingskans van windhinder en windgevaar voor voetgangers en eisen aan het onderzoek naar windhinder en windgevaar.

Onderzoek en conclusie

In opdracht van initiatiefnemer is een windstudie voor het project uitgevoerd op basis van berekeningen met Computational Fluid Dynamics (CFD). Het onderzoek, momenteel nog concept, is opgenomen in bijlage 9. In dit onderzoek is gerekend met de nieuwbouw van drie torens van respectievelijk 40 (westtoren), 50 (middentoren) en 45 (oosttoren) meter hoog op een parkeergarage van één bouwlaag. Met de resultaten van het CFD-onderzoek kan beoordeeld worden of het windklimaat op 1,75 meter boven maaiveld rondom het bouwplan geschikt is voor de beoogde functies.

Uit het onderzoek blijkt dat rondom de torens niet overal een goed windklimaat aanwezig is. De effecten van de realisatie van dergelijk hoge torens in een overwegend vrij veld (laagbouw en open water) op het windklimaat op het maaiveld zijn significant.

  • Tussen de drie torens in, op het dak van de parkeergarage maar ook tussen de oostelijke toren en het naburige wooncomplex/-zorg Maxima, is het windklimaat slecht voor alle activiteiten. Dit deel van het dak is echter niet beoogd als doorloop- of verblijfsgebied (niet toegankelijk gebied), waardoor niemand overlast zal hebben van dit slechte windklimaat. In de regels van dit bestemmingsplan (artikel 5 lid 5.3) is dan ook vastgelegd dat het gebruik van het dak van de stallingsgarage als openbaar toegankelijk gebied is niet toegestaan, tenzij er afdoende windreducerende maatregelen zijn getroffen.
  • Op het parkeerterrein ten noorden van het bouwplan is het windklimaat goed voor doorlopen. De entrees van de woongebouwen die eveneens aan deze zijde liggen, hebben een goed windklimaat.
  • De beoogde terrassen van de westelijke toren, op het parkeerdek, zijn zo gepositioneerd dat (delen van) deze dakterrassen een goed tot matig windklimaat hebben. Met enige aanvullende afscherming kan hier kwalitatief goede tot redelijke buitenruimtes gerealiseerd worden. Dit geldt echter niet voor de beoogde dakterrassen van de oostelijke toren. Op deze plekken is het windklimaat slecht voor langdurig zitten. Hiervoor zullen windreducerende maatregelen worden getroffen.
  • Op het dak van de stallingsgarage en bij de hoek van de noordgevels op de begane grond valt het windgevaar in klasse 'gevaarlijk'. In het onderzoek wordt geadviseerd deze gebieden zo in te richten dat ze niet toegankelijk zijn voor het publiek. Deze aanbeveling wordt overgenomen.
  • In de zone tussen de oostelijke toren en gebouw Maxima en op een klein deel van de dijk is een 'beperkt risico' op windgevaar aanwezig. Beperkt windgevaar is acceptabel in doorloopgebieden.

De grootste bijdrage van de windhinder komt vanuit de maatgevende zuidwestelijke windrichting.

Na de terinzagelegging van het ontwerp is het windonderzoek uitgebreid met verschillende mogelijke maatregelen die ter verbetering van het windklimaat zijn voorgesteld. De maatregelen zijn toegepast op een model van de maximale planologische invulling. Op basis van deze maatregelen is een variant onderzocht waar verschillende maatregelen zijn opgenomen. Het gehele oppervlak van het dak van de stallingsgarage, het gebied ten zuiden van plangebied richting de Churchilllaan en het gebied ten westen van de woontoren Maxima worden gevuld met verschillende soorten vegetatie, bestaande uit struiken, die als zij volgroeid zijn, ten minste 1,75 meter hoog zijn en bomen van circa 12 meter. Ook is van belang dat de gebieden rondom de torens, waar windgevaar in bepaalde situaties niet kan worden uitgesloten, niet openbaar toegankelijk zijn. In verband hiermee zullen hekken worden geplaatst (en daarna in stand gehouden) met een hoogte van ten minste 1 meter en zullen duidelijk zichtbaar een of meer borden worden geplaatst met de aanduiding ´niet betreden, windgevaar´. In de regels van het bestemmingsplan zullen deze maatregelen worden geborgd. Vooralsnog is dit geregeld in artikel 5 Wonen, lid 5.2.1 en lid 5.3 van dit bestemmingsplan.

4.13 Bezonning en schaduwhinder

Om inzicht te krijgen in eventuele schaduwhinder als gevolg van het bouwplan zijn 3 dagen in het jaar volgens TNO-normen representatief:

  • 19 februari en 21 oktober;
  • 21 april en 21 augustus;
  • 21 juni, doorgaans de langste dag van het jaar.

In opdracht van de ontwikkelaar zijn 2 bezonningsstudies uitgevoerd: een die uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden die in het geldende bestemmingsplan 'Parkeergarage Pattistpark' zijn toegestaan en een waarin het bouwplan is getoetst. De meest relevante afbeeldingen uit de bezonningsstudies zijn opgenomen in bijlage 10.

Uit de studie waarin het bouwplan is getoetst, blijkt dat de 3 torens in het voor- en najaar en de zomer in de vroege ochtenduren zorgen voor schaduw op het westelijk gelegen woongebouw en in het voor- en najaar en de zomer in de (late) avonduren op het oostelijk gelegen gebouw Maxima. Voor het grootste deel van de dag valt de schaduw echter niet over de naastgelegen gebouwen omdat de 3 torens vrij noordelijk worden gebouwd.

Als beide studies worden vergeleken dan is de conclusie ook dat het actuele bouwplan niet zorgt voor meer schaduw op naastgelegen gebouwen dan het bouwplan dat op grond van het bestemmingsplan 'Parkeergarage Pattistpark' mag worden gebouwd.

4.14 Duurzaamheid en energie

4.14.1 Beleids-/toetsingskader

In het klimaatverdrag van Parijs (2015) hebben 195 landen ervoor getekend om de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. De Europese Unie heeft namens alle lidstaten harde toezeggingen gedaan om de uitstoot van broeikasgassen in 2030 met ten minste 40 procent te verminderen ten opzichte van 1990. De Nederlandse Rijksoverheid legt de lat echter hoger dan deze toezegging en acht maatregelen noodzakelijk die voorbereiden op een extra reductie van 9 procent. In het verlengde hiervan is in het regeerakkoord van het Kabinet Rutte III onder andere vastgelegd dat de aansluitplicht van woningen en andere gebouwen op gas per 1 juli 2018 vervallen en vervangen door een warmterecht, waarmee eindgebruikers aanspraak kunnen maken op een aansluiting op een (verzwaard) elektriciteitsnet of een warmtenet.

Als gevolg daarvan worden ook de energieprestatie-eisen voor nieuwbouw aangescherpt.

Het kabinet maakt ook afspraken met gemeenten, provincies, waterschappen en netbeheerders om de gebouwde omgeving te verduurzamen.

Om een bijdrage te leveren aan de reductiedoelstellingen uit de klimaatverdragen en aan andere broeikasgassen voor Nederland beschikt de gemeente Terneuzen over haar Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid (vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2017).

Relevante ambities en activiteiten uit het Activiteitenprogramma Klimaat en Duurzaamheid voor de beoogde ontwikkeling zijn:

  • Ambitie "People" 3: Tegengaan armoede door onder andere te sturen op energielasten. Door meer energiebesparing en duurzame energie in huur- en koopwoningen toe te passen gaan de woonlasten omlaag en kan zo armoede worden tegengegaan.
  • Ambitie "Planet" 2: Er wordt meer duurzame energie op het gemeentelijk grondgebied opgewekt
  • Stimuleren energiebesparing en opwekking duurzame energie bij nieuwbouw en woningcorporaties

De gemeente Terneuzen zal de mogelijkheden onderzoeken om Nul-Op-De-Meter nieuwbouw en renovatie te faciliteren en te stimuleren. In deze fase zal dit gericht zijn op het bevorderen van samenwerking tussen partijen in de bouwkolom. Hiervoor heeft de gemeente op 10 februari 2017 het Zeeuws Energieakkoord mee ondertekend.

Voor de beoogde ontwikkeling is relevant dat wordt ingezet op:

  • energiezuinige (woon)gebouwen;
  • duurzame energie: zongericht verkavelen bij uitbreidingsplannen;
  • vergunningverlening en handhaving met aandacht voor energie.

Verder stimuleert de gemeente Terneuzen de toepassing van warmte- en koudeopslag in de bodem (bodemenergiesystemen). De gemeente beschikt over een (concept) kansenkaart waarop relevante informatie voor bodemenergiesystemen is aangegeven.

Er zijn in het Activiteitenprogramma geen (nieuwe) acties benoemd voor de thema's bodem, luchtkwaliteit en geluid. Hiervoor wordt verwezen naar bestaande beleidsplannen met bijbehorende activiteiten en budgetten.

Voor openbare verlichting zal de gemeente Terneuzen de beleidslijn uit het Beleidsplan Openbare Verlichting 2015-2024 voortzetten om LED of andere energiezuinige types verlichting verder uit te bouwen (met de bijbehorende geraamde budgetten) (Activiteit 10. Energiezuinige Openbare Verlichting verder uitrollen).

4.14.2 Toetsing/onderzoek

De belangrijkste duurzaamheidsmaatregel is het hergebruik van de locatie. De sloop van het voormalig verpleeghuis Ter Schorre en nieuwbouw op dezelfde locatie past geheel binnen de gedachte achter de ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook paragraaf 3.2.3).

Verder wordt ingezet op een laag energieverbruik en lage onderhoudskosten. Gestreefd wordt naar een zo energiezuinig mogelijk gebouw. Het zal minimaal voldoen aan de Energie Prestatie Eisen (EPC-eisen) uit het bouwbesluit.

Er is geen verplichting om energieneutraal te bouwen. En hoewel het realiseren van gasloze appartementen geen eenvoudige opgave is, is hiervoor toch gekozen. Om gasloos te bouwen zijn er verschillende opties:

  • Met een lucht-water warmtepomp kan warmte uit de buitenlucht worden onttrokken en worden omgezet in bruikbare warmte om de woning te verwarmen.
  • Een andere optie is de winning van warmte uit de grond. Dit kan natuurlijke aardwarmte zijn of warmte die in warmere periode in de bodem wordt opgeslagen en in tijden van warmtevraag weer naar boven wordt gehaald. Deze optie is overigens alleen rendabel bij erg goed geïsoleerde woningen.
  • Ook kunnen gebouwen worden aangesloten op een bestaand warmtenet in de omgeving.

De laatste optie is in dit geval niet aan de orde. Gekozen is voor warmte-koudeopslag (WKO) in de bodem. Dit heeft als voordeel dat in warmere perioden de woningen ook kunnen worden gekoeld.

Per toren wordt een collectieve ruimte gerealiseerd met daarin warmtepompen. Ten behoeve van deze bodemwarmtesystemen zullen in het terrein gesloten bronnen worden aangelegd. Om te kunnen voldoen aan de EPC-eisen is het nodig om aanvullende energie te winnen. Daarom worden op de daken van de torens en op het dak van de stallingsgarage, aan de achterzijde van elke toren, zonnepanelen gelegd (zie ook paragrafen 2.2 en 3.3.3).


Verder is op het niveau van het bestemmingsplan de duurzame combinatie tussen water en ruimtelijke ontwikkeling van belang. Met dit thema kan gezien de ligging van de locatie nauwelijks iets worden gedaan. Het realiseren van open water voor berging van schoon hemelwater is niet mogelijk. Daar waar mogelijk zal infiltratie van regenwater worden toegepast. Binnen het parkgedeelte, ten zuiden van de appartementengebouwen wordt een wadi aangelegd. Voor meer informatie over het aspect water en het bouwplan wordt verwezen naar het aanmeldformulier watertoets die in bijlage 6 is opgenomen.

De overige thema's spelen vooral op het niveau van bouwplannen een rol. Het nieuwe gebouw zal voldoen aan alle voorwaarden met betrekking tot duurzaamheid uit het Bouwbesluit. Er zal gebruik worden gemaakt van duurzame materialen, dat wil zeggen hout, betongranulaat, pvc, gips en zo min mogelijk tot geen zink en lood en geen koper. Kozijnen worden uitgevoerd in hout. Lood door loodvervangers waar mogelijk.

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling daarvan is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning met afwijking. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van één of meer woningen;
  • de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² bvo of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bvo bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is. Tussen de gemeente en initiatiefnemer is voor deze ontwikkeling een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder meer het kostenverhaal en eventuele planschade zijn geregeld. Een exploitatieplan is om deze reden niet noodzakelijk. Voor de aankoop, planontwikkeling en uitvoering zijn door de initiatiefnemer voldoende middelen gereserveerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Vooroverleg

Het concept ontwerpbestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark II' (2017) is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro verzonden naar diverse instanties. In een brief van 20 mei 2016 heeft de provincie Zeeland bericht geen opmerkingen te hebben. Ten opzichte van het plan waarmee zij eerder instemden is immers slechts sprake van het naar beneden bijstellen van de maximum bouwhoogte en de footprint van de torens. Het Waterschap Scheldestromen heeft bij brief van 23 mei 2016 bericht geen opmerkingen op het plan te hebben maar dat voor de realisatie wel een watervergunning noodzakelijk is. De Veiligheidsregio Zeeland heeft bij brief van 29 april 2016 geadviseerd maatregelen te treffen in het kader van de zelfredzaamheid en beheersbaarheid binnen het plangebied. Laatste ging met name om uitschakelbare mechanische ventilatie en een zuidelijk georiënteerde vluchtroute (van het gevaar (Westerschelde) af.

5.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 21 maart 2019 tot en met 1 mei 2019 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure (terinzagelegging op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). Daarmee is de formele vaststellingsprocedure gestart.

Gedurende deze periode heeft iedereen op het ontwerpbestemmingsplan een schriftelijke of mondelinge zienswijze kunnen indienen. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt: er zijn schriftelijk zienswijzen kenbaar gemaakt. In een antwoordnota zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. De antwoordnota is opgenomen in bijlage 11. Naar aanleiding van de zienswijzen is de toelichting op de volgende onderdelen aangepast:

Omdat het doel van het bestemmingsplan is de door de Afdeling geconstateerde gebreken te herstellen en de aanpassingen die in dit plan zijn meegenomen de basisopzet van het plan niet wijzigen, is besloten geen informatieavond te organiseren. In plaats daarvan heeft de ontwikkelaar gesproken met de Vereniging Van Eigenaren (VVE) Maxima en de indieners van de zienswijzen. In eerdere procedures is een gesprek geweest met de VVE van de meest oostelijke Scheldeflat.

5.2.3 Bij de vaststelling aangebrachte ambtshalve wijzigingen

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan zijn de volgende ambtshalve wijzigingen aangebracht.

  • Regels:
    • 1. Aan Artikel 1 Begrippen zijn de begrippen hoofdverblijf, huishouden, Wonen, Woning toegevoe
    • 2. Naar aanleiding van het definitieve windonderzoek van Cauberg Huygen zijn de regels in artikel 3 (Groen) en artikel 5 (Wonen) verder uitgewerkt en aangescherpt en is ook een begripsbepaling (nieuw lid 1.22) opgenomen.

  • Verbeelding:
    • 1. aan de westzijde is het plangebied met 10 meter uitgebreid in verband met de ligging van de ontsluitingsweg van de stallingsgarage en de parkeerplaatsen die hierlangs kunnen worden aangelegd. De betreffende gronden zijn bestemd tot Verkeer en Waterstaatswerken. Aan de binnenzijde is een groenbestemming opgenomen.
    • 2. De ontsluiting van de stallingsgarage op de verbindingsweg tussen de oostelijke toren en gebouw Maxima is aangepast overeenkomstig de inrichtingstekening die in het ontwerpbestemmingsplan was opgenomen.

  • Toelichting

Bijlage 9 met het windonderzoek is vervangen door een definitieve rapportage. Omdat de toelichting geen deel uitmaakt van het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan, heeft deze aanpassing geen juridische betekenis.

5.2.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.