direct naar inhoud van Regels
Plan: Terneuzen Midden, Pattistpark 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark 2019 van de gemeente Terneuzen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPTMD14-VG01 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 archeologisch deskundige

de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.

1.7 archeologisch onderzoek

Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.13 bouwen

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 bouwwerk, geen gebouw zijnde

een bouwwerk als bedoeld in lid 1.17 niet zijnde een gebouw.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 hoofdverblijf

blijkend uit inschrijving in de gemeentelijke Basisadministratie Personen (BRP).

1.21 huishouden

de bewoning door een persoon of meerdere personen in de vorm van een vast samenlevingsverband, niet zijnde kamerverhuur of een bijzondere woonvorm, van een woning. Dit samenlevingsverband dient in continuïteit en onderlinge verbondenheid te zijn.

1.22 in gebruik nemen

er is sprake van in gebruik nemen van een gebouw, zodra de bouwhekken rondom het bouwterrein zijn verwijderd.

1.23 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op geldt en die door de beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.24 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.25 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.

1.26 peil
  • a. Voor bouwwerken binnen de bestemming Wonen: de hoogte van 10 meter boven Normaal Amsterdams Peil.
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.27 vrijstellingsdiepte

de in Bijlage 1 Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017 aangegeven vrijstellingsdiepte.

1.28 Wonen

permanente bewoning van een woning als hoofdverblijf.

1.29 Woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

afstanden tussen bouwwerken onderling en afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 goothoogte van een bouwwerk
  • a. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
  • b. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.
2.3 dakhelling

De hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn. Bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.

2.4 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. niet openbaar toegankelijke groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
    • 2. geluidwerende en windreducerende voorzieningen;
    • 3. nutsvoorzieningen, waaronder ondergrondse bergbezinkbassins en afvalophaalvoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • c. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m;
  • d. de inhoud van een ondergronds bergbezinkbassin mag ten hoogste 1.000 m3 bedragen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals
    • 1. groenvoorzieningen,
    • 2. water, waterhuishoudkundige voorzieningen,
    • 3. geluidwerende en windreducerende voorzieningen,
    • 4. nutsvoorzieningen,
    • 5. afvalophaalvoorzieningen,
    • 6. straatmeubilair,
    • 7. speelvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m²;
  • b. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt ten hoogste 3 m.

4.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsmasten en andere masten bedraagt ten hoogste 9 m
  • c. de inhoud van een ondergrondse bergbezinkbassin mag ten hoogste 1.000 m3 bedragen.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals:
    • 1. parkeervoorzieningen, al dan niet half verdiept of ondergronds;
    • 2. toegangswegen;
    • 3. waterhuishoudkundige voorzieningen
    • 4. erven, tuinen;
    • 5. nutsvoorzieningen;
    • 6. windreducerende voorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Voorwaardelijke verplichtingen - bouwen
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen waarbij woningen worden gerealiseerd, kan uitsluitend worden verleend indien voldoende parkeergelegenheid zoals bepaald in artikel 13 lid 13.2 is gegarandeerd.

5.2.2 Algemeen
  • a. uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan;
  • b. woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen een vlak met de aanduiding 'gestapeld';
  • c. er zijn maximaal 192 woningen toegestaan;
  • d. en voor het overige:

  gebouwen   bouwwerk, geen gebouw zijnde  
1. op deze gronden mag worden gebouwd:   ja   ja  
2. de goothoogte bedraagt niet meer dan:   niet van toepassing   niet van toepassing  
3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan:   Zie aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)'.   terreinafscheidingen en windschermen: 2m  

5.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden gelden de volgende regels:

  • a. De meest oostelijk gelegen woontoren mag uitsluitend in gebruik genomen worden indien uiterlijk op de datum dat het casco van deze woontoren gereed is, op de grens van de bestemming Groen, een hekwerk met een hoogte van ten minste 1 meter is opgericht en daarna in stand wordt gehouden en ter plaatse van het hekwerk een vanaf op openbare weg deugdelijk zichtbaar bord is geplaatst en in stand wordt gehouden met de aanduiding ´niet betreden, windgevaar´.
  • b. De andere twee woontorens mogen uitsluitend in gebruik genomen worden indien uiterlijk op de datum dat de casco's van de betreffende woontorens gereed zijn de navolgende maatregelen zijn getroffen en daarna in stand gehouden worden:
    • 1. de strook grond gelegen ten zuiden van de woontorens binnen de bestemming Wonen dient te worden ingeplant conform de afbeeldingen op pagina 60 van het windonderzoek, opgenomen in bijlage 9 van de toelichting op dit plan, waarbij de aan te planten struiken als zij volgroeid zijn een hoogte hebben van ten minste 1,75 meter en de aan te planten bomen als zij volgroeid zijn een hoogte hebben van circa 12 meter.
    • 2. de strook grond gelegen ten zuiden van de woontorens binnen de bestemming Wonen dient te zijn afgezet door middel van een hekwerk van 1 meter. Ter plaatse van het hekwerk dient een deugdelijk zichtbaar bord geplaatst te zijn met de tekst ´niet betreden: windgevaar'.
    • 3. de strook grond gelegen tussen de bestemming Wonen en de Churchilllaan dient te worden ingeplant conform de afbeeldingen op pagina 60 van het windonderzoek, opgenomen in bijlage 9 van de toelichting op dit plan, waarbij de aan te planten struiken als zij volgroeid zijn een hoogte hebben van ten minste 1,75 meter en de aan te planten bomen als zij volgroeid zijn een hoogte hebben van circa 12 meter.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Uitoefening andere activiteiten in woningen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1, voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:

  • a. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij de vloeroppervlakte in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van een woning, met een maximum van 50 m² en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 m²;
  • b. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
  • c. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
  • d. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • e. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
  • f. geen afwijking kan worden verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
  • g. geen afwijking kan worden verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Verlaging aantal woningen en parkeerplaatsen

Burgemeester en wethouders kunnen het bepaalde in lid 5.2.2 onder c en in lid 5.2.1 onder a wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. verlaging van het maximum aantal woningen is slechts toegestaan tot het feitelijk aanwezige aantal na oplevering van de 3 woontorens;
  • b. verlaging van het aantal parkeerplaatsen dat ten minste aanwezig moet zijn, is slechts mogelijk indien minder woningen zijn gerealiseerd dan in lid 5.2.2 onder c is aangegeven;
  • c. in de toelichting op het wijzigingsplan zal de verlaging als bedoeld onder b moeten worden gemotiveerd aan de hand van het totaal aanwezige woningen en de woningcategorieën duur, middelduur en goedkoop, waarbij ten minste 1 en ten hoogste 2,1 parkeerplaats per woning mag worden afgetrokken.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken ten behoeve van de bestemming
  • a. Op de in artikel 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd.
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3,5 meter.

6.2.2 Bouwwerken ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en)
  • a. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd, tenzij het te verstoren oppervlak van het plangebied groter is dan 500 m² en waarbij bovendien grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder a ten behoeve van het bouwen in een plangebied met een te verstoren oppervlak groter dan 500  m² en dieper dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P indien de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd, waarin wordt aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de archeologische waarden van het terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veilig gesteld.

6.3.2 Voorwaarden voor omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 6.3.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • a. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • b. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

6.3.3 Advies

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 vraagt het bevoegd gezag aan de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in dat lid. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige de verder te nemen stappen aan te geven.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of uit te laten voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P , waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 2 meter en waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van tijdelijke gronddepots;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op één of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P;
  • f. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, voor zover dit geen bevoegdheid van het waterschap betreft;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P;
  • h. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P.

6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van artikel 6.4.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

  • a. een te verstoren oppervlak van het plangebied beslaan van ten hoogste 500 m² ;
  • b. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.
  • b. Voor zover de in artikel 6.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een archeologisch deskundige die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • c. De vergunning kan alleen worden verleend nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, vraagt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige om advies omtrent het criterium als bedoeld in artikel 6.4.3. Bij een negatief advies verzoekt het bevoegd gezag de archeologisch deskundige verder te nemen stappen aan te geven.

6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.5.1 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Archeologie 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1 sub g Wet algemene bepalingen omgevingsrecht te slopen.

6.5.2 Uitzondering op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in artikel 6.5.1 is niet van toepassing indien de sloopwerkzaamheden:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b in acht is genomen;
  • b. een verstoring van het plangebied betreft kleiner dan 500 m² en/of de grondlagen ondieper dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P;
  • c. reeds vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

 

6.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan het bevoegd gezag regels verbinden aan een omgevingsvergunning voor het slopen op of de in artikel 6.1 bedoelde gronden.

6.5.4 Te verbinden regel

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1, kunnen burgemeester en wethouders de regel verbinden dat de sloopwerken vanaf 0,8 meter + N.A.P en dieper worden begeleid door een archeologisch deskundige indien de latere verstoringsoppervlakte groter is dan 500 m² en de verstoringsdiepte meer dan de vrijstellingsdiepte beneden 0,8 meter + N.A.P.

6.5.5 Melding vondsten van zeer hoge waarde

Indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken volgens de KNA behoudenswaardige vondsten worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende regels kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning tot sloop.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waterstaatswerken

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaatswerken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de waterkering en de waterbeheersing door dijken, kaden, waterlopen;
  • b. andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en de waterbeheersing;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'brug': tevens een wandelbrug tussen de bestemming Wonen en de Westerscheldedijk;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens een ontsluitingsweg en parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming Wonen in dit plan en voor het oostelijk gelegen gebouw, plaatselijk bekend onder de naam 'Maxima';
  • e. met daaraan ondergeschikt:
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, nautisch verkeer daaronder begrepen, verkeersaanduiding, wegaanduiding of verlichting en terreinafscheidingen worden gebouwd;
  • b. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 25 m2;
  • c. de hoogte van bouwwerken als bedoeld onder a bedraagt ten hoogste 10 m;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de hoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 mits daardoor het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad.
  • b. Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in van de beheerder van de waterkering over de toelaatbaarheid van de bebouwing in relatie tot het belang van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, liftschachten, ventilatiekanalen, balkons, entreeportalen, veranda's, luifels en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - dijk
10.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'Vrijwaringszone - dijk' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor bescherming van de primaire waterkering en waterstaatkundige voorzieningen.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut, zoals transformatiehuisjes, gasregelstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en lichtmasten, met dien verstande dat de inhoud van deze gebouwen en bouwwerken niet groter mag zijn dan 35 kubieke meter;
  • e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter;
  • f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

13.2 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in de Parkeernota 2015-2020, zoals in werking getreden op 1 juni 2016, met dien verstande dat indien gedurende de planperiode een nieuwe uitgave verschijnt, met deze nieuwe uitgave rekening wordt gehouden. Hierbij kunnen voorschriften worden opgenomen over het realiseren en in stand houden van parkeergelegenheid op eigen terrein.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, indien de structuur van de omgeving daartoe aanleiding geeft en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Terneuzen Midden, Pattistpark 2019'.