Plan: | Meerpolder |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0637.BP00037-0003 |
In het kader van de uitvoering van het Meerjarenprogramma Herziening Bestemmingsplannen 2011-2013 (raadsbesluit d.d. 11 maart 2011) worden de planologische kaders en regels die gelden in de Meerpolder geactualiseerd.
Het bestemmingsplan Meerpolder vervangt verschillende regelingen door één nieuw plan, waardoor het nieuwe bestemmingsplan beter toepasbaar is en voor bewoners, en gebruikers meer duidelijkheid wordt geschapen over de mogelijkheden en beperkingen. Daarbij wordt de nieuwe regeling afgestemd op het meest recente gemeentelijk-, provinciale- en rijksbeleid.
Uitgegaan is van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn. Het betreft hierbij ook bestaande mogelijkheden voor enkele kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied: er is sprake van een aantal nog onbenutte bouwmogelijkheden, die (in licht gewijzigde vorm) zijn opgenomen.
Aanvullend op de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om ook in beperkte mate uitbreidingsmogelijkheden te bieden voor bestaande bedrijven en 'verbreding' van activiteiten naast de agrarische bedrijfsvoering. Hierdoor kunnen de aanwezige agrarische bedrijven hun economische basis versterken en kan een duurzame agrarische bedrijfsvoering op langere termijn worden gewaarborgd. Met 'verbreding' worden hoofdzakelijk de 'ondergeschikte' activiteiten bedoeld, die geen direct verband hebben met de agrarische bedrijfsvoering, maar wel op het agrarisch bedrijfsperceel plaatsvinden en bijdragen aan het inkomen van het agrarisch bedrijf. Deze activiteiten worden in het bestemmingsplan nevenactiviteiten genoemd en komen voor een belangrijk deel voort uit de noodzaak om de agrarische hoofdactiviteit te ondersteunen.
De Meerpolder is een overwegend agrarisch gebied met belangrijke landschappelijke waarden en natuurlijke kwaliteiten. Het vormt tevens een belangrijk weidevogelgebied. Hiermee neemt het gebied een bijzondere positie in binnen de gemeente Zoetermeer. Het bestemmingsplangebied betreft het zuidelijke gedeelte van de Meerpolder. Het plangebied wordt begrensd door:
Op de onderstaande figuren is de exacte ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 ligging van het plangebied binnen de gemeente Zoetermeer
Figuur 1.2 ligging van het plangebied in de omgeving
Voor het plangebied zijn op dit moment de volgende juridische plannen van kracht:
Tabel 1: Overzicht geldende bestemmingsplannen
Nr. | bestemmingsplan | vaststelling Raad | goedkeuring GS | |||||
4.01 | Buytenwegh de Leyens | 25 januari 2000 | 14 december 2000 | |||||
4.42 | Meerpolder-zuid | 19 december 1988 | 11 april 1989 | |||||
9.03 | Zoetermeerse Meerpolder | 25 april 2000 | 14 december 2000 | |||||
9.18 | Meerpolder 1e Partiële herziening | 1 juni 2004 | 10 september 2004 | |||||
BP00001 | Meerpolder 29 | 28 juni 2010 | n.v.t. |
Tabel 2: Overzicht geldende wijzigingsplannen
Nr. | wijzigingsplan | vaststelling B&W | goedkeuring GS | ||
9.21 | 1e Wijziging Zoetermeerse Meerpolder | 4 juli 2006 | n.v.t. |
Op de onderstaande afbeelding is de ligging van de huidig geldende plannen weergegeven.
Figuur 1.3 geldende bestemmingsplannen en wijzigingsplannen
In de Nota "Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw" (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een "watertoets" voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.
Ook in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het aspect water. In paragraaf 5.4 is de watertoets opgenomen, waarin onder meer ingegaan wordt op de wijze waarop compensatie voor de toename van de verharding plaatsvindt door het toevoegen van oppervlaktewater.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met de uitgangspunten en doelstellingen zoals deze zijn opgenomen in de nota "Anders omgaan met water".
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen: Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd. De nationale belangen die van toepassing zijn op het plangebied zijn:
ad.a
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het plangebied is gelegen in het Nationale landschap 'Groene Hart'. De Nationale landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land nu over aan provincies. Het Rijk wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.
ad.b
Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats). Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming. Ook de drinkwaterbedrijven en de landbouw hebben een rol bij het natuurbeheer. Uitsluitend wanneer sprake is van nalatigheid van de provincies zal het Rijk de provincies aanspreken op het niet realiseren van de internationale verplichtingen.
De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.
De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. De plattelandssamenleving is al lang niet meer overwegend agrarisch. Hoewel de landbouw nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap bepaalt, is deze in veel regio's niet meer de belangrijkste economische drager. Voor niet-agrarische functies is het platteland steeds meer een aantrekkelijke vestigingsplaats geworden. Soms biedt bestaande bebouwing ruimte aan nieuwe activiteiten. Een zorgvuldige combinatie van nieuwe impulsen met bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden draagt bij aan een vitaal en aantrekkelijk platteland. De provincie zal meer regie gaan voeren bij de vernieuwing van het landelijke gebied.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van de Agenda voor een vitaal platteland.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Met deze visie wil de provincie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en beleid bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor mobiliteit, de bebouwde ruimte, de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed en water, bodem en energie.
De vier rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling zijn:
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet daarbij ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave.
Kwaliteitskaart
Onderdeel van de visie Ruimte en Mobiliteit is de Kwaliteitskaart. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als gebied dat onderdeel uitmaakt van het veenlandschap van het Groene Hart. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied.
Belangrijke opgaven in het veenlandschap zijn de aanpak van bodemdaling, behoud van de karakteristieken van het veenweidelandschap, verbetering van de waterkwaliteit en instandhouding en ontwikkeling van de bijzondere natuurwaarden. Het accent komt wordt gelegd op innovatiemaatregelen voor de grondgebonden landbouw en alternatieve realisatiestrategieën voor natuurontwikkeling. Het behoud van de belangrijke weidevogelgebieden vraagt om een specifieke vorm van verweving van landbouw en natuur. Met name het waternetwerk en de cultuurhistorische kwaliteiten lenen zich voor verdere ontwikkeling van de mogelijkheden voor recreatie en toerisme. Binnen het veenlandschap laten zich gebieden onderscheiden met een eigen gebiedskarakteristiek en daarbij passende opgave.
Beschermingscategorieën
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, waardeert de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Het plangebied is in de visie Ruimte en Mobiliteit als een gebied met een specifieke waarde (categorie 2).
Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2)
De provincie wil in dergelijke gebieden specifieke waarden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. De instandhouding van deze waarden vraagt om toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke waarden naast de generieke bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. De volgende gebieden hebben specifieke waarden:
Het plangebied is in de visie Ruimte en Mobiliteit aangeduid als gebied met de specifieke waarde van belangrijk weidevogelgebied (deel van het plangebied) en groene buffer (gehele plangebied).
Compensatie natuur, recreatie en landschap
In het algemeen is het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit gericht op een goede landschappelijke inpassing en mitigatie van de negatieve effecten bij nieuwe plannen, projecten of initiatieven. In een aantal gevallen wordt compensatie geëist als specifieke natuur-, recreatie- of landschapswaarden verloren gaan. De aangetaste waarden moeten elders worden hersteld.
Conform de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013 moet bij ingrepen in belangrijke weidevogelgebied compensatie plaatsvinden
Groene buffers
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte is een belangrijke kwaliteit. De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap deze contrastkwaliteit behouden. Het accent in de groene ruimte rond het stedelijk gebied ligt op een betere verweving van recreatie, natuur, water en landbouw. De landbouw kan daarbij op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting.
Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft onder andere het gebied Wijk en Wouden, waar het plangebied deel van uitmaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.
In het plangebied zijn diverse kleinschalige ontwikkelingen voorzien. Deze kleinschalige ontwikkelingen vormen echter geen aantasting van de specifieke waarde van het gebied en vereisen ook geen vorm van compensatie. Aan de Meerpolder 22 wordt voorzien in een ontwikkeling met een wat grootschaliger karakter. Het betreft hier echter de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf conform de bepaling(en) die hierover zijn opgenomen in de Verordening Ruimte.
De diverse nieuwe ontwikkelingen vinden allen plaats in een zone die op de Kwaliteitskaart is aangeduid als stads- of dorpsrand. Dit is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Deze ontwikkelingen worden in paragraaf 4.3 nader toegelicht.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De provinciale belangen zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn verankerd in de Verordening Ruimte die net als de Visie op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant:
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan gericht op stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien in de uitbreidingsbehoefte van bestaande (agrarische) bedrijvigheid buiten het bestaand stedelijk gebied en voldoen aan de regels van de Verordening Ruimte 2014. Verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing. De beoogde ontwikkelingen behoeven geen regionale afstemming. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de beoogde uitbreidingsbehoefte van de beoogde ontwikkelingen.
Artikel 2.1.3 Bedrijven
Gezien het karakter van dit bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van (agrarische) bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand (agrarisch) bouwvlak is wel mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt tevens voorzien in de uitbreiding van reeds bestaande (agrarische) bedrijvigheid. Deze uitbreiding voldoet aan de regels van de Verordening Ruimte 2014 en vormen geen aantasting van de specifieke waarde van het gebied.
Activiteiten die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied legaal uitgevoerd worden, maar niet passen binnen de geldende bestemming hebben een maatbestemming gekregen.
Artikel 2.1.4 Detailhandel
In dit bestemmingsplan is ruimte geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector door het (onder voorwaarden) toelaten van verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven. Dit geldt onder meer voor de mogelijkheid voor kleinschalige detailhandel. Deze vorm van detailhandel is binnen het plangebied alleen als nevenactiviteit bij agrarisch bedrijven toegestaan. Het betreft hierbij kleinschalige detailhandel in eigen / agrarische producten, ondergeschikt aan de agrarische hoofdactiviteit. In de regels bij dit bestemmingsplan is deze vorm van detailhandel in oppervlakte gemaximeerd. Zelfstandige detailhandel is niet toegelaten.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien in de uitbreidingsbehoefte van bestaande (agrarische) bedrijvigheid. Het betreffen gebiedseigen ontwikkelingen die passen binnen de aard en de schaal van het gebied en voldoen aan de bepalingen die in artikel 2.3.1 ren 2.3.3 van de Verordening Ruimte 2014 zijn opgenomen.
De uitbreiding die mogelijk wordt gemaakt op het bestaande bedrijfsperceel aan de Meerpolder 1 ligt op de (uiterste) rand van het gebied dat op Kaart 7 van de Verordening Ruimte is aangeduid als belangrijk weidevogelgebied. De voorziene uitbreiding is echter beperkt in omvang en sluit direct aan op de huidige bestaande bebouwing. Dit heeft dan ook geen significante aantasting tot gevolg van de wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelgebied. Er wordt daarmee voldaan aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.
De beoogde ruimtelijke ontwikkelingen worden beschouwd als inpassing, waarvoor geen aanvullende ruimtelijke maatregelen getroffen hoeven te worden, zie paragraaf 4.4.
Artikel 2.3.1 Agrarische bedrijven
In dit bestemmingsplan wordt nieuw vestiging van (agrarische) bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand (agrarisch) bouwvlak is wel mogelijk. Op grond van artikel 2.3.1 lid 1 is nieuwe agrarische bebouwing of uitbreiding van bebouwing ten mogelijk, voor zover deze geconcenteerd is binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare.
In dit bestemmingsplan wordt uitbreiding van de bestaande veehouderij op het perceel Meerpolder 22 mogelijk genaakt. Hiertoe is het huidige bouwvlak verruimd naar 2 hectare, conform de bepalingen die daarover in de Verordening Ruimte zijn opgenomen.
Op grond van artikel 2.3.1 lid 3 zijn onder voorwaarden verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven toegestaan. In dit bestemmingsplan is ruimte geboden aan het verder verbreden van de agrarische sector door het (onder voorwaarden) toelaten van nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven. De gezamenlijke omvang van de nevenactiviteiten moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken zijn in de Tabel van nevenactiviteiten, behorende bij de regels bij dit bestemmingsplan, waar mogelijk per nevenactiviteit maximale oppervlaktenmaten opgenomen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden. Hiermee wordt geborgd dat de specifieke waarden en kwaliteiten van het gebied alsmede de woon- en leefkwaliteit niet onevenredig worden aangetast. In paragraaf 4.2.2 wordt nader ingegaan op de mogelijkheden voor nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven.
Artikel 2.3.2 Herbestemmen bestaande bebouwing buiten bestaand stads-en dorpsgebied
Op grond van artikel 2.3.2 van de Verordening Ruimte kan voor gronden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied onder de volgende voorwaarden ander gebruik mogelijk gemaakt worden van bestaande bebouwing, waaronder voormalige agrarische bebouwing. De Zoetermeerse Meerpolder leent zich echter niet voor uitgebreide vervolgfuncties. Dit heeft vooral te maken met de beperkte verkeerscapaciteit van de wegen in de Meerpolder.
Hergebruik van (voormalige) agrarische bebouwing wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij bedrijfsbeëindiging de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk wijzigen ten behoeve van wonen, een atelier voor kunst, medische en sociale functies, een pension, kampeerboerderij of een manege.
In artikel 3.6 van de regels wordt nader ingegaan op de voorwaarden die hierbij van toepassing zijn.
Artikel 2.3.3 Bestaande niet agrarische bedrijven en bebouwing buiten bestaand stads- en
dorpsgebied
Op grond van artikel 2.3.3 van de Verordening Ruimte is onder voorwaarden uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak van niet-agrarische bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt voorzien in de uitbreidingsbehoefte van een bestaand niet-agrarisch bedrijf op het perceel Meerpolder 1. Het maximale bedrijfsvloeroppervlak voor dit bedrijf is verruimd met 150 m² bvo. Dit is een verruiming van 10% ten opzichte van het huidig toegestane bedrijfsvloeroppervlak. De voorziene uitbreiding wordt beschouwd als inpassen en voldoen aan de regels van de Verordening Ruimte 2014. Verdere uitbreiding van dit niet-agrarisch bedrijf wordt beschouwd als aanpassen als bedoeld in artikel 2.2.1, eerste lid van de Verordening Ruimte. Eventuele toekomstige uitbreiding van dit bedrijf is alleen mogelijk als verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is. Het gaat daarbij zowel om de beschikbaarheid van ruimte op een bedrijventerrein, als om de praktische en financiële uitvoerbaarheid van verplaatsing van het gehele bedrijf. Als er meerdere uitbreidingen kort op elkaar volgen, moet de impact van de gezamenlijke uitbreidingen in ogenschouw worden genomen. De mogelijkheden en voorwaarden voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven zijn opgenomen in artikel 5 en 6 van de regels bij dit bestemmingsplan. In deze artikelen is aangesloten bij de bepalingen en voorwaarden die in de Verordening Ruimte zijn opgenomen voor de uitbreiding van het bruto vloeroppervlak van niet-agrarische bedrijven en agrarisch aanverwante bedrijven (en daarmee gelijkgesteld aan de Verordening Ruimte).
Artikel 2.2.4 Regionale waterkeringen
De regionale waterkeringen in het plangebied zijn overeenkomstig de Verordening Ruimte als dubbelbestemming opgenomen.
Het bestemmingsplan betreft voornamelijk een conserverend plan met uitzondering van een aantal nieuwe ontwikkelingen en op een aantal percelen onbenutte plancapaciteit. Het bestemmingsplan en de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn niet in strijd met de Verordening Ruimte.
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor Topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten.
Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze Topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.
Het plangebied ligt in het Topgebied 'Zoeterwoude / Stompwijk'. Dit Topgebied vormt de meest westelijke rand van het veenpolder- en droogmakerijlandschap van Midden-Holland. De kwaliteit van dit Topgebied ligt vooral in het herkenbare open, agrarisch cultuurlandschap en in de contrastrijke overgangen van dit landschap naar de verstedelijkte omgeving. Bebouwing en infrastructuur begrenzen het gebied als geheel en zijn overal zichtbaar en voelbaar: Rijksweg A4, de N11, Vinexlocatie Leidschenveen en de woonwijken van Zoetermeer. De Meerpolder maakt onderdeel uit van het zuidelijk deel van dit Topgebied.
In het regioprofiel zijn specifieke richtlijnen opgenomen. Voor het plangebied zijn de volgende richtlijnen opgenomen:
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt voldoen aan de richtlijnen zoals opgenomen in het regioprofiel.
Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen aangegeven voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van het beleidsplan.
Het gebiedsprofiel ruimtelijke kwaliteit Wijk en Wouden is door de provincie gezamenlijk met haar partners uit de regio opgesteld. Het vormt een concrete uitwerking van de kwaliteitskaart uit de Provinciale Structuurvisie. In het gebiedsprofiel zijn de belangrijkste ruimtelijke kenmerken en ambities voor het totale gebied vastgelegd. Het gebiedsprofiel is een hulpmiddel om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren. Het is nadrukkelijk geen blauwdruk of ontwikkelingsplan.
De Zoetermeerse Meerpolder maakt onderdeel uit van dit gebiedsprofiel en is daarin aangeduid als 'Droogmakerij veen'. De belangrijkste ambities die voor dit gebied in het gebiedsprofiel zijn opgenomen zijn;
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt doen geen afbreuk aan de ambities de in het Gebiedsprofiel zijn geformuleerd.
Waterbeheerplan Rijnland
Op 1 januari 2010 is het nieuwe Waterbeheerplan 4 (2010-2015) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van kracht geworden. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2011
Op 22 december 2009 is de Keur in werking getreden. In deze Keur zijn bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2011 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een watervergunning. De watervergunning is derhalve een belangrijk instrument om het watersysteem op orde te houden. In de Beleids- en Algemene regels 2011 is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Voorkeursvolgorde voor afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit artikel 29 a van de Wet milieubeheer en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst het Hoogheemraadschap van Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbetert gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer en het Hoogheemraadschap Schieland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.3 van deze plantoelichting nader toegelicht.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van het Waterplan.
In de Nota Bodembeheer worden de milieuhygiënische randvoorwaarden voor grond- en baggerverzet beschreven. Daarbij is gekozen voor gebiedsspecifiek beleid. De keuze voor gebiedsspecifiek beleid houdt onder andere in dat de kwaliteit van de toe te passen grond en bagger wordt afgestemd op de functie van het gebied waar de grond wordt toegepast en niet, zoals voorheen, op de kwaliteit van de ontvangende bodem.
Op de Bodemkwaliteitskaart zijn zones met een bepaalde gemiddelde bodemkwaliteit aangegeven. Binnen een zone is de kwaliteit min of meer gelijk, terwijl de zones onderling juist van kwaliteit verschillen. Met de Bodemkwaliteitskaart is het mogelijk om partijen grond en bagger uit te wisselen in een groter gebied, zonder of met een beperkte partijkeuring.
In geval van grondverzet bij de ontwikkeling van gronden zijn de randvoorwaarden uit de Nota Bodembeheer van toepassing.
De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.
Figuur 2.2 Kaart uit de Stadsvisie 2030
Voor het plangebied is de opgave 'Unieke ligging in het groene hart benutten' relevant. Door de oprukkende bebouwing in de Zuidvleugel gaan de rondom Zoetermeer gelegen groengebieden steeds meer functioneren als regionale recreatiegebieden. Het regio park aan de westkant, omvat het Buytenpark, de Nieuwe Driemanspolder, het Westerpark en het Balijbos. Het plassengebied aan de noordkant van Zoetermeer vormt het tweede regionale park en aan de oostkant worden de Rotte, Rottezoom en Bentwoud met elkaar verbonden tot het derde regio park. De Meerpolder is geen regio park. Aangegeven wordt dat er goede verbindingen tussen deze drie regio parken moeten komen.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt doen geen afbreuk aan de ambities en doelstellingen van de Stadsvisie.
Het beleidskader Leisure (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2003) geeft de hoofdrichting aan voor het Leisurebeleid in Zoetermeer. Gericht investeren in leisure versterkt de identiteit en de economie van de stad. Het beleidskader geeft de kansen weer die in de stad aanwezig zijn en de plekken en voorzieningen waar de aandacht op moet worden gericht.
Het is niet de bedoeling om overal in Zoetermeer alles op het gebied van leisure mogelijk te maken. De gebieden waar bepaalde vormen van leisure ontwikkeld kunnen worden zijn aangewezen. De hoofdstructuur bestaat uit drie gebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van 'De Groene Hoepel'. Dit zijn de groengebieden rond de stad. Aangegeven wordt dat Zoetermeer in 2025 rondom de bebouwde grenzen compleet omsloten wordt door afwisselend groene en blauwe landschappen met hier en daar een rood accent. Binnen de hoofdgebieden zijn vijf projectgebieden onderscheiden waarvoor is aangegeven wat voor soort leisure daar kansrijk is.
Het bestemmingsplan voorziet in een 'verbreding' van activiteiten naast de agrarische bedrijfsvoering (nevenactiviteiten), waaronder kleinschalige activiteiten met een recreatief karakter. Het plangebied is niet aangegeven als een projectgebied voor leisure.
Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer samen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.
In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect water.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van het Waterplan.
Het Milieubeleidsplan, dat op 31 januari 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als algemene doelstelling: het realiseren van een duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en/of maatregelen waarmee de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners, hier en elders, wordt gediend. Aspecten als duurzaamheid zijn een volwaardige afwegingsfactor bij alle gemeentelijke (beleids)beslissingen. Er wordt gestreefd naar een ruimtelijke inrichting binnen de compacte stad waarin leefbaarheid, integratie van functies en meervoudig ruimtegebruik centraal staan. De fysieke groei van Zoetermeer heeft tot nog toe op een grotendeels duurzame manier plaatsgevonden (dat wil zeggen dat er is rekening gehouden met lokale milieuaspecten). De uitdaging naar de toekomst toe is om deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder uit te bouwen.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van het Milieubeleidsplan.
De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de kaders van het programma Duurzaam Zoetermeer.
De Nota Duurzaam Bouwen besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie dient uit te werken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denemarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpen ambities gelden op energiebeleid.
Deze locaties liggen niet in het plangebied Meerpolder. Er zijn ook geen nieuwe woningbouwlocaties binnen het plangebied opgenomen. Mocht in de toekomst sprake zijn van nieuwe ontwikkelingen, dan zal in het omgevingsvergunningtraject uitvoer worden gegeven aan de vereisten uit de nota Duurzaam Bouwen.
Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.
Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012)
De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012)
In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat de parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd.
In dit gemeentelijk rapport zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in deze gebieden de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren.
De rapportage omvat een kaart met in totaal 14 archeologische waardevolle gebieden. In het bestemmingsplan is de Ringsloot van de Meerpolder met de dijken aangewezen als archeologisch monument. In paragraaf 3.1.2 van de plantoelichting wordt hierop nader ingegaan.
In de gemeentelijke Erfgoedverordening, vastgesteld op 15 november 2010 en gewijzigd op 23 april 2012, is een verbod opgenomen om een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. Voorts is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen alsmede te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van het monument, zoals het verrichten van bouwhistorisch of ander onderzoek. De rijksmonumenten vallen onder het regime van de Monumentenwet. De gemeente verleent de vergunningen voor rijksmonumenten.
In het plangebied is een drietal afgeknotte molens aangewezen als gemeentelijk monument (zie paragraaf 3.1.3).
In de regels bij het bestemmingsplan zijn specifieke bepalingen opgenomen om het behoud van het karakter van het gebied en de aanwezige monumenten zoveel mogelijk te waarborgen.
Het Actieplan stelt nieuwe ambities om het fietsgebruik te bevorderen. Hiermee wordt aangesloten op het collegeprogramma, het regionale beleid van het Stadsgewest Haaglanden ('Fietsnota Haaglanden 2010-2017') en het provinciale fietsbeleid (Fietsplan 'Zuid-Holland méér op de fiets'). Het Actieplan Fiets 2014 vormt een herijking en actualisatie van het Zoetermeerse Fietsplan uit 1998 en geeft uitvoering aan gerichte acties die inspelen op recente ontwikkelingen die het accent leggen op gedragsbeïnvloeding, innovatieve maatregelen, ontbrekende schakels en een doelgroepenbenadering.
De fietsverbindingen die genoemd zijn in het Fietsplan zijn mogelijk op grond van dit bestemmingsplan.
De Nota Mobiliteit Zoetermeer, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2005, biedt het kader om de komende jaren invulling te geven aan het verkeers- en vervoersbeleid. De nota analyseert voor welke uitdagingen Zoetermeer staat, nu en in de toekomst. De aanwezige en de te verwachten knelpunten zijn hierin betrokken, alsmede de daarbij behorende oplossingsrichtingen. De nota beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid en geeft een doorkijk naar het jaar 2025.
Elk jaar wordt in het kader van de Nota Mobiliteit een uitvoeringslijst met urgente verkeersmaatregelen vastgesteld die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de Nota Mobiliteit te kunnen bereiken. De intentie van deze nota is het leveren van een substantiële bijdrage aan de bereikbaarheid van Zoetermeer.
Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die in strijd zijn met het beleid dat is opgenomen in deze nota.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn passen binnen de kaders van de Nota Mobiliteit.
Op 25 maart 2010 is de Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. Hierin is, aan de hand van gebiedsbeschrijvingen en architectuurstijlen, het welstandsbeleid van de gemeente Zoetermeer vastgelegd. Tevens is een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een regulier, intensief of luw welstandsbeleid en gemeentelijk beschermde stadsgezichten.
De Meerpolder is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat het beleid gericht is op het behoud en de versterking van de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld. Ter plaatse geldt een welstandsintensief beleid en aanvullende specifieke (gebieds)criteria, die uitgaan van het respecteren van:
Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor (beperkte) nieuwe ontwikkelingen en/of verbreding van functies Toetsing aan de Welstandsnota is aan de orde bij het verlenen van een omgevingsvergunning.
De Groenkaart vormt een integraal afwegingskader voor groenfuncties in Zoetermeer en zet in op: groen op elk niveau van de stad, het waarderen van (de kwaliteit van het) groen en het verbinden van groen. Hierbij wordt een set spelregels gevoegd voor het omgaan met het groen. Onderdelen van het bomenbeleid vormen input voor het opstellen van de Groenkaart.
Gelijktijdig met de Groenkaart is ook de Visie Biodiversiteit vastgesteld. De ambitie van de visie Biodiversiteit is om de biodiversiteit, en de waardering van de inwoners hiervoor, op peil te houden en waar mogelijk te vergroten. Dat moet gebeuren binnen de (afnemende) financiële mogelijkheden van de gemeente. Er wordt een stimulerende koers aangehouden gericht op samenwerking, inspiratie en communicatie, binnen de huidige budgetten. Zoetermeer wil één van de voorbeeldsteden in Nederland zijn als het gaat om een duurzame stad; maar wel met een realistische aanpak. Dit leidt tot een tweesporen benadering. Spoor 1 richt zich op wat de gemeente zelf kan en wil doen voor de biologische diversiteit. Spoor 2 richt zich op participatie en samenwerking met inwoners, ondernemers en anderen die betrokken zijn bij de biodiversiteit in Zoetermeer.
In de Groenkaart is de Meerpolder aangeduid als groen met een regionale betekenis. Een gedeelte van het westelijk deel van de Meerpolder heeft daarnaast een specifieke aanduiding als natuurkern(gebied). In natuurkernen staan biodiversiteit en natuurgerichte recreatie (het genieten van een natuurlijke omgeving) voorop. Alleen in de Meerpolder is het hoofdgebruik landbouw. De landbouw draagt hier bij aan het in stand houden van weidevogels. Uitbreidingen die nodig zijn voor het duurzaam in stand houden van het agrarische gebruik zijn hier in het kader van de Groenkaart toegestaan.
Figuur 2.3 Uitsnede Groenkaart Zoetermeer
De categorie natuurkernen is bedoeld om de natuurwaarden te behouden en te versterken en ongewenste ontwikkelingen (verstedelijking) tegen te gaan. De natuurkernen krijgen in de betreffende bestemmingsplannen zoveel mogelijk de bestemming Natuur.
In dit bestemmingsplan is aan het gebied dat in de Groenkaart is aangeduid als natuurkern de bestemming 'Agrisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' toegekend. De gronden zijn daarmee, naast agrarische doeleinden, mede bestemd voor ecologische-, landschappelijke-, of natuurwaarden en bieden de mogelijkheid voor een verdere ontwikkeling van de (aanwezige) natuurwaarden.
Het bestemmingsplan voorziet in het plangebied in enkele (kleinschalige) ontwikkelingen die passen binnen de kaders van de Groenkaart en Visie Biodiversiteit.
Het ovale Zoetermeerse Meer was tot de 17e eeuw ruim 500 hectare groot en gemiddeld 2,5 m diep.
Figuur 3.1 Historisch kaartfragment Zoetermeerse Meerpolder 16e eeuw
In 1613 vroeg de ambachtsheer van Zoetermeer aan de Staten van Holland vergunning om het meer droog te maken. Als argument hiervoor werd aangedragen dat er schaarste aan vruchtbare grond was. Ook vormde het Zoetermeerse Meer een bedreiging voor zijn omgeving omdat het water de omringende lichte veengrond, toch al aangetast door turfwinning, gemakkelijk afsloeg.
In 1614 verleenden de Staten de gewenste vergunning en kon het werk beginnen. Met dit besluit is de Zoetermeerse Meerpolder een van de oudste droogmakerijen van Zuid-Holland geworden. Rondom het meer werd een ringsloot gegraven en een ringdijk opgeworpen. Vervolgens maalden drie achter elkaar geplaatste molens het meer droog. In de zomer van 1616 werd het drooggevallen meer verkaveld volgens een rechthoekig patroon van dertig kavels.
In tegenstelling tot andere droogmakerijen in Zuid-Holland die rond 1600 zijn ontstaan, is in de Meerpolder de ovale vorm van het oorspronkelijke meer nog te herkennen. Deze vorm staat in schril contrast met het strakke verkavelingspatroon in de polder: smalle noord-zuid georiënteerde graslandpercelen. De eerste boeren in dit gebied bouwden hun boerderijen langs de rand van de polder. Nog steeds heeft het landschap een open karakter met beplantingen rond boerderijen en gedeeltelijk langs vaarten met hier en daar een geriefhoutbosje.
De stad Zoetermeer dankt zijn naam aan dit natuurlijke meer. 'Zoeter' is volgens bepaalde opvattingen een verbastering van Zwetter, wat afwateren betekent. Het meer voerde zijn water af naar de Oude Rijn via 'de Zweth'. De naam Zweth is in de loop der tijd vervangen door Noord-Aa en Weipoortse Vliet. Toen het dorp Zoetermeer grotere bekendheid kreeg dan het oorspronkelijke meer, is de polder naar het dorp vernoemd: Zoetermeerse Meerpolder.
De Middelweg (N206) die midden door de polder loopt, werd in 1616 in gebruik genomen als 'rijweg naar Leyden'. In 1780 kregen het Zoetermeerse dorpsbestuur en het polderbestuur van de Meerpolder de toestemming om tol te heffen voor het onderhoud van de weg. De tol was gevestigd aan de Stompwijkse kant en heeft tot 1826 bestaan.
Op de provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is het plangebied gedeeltelijk aangeduid als een gebied met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. Het overige gedeelte van het plangebied heeft een lage kans op archeologische sporen (zie afbeelding).
Figuur 3.2 Uitsnede cultuurhistorsche waardenkaart provincie Zuid-Holland
In 2003 is door de gemeente Zoetermeer een kaart met archeologisch waardevolle gebieden in Zoetermeer gemaakt waarmee de bescherming van deze archeologische waarden wordt geregeld (zie ook paragraaf 2.4.8).
De Ringsloot van de Meerpolder met de dijken is aangewezen als archeologisch waardevol monument. Het betreft een dijklichaam van vóór 1616. Het dijklichaam bevat mogelijk bewoningsresten uit de tijd van de eerste bewoning van Zoetermeer (tiende eeuw). Veenlagen onder de dijk bevatten mogelijk resten uit de periode tussen 4.000 voor Christus en 1.300 na Christus.
Aangezien het bestemmingsplan weinig ontwikkelingen mogelijk maakt, is nader archeologisch onderzoek niet nodig. De gebieden met een archeologische verwachtingwaarde op grond van de gemeentelijke Archeologische waardenkaart hebben op de plankaart de dubbelstemming 'Waarde - Archeologie' gekregen. Zij zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
In het plangebied staan geen rijksmonumenten. De drie afgeknotte molens uit 1614 op de percelen Meerpolder 42, 44 en 46 zijn aangewezen als gemeentelijk monument en beschermd op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer.
Ten zuidwesten van het plangebied loopt een veenkade, de Landscheiding, als eeuwenoude scheidslijn tussen de beheergebieden van de Hoogheemraadschappen Rijnland en Delfland.
De Meerpolder is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat het beleid gericht is op het behoud en de versterking van de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld. In de toelichting op de gemeentelijk beschermd stadsgezichten zijn voor de Meerpolder de volgende typering en bijzondere kwaliteiten benoemd:
Met de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt wordt het gemeentelijk beschermd stadsgezicht niet aangetast.
De oorspronkelijke ovale vorm van het natuurlijke meer tekent zich duidelijk af in het landschap. De Middelweg deelt het polderoppervlak in tweeën en vormt de verbinding tussen Zoetermeer en Stompwijk/Leiden. Haaks op de Middelweg staan drie tochten die over de gehele breedte van de polder zijn gegraven: de Noord-, de Middel- en de Zuidtocht.
De polder is in een strak patroon verkaveld: smalle graslandpercelen die noord-zuid zijn georiënteerd (haaks op de dijk). Er omheen ligt een ringsloot die tussen kaden is geklemd, op een hoogte van 3 m boven de polder.
Foto: open landschap van de Meerpolder
De boerderijen bevinden zich aan de noord- en de zuidzijde en liggen tegen de ringdijk aan. Het woongedeelte ligt aan de dijkzijde, de achterzijde bestaat uit bedrijfsruimten en stallen. De bebouwingsdichtheid in de Meerpolder is laag en mede door het ontbreken van beplanting op de percelen is het landschap zeer open. Wel is vaak erfbeplanting aanwezig, die varieert van enkele solitaire bomen tot een dichte randbeplanting rondom het bouwperceel.
Aan de zuidelijke rand van de Meerpolder liggen de noordwestelijke woonbuurten van Zoetermeer te weten Buytenwegh en De Leyens.
In het plangebied is de bebouwing in de Meerpolder zeer schaars. De boerderijen staan vrijwel allemaal tegen de ringdijk aan. Langs de Middelweg bevindt zich één agrarisch perceel en één burgerwoning.
Foto: agrarische bedrijfsbebouwing
De functie van de drie molens in het oosten van de Meerpolder is overgenomen door een elektrisch gemaal. De molens zijn nog aanwezig, maar zijn afgetopt en doen nu dienst als woonhuis.
Zeer karakteristiek in de Meerpolder zijn de paar overgebleven kleine stalen weidemolentjes voor de bemaling van de weilanden. Ook karakteristiek zijn de houten telefoonpalen met bedrading naar de bebouwing langs de ringdijk.
In de Meerpolder zijn bedrijven aanwezig in verschillende agrarische productietakken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden landbouw en niet-grondgebonden landbouw.
Grondgebonden landbouw
Grondgebonden landbouw betreft de teelt van gewassen, waaronder begrepen bosbouw, fruitteelt en tuinbouw en het houden van dieren (nagenoeg) geheel op open grond. In de Meerpolder zijn uitsluitend grondgebonden veehouderijen aanwezig. De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) een paardenfokkerij maakt hier deel van uit.
Niet-grondgebonden landbouw
Niet-grondgebonden landbouw betreft glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Niet grondgebonden landbouw is overeenkomstig het huidige bestemmingsplan en voorliggende bestemmingsplan niet toegestaan.
In het plangebied zijn enkele niet-agrarische bedrijven aanwezig. Ter plaatse van het perceel Meerpolder 1 is een agrarisch aanverwant bedrijf (loonwerkbedrijf) aanwezig. Ter plaatse van de Broekwegkade 13 is een sierviskwekerij aanwezig. Deze bedrijven hebben in het bestemmingsplan een specifieke aanduiding gekregen.
Op twee locaties in het plangebied zijn in het verleden op grond van de mijnwetgeving activiteiten ontwikkeld met betrekking tot de opsporing en het winnen van koolwaterstoffen. Het betreft een voormalig boorterrein en een voormalig meetstation. De hiervoor genoemde locaties hebben in het voorliggende bestemmingsplan een specifieke bedrijfsbestemming, te weten 'Bedrijf - 1'.
Overige niet-agrarische bedrijvigheid binnen het plangebied vindt plaats als nevenactiviteit, behorende bij het agrarisch bedrijf, zoals enkele caravanstallingen en niet-agrarische opslag. De huidige mogelijkheden voor nevenactiviteiten zijn in het bestemmingsplan overgenomen en op onderdelen verruimd, zoals de mogelijkheid voor een bed- en breakfast met vier kamers, kleinschalige detailhandel tot 15 m², een theeschenkerij en kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid (zoals een kaasmakerij, een riet- en/of vlechtwerkbedrijf, een hoefsmederij). Ook dagopvang voor kinderen is toegestaan tot een maximum van 100 m².
Verspreid over het plangebied komen woningen voor die niet tot een agrarisch- of ander soort bedrijf behoren. Enkele hiervan zijn voormalige bedrijfswoningen. De meeste burgerwoningen komen, net als de agrarische bedrijven voor aan de rand van de polder. Eén burgerwoning is gelegen langs de Middelweg. Deze woningen hebben in het bestemmingsplan een woonbestemming.
In het plangebied zijn geen gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig.
In het plangebied zijn geen grootschalige recreatieve voorzieningen aanwezig. Wel is het voor recreanten mogelijk om rondom en deels door de Meerpolder te fietsen of te wandelen.
De Middelweg, die van noord naar zuid door het plangebied loopt, ontsluit vrijwel het gehele plangebied. Het vormt tevens een belangrijke verbindingsweg tussen Zoetermeer en Leiden. De weg heeft eveneens een relatief belangrijk aandeel in het regionale verkeer tussen Leiden en de A12. Hierdoor is sprake van doorgaand regionaal verkeer op de wegenstructuur van Zoetermeer via de bebouwde kom (route Middelweg-Zwaardslootseweg-Europaweg- Australiëweg-N209-A12). Ondanks de relatief grote verkeersstromen kan de Middelweg de huidige intensiteiten goed afwikkelen. Ook bij een bescheiden autonome groei is over 10 jaar nog sprake van een aanvaardbare verkeersafwikkeling. De Middelweg (N206) is in 2014 door de provincie Zuid-Holland gereconstrueerd en voorzien van een nieuwe verharding binnen het plangebied met een nieuwe komgrensmaatregel bij het binnenrijden van de bebouwde kom van Zoetermeer aan de zuidzijde van het plangebied.
De erftoegangsweg Meerpolder wordt alleen gebruikt door bestemmingsverkeer om de woningen, bedrijven en voorzieningen te bereiken.
Foto: Middelweg (N206)
Duurzaam Veilig
Op basis van het concept "Duurzaam Veilig" zijn de wegen in Zoetermeer in 1998 in verschillende categorieën opgedeeld. In 2001 heeft een evaluatie van de wegencategorisering plaatsgevonden (Evaluatie Duurzaam Veilig, gemeente Zoetermeer 2001). De categorisering is gebaseerd op functie, verkeersintensiteiten, gebruik en vormgeving van de wegen. Door de categorisering te versterken kan de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid van en in de wijk toenemen en daarmee ook de voorspelbaarheid (wat op een weg verwacht kan en mag worden). Hierdoor kan een duurzame basis gelegd worden voor een verkeersveilige wijk. De verschillende typen wegen zijn: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen, en erftoegangswegen. In en nabij het plangebied zijn alle genoemde wegcategorieën aanwezig. Figuur 3.3 geeft de wegencategorisering van de wegen weer in en nabij het plangebied.
Figuur 3.3: Wegcategorisering (Bron:Evaluatie Duurzaam Veilig, gemeente Zoetermeer 2001)
Stroomwegen
Stroomwegen zijn wegen die deel uitmaken van de hoofdwegenstructuur van Zoetermeer. De maximumsnelheid op stroomwegen bedraagt binnen de bebouwde kom overwegend 70 km/uur en op deeltrajecten 50 km/uur. De in het plangebied gelegen Middelweg is een stroomweg. De Middelweg sluit in de zuidelijke richting aan op de Zwaardslootseweg welke is gecategoriseerd als een stroomweg binnen Zoetermeer.
Intensieve/drukke gebiedsontsluitingswegen
Intensieve oftewel drukke gebiedsontsluitingswegen zijn wegen, die in intensiteit of in betekenis van dusdanig belang zijn, dat hierop in principe geen langzaam verkeer is toegelaten. De wegen hebben als functie de wijkdelen vlot bereikbaar te maken. Fietsers en voetgangers moeten gebruik maken van de naast de rijbaan gesitueerde en door markering gescheiden fietsstroken of vrijliggende fietspaden en voetpaden. Er is langs deze wegen bij voorkeur geen parkeergelegenheid op of naast de rijbaan aanwezig. Op de wegen geldt meestal een maximumsnelheid van 50 km/uur binnen de bebouwde kom en 80km/uur buiten de bebouwde kom.
Extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen
Deze wegen hebben tot doel woningen, winkels, voorzieningen en bedrijven bereikbaar te houden. In het plangebied zijn geen wegen gecategoriseerd als rustige gebiedsontsluitingsweg.
Erftoegangswegen
Deze wegen hebben net als de extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen tot doel woningen, winkels, voorzieningen en bedrijven bereikbaar te houden. De erftoegangswegen bevinden zich echter binnen grote verblijfsgebieden waarbinnen een gemengde verkeersafwikkeling tussen gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer wordt voorgestaan. Kruisingen tussen erftoegangswegen zijn bij voorkeur gelijkwaardig (rechts voorrang) uitgevoerd en voorzien van een kruispuntmaatregel. Binnen de verblijfsgebieden geldt op de erftoegangswegen een maximumsnelheid van 30 km/uur binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Met uitzondering van de Middelweg zijn alle overige wegen binnen het plangebied gecategoriseerd als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur.
Voetgangers
Er is in de Meerpolder geen directe voetpadenstructuur aanwezig. Wel kunnen de voetgangers gebruik maken van de aanwezige fietspaden. Het realiseren van voetpaden/struinpaden in het gebied ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied voor recreanten en omwonenden is gewenst en zal worden nagestreefd.
In Zoetermeer worden de volgende fietsnetwerken onderscheiden op basis van functie, vormgeving en gebruik (Actieplan Fiets 2014, 2014):
Het plangebied wordt aan alle zijden begrensd door fietsroutes die onderdeel zijn van het regionale fietsnetwerk. Het betreft;
Foto: fietsroute via Meerpolder
Bovengenoemde regionale fietsroutes vormen tevens onderdeel van het hoofdnetwerk fiets in Zoetermeer. Vanaf het hoofdnetwerk kan geheel Zoetermeer goed bereikt worden door het netwerk van verbindende fietspaden en - routes enerzijds en anderzijds kan het plangebied goed bereikt worden vanuit geheel Zoetermeer.
Figuur 3.4: Fietsverkeersnetwerk (Bron: Actieplan Fiets, 2014)
In de Meerpolder is een minimaal fietsnetwerk aanwezig. Er is alleen een directe fietsverbinding tussen noord en zuid. Het is wel de bedoeling het 'rondje Meerpolder' in de toekomst te realiseren. Ook de verbinding van oost naar west is een ontbrekende schakel, ook hier wordt er naar gestreefd in de toekomst verandering in aan te brengen. In het Actieplan Fiets 2014 zijn nieuwe beleidsregels ten aanzien van het fietsen opgenomen en zijn acties opgenomen om het fietsen te stimuleren. Hieronder vallen ook verdere uitbreidingen van het fietspadennetwerk. Voor het onderhavig plangebied is van belang dat gestreefd wordt naar het vervolmaken van het "rondje Meerpolder". Hiertoe ontbreekt momenteel nog over een fietspad over een gedeelte ten noorden van het Buytenpark aan de zuidwestzijde van de Meerpolder. Gestreefd wordt in de toekomst ook hier een verbindend fietspad te realiseren zoals enkele jaren geleden in 2013 is gerealiseerd tussen Zwaardslootseweg en het Buytenpark aan de zuidzijde van het plangebied. Aangezien hierbij gedacht wordt aan een doorkoppeling ten zuiden van de vaart heeft dit naar verwachting geen consequenties voor het bestemmingsplan. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsimpuls van het fietspad langs de Zwaardslootseweg waarbij dit fietspad onderdeel zal gaan uitmaken van een snelle fietsroute tussen Zoetermeer en Leiden. Hierbij dient te worden gedacht aan verbreding, verbeterde verharding, windafscherming, tegenlichtafscherming en wacht-/schuilmogelijkheden. Het bestemmingsplan maakt deze maatregelen niet onmogelijk. Fietsen door onder andere het plangebied zal gestimuleerd worden als alternatief voor het autogebruik.
Busvervoer (R-net)
Er zijn twee streekbuslijnen die zorgen voor de directe ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer. De ene lijn rijdt zeer frequent, de andere heeft een lage frequentie. Aangezien de busverbinding zeer intensief wordt gebruikt en voorziet in grote behoefte tussen Zoetermeer en station Leiden voor overstappers richting Schiphol/Amsterdam is besloten deze buslijn op te waarderen naar R-net-buslijn 400. De R-net-buslijn tussen Zoetermeer en Leiden is een hoogwaardige openbaarvervoervoorziening met bijbehorende hoogfrequentie dienstregeling en hoog comfortniveau. Het is de eerste snelle busverbinding in Zuid-Holland waar R-net gaat rijden. De langs het traject zijn in 2014 omgebouwd. R-net zorgt ervoor dat mensen sneller en comfortabeler van A naar B komen. Bij de haltes zijn er digitale panelen met actuele reisinformatie, hoogwaardige fietsenstallingen en oplaadpunten. Ook hebben de haltes dezelfde kenmerkende rood-grijze kleuren als de bussen van R-net. Op het dak van de bushokjes en fietsenstallingen zijn zonnepanelen geïntegreerd en speciale oplaadpunten voor fietsers in de fietsenrekken gerealiseerd.Zowel aan de noord- als aan de zuidkant van het plangebied bevinden zich een R-net-bushaltes op geringe loopafstand van het plangebied. R-net is een netwerk van openbaar vervoerverbindingen dat uiterlijk in 2028 de hele Randstad zal beslaan. Het verkeer in de binnensteden van de Randstad loopt steeds meer vast. Beter openbaar vervoer moet hiervoor de oplossing bieden. R-net biedt snel, comfortabel, frequent en betrouwbaar openbaar vervoer in de Randstad. Met optimale bereikbaarheid van de belangrijkste werklocaties, woongebieden en voorzieningen in de Randstad. Voor R-net tussen Leiden en Zoetermeer werkt de provincie Zuid-Holland samen met de gemeenten Leiden, Zoeterwoude, Leidschendam-Voorburg en Zoetermeer en met de regio Holland Rijnland.
Deeltaxi vervoer
De Regiotaxi, een openbaar deeltaxisysteem met vervoer van deur tot deur, ontsluit eveneens het plangebied.
Ontsluiting per openbaar vervoer Het plangebied is goed ontsloten door het openbaar vervoer vanwege de aanwezigheid van een tweetal R-net-bushaltes op relatief korte afstand en twee Randstadrailhaltes op een iets grotere (fiets- en loop)afstand van het plangebied.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012) en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012).
Behalve enkele parkeervoorzieningen bij de woningen in de Meerpolder zijn er geen openbare parkeervoorzieningen aanwezig. Er is overigens geen sprake van een tekort aan parkeerplaatsen in het gebied aangezien er geen grootschalige voorzieningen aanwezig zijn waarvoor parkeerplaatsen nodig zijn.
Bij eventuele verdere invulling van het plangebied moet voldaan worden aan de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels uit 2012. In dit bestemmingsplan is op sommige locaties gebruik gemaakt van onbenutte bouwmogelijkheden welke de parkeervraag in het plangebied beperkt zullen verhogen.
Voor dit bestemmingsplan zijn gegevens van planten- en diersoorten gebruikt die afkomstig zijn van verschillende bronnen. Er is gebruik gemaakt van waarnemingen uit de NDFF (nationale databank flora en fauna), van de resultaten van regionaal en lokaal natuurwaarden-onderzoek en van de gegevens van een aantal Zoetermeerse natuurverenigingen zoals de VWZ (vogelwerkgroep Zoetermeer), de KNNV afdeling Zoetermeer en het IVN afdeling Zoetermeer en omstreken.
Weidevogels
De Meerpolder vormt een belangrijk weidevogelgebied. In het zuidwestelijke deel van de Meerpolder komen de tafeleend, de grutto, de kievit, de scholekster en de tureluur voor. De patrijs komt eveneens voor, maar de meeste waarnemingen zijn afkomstig uit het Stompwijkse deel. Wat de wintervogels betreft komt het jaarlijks voor dat de populatie Kleine Zwanen in de regio overwintert en in de Meerpolder foerageert.
Voorts is de Meerpolder als overwinteringsgebied voor ganzen, zwanen en eenden de laatste 10 jaar steeds belangrijker geworden. Een flink deel van de vogeltrek tussen Den Haag en Zoetermeer vindt boven de Meerpolder plaats. Het gaat om soorten als graspieper veldleeuwerik, vink, keep, gaai, heggenmus, zanglijster, houtduif en de grote gele kwikstaart. Deze laatste soort overwintert in Zoetermeer op platte daken waar regenwater blijft staan.
De ervenDe boerderijen bevinden zich vanouds aan de noord- en de zuidkant van de polder, tegen de ringdijk aan. Een aantal erven is beplant met een erfbeplanting die varieert van enkele solitaire bomen tot een dichte randbeplating rondom. Deze beplanting in de polder herbergt soorten als torenvalk, ransuil, sperwer, buizerd en mogelijk nog een paartje van de steenuil. In een aantal boerenschuren is de boerenzwaluw vaste broedvogel. Verder kennen de percelen nog enkele verspreide pest- of koebosjes in het vrije veld.
De Ringsloot Visdiefjes gebruiken de heldere sloten om op vis te jagen. In het waterplanten rijke water worden zowel de bittervoorn als kleine modderkruiper gezien. De krabbenscheer krijgt hier niet de kans om vegetaties te vormen die een geschikte habitat opleveren voor de Groene glazenmaker. Aan de oevers van de ringsloot komt de rietorchis voor.
De Ringsloot vormt voor vleermuizen (met name de Meervleermuis) een vaste vliegroute van de Stompwijkse mannenkolonie naar het Noordelijk plassengebied. Ook worden regelmatig foeragerende meervleermuizen boven de waterpartijen, die direct grenzen aan het Buytenpark, aangetroffen.
Uit een recent onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis aan de randen van Zoetermeer zijn sterke aanwijzingen gekomen dat deze soort nog aan de oevers van de ringsloot voorkomt.
Op twee locaties in het plangebied zijn in het verleden op grond van de mijnwetgeving activiteiten ontwikkeld met betrekking tot de opsporing en winnen van koolwaterstoffen. Het betreft een voormalig boorterrein en een voormalig meetstation. Deze zijn overeenkomstig het huidige bestemmingsplan als nutsvoorziening bestemd.
Het bestemmingsplan Meerpolder gaat grotendeels uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn. Dit betekent dat het plan zoveel mogelijk is gericht op het behoud van de huidige waarden, functies en structuur. Daarbij is ook uitgegaan van bestaande mogelijkheden voor enkele kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied: er is sprake van een aantal nog onbenutte bouwmogelijkheden, die (in licht gewijzigde vorm) zijn opgenomen.
Aanvullend op de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om ook in beperkte mate mogelijkheden te bieden voor uitbreiding van bestaande (agrarische) bedrijven en 'verbreding' van activiteiten naast de agrarische bedrijfsvoering. Hierdoor kunnen de aanwezige agrarische bedrijven hun economische basis versterken en kan een duurzame agrarische bedrijfsvoering op langere termijn worden gewaarborgd. Met 'verbreding' worden hoofdzakelijk de 'ondergeschikte' activiteiten bedoeld, die geen direct verband hebben met de agrarische bedrijfsvoering, maar wel op het agrarisch bedrijfsperceel plaatsvinden en bijdragen aan het inkomen van het agrarisch bedrijf. Deze activiteiten worden in het bestemmingsplan nevenactiviteiten genoemd en komen voor een belangrijk deel voort uit de noodzaak om de agrarische hoofdactiviteit te ondersteunen.
De verschillende beleidskaders en de aspecten die in de ruimtelijk-functionele analyse zijn beschreven vormen belangrijke bouwstenen voor dit bestemmingsplan. Vanuit deze bouwstenen zijn de ruimtelijk-functionele uitgangspunten voor het bestemmingsplan benoemd. Deze worden in onderstaande subparagrafen nader toegelicht.
De geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan kunnen afwijken van de feitelijke situatie. Zoveel mogelijk zijn de afwijkingen opgenomen op de verbeelding. Voor het overige is een vangnet opgenomen in de regels: daar waar de bestaande maatvoering groter is dan de algemeen toegestane maatvoering wordt de bestaande maatvoering aangehouden als maximaal toelaatbaar.
Bij de actualisatie vormen de bestaande bestemmingsplannen het vertrekpunt. Daarbij is ook gekeken naar het feitelijk gebruik van de gronden en naar de planologische mogelijkheden die op grond van vrijstellingen en vergunningen zijn verleend.
Activiteiten die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied legaal uitgevoerd worden, maar niet passen binnen de geldende bestemming krijgen een maatbestemming. Op basis daarvan kunnen de activiteiten die vallen onder deze maatbestemming worden voortgezet. Omschakeling naar een andere bedrijfsactiviteit dan in de bestemming is vermeld kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan dan alleen nog een gelijksoortig bedrijfsactiviteit uitgevoerd worden, of een bedrijfsactiviteit dat past binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie.
In onderstaande tabel is een lijst met activiteiten opgenomen die afwijken van de geldende bestemming en door middel van een maatbestemming positief bestemd zijn.
Adres |
Milieu- categorie |
SBI-2008 | Omschrijving |
Meerpolder 3 | 3.1 | 0143 | Paardenhouderij, - fokkerij /sportpaardentraining |
Meerpolder 22 | - | - | Caravanstalling |
Meerpolder 23 | - | - | zorgboerderij |
Meerpolder 27 | - - |
- - |
Mini-camping Caravanstalling |
Meerpolder 30 | - | - | Caravanstalling |
Meerpolder 34 | - | - | Niet-agrarische opslag |
Daarnaast biedt het bestemmingsplan het juridisch planologisch kader waarin ook de mogelijke gevolgen voor het milieu worden meegewogen. Vanwege (recente) jurisprudentie en nieuw geldend beleid, dat op de oude bestemmingsplannen nog niet van toepassing was, is een milieuzonering opgesteld binnen het plangebied. Uitgangspunt is dat de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk wordt gemaakt, afgestemd op de nu gevestigde bedrijven, de reeds toegestane categorieën en de kenmerken van het gebied. In dit verband wordt ook verwezen naar paragraaf 5.6.2. Verder geldt dat binnen de gehanteerde milieuzonering uitgegaan is van het huidige legale gebruik.
De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:
In deze paragraaf wordt op alle drie de ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
Productietakken
In de Meerpolder zijn bedrijven aanwezig in verschillende agrarische productietakken. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden landbouw en niet-grondgebonden landbouw. Grondgebonden landbouw betreft de teelt van gewassen, waaronder begrepen bosbouw, fruitteelt en tuinbouw en het houden van dieren (nagenoeg) geheel op open grond. In de Meerpolder zijn uitsluitend grondgebonden veehouderijen aanwezig. De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) paardenfokkerij maakt hier deel van uit. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn in dit bestemmingsplan grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan, met uitzondering van boomkwekerijen, boomgaarden en Boskoopse cultures.
Niet-grondgebonden landbouw betreft glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Niet grondgebonden landbouw is niet toegestaan.
Nieuwvestiging en omschakeling
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing
Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd. Gezien het karakter van dit bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak is wel mogelijk.
Omschakeling naar nieuwe hoofdtak
De grondgebonden landbouw is de hoofdtak van het landschap in de Meerpolder en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook altijd mogelijk, met uitzondering van boomkwekerijen, boomgaarden en Boskoopse cultures. Deze bedrijfsvormen tasten de openheid en het cultuurhistorisch waardevolle karakter van de Meerpolder aan.
Omschakeling naar niet-grondgebonden landbouw is niet toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben. Hiernaast geldt het provinciale beleid voor vestiging van glastuinbouw, dat alleen is toegestaan in de concentratiegebieden. Binnen het plangebied is niet voorzien in een concentratiegebied voor de glastuinbouw.
Bouwvlakken
In de huidige bestemmingsplannen zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen de agrarische bebouwing moet worden gesitueerd. Er is hierbij een onderscheid gemaakt in agrarische bouwpercelen met open en gesloten begrenzing. Op gronden met een bouwperceel met open begrenzing is het met vrijstelling mogelijk de bouwgrens te overschrijden, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.
Voor het bepalen van de grootte van het bouwvlak zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten. Voor overschrijdingen of uitbreidingen van het bouwvlak zijn in de planregels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bouwvlakken kunnen via een afwijkingsbevoegdheid worden vergroot tot maximaal 1,5 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwvlakken worden vergoot naar maximaal 2 ha, overeenkomstig de provinciale Verordening Ruimte.
Een vergroting van het bouwvlak mag geen afbreuk doen aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke en/of natuurlijke waarden of openheid.
De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.
Bedrijfswoningen
Landelijk wordt tegenwoordig voor woningen in het buitengebied vaak een maximale inhoud van 750 m³ gehanteerd. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om daarbij aan te sluiten en is een totale inhoudsmaat van 750 m³ voor hoofd- en bijgebouwen opgenomen. Dit is inclusief bijgebouwen. Per agrarisch bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan. Een tweede bedrijfswoning wordt, overeenkomstig de proviniciale Verordening Ruimte niet toegestaan. Op percelen waar meer dan één legale bedrijfswoning aanwezig is, worden deze in dit bestemmingsplan door middel van een maatbestemming toegestaan.
Verbetering van de productiemogelijkheden
Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De mogelijkheden om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen, zijn via een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden (voorheen: aanlegvergunningstelsel) geregeld. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 3.1.2) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.
Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden).
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
De huidige landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en is erop gericht om deze zoveel mogelijk te behouden. De landbouwsector staat echter onder druk. Het aantal gezonde, volwaardige agrarische bedrijven (veelal melkveehouderijen) is in de loop der jaren sterk afgenomen. Aan de ene kant wordt dit veroorzaakt door de schaalvergroting (met minder bedrijven wordt een grotere landbouwproductie gerealiseerd), aan de andere kant moeten agrarische bedrijven aan steeds strengere normen voldoen. Hierdoor kan het voorkomen dat een agrarisch bedrijf het hoofd niet meer boven water kan houden en genoodzaakt is te stoppen of een nieuwe activiteit aan de bestaande agrarische activiteit toe te voegen. Dit om de continuïteit van het agrarisch bedrijf te waarborgen. Het gaat hierbij om nevenactiviteiten (een activiteit die al dan niet in verband staat met de agrarische hoofdfunctie of bedrijfsvoering). Voorbeelden hiervan zijn logeren/kamperen bij de boer, kinderopvang, dag- en verblijfsrecreatie of een kaasmakerij met winkel (verkoop eigen producten), waarbij de boer het gezicht is en waarbij de nevenactiviteiten door de boer worden verzorgd.
Een aantal nevenactiviteiten is binnen dit bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan, zoals een bed & breakfast, kleinschalige bedrijfsgebonden detailhandel, kinderopvang, een theeschenkerij en ambachtelijke bedrijvigheid. Voor andere nevenactiviteiten of activiteiten, waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, geldt dat deze via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk kunnen worden gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen. Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke is in het hele plangebied toegestaan.
In de Tabel van nevenactiviteiten bij de regels is een overzicht opgenomen, waarin is weergegeven welke agrarisch verwante en niet agrarische functies, welke recreatieve functies en welke vormen van dienstverlening als nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn toegestaan.
Toelaatbaarheid van nevenactiviteiten
De gezamenlijke omvang van de nevenactiviteiten moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' worden gerekend. De ondergeschiktheid komt primair tot uitdrukking in de oppervlakte van de nevenactiviteit: de activiteit beslaat een beperkte oppervlakte (van het bouwvlak of het boerenland) van het agrarisch bedrijf. Deze ondergeschiktheid kan algemeen geldend zijn voor alle nevenactiviteiten, maar kan ook per nevenactiviteit verschillen. Ook zal de agrariër in de regel maar een beperkt deel van zijn arbeidstijd aan de nevenactiviteit besteden. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken zijn in de Tabel van nevenactiviteiten waar mogelijk per nevenactiviteit maximale oppervlaktenmaten opgenomen voor in gebruik te nemen bebouwing en in gebruik te nemen gronden.
De toelaatbaarheid van nevenactiviteiten wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die zij (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Bij het toelaten van nieuwe nevenactiviteiten dient het accent te liggen op:
In de praktijk blijkt dat effecten van nevenactiviteiten zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenactiviteiten, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten op beperkte afstand van omliggende bedrijven.
Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenactiviteiten beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer kan worden gegenereerd. De verkeersproductie van nevenactiviteiten valt daar in de regel bij in het niet.
Bestaande niet-agrarische bedrijven hebben in beginsel een bedrijfsbestemming. Er zijn op twee locaties in het plangebied in het verleden op grond van de mijnwetgeving activiteiten ontwikkeld met betrekking tot de opsporing en het winnen van koolwaterstoffen. Het betreft een voormalige boorterrein en een voormalig meetstation. Ook is in het plangebied een gemaal aanwezig. De gronden waarop deze activiteiten plaatsvinden hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - 1'. Daarnaast is binnen het plangebied een sierviskwekerij gevestigd. Daaraan is de bestemming 'Bedrijf - 2' toegekend. Tot slot is in het plangebied een agrarisch aanverwant bedrijf aanwezig. Deze heeft de bestemming 'Bedrijf - 3'.
Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in de Meerpolder is niet toegestaan. Nieuwvestiging zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van de Meerpolder, waardoor de gebiedswaarden en functies in de Meerpolder kunnen worden aangetast.
Alle bestaande, legale burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen zijn positief bestemd en hebben de bestemming 'Wonen - 1' gekregen, alsmede een woning waar agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan. Tevens heeft deze woning de mogelijkheid voor 200 m² aan bijgebouwen. In het bestemmingsplan is voor het perceel 'Meerpolder 29' een regeling opgenomen die niet inpasbaar is in de bestemming "Wonen-1". Om deze reden is in dit bestemmingsplan voor het perceel Meerpolder 29 een specifieke bestemming 'Wonen - 2' opgenomen. Ten behoeve van de drie molenstompen in het plangebied is de specifieke bestemming 'Wonen - 3' opgenomen.
Algemene regeling
Burgerwoningen binnen de bestemming 'Wonen - 1' en bedrijfswoningen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden', 'Bedrijf - 2' en 'Bedrijf - 3' mogen een inhoud hebben van maximaal 750 m³, inclusief aan- en bijgebouwen. Bestaande woningen groter dan 750 m³ kunnen bij de herbouw vanwege bestaande rechten weer in de oorspronkelijke omvang worden teruggebouwd, mits de inhoudsmaat van meer dan 750 m³ op legale wijze is ontstaan. Uitzondering hierop betreft een woning waar agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, met een maximale inhoud van 500 m³ en 200 m² aan bijgebouwen. De bouw van nieuwe burgerwoningen wordt in dit bestemmingsplan niet toegestaan, tenzij dit het gevolg is van toepassing van de Ruimte-voor-ruimte regeling.
Erfbebouwing is toegestaan vanaf 1 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw. De oppervlakte aan erfbebouwing op een bouwperceel is aan een maximum gebonden van 50 m².
De inhoud van de drie 'molenstompen' bedraagt maximaal 500 m³. Ook hier is 50 m² aan bijgebouwen toegestaan.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
In een woning mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, indien aan de voorwaarden wordt voldaan die in de regels zijn opgenomen.
Op een enkele plek in het plangebied is een groenstructuurelement aanwezig, Binnen het plangebied liggen ook diverse watergangen en waterpartijen.
De groenblauwe structuurelementen zijn binnen dit bestemmingsplan ook als zodanig bestemd, zoals de bestemming 'Natuur' of 'Water'. Hiermee wordt de instandhouding ervan gewaarborgd.
Wegenstructuur
De categorie-indeling van de wegen binnen het plangebied blijft onveranderd. Verder zijn er geen grote nieuwe infrastructurele projecten voorzien die gevolgen hebben voor de verkeersstructuur. De wegen hebben de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
Parkeren
De delen van het openbaar gebied, die in gebruik zijn voor verkeer of parkeren hebben een verkeersbestemming gekregen.
Aan de Meerpolder 1 is een niet-agrarisch bedrijf gevestigd. Een deel van het perceel dat achter het bestaande bedrijf ligt wordt thans gebruikt ten behoeve van de buitenopslag van materialen. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden' is opslag op dit deel van het perceel niet toegestaan. Het bedrijf beschikt ook over diverse machines die toegepast worden bij de uitvoering van haar bedrijfsactiviteiten. Een deel van deze machines wordt thans achter de bestaande bebouwing gestald of elders in de omgeving vanwege ruimtegebrek op het huidige perceel. Het bedrijf wenst deze machines op het eigen perceel inpandig te kunnen stallen en heeft aangegeven dat dit, alsmede het gebruik van de ruimte voor buitenopslag noodzakelijk is voor een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering.
Omdat de buitenopslag noodzakelijk en doelmatig wordt bevonden voor de bedrijfsvoering van het bedrijf is in dit bestemmingsplan de gebruiksmogelijkheid van dit deel van het perceel verbreed. Hiertoe is dit deel van het perceel bij de bestemming 'Bedrijf - 3' gevoegd en is op de plankaart een aanduiding opgenomen, waarbinnen buitenopslag van goederen is toegestaan. Het oprichten van nieuwe bouwwerken binnen de aanduiding 'opslag' is niet toegestaan.
Gezien de kwetsbaarheid van de machines wordt de noodzaak tot het inpandig kunnen stallen ervan onderkend. Om ruimte bij het bedrijf te kunnen bieden voor de gewenste en noodzakelijke stalling van machines is het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel vergroot en is het maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlak aan bebouwing uitgebreid naar 1.600 m². Het betreft een uitbreiding van 10% ten opzichte van het huidige maximaal toegestane bedrijfsvloeroppervlak van 1.450 m². Hiermee is aangesloten bij de bepaling die in de Verordening Ruimte is opgenomen voor de mogelijkheden voor uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
De ruimte voor vergroting van het bouwvlak wordt direct grenzend aan de achterzijde van het perceel geboden. Hiermee wordt geborgd dat uitbreiding van bebouwing alleen aansluitend aan de bestaande bebouwing kan worden gerealiseerd (direct aansluitend op huidig ensemble van bebouwing). Toevoeging van bebouwing aan de achterzijde wordt stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar bevonden. Het wordt echter niet noodzakelijk geacht om voor de verruimde bouwmogelijkheden het gehele bestemmingsvlak aan te merken als bouwvlak.
Omdat het om een relatief beperkte uitbreiding van het bedrijfsvloeroppervlak gaat en de geboden ruimte daarvoor direct grenst aan het bestaande bedrijfsperceel, wordt met de verbreding van de gebruiksmogelijkheden de instandhouding en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied niet beperkt.
De uitbreidingsmogelijkheden zullen nagenoeg geen effect hebben op de verkeersaantrekkende werking. De verwachting is dat het aantal vervoerbewegingen van - en naar het bedrijf mogelijk zelfs zal afnemen, omdat de machines die momenteel elders zijn gestald, voor en na ieder gebruik eerst nog naar de locatie aan de Meerpolder 1 moeten worden gereden om aldaar gereed en schoon te worden gemaakt. Bij stalling van de machines op het perceel Meerpolder 1 kunnen deze werkzaamheden direct ter plaatse worden uitgevoerd, hetgeen leidt tot minder verkeersbewegingen.
Eventuele nieuwe toekomstige uitbreiding van dit bedrijf is alleen mogelijk als verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is. Het gaat daarbij zowel om de beschikbaarheid van ruimte op een bedrijventerrein, als om de praktische en financiële uitvoerbaarheid van verplaatsing van het gehele bedrijf. Als er meerdere uitbreidingen kort op elkaar volgen, moet de impact van de gezamenlijke uitbreidingen in ogenschouw worden genomen. De mogelijkheden en voorwaarden voor uitbreiding van dit niet-agrarische bedrijf zijn opgenomen in artikel 6 van de regels bij dit bestemmingsplan.
Aan de Meerpolder 3 is een trainingscentrum voor sportpaarden gevestigd en er worden paarden gefokt. Als onderdeel van dit trainingscentrum is op het perceel ook een grote rijbak aanwezig. Op grond van de huidige bestemming 'Agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden' is een rijbak op het perceel niet toegestaan. De rijbak is noodzakelijk en doelmatig bevonden voor het goed functioneren van het trainingscentrum. Verder is het bouwvlak enigszins verruimd om ruimte te kunnen bieden voor mest-en voeropslag, de realisatie van een berging voor grote gereedschappen en de realisatie van een stapmolen, alsmede een paddock. De verbreding van de gebruikmogelijkheden en de verruiming van het bouwvlak leiden niet tot een beperking van de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied.
Op dit perceel is een voormalige agrarische bedrijfswoning gesitueerd en heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch gebied met natuur en landschapswaarden'. In 2001 heeft volledige bedrijfsbeëindiging van het tot dan toe gevestigde agrarisch bedrijf plaatsgevonden en is het perceel waarop de bedrijfswoning is gelegen afgesplitst van het naastgelegen agrarisch perceel.
Het ten noordwesten gelegen agrarisch bouwperceel ligt momenteel braak. Op grond van de huidige bestemming is op dit perceel de oprichting van een nieuw agrarisch bedrijf met bijbehorende bouwwerken toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan zijn voor dit perceel de geldende mogelijkheden overgenomen, met dien verstande dat de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning op dat perceel is uitgesloten.
Aangezien het niet de verwachting is dat de voormalige bedrijfswoning in de toekomst weer gebruikt gaat worden als agrarische bedrijfswoning heeft de huidige eigenaar van de woning een verzoek ingediend om de agrarische bestemming op het perceel van de voormalige bedrijfswoning om te zetten in de bestemming 'Wonen'.
Aangezien de voormalige bedrijfswoning thans door een burger (niet-agrariër) wordt bewoond, leidt feitelijk gebruik in de huidige situatie tot een hoger beschermingsniveau tegen nadelige milieueffecten. Dit is voor het aangrenzende agrarisch perceel ongunstig, aangezien de mogelijkheden voor en de bedrijfsvoering van een toekomstig bedrijf daardoor beperkt kunnen worden. Om te voorkomen dat omzetting van de voormalig agrarisch bedrijfswoning in een burgerwoning leidt tot een beperking van de agrarische mogelijkheden en -activiteiten op het aangrenzende perceel - vanwege de geldende milieunormen - is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om aan de voormalige agrarische bedrijfswoning, op grond van de Wet plattelandswoning, de status van plattelandswoning toe te kennen. De agrarische bestemming blijft daarmee gehandhaafd, maar de voormalige bedrijfswoning mag legaal bewoond worden door personen die geen relatie hebben met het aangrenzende agrarische perceel en een eventueel toekomstig bedrijf wat ter plaatse kan worden opgericht.
De voormalige bedrijfswoning wordt hierdoor niet beschermd tegen de milieugevolgen van de bedrijfsmogelijkheden op het naastgelegen perceel. Voor het naastgelegen agrarisch bedrijfsperceel vindt derhalve ook geen aanscherping plaats van de milieueisen, zoals normaal gesproken bij een burgerwoning.
De schuur die is gelegen op het Meerpolder nabij 10 was in het bestemmingsplan 'Zoetermeerse Meerpolder' wegbestemd. Er is een bouwvlak op de plankaart opgenomen ten behoeve van de schuur. Er is geen bedrijfswoning toegestaan. De goot- en bouwhoogte van de schuur staan op de plankaart vermeld.
In 2013 is voor dit perceel een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 7 paardenboxen ten behoeve van een stalling van maximaal 7 paarden binnen de woonbestemming. In het bestemmingsplan is hiervoor een aanduiding opgenomen.
Op het perceel Meerpolder 22 is een agrarisch bedrijf gevestigd, alsmede een tweetal bedrijfswoningen. Het perceel heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming "agrarisch gebied met natuur- en landschapswaarden, op grond waarvan onder meer de uitoefening van agrarisch grondgebonden bedrijfsvoering is toegestaan en één bedrijfswoning.
Na een bezwaarschriftenprocedure is een tweede bedrijfswoning toegestaan. In 2013 is een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het agrarisch bouwperceel tot 1,5 hectare, ten behoeve van het bouwen van een ligboxenstal en aanpassing van het veebestand. De eigenaar van het perceel heeft de gemeente verzocht het bestaande bouwvlak van 1,5 hectare te vergroten naar 2,0 hectare, om zodoende vier nieuwe sleufsilo's en ruimte voor de opslag van foliebalen te kunnen realiseren. Het huidige bouwvlak is daarvoor niet toereikend. En op grond van het geldende bestemmingsplan mogen op gronden buiten het agrarisch bouwperceel geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen worden opgericht.
Op grond van artikel 2.3.1 lid 1 van de Verordening Ruimte 2014 is nieuwe agrarische bebouwing toegestaan voor zover geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare. De gewenste uitbreiding wordt noodzakelijk bevonden voor een doelmatige bedrijfsuitvoering van het agrarisch bedrijf.
In dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de bepalingen die zijn opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte 2014. Dit betekent dat vergroting van het bouwvlak naar 2 hectare op het perceel Meerpolder 22 mogelijk wordt gemaakt.
Belangrijk uitgangspunt is dat met de uitbreidingsmogelijkheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen en/of waarden van naburige percelen cq. gronden. Ook geldt dat de voorziene uitbreiding van het bedrijf niet leidt tot verandering van de bestaande structuren en ruimtelijke kwaliteiten van/in het gebied en geen onevenredige afbreuk doet aan de uitgangspunten zoals geformuleerd in het Landschapsontwikkelingsplan Zoetermeerse Meerpolder.
De beoogde sleufsilo's zijn bedoeld voor de opslag van ruw- en kuilvoer. Uitvoering in de vorm van sleufsilo's maakt lage en lange ruwvoederopslag mogelijk, hetgeen noodzakelijk is om voldoende voedersnelheid te genereren. Hiermee kan de kwaliteit van het voer tijdens het voeren constant worden geborgd. Dit is van belang voor een juist en goed rantsoen voor het melkvee. In de foliebalen wordt voorgedroogd hooi/gras opgeslagen. Kuilvoer valt volgens Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt en richtafstand van 50 meter tot omgevingstype rustige woonwijk en 30 meter tot omgevingstype gemengd gebied. De afstand tussen de geprojecteerde sleufsilo's en de dichtstbijzijnde woningen van derden in omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied is respectievelijk meer dan 130 meter en meer dan 40 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Voor de opslag van voorgedroogd hooi in foliebalen geldt geen specifieke richtafstand.
Om de bestaande structuren en ruimtelijke kwaliteiten in het gebied zo veel mogelijk te borgen is gekozen voor vergroting van het bouwvlak aan de achterzijde van het perceel, aansluitende op de bestaande verkavelingsrichting. De beoogde uitbreiding kan daarmee alleen in de lengterichting plaatsvinden, achter de reeds bestaande bebouwing, waarmee de bestaande doorzichten en zichtlijnen vanaf de ringdijk, Middelweg en vanuit de naastgelegen woonwijk naar de Meerpolder gehandhaafd blijven.
Om de verstoring van de voorgenomen uitbreiding op het landschap te beperken zijn de volgende voorwaarden opgenomen:
Op het perceel Meerpolder 23 is een zorgboerderij met dagverblijf en logeeropvang voor personen met een zorg- en hulpvraag gevestigd. De omgevingsvergunning hiervoor is onherrroepelijk. Op het perceel is tevens een overdekte rijbak, een paddock en een stal ten behoeve van de paardenhouderij toegestaan.
Aan de zijde van de Meerpolderdijk is het bouwvlak met 301 m² vergroot ten behoeve van nieuwbouw. Over de uitbreiding heeft afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap.
Het perceel aan de Broekwegkade is in zijn geheel met 13 m opgeschoven. Door het agrarisch bouwvlak op te schuiven is het doorzicht vastgelegd. Het agrarisch bouwvlak is ingepast in de bestaande kavelstructuur, door het dijkprofiel vrij te houden. De openheid van de polder aan de noordzijde is hierdoor niet significant beïnvloed.
Meerpolder 1
De achterzijde van Meerpolder 1 is alleen zichtbaar vanaf grote afstand vanaf de Middelweg. Vanuit het oosten is de Meerpolderdijk een eigen weg die doodloopt en alleen wordt gebruikt door aanwonenden.
Fietsers die komen vanuit de richting van Stompwijk over de Meerpolderdijk hebben zijdelings beperkt zicht op de paardenbak, die wordt afgeschermd door een windsingel. Ook vanuit deze richting loopt het fietspad niet door langs de Meerpolderdijk, maar buigt via een brug af richting Buytenpark.
Het betreft een (ruimtelijk) beperkte uitbreiding aansluitend op het huidige gebruik. De uitbreiding van het bouwvlak sluit aan op de huidige bebouwing.
De ruimtelijke impact van de uitbreiding is daarmee minimaal.
Meerpolder 3
De achterzijde van Meerpolder 3 is alleen zichtbaar vanaf grote afstand vanaf de Middelweg. Bestemmingsverkeer vanuit de richting van Zoetermeer heeft zijdelings beperkt zicht op de paardenbak. Dit betreft een eigen weg die alleen wordt gebruikt door aanwonenden, en die doodloopt.
Het betreft een (ruimtelijk) beperkte uitbreiding aansluitend op het huidige gebruik. De uitbreiding van het bouwvlak sluit aan op dat van het naast gelegen Meerpolder 1.
De ruimtelijke impact van de uitbreiding is daarmee minimaal.
Meerpolder 22
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak naar 2 hectare vindt plaats aan de achterzijde van het bestaande bouwvlak. Het wordt vanaf de Meerpolderdijk vrijwel aan het zicht onttrokken door de bestaande bebouwing en opslag. Het doorzicht tussen Meerpolder 19 en 22 blijft gehandhaafd en de uitbreiding past in de kavelstructuur. De ligging van de ruwvoer- en mestopslag is compact en sluit aan bij de bestaande bebouwing.
Vanaf de Middelweg is de achterzijde zijdelings zichtbaar. De nieuw te bouwen ruwvoer- en mestopslag valt deels weg tegen de bebouwing op het erf. Een landschappelijk inpassing met windsingels rondom het erf is wenselijk om de ruimtelijke impact te beperken.
Broekwegkade 14
Het bouwvlak is in zijn geheel 13 m opgeschoven. Hierdoor wordt het doorzicht tussen Broekwegkade 14 en 13a open gehouden. Het bouwvlak aan de noordzijde sluit aan op de kavelstructuur en op het feitelijk gebruik. Het karakteristieke dijkprofiel wordt vrijgehouden van bebouwing. De Meerpolderdijk wordt hier beperkt gebruikt door fietsers en wandelaars. Het erf is voornamelijk zichtbaar vanuit het Noord Aa gebied en vanaf de afstand vanaf de Middelweg. De oppervlakte van het bouwvlak blijft gelijk.
De ruimtelijke impact van de verschuiving is daarmee minimaal.
Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem.
De Meerpolder is ontstaan door drooglegging van het Zoetermeerse meer. Dit was een groot binnenmeer dat aan het einde van de 16e eeuw door voortdurende afslag van de oevers een gevaar begon te vormen voor de omliggende bebouwing. De polder is drooggelegd in 1614.
Het gewonnen land werd ontgonnen in 'slagen'. Dwars op de kavelsloten treft men tochten aan. Vanaf het midden van de 20e eeuw heeft schaalvergroting in de landbouw ertoe geleid dat, ten behoeve van de perceelsontsluitingen en - vergrotingen, sloten werden gedempt.
In het plangebied is sprake van enkele gedempte sloten. In het algemeen zijn er geen gegevens bekend over de aard van het dempingsmateriaal. De kans dat (een deel van) de voormalige sloten gedempt zijn met verontreinigd materiaal wordt relatief klein geacht. Er bestaat een beperkte kans dat sommige slootdempingen in het plangebied tot bodemverontreiniging hebben geleid.
In het gebied liggen tientallen kleinschalige dammen. De ervaring leert dat deze vaak zijn opgebouwd uit bodemvreemd materiaal, met name puin, ter verhoging van de draagkracht. Ook op de erven van de woningen zal in het algemeen sprake zijn van verhardingen en ophogingen bestaande uit bodemvreemd materiaal.
De NAM heeft op twee locaties in de Meerpolder aardolie gewonnen. Deze locaties zijn inmiddels buiten gebruik maar nog wel herkenbaar in het landschap.
In de afgelopen jaren zijn verspreid over het plangebied bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van milieuvergunningen, bouwactiviteiten of grondwerkzaamheden. Naar aanleiding van de onderzoeken zijn aanvullende onderzoeken en soms bodemsaneringen uitgevoerd. Deze saneringen hadden vaak betrekking op de aanwezigheid van ondergrondse tanks, maar ook andere bedrijfsactiviteiten spelen een rol.
Bodemkwaliteitskaart
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zoetermeer en de Milieudienst Midden-Holland (2011) is het plangebied ingedeeld in zone 16 'Buitengebied Zuidplas, Waddinxveen en Zoetermeer'. Dit houdt in dat de boven – en ondergrond in het algemeen voldoet aan de ontgravingskwaliteit 'achtergrondwaarden'.
Op basis van het inventariserend (historisch) bodemonderzoek (zie inventariserend historisch bodemonderzoek) wordt het volgende geconcludeerd:
De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder tengevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, kinderdagverblijven en psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht, wanneer er nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt dan wel wanneer er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd of infrastructuur wordt gewijzigd.
Er zijn in het plangebied geen woningen of andere (geluidgevoelige) objecten opgenomen die nog niet zijn gerealiseerd (geprojecteerd). Ook is er niet voorzien in de wijziging van een weg of raillijn dan wel in de aanleg van een nieuwe weg of raillijn, of de vestiging of wijziging van een relevante geluidsbron (industrielawaai). In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen voorzien. Gelet hierop is een akoestisch onderzoek niet nodig.
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'niet in betekende mate' (NIBM) van belang. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze (gebiedsgerichte) maatregelen, zowel rijks- als lokale maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.
Op basis van het bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:
De ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn zodanig van aard en omvang dat deze niet in betekende mate zullen bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het opstellen van luchtkwaliteitsonderzoek is dan ook niet nodig.
Het plangebied valt binnen de beheersgrenzen van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is kwantiteits- en kwaliteitsbeheerder. Het plangebied is onderdeel van de waterstaatkundige eenheid Zoetermeerse Meerpolder. Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem een geheel vormt.
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied bestaat uit zeekleigrond (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 5.1 Bodem in het plangebied (www.bodemdata.nl)
In het grootste deel van het plangebied is sprake van grondwatertrap V. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van naturen varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt. Daarnaast komt plaatselijk grondwatertrap III voor. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand hier van nature op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. Daarnaast zijn in de polder enkele onderbemalingen aanwezig met een lager peil dan het polderpeil.
De maaiveldhoogte in het plangebied varieert tussen NAP -3,7 m en NAP -5 m. In de polder wordt een vast zomerpeil van NAP -5,52 m en een winterpeil van NAP -5,72 m aangehouden.
Waterkwantiteit
Het plangebied is doorsneden met watergangen voor de afwatering van het gebied. Daarnaast wordt het plangebied ten oosten, zuiden en westen begrensd door de Ringsloot.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied is sprake van een middelhoge zoutbelasting van het grondwater. Landbouwgebieden zijn gevoelig voor verzilting. Deze problematiek is voor het plangebied dan ook belangrijk. De verzilting zal in de toekomst toenemen. De mate waarin hangt af van de klimaatscenario's.
Er zijn twee oplossingsrichtingen voor deze problematiek. Enerzijds kan de verzilting geaccepteerd worden en kan de toename zo mogelijk vertraagd worden. Anderzijds kan nieuwe waterinfrastructuur worden aangelegd voor de toevoer van zoetwater. De keuze voor de oplossingsrichting maakt het Hoogheemraadschap in samenwerking met andere belanghebbenden.
Veiligheid en waterkeringen
Rondom de Ringsloot is een waterkering gelegen. Delen van het plangebied liggen binnen de keurzone van deze kering (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 5.2 Boezemkering (http://rijnland.esri.nl/keringen/)
Op het water en waterkeringen is de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In deze Keur geldt een vergunningenstelsel op grond waarvan de waterstaatkundige aspecten van de waterkeringen worden gewaarborgd. Bij ontwikkelingen op gronden waar een keur van toepassing is wordt in overleg met de waterbeheerders gestreefd naar coördinatie tussen vergunningverlening en beheersaspecten. Voor de oostzijde van de Meerpolder geldt dat op grond van de beleidsregels van het Hoogheemraadschap het verboden is om groot vee te houden op de kade om de kans op beschadiging van de kade tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Zoetermeer heeft grotendeels een gescheiden rioolstelsel. Een gescheiden rioolstelsel wil zeggen dat het regenwater van verharde oppervlakken via het schoonwaterriool afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater via het vuilwaterriool afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Nieuwe verharde oppervlakken wateren af op het schoonwaterriool en zijn dus afgekoppeld. Hierbij wordt rekening gehouden met het landelijk beleid en het beleid van de waterkwaliteitsbeheerder hierover.
In het bestemmingsplan zijn in beginsel de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden overgenomen die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn. Daarbinnen zijn enkele kleinschalige ontwikkelingen toegestaan, waarbij geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn voorzien die van invloed kunnen zijn op het watersysteem.
Voor de percelen Meerpolder 1, 3 en 22 is in dit bestemmingsplan het bouwvlak vergroot. Het bestemmingsplan maakt daarmee uitbreiding van bebouwing (en bestrating) mogelijk, waarmee mogelijk ook een toename plaatsvindt van het verhard oppervlak. Conform het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland dient bij een toename van verharding (in beginsel bij een netto toename van meer dan 500 m² aan verhard oppervlak) 15% gecompenseerd te worden in de vorm van open water, in eerste instantie binnen hetzelfde peilvak.
Omdat op voorhand niet aangegeven kan worden hoeveel verharding er exact zal worden gerealiseerd vindt verdere uitwerking en toetsing daarvan plaats in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning, welke te zijner tijd ook voorgelegd wordt aan het Hoogheemraadschap.
Als in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak,waarmee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Ook houdt dit in dat dempingen van bestaande watergangen binnen het gebied één-op-één gecompenseerd moeten worden via de aanleg van nieuw oppervlaktewater binnen hetzelfde peilvak. Ook hierbij geldt wederom dat bij een netto toename van meer dan 500 m² aan verhard oppervlak 15% watercompensatie plaatsvinden binnen hetzelfde peilvak.
Combinaties van water met andere functies, zoals groen en recreatie behoort tevens tot de mogelijkheden. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Water en Waterstaat - Waterkering in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor de waterkering (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming. Deze gronden hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 5.1):
Tabel 5.1 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object | ||
binnen bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ | min. 50 m |
andere diercatego- rieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | ||
buiten bebouwde kom | diercatego- rieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ | min. 25 m |
Activiteitenbesluit
Recent zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen in bepaalde gevallen maximaal toegestane geurbelastingen (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd. Het gaat hierbij om grondgebonden veehouderijen. In het plangebied is verder één niet-grondgebonden landbouwbedrijf gelegen, namelijk een sierviskwekerij. Dit bedrijf wordt voorzien van een specifieke aanduiding. Overige niet grondgebonden landbouw is niet toegestaan.
Meerpolder 22
Het bouwvlak op het bedrijfsperceel Meerpolder 22 is in dit bestemmingsplan vergroot tot 2 hectare, ten behoeve van de beoogde realisatie van sleufsilo's voor de opslag van ruw- en kuilvoer en ruimte voor de opslag van foliebalen. Kuilvoer valt volgens Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt en richtafstand van 50 meter tot omgevingstype rustige woonwijk en 30 meter tot omgevingstype gemengd gebied. De afstand tussen de geprojecteerde sleufsilo's en de dichtstbijzijnde woningen van derden in omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied is respectievelijk meer dan 130 meter en meer dan 40 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Voor de opslag van voorgedroogd hooi in foliebalen geldt geen specifieke richtafstand.
In de afweging van belangen, die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door afstandseisen op te nemen in de regels wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Binnen het bestemmingsplan zijn enkele (kleinschalige) ontwikkelingen togestaan. Het betreft hierbij echter geen ontwikkelingen die van wezenlijk invloed (kunnen) zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied of waardoor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven wordt ingeperkt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van de Dit is een lijst Lijst van bedrijfsactiviteiten waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Lijst van Bedrijfsactiviteiten is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. De publicatie vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Met andere woorden, het is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Het plangebied is te typeren als gemengd gebied, waarbinnen agrarische en niet-agrarische functies en de woonfunctie direct naast elkaar voorkomen. Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden niet-agrarische activiteiten tot en met maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht.
De bestaande niet-agrarische bedrijven op de bedrijfspercelen aan de Meerpolder 1 en Broekwegkade 13A behoren tot milieucategorie 3.1. Deze bedrijfsactiviteiten zijn op grond van het huidge bestemmingsplan ook al mogelijk en zijn in dit bestemmingsplan wederom overgenomen. Daarmee kunnen deze bedrijven de activiteiten voortzetten. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich alleen een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbare milieucategorie 2.
Afwijken van de gebruiksregels
De milieuzonering zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Lijst van
bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemeen toelaatbare milieucategorie. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit worden toegelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven die maximaal twee afstandstappen afwijken van de richtafstanden van de op grond van de milieuzonering toegelaten categorie. Dit houdt in dat indien bedrijven uit maximaal categorie 2 zijn toegestaan, kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor bedrijven uit maximaal categorie 3.2.
De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. Een Staat van horeca-activiteiten behorende bij de regels van een bestemmingsplan kan worden gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten.
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horecabedrijven biedt de zoneringlijst uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een goed vertrekpunt. De daarin gehanteerde grove benadering behoeft echter voor de opstelling van een in de praktijk bruikbare Staat van horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering.
Bij de opstelling van de Staat van horeca-activiteiten zijn de volgende vormen van hinder in aanmerking genomen:
In aanvulling op de gegevens uit de VNG-uitgave is voorts gebruik gemaakt van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:
Op grond hiervan worden drie categorieën onderscheiden in de die is opgenomen als bijlage Staat van horeca-activiteiten bij de regels:
Categorie 1 "Lichte horeca"
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.
Categorie 2 "Middelzware horeca"
Horecabedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars of zalenverhuur. Tevens vallen onder deze categorie horecabedrijven die in beginsel overdag en 's avonds geopend zijn met een grote verkeersaantrekkende werking.
Categorie 3 "Zware horeca"
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend moeten zijn en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking en daarmee gepaard gaande hinder op straat alsmede parkeeroverlast). Hieronder vallen o.m. dancings, discotheken en partycentra.
In het bestemmingsplan is horeca alleen als nevenactiviteit en onder voorwaarden toegestaan, ondergeschikt aan de agrarische hoofdfunctie. Het betreft daarbij horeca tot en met maximaal categorie 1 van de Staat van horeca-activiteiten. Een theeschenkerij is binnen dit bestemmingsplan rechtstreeks toegestaan als nevenactiviteit.
In het huidige bestemmingsplan gold dat het bevoegd gezag bij bedrijfsbeëindiging door middel van een wijzigingsplan en onder voorwaarden kleinschalige horecagelegenheden kan toestaan, met dien verstande dat de oppervlakte voor het gebruik van bestaande gebouwen ten behoeve van een horecagelegenheid maximaal 500 m² mag bedragen. Van deze mogelijkheid is tot op heden geen gebruik gemaakt.
De mogelijkheid voor horeca na bedrijfsbeëindiging is in dit bestemmingsplan niet overgenomen. Op grond van de gemeentelijke Horecanota wordt horeca van deze omvang beschouwd als grootschalige horeca, welke niet wenselijk is in het gebied Meerpolder. Bovendien zal de publieks- en verkeersaantrekkende werking van horecagelegenheden onevenredig groot zijn. De bestaande erftoegangsweg Meerpolder is niet berekend op dergelijke nieuwe activiteiten. Verder maakt de erftoegangsweg Meerpolder en de daaraan gelegen bebouwing geen onderdeel uit van een recreatieve verbindingsroute. Ook dit maakt dat horeca in dit gebied, met uitzondering van kleinschalige horeca als nevenativiteit, niet passend wordt bevonden.
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden. Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS) en ammoniakkoelinstallaties. Op grond van het BEVI zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) voor een aantal bedrijfscategorieën (LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
De risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, waarbij in de normering onderscheid wordt gemaakt in bestaande en toekomstige situaties.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat iemand komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat meerdere personen gelijktijdig overlijden als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand tot waar nog dodelijke slachtoffers vallen). Het groepsrisico is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrootte van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de Fn-curve.
In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die risicocontouren met zich meebrengen. Ook vallen er geen risicocontouren van inrichtingen buiten het plangebied binnen het plangebied. Ook zijn er geen propaantanks aanwezig die een grotere inhoud hebben dan 3m3.
Route gevaarlijke stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet gebeuren.
Gezien de ligging van het plangebied en de daarin gelegen wegen is het niet aannemelijk dat er binnen het plangebied vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen met een druk hoger dan 16 bar. Gezien het ontbreken van risicobronnen speelt externe veiligheid planologisch geen enkele rol.
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen formele koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen worden in het kader van Natura 2000. Deze gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn ook de reeds bestaande Natuurmonumenten opgenomen. Er geldt een verbod om handelingen of projecten te realiseren of te verrichten die, gelet op instandhoudings- doelstelling, de kwaliteit van deze richtlijngebieden kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten die in dit gebied leven.
Bij nieuwe ontwikkeling in het plangebied (bijvoorbeeld een nieuwe woning) moet in principe altijd gekeken worden naar de ecologische aspecten. Er moet worden getoetst of er sprake is van mogelijke negatieve effecten op beschermde soorten zoals de Flora- en Faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden zoals de Vogel- en/of Habitatrichtlijn.
Het bestemmingsplan gaat uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn. Het betreft hierbij ook bestaande mogelijkheden voor enkele kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied (onbenutte bouwmogelijkheden).
Om te bezien of de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan al dan niet in de weg staat is Bureau Stadsnatuur (bSR) uit Rotterdam gevraagd om een verkennend onderzoek te doen naar de potentiële natuurwaarden in het gebied. Leidend hierin is de informatie aanwezig in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Dit is een gegevensdatabase waarin waarnemingen van flora en fauna uit verschillende bronnen worden ontsloten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport "Natuurparagraaf i.v.m. wijziging bestemmingsplan Meerpolder, Zoetermeer" van 7 februari 2014. Dit rapport is in opgenomen in Natuurwaardenonderzoek bij deze toelichting.
Het uitgevoerde onderzoek betreft een quick scan, oftewel een verkennend onderzoek, dat tot doel heeft potenties vast te stellen. Feitelijk is het een risico-analyse die aangeeft wat de kans is om op een locatie tegen een beschermde situatie aan te lopen. Hieruit volgt dan of het wel of niet verstandig is om een aanvullend onderzoek te laten doen en wanneer.
De vraag is of de bouwmogelijkheden kans op overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet met zich meebrengen. Wanneer een quick scan heeft uitgewezen dat die kans nihil is, is er geen verdere aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. Alleen op die plaatsen waar uit een quick scan blijkt dat er risico's verbonden zijn aan het uitvoeren van een bepaalde ontwikkeling, is het nodig en zinvol om een onderzoek naar de daadwerkelijke aanwezigheid van een beschermde functionaliteit uit te voeren.
De gebruiker van een perceel, dus degene die daarop een ruimtelijke ontwikkeling plant, is zelf verantwoordelijk voor een WABO-aanvraag of aparte ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek. Het heeft pas zin om zo'n aanvullend (uitgebreid en relatief duur) onderzoek te laten doen wanneer uit eerder verkennend onderzoek gebleken is dat er een risico is op overtreding van de Flora- en faunawet.
Daarnaast is het verstandig om zo'n locatiegebonden onderzoek pas uit te voeren kort (het beste een jaar) voorafgaand aan een ontwikkeling. Dienst Regelingen neemt met inventarisatiegegevens ouder dan drie jaar geen genoegen bij aanvraag van een ontheffing en zal dan alsnog een aanvullend onderzoek vragen. Planten en dieren zijn immers continu in beweging.
Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, dat de vraag of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is, en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, in beginsel pas aan de orde komt in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat de gemeenteraad een bestemmingsplan niet mag vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
De resultaten van het Natuurwaardenonderzoek van bSR luiden als volgt:
In de NDFF zijn geen waarnemingen van planten aanwezig. Er is geen actueel onderzoek bekend naar het voorkomen van beschermde plantensoorten in het plangebied. Aan de randen van het plangebied, bijvoorbeeld langs de Meerpolderdijk aan de zuidkant, zijn op vochtige oevers exemplaren van Rietorchis Dactylorhiza majalis praetermissa (FFwet tabel 2) te verwachten. Op stenige overhoekjes van boerenerven en bij overige bebouwing is Gele helmbloem Pseudofumaria lutea een mogelijkheid. Gezien de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal een eventueel aanwezige populatie van deze soorten vrijwel zeker niet worden beïnvloed. Wanneer bij bestendig beheer, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet (Anonymus 2009) wordt gevolgd, hoeven geen aanvullende maatregelen met betrekking tot deze en andere plantensoorten in het gebied te worden genomen.
In de NDFF zijn geen waarnemingen van beschermde soorten weekdieren aanwezig. Gelet op de aanwezige slootmilieu's is het voorkomen van de Platte schijfhoren Anisus vorticulus (Habitatrichtlijn bijlage II & IV) aannemelijk. Deze soort is afhankelijk van schoon, vegetatierijk water en heeft als gevolg van bestendig beheer vooral te lijden onder schoningswerkzaamheden. Gezien de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstige staat van instandhouding van een eventueel aanwezige populatie van deze soort vrijwel zeker niet in het geding zijn. Bij ruimtelijke ontwikkeling zoals het dempen van watergangen, moet onderzoek naar het voorkomen van deze soort worden verricht en, wanneer de soort wordt aangetoond, een mitigatieplan worden opgesteld op basis waarvan ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt aangevraagd.
In de NDFF zijn waarnemingen aanwezig van twee soorten wettelijk beschermde vissen, te weten Bittervoorn Rhodeus amarus (FFwet tabel 3) en Kleine modderkruiper Cobitis taenia (FFwet tabel 2). Overige wettelijk beschermde vissoorten worden, gelet op het type slootmilieu in het plangebied, niet verwacht. Gezien de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige populaties van deze soorten vrijwel zeker niet in het geding zijn. Wanneer bij bestendig beheer of bestendig gebruik de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet wordt gevolgd, hoeven geen aanvullende maatregelen met betrekking tot deze soorten te worden genomen. Alleen bij ruimtelijke ontwikkeling, bijvoorbeeld het dempen van een watergang, moet voor de strenger beschermde Bittervoorn een mitigatieplan worden opgesteld en dient een ontheffing ex artikel 75 van de FFwet te worden aangevraagd. Met betrekking tot omgang met Kleine modderkruiper volstaat het volgen van de in de eerder genoemde Gedragscode gestelde eisen.
In de NDFF zijn geen waarnemingen van strenger beschermde soorten amfibieën aanwezig. Het enige in de gemeente Zoetermeer voorkomende streng beschermde amfibie, de Rugstreeppad Bufo calamita, komt niet voor in de directe omgeving van het plangebied. De meest nabije populatie bevindt zich in Oosterheem en de aangrenzende droogmakerij. Gelet op de kwaliteit van aanwezige sloot- en oevermilieu's is vestiging van deze soort onder de huidige omstandigheden en op korte termijn, onwaarschijnlijk.
In de NDFF zijn geen waarnemingen van strenger beschermde soorten reptielen aanwezig. In Zoetermeer of de directe omgeving van het plangebied zijn geen wilde populaties van inheemse soorten reptielen bekend. De populatie van Ringslang Natrix natrix in de omgeving van Alphen aan den Rijn en Boskoop is ver verwijderd van het plangebied en vermoedelijk niet in staat om op korte termijn het plangebied te bereiken, mocht dat al ooit gebeuren.
In de NDFF zijn 297 waarnemingen van vogels vermeld voor het plangebied Meerpolder. Voor alle inheemse soorten geldt dat zij gedurende het broedseizoen een strikte bescherming genieten. Verstoring van bewoonde nesten, eieren, oudervogels en nog niet vliegvlugge jongen is strikt verboden. Gezien de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstigere staat van instandhouding van de aanwezige populaties van deze soorten vrijwel zeker niet in het geding zijn. Wanneer bij bestendig beheer of bestendig gebruik de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de FFwet wordt gevolgd, hoeven geen aanvullende maatregelen met betrekking tot de meeste aanwezige soorten te worden genomen. Er zijn echter enkele uitzonderingen.
In de NDFF zijn waarnemingen vermeld van Buizerd Buteo buteo, Boomvalk Falco subbuteo, Sperwer Accipiter nisus en Huismus Passer domesticus. De nesten en vaste rust- of verblijfplaatsen, inclusief de functionele omgeving die de kwaliteit van de nestplaats beïnvloedt, vallen onder de reikwijdte van artikel 11 van de FFwet en zijn daarmee jaarrond beschermd, ook wanneer zij buiten het broedseizoen niet worden gebruikt. Met betrekking tot Buizerd, Boomvalk en Sperwer moet daarom in geval van kap van bomen worden gecontroleerd of hierin nesten van deze soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is en er bestaat geen bevredigende oplossing om een eventueel nest te behouden, dient een mitigatieplan te worden opgesteld en moet ontheffing ex artikel 75 van de FFwet worden aangevraagd. Dit laatste geldt ook voor nestplaatsen van Huismus in bebouwing en de bijbehorende functionele leefomgeving rondom deze bebouwing.
Niet in de NDFF vermeld zijn waarnemingen van Gierzwaluw Apus apus. Een eventueel voorkomen van beschermde nest- of verblijfplaatsen deze soort in de aanwezige bebouwing in het plangebied is niet uitgesloten. Er zijn nu weinig recente waarnemingen van boerenzwaluwen Hirundo rustica. Zij broeden in de (boeren) schuren. Er dient opgemerkt dat ze decennia geleden wel veel voorkwamen en de populatie aldus achteruit is gegaan in dit gebied. Dit is overigens ook een landelijke trend. Deze soort staat nu op de rode lijst. Voor deze soort geldt hetzelfde als voor bovengenoemde soorten, namelijk dat bij aantasting van functioneel leefgebied is een ontheffing ex artikel 75 van de FFwet vereist.
In de NDFF is één waarneming vermeld van een zoogdier, te weten de Wezel Mustela nivalis. Deze soort is geplaatst in FFwet tabel 1, hetgeen betekent dat er een vrijstelling van verbodsbepalingen geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling, inrichting en beheer. Het plangebied kwalificeert zich echter als leefgebied voor enkele wettelijk strenger beschermde soorten zoogdieren. De oevers van de Meerpolderdijk vormen een geschikt leefgebied voor Waterspitsmuis Neomys fodiens, waarvan in 2008 sporen werden gevonden in de vorm van keutels (Bakker 2009). Daarnaast gebruiken Meervleermuis Myotis dasycneme, Watervleermuis Myotis daubentonii, Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus en Laatvlieger Eptesicus serotinus het plangebied vermoedelijk min of meer regelmatig als leefgebied (Mostert & Bakker 2010).
Gezien de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstige staat van instandhouding van de aanwezige populaties van deze soorten vrijwel zeker niet in het geding zijn. Wanneer bij bestendig beheer of bestendig gebruik de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet wordt gevolgd, hoeven geen aanvullende maatregelen met betrekking tot de meeste aanwezige soorten te worden genomen.
In geval van ruimtelijke ontwikkeling moet echter een verkennend onderzoek worden verricht en mogelijk aanvullend, locatiespecifiek onderzoek worden uitgevoerd naar de genoemde soorten vleermuizen en Waterspitsmuis. Op basis daarvan kan een mitigatieplan worden opgesteld en ontheffing ex artikel 75 van de FFwet worden aangevraagd om de ontwikkeling op verantwoorde wijze uit te voeren.
Gelet op de aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstige staat van instandhouding van populaties van de potentieel aanwezige soorten vrijwel zeker niet in het geding zijn; het open, landelijke karakter van het plangebied blijft intact. Wel moet bij werkzaamheden en ontwikkelingen als de kap van bomen, sloop of oprichten van bebouwing en vergraven van oevers op lokale schaal, rekening worden gehouden met beschermde natuurwaarden. In geval van een ruimtelijke ontwikkeling wordt geadviseerd minstens een jaar voor uitvoering een ecologische quick scan uit te voeren en op basis daarvan vast te stellen of nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet nodig is. In de meeste gevallen volstaat de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet om de werkzaamheden op gepaste wijze uit te voeren.
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van een plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt geen deel meer uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Groene Hoofdstructuur (GHS). De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden Meijendel Berkheide en het gebied De Wilck liggen beide op ongeveer 8 kilometer van het plangebied. Verstorende effecten als geluid en trillingen zullen gezien de afstand geen effect hebben.
Ligging plangebied t.o.v. meest nabije Natura 2000-gebied (De Wilck, rood gearceerd).
Ammoniak kan een externe werking hebben op een Natura 2000 gebied en dient getoetst te worden. Zelfs bij een uitbreiding van de veestapel (toename productie van ammoniak), zal dit de verstrekking van een vergunning waarschijnlijk niet verhinderen. Het vogel(veen)weide gebied (De Wilck (N2000)), waar ter plaatse bemesting plaatsvindt, is weinig gevoelig voor de depositie van externe stikstof bronnen. Dit in combinatie met de grote afstand maakt, dat het effect van de ammoniak productie in de Meerpolder, een te verwaarlozen externe werking heeft.
Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing en staat de uitvoering van plannen daarme niet in de weg.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat in beginsel uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn en kent daarnaast nog enkele kleinschalige onbenutte bouwmogelijkheden. De in het bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkelingen betreffen geen activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectentrapportage een verplichting bestaat om -al dan niet na een eventuele beoordelingsprocedure en milieueffectenrapportage op te stellen. Daarbij is van belang dat mede gezien het gestelde in hoofdstuk 5 (en de bijbehorende bijlagen) niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat uitvoering van dit bestemmingsplan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Gebleken is dat de optredende effecten binnen de geldende norm- en regelstelling blijft. Het opstellen van een milieueffectrapportage dan wel het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure is niet nodig.
Het bestemmingsplan gaat voor de bestaande woonbebouwing en agrarische bedrijven in het plangebied in beginsel uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden en staat enkele kleine ontwikkelingen toe.
De juridische planvorm is erop gericht de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van De Meerpolder is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.
In het bestemmingsplan Meerpolder is gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan.
Uitgangspunt is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
In dit bestemmingsplan zijn binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' en de bedrijfsbestemmingen bouwvvlakken opgenomen. Voor de overige bestemmingen is alleen een bestemmingsvlak opgenomen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een deel van het bestemmingsvlak waar gebouwen gerealiseerd mogen worden. Het bouwvlak is op de plankaart voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.
Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'bedrijfswoning' en 'nutsvoorziening'.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. In het plangebied zijn bijvoorbeeld bouwaanduidingen opgenomen voor overkappingen.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
In Artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.
In Artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte. dakhelling. goothoogte, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
In het bestemmingsplan is in sommige gevallen een bevoegdheid opgenomen zodat het bevoegd gezag kan afwijken van de regels door middel van een omgevingsvergunning. De regels zijn bedoeld om in concrete situaties een beperkte afwijking van de regels toe te staan. Hierdoor mag geen ruimtelijk ongewenste situatie ontstaan.
Voordat een omgevingsvergunning wordt verleend wordt een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:
Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.
Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.
Gedacht wordt hier bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.
Het bouwen van een parkeervoorziening op eigen erf kan tot gevolg hebben dat hierdoor (vanwege de noodzakelijke op-/inrit) openbare parkeerplaatsen zouden komen te vervallen. Zeker in gebieden waar nu reeds een grote parkeerdruk aanwezig is, moet dit worden voorkomen. Anderzijds kan een bouwinitiatief door zijn situering op het erf tot gevolg hebben dat de parkeervoorziening op eigen erf niet meer bereikbaar is. Ook dat moet worden voorkomen.
Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.
Deze bestemming heeft betrekking op grondgebonden agrarische bedrijven, met uitzondering van boomkwekerijen, boomgaarden en boskoopse cultures. De gronden zijn tevens bestemd voor landschappelijke- en natuurwaarden. Het betreft het merendeel van het plangebied.
Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' zijn agrarische bedrijven mogelijk. Ter plaatse van een aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is een bedrijfswoning uitgesloten.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - paardenhouderij - 1' is één paardenfokkerij en één trainingscentrum voor paarden van maximaal 1.575 m² toegestaan, alsmede één paardenwedstrijdbak met een maximale oppervlakte van 1.364 m² met bijbehorende lichtmast, één longeercirkel met een maximale oppervlakte van 235 m² met bijbehorende lichtmast, één stapmolen met een maximale oppervlakte van 225 m² en bijbehorende lichtmast, één paddock met afrasteringspalen met een maximale oppervlakte van 160 m², één mestopslag, voersilo en parkeerplaats voor trailers en vrachtwagens met een maximale oppervlakte van 230 m² en voeropslag met een maximale oppervlakte van 100 m².
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden paardenhouderij - 2' is naast één paardenfokkerij toegestaan één overdekte rijbak met een maximale oppervlakte van 800 m², paardenboxen voor maximaal 20 pony's met een maximale oppervlakte van 150 m² en één paddock met een maximale oppervlakte van 200 m².
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - paardenhouderij - 3' is één rijbak met een maximale oppervlakte van 800 m² toegestaan, alsmede één paddock annex longeerbak met een maximale oppervlakte van 225 m² met bijbehorende lichtmast en dient dit gebruik in verband te staan met het als nevenactiviteit gevestigde paardenpension bij de woning.
Er is niet bedrijfsmatige opslag toestaan, bij de aanduiding 'opslag'. Dit betekent dat hier opslag van goederen ten behoeve van particulieren is toegestaan.
De stalling van maximaal 30 caravans is mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - caravanstalling - 1'. Daarnaast is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - caravanstalling - 2' stalling mogelijk van maximaal 20 caravans. Tevens is een minicamping mogelijk, waarbij stacaravans zijn uitgesloten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - caravanstalling - 3' is de stalling van maximaal 6 caravans toegestaan. Met caravans worden andere kampeermiddelen, zoals campers en vouwwagens gelijkgesteld. Vanwege de openheid van het gebied zijn andere/meer minicampings en/of caravanstallingen ongewenst.
Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is mogelijk alsmede een aantal (agrarische) nevenactiviteiten per agrarisch bedrijf, zoals aangegeven Bijlage 1 van de Tabel van nevenactiviteiten.
Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming toegestaan met een maximale inhoud 750 m³. In geval een grotere inhoud bestaat op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan, geldt deze als maximale maat.
De voormalige bedrijfswoning aan de Meerpolder 7 is met een aanduiding ' specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning' specifiek bestemd. Dit om te voorkomen dat omzetting van de voormalig agrarisch bedrijfswoning in een burgerwoning leidt tot een beperking van de agrarische mogelijkheden en -activiteiten op het aangrenzende perceel, vanwege de geldende milieunormen. De agrarische bestemming blijft daarmee gehandhaafd, maar de voormalige bedrijfswoning mag legaal bewoond worden door personen die geen relatie hebben met het aangrenzende agrarische perceel en een eventueel toekomstig bedrijf wat ter plaatse kan worden opgericht. Het vlak waar de aanduiding 'specifieke vorm van Agrarisch met waarden - plattelandswoning' is gelegen, is vergroot, om de plattelandswoning eenzelfde inhoud te geven als andere (bedrijfs) woningen in het bestemmingsplan, namelijk 750 m³, inclusief bijgebouwen. De goothoogte van de 'plattelandswoning' bedraagt maximaal 6 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m.
Op het perceel Meerpolder nabij 10 is een schuur toegestaan van 10 bij 17 meter. De goothoogte bedraagt maximaal 3 m en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5 m. Er is geen bedrijfswoning toegestaan.
Meerpolder 22 is vergroot tot 2 hectare en heeft hiermee de maximale invulling gegeven aan bedrijfsuitbreiding die op grond van dit bestemmingsplan mogelijk is.
Op het perceel Meerpolder 23 is een zorgboerderij met dagverblijf en logeeropvang gevestigd voor zorg- en hulpvragers met een maximale oppervlakte van 200 m². De zorgboerderij heeft een variabel aantal zorgklanten per dag, dat ligt tussen de 2 en 20 personen. Een aantal kinderen maakt gebruik van de logeeropvang. Het betreft maximaal 11 kinderen. Op hetzelfde perceel is tevens een paardenhouderij gevestigd. De overdekte rijbak mag maximaal 800 m² bedragen en de paddock mag maximaal 200 m² bedragen. De stal heeft een maximale oppervlakte van 150 m².
Het perceel Meerpolder 31 is aan de voorzijde met 301 m² vergroot ten behoeve van bedrijfsuitbreiding. Het Hoogheemraadschap heeft ingestemd met de vergroting.
Nieuwbouw ten behoeve van overige nevenfuncties is mogelijk. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het toestaan van nieuwbouw voor nevenfuncties. Nieuwbouw dient gepaard te gaan met afbraak van bestaande gebouwen, niet zijnde monumenten of MIP-panden. De oppervlakte van de nieuw op te richten bebouwing mag maximaal de helft bedragen van de oppervlakte van het gebouw dat wordt afgebroken, tenzij afbraak en herbouw bijdragen aan substantiële vergroting van de ruimtelijke kwaliteit van het totale perceel, zulks ter toetsing door de natuur- en landschapsdeskundige op grond van een (her)inrichtingsplan, waarbij herbouw tot maximaal 100% van de te slopen oppervlakte gebouwen kan worden toegestaan; hetgeen door de initiatiefnemer met een schriftelijk advies wordt aangetoond.
Het agrarisch bouwperceel aan de Broekwegkade 14/15 is met 13 m opgeschoven. Door het bouwperceel op te schuiven het doorzicht tussen beide erven vastgelegd. Het bouwperceel ist ingepast in de bestaande kavelstructuur, door het dijkprofiel vrij te houden. De openheid van de polder aan de noordzijde wordt niet significant beïnvloed. Uitbreiding van de bouwkavel is niet opgenomen, omdat dit op dit moment niet voldoende is onderbouwd.
De 'Ruimte voor ruimte' regeling maakt het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden' te wijzigen ten behoeve van de bouw van één of meer burgerwoningen.
Binnen dit bestemmingsplan zijn drie bedrijfsbestemmingen opgenomen. De bestemming 'Bedrijf - 1' is toegekend aan een tweetal percelen binnen het plangebied waar delfstoffen kunnen worden opgespoord. Daarnaast is de grond bestemd waarop thans een gemaal staat. Zowel de 'specifieke vorm van Bedrijf - 1 - opsporing van delfstoffen ' en het gemaal zijn door middel van een aanduiding specifiek bestemd, omdat andere bedrijfsactiviteiten op deze percelen niet zijn toegestaan.
De bestemming 'Bedrijf - 2' is toegekend aan het bedrijfsperceel aan de Broekwegkade 13A, waarop een sierviskwekerij is gevestigd en tevens opslag ten behoeve van hovenierswerkzaamheden en bedrijven tot en met milieucategorie 2 zijn toegestaan. Er is tevens een stal ten behoeve van het hobbymatig houden van maximaal zes paarden bestemd. De goot- en bouwhoogte is met een aanduiding op de plankaart aangeven.
De bestemming 'Bedrijf - 3' is toegekend aan het bedrijfsperceel aan de Meerpolder 1, waarop een agrarisch aanverwant bedrijf (voorheen genaamd: loonwerkersbedrijf) is gevestigd. De mogelijkheid voor (buiten)opslag ten behoeve van dit agarisch aanverwante bedrijf is door middel van een aanduiding specifiek bestemd. Het maximaal toegestane bruto vloeroppervlak is met 150 m² vergroot tot 1.600 m². Tevens zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan.
De bestemming 'Natuur' is gegeven aan gronden met een ecologische waarde, landschappelijke waarde of natuurwaarde. Het betreft hier de zone langs de Ringsloot van de Meerpolder. Daarnaast heeft deze bestemming betrekking op het Landschapselement met houtopstand voor behoud, versterking en/of ontwikkeling van de aan de gronden eigen zijnde natuur- en landschappelijke waarden van houtopstanden. Er geldt een restrictief beleid waarbij slechts beperkt bebouwing is toegestaan.
Algemeen
Alle verkeersbestemmingen hebben een ruime begrenzing. Dit betekent dat hierin ook de bermen en eventuele waterelementen zijn meegenomen. Ook kruisende wegen, paden, e.d. zijn in de verkeersbestemmingen meegenomen.
Verkeer
De bestemming 'Verkeer' omvat alle doorgaande wegen, met uitzondering van de buurt- en erfontsluitingswegen. In deze bestemming zijn begrepen de twee rijstroken voor het gemotoriseerd verkeer, fiets- en voetpaden en/of -stroken, voorzieningen voor het openbaar vervoer, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en vlaggenmasten en lichtmasten. Verder zijn binnen de ruime begrenzing van de bestemming ook overdekte fietsenstallingen en gebouwde nutsvoorzieningen met een beperkte omvang mogelijk.
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor o.a. straten, fietspaden en/of -stroken en voetpaden.
De bestemming 'Water' geldt voor de gronden die zijn aangewezen voor waterberging, waterhuishouding en extensieve recreatie. Er mogen uitsluitend andere bouwwerken van geringe omvang worden gerealiseerd. In en buiten de Ringsloot ligt de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.
Om de vrije doorvaart van kano´s te garanderen is voor bruggen en andere oeververbindingen een minimale vrije doorvaarhoogte verplicht gesteld van 1,25 m.
De bestemming 'Wonen - 1' is toegekend aan burgerwoningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf en de bijbehorende erfbebouwing. De inhoud van een woning mag maximaal 750 m³ bedragen, dan wel ingeval op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud bestaat, geldt deze als maximale maat.
In het huidige bestemmingsplan geldt een maximale inhoud voor het hoofdgebouw van 500 m³ met een goothoogte van 6 m en een nokhoogte van 10 m. Voor bijgebouwen gold een maximale oppervlakte van 50 m² met een goothoogte van 3 m en een nokhoogte van 6 m. Dit komt neer op maximaal 225 m³ voor het bijgebouw. Totaal kan dus binnen de voorheen geldende regels 725 m³ gebouwd worden aan hoofd- en bijgebouwen. Landelijk wordt tegenwoordig vaak een maximale inhoud van 750 m³ gehanteerd. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om daarbij aan te sluiten en is een totale inhoudsmaat van 750 m³ voor hoofd- en bijgebouwen opgenomen. Voor het hoofdgebouw geldt nu een bouwhoogte van 10 m en een goothoogte van 6 m. Voor bijgebouwen is de bouwhoogte maximaal 6 m en de goothoogte maximaal 3 m.
Tevens is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - agrarische nevenactiviteiten' agrarische nevenactiviteiten toegestaan, alsmede 200 m² aan bijgebouwen.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen - paardenboxen' zijn paardenboxen toegestaan voor maximaal 7 paarden met een maximale goothoogte van 2.20 m, een maximale bouwhoogte van 2.95 m en een maximale oppervlakte van 100 m² waar dit met een aanduiding is aangegeven.
De bestemming 'Wonen - 2' is toegekend aan het perceel Meerpolder 29. Voor dit perceel is recent een apart bestemmingsplan opgesteld met een specifieke regeling. Die regeling is vertaald in de bestemming 'Wonen - 2'. Het perceel is bestemd voor een woning, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met een maximale inhoud van de woning van 960 m³, alsmede agrarische nevenactiviteiten. Het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van archeologische en landschappelijke waarden van de gronden is benoemd. Daarnaast is een paardenhouderij met paardenpension voor maximaal 16 paarden toegestaan.
De bestemming 'Wonen - 3' is toegekend aan de drie molenstompen in het plangebied. Op gronden met deze bestemming is de maximale inhoud van een woning 500 m³. Bijgebouwen zijn toegestaan tot 50 m³.
Waarde - Archeologie
De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar de bestemming 'Waarde - Archeologie' samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de archeologische bestemming. Dit betekent dat bebouwing ten behoeve van deze samenvallende bestemming groter dan een bepaald oppervlak en vanaf een bepaalde diepte slechts is toegestaan via een omgevingsvergunning. Voorwaarde hierbij is dat dit niet ten koste gaat van de archeologische waarden en dat hierover advies is ingewonnen bij een archeologische deskundige. Voor een aantal nader genoemde werkzaamheden die een risico zouden kunnen inhouden voor de archeologische waarden geldt het vereiste van een omgevingsvergunning.
Binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie' is een omgevingsvergunning vereist bij bouwplannen die een oppervlakte hebben die groter is dan 100 m² en waarbij dieper wordt gegraven of gebouwd dan 30 cm onder maaiveld.
Waterstaat - Waterkering -1 en Waterstaat - Waterkering -2
De in het gebied gelegen waterkeringen hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering - 1'. Het betreft hierbij een dubbelbestemming die in het geval van belangenafweging voorrang heeft boven de eveneens van toepassing zijnde bestemming(en). Op de gronden met deze bestemming mag slechts worden gebouwd voor zover de waterstaatkundige belangen dit gedogen en nadat hierover advies is gevraagd bij de beheerder van de waterkering. De dubbelbestemming 'Waterstaat -Waterkering - 2' geldt alleen voor de Ringsloot.
Voor de uitvoering van werken en werkzaamheden wordt verwezen naar de keur van het Hoogheemraadschap Rijnland.
De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze ontheffingsmogelijkheden gelden voor het gehele plangebied.
Dit artikel is opgenomen om nadere eisen te kunnen stellen die moeten voorkomen dat een teveel aan GSM-masten en installaties een stedenbouwkundig onwenselijke situatie oplevert.
De afwijkingsregels houden in dat het onder voorwaarde mogelijk is om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een antennemast met een maximale bouwhoogte van 40 m.
Dit artikel bepaalt de hierarchie tussen de in het plangebied voorkomende dubbelbestemmingen, indien deze met elkaar samenvallen.
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
In verband met het vervallen van de stedenbouwkundige bepalingen ten aanzien van parkeren in de Bouwverordening is artikel 19.3 in de regels opgenomen. Hierin worden voorwaarden voor parkeren aangegeven onder verwijzing naar de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012).
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of met beide.
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is aangewezen als bouwplan:
In het onderhavige bestemmingsplan is in bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien. Op grond van artikel 6.2.1 a van het Besluit ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien er onder meer geen verhaalbare kosten zijn zoals bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f. De kosten voor het mogelijk uitbreiden van de opslagruimte aan de Meerpolder 1 betreffen uitsluitend de kosten aan de zijde van de initiatiefnemer.
In het bestemmingsplan zijn, onder punten 3.6.2 en 3.6.3, wijzigingsbevoegdheden (art. 3.6 eerste lid onder a Wro) opgenomen die mogelijk voorzien in nieuwe bouwmogelijkheden in de zin van art. 6.2.1 Bro. De verplichting om een exploitatieplan vast te stellen is pas aan de orde bij de vaststelling van het desbetreffende wijzigingsplan (artikel 6.12 lid 1 en 2 Wro).
Gelet op het bovengenoemde ziet de gemeenteraad af van het vaststellen van een exploitatieplan.
Dit bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk het vastleggen van de bestaande situatie, alsmede enkele kleine ontwikkelingen. De economische uitvoerbaarheid is dan ook gegarandeerd.
Er is in het kader van dit bestemmingsplan alleen een risico-analyse planschade uitgevoerd voor het perceel Meerpolder 7. Uit het onderzoek blijkt dat geen planschade te verwachten is, zie Bijlage 6.
De voorbereiding van het bestemmingsplan is aangekondigd in een publicatie als bedoeld in 1.3.1. Bro. Door burgemeester en wethouders is op 15 mei 2012 besloten dat op grond van artikel 6, lid 4 van de Participatie- en inspraakverordening geen mogelijkheid verleend wordt voor inspraak, omdat het bestemmingsplan geen ingrijpende nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt.
Het voorontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden en instanties. Er is een inspraakavond georganiseerd op 2 april 2014.
Op 4 november 2014 heeft het college het ontwerpbestemmingsplan Meerpolder met bijbehorende stukken vastgesteld. Het B&W-besluit is bijgevoegd. Tevens is er een informatieavond georganiseerd op 26 november 2014.
Het ontwerpbestemmingsplan Meerpolder is vervolgens op 13 november 2014 gepubliceerd en heeft vanaf 14 november 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen.
Er zijn 5 zienswijzen ingediend.
De gemeenteraad heeft een besluit over de ingediende zienswijzen genomen en het bestemmingsplan Meerpolder gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd.
De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de Nota Zienswijzen bestemmingsplan Meerpolder. Deze Nota Zienswijzen bestemmingsplan Meerpolder is bijgevoegd, Bijlage 4.
Sommige zienswijzen zijn aanleiding geweest om wijzigingen aan te brengen in de toelichting, de planregels en/of de plankaart. Alle wijzigingen tezamen zijn opgenomen in de Nota Aanpassingen bestemmingsplan Meerpolder. De Nota Aanpassingen bestemmingsplan Meerpolder is bijgevoegd, Bijlage 5.
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.