direct naar inhoud van Toelichting
Plan: T Suyt II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Waddinxveen heeft het voornemen om maximaal 160 woningen te realiseren in het gebied gelegen tussen de voetbalvereniging aan de Toernooiweg en de Onderweg. Deze ontwikkeling is slechts gedeeltelijk geregeld met het geldende bestemmingsplan. Om het doel te bereiken dient de ontwikkeling, juridisch-planologisch te worden vastgelegd. Door het project in een bestemmingsplan vast te leggen wordt het mogelijk gemaakt om het plan tot uitvoering te brengen.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de kern Waddinxveen. Het plangebied ligt ingesloten tussen de Onderweg, de woonwijken 't Suyt fase I en Zuidplas en de voetbalvereniging.

Op de onderstaande afbeeldingen zijn de begrenzing en de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0001.png"

Ligging plangebied 't Suyt II in Waddinxveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0002.png"

Begrenzing plangebied 't Suyt II

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied geldt een aantal verschillende bestemmingsplannen. In de eerste plaats gelden ter plaatse de bestemmingsplannen 't Suyt Waddinxveen'(20 B) en 'Zuidplas Noord' (2013). Daarnaast geldt het parapluplan 'Archeologie en Parkeren'(2018). Daarnaast geldt ter plaatse het parapluplan 'Biomassa-installaties' vastgesteld op 14 oktober 2020.

Binnen het plangebied gelden de volgende enkelbestemmingen: 'Agrarisch', 'Groen', 'Water' en 'Woongebied - Uit te werken'. Op basis van het paraplubestemmingsplan 'Archeologie en Parkeren' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de vigerende bestemmingsplannen ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0003.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen. Plangebied rood omlijnd.

Situatie plangebied
Het voorgenomen initiatief, de realisatie van maximaal 160 woningen, past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Het voorgenomen plangebied valt voor een deel buiten het huidige bestemmingsplan. Het initiatief komt hierdoor deels op bestemmingen te liggen waarin de realisatie van 160 woningen niet is geregeld. Tevens biedt de huidige bestemming 'Woongebied' ruimte voor maximaal 120 woningen. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan ter plaatse noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied en de belangrijkste uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke karakteristiek

Het plangebied ligt in de Zuidplaspolder, aan de westzijde van Waddinxveen. De Zuidplaspolder wordt hier gekenmerkt door grote, rechthoekige kavels. Ten noorden van de locatie ligt de zogenaamde Kleikade, een landscheiding tussen twee polders. Aan de voet van deze kade loopt de Onderweg. De Kleikade heeft, gezien de hoogte, een sterke uitstraling naar de omgeving.

Het plangebied is gelegen aan de dorpsrand van Waddinxveen. Het is omsloten door brede watergangen waarlangs opgaand wilgenschot groeit. Naast het plangebied ligt een schapenveldje dat grenst aan de achterzijde van de woningen aan de Plasweg. Dit landelijke karakter past bij de dorpsrand van Waddinxveen en wordt door omwonenden zeer gewaardeerd. Ten zuiden van het plangebied ligt 't Suyt fase I. Deze ontwikkeling is door de gemeente Waddinxveen overwegend uitgegeven als vrije kavels en recent afgerond.

De nieuwe wijk de Meander grenst aan de oostzijde aan het plangebied. De laatste kavels van deze ontwikkeling zijn op dit moment in aanbouw.

De voetbalvereniging Be Fair is omzoomd met een forse bomenrij en watergangen. De entree naar de voetbalvereniging is gelegen naast het plangebied. Het verkeer komt via de Plasweg en de Florijnlaan naar de voetbalvereniging.

2.2 Functionele beschrijving

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland en wordt doorsneden door enkele watergangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0004.png"

Watergang aan noordzijde plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0005.png"

Toegangshek tot plangebied 't Suyt II

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0006.png"

Grens plangebied met 't Suyt I

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe situatie

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de bouw van maximaal 160 woningen. In het vigerende bestemmingsplan 't Suyt is deze ontwikkeling voor een deel voorzien van een uit te werken bestemming wonen. Het nieuwe plan bestrijkt een groter gebied dan in dit bestemmingsplan was voorzien. De strook grond die wordt toegevoegd, is in eigendom van de gemeente. Door de reststrook mee te nemen in de ontwikkeling kan het gebied als één gebied met een zelfde uitstraling worden ontwikkeld. Daarnaast wordt met de uitbreiding van het plangebied meer openheid in het gebied gecreëerd, het aantal woningen per hectare neemt af. Deze openheid kan gebruikt worden voor het realiseren van groen, water en speelmogelijkheden. De leefkwaliteit in de wijk neemt hierdoor toe.

Tenslotte zorgt het meenemen van deze strook in de huidige ontwikkeling voor zekerheid voor de toekomstige bewoners en omwonenden. Het volledige gebied is na afronding van 't Suyt II ingericht.

De onderliggende landschapslijnen en structuren van de polder zijn een inspiratie voor de vormgeving en identiteit van een nieuwe, bijzondere duurzame woonwijk.

Er zijn drie lagen leidend geweest voor het ontwerp:

  • 1. De bestaande landschappelijke structuren en het polderlandschap. Waterrijke oevers, natuurlijke beplanting en het samenvoegen van bebouwing en landschapsstructuren zijn een uitgangspunt geweest voor de ontwikkeling.
  • 2. De bebouwing voegt zich naar de landschapsvormen en het landschap voegt zich naar de bebouwing waardoor een interactie tussen de twee ontstaat.
  • 3. De openbare ruimte is toegankelijk en aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers.

De drie lagen in het ontwerp zijn de ingrediënten om de ambitie van een aantrekkelijke groene woonbuurt waar te maken. In het ontwerpproces zijn continu afwegingen gemaakt om de juiste balans tussen de bebouwing, het landschap en de toekomstige bewoners te vinden. Daardoor is een ontwerp ontstaan, waarin de landschappelijke structuren leidend zijn voor de vorming van de woonbuurten.

Het landschap loopt als een structuur dwars door het plangebied heen. De bestaande watergang wordt verbreed en natuurlijker gemaakt en omgeven door een robuuste groenstructuur. Deze watergang heeft vijf groene vingers het gebied in. De meeste woningen zijn dus ook direct geadresseerd aan het openbaar groen of hebben er direct toegang toe via wandelpaden. De onderstaande afbeelding geeft een indruk van het flexibele groene raamwerk waarbinnen bouwvelden gerealiseerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0007.png"

Het openbaar gebied komt daarmee tot aan de voordeur, met als gevolg een autoluwe woonbuurt waarin een groene woonomgeving centraal staat, met veel openbare ruimte.

Voor de wijk is het volgende woningbouwprogramma opgesteld:

  • circa 30% sociale woningbouw
  • circa 12% middeldure huurwoningen
  • circa 10% goedkope koopwoningen
  • circa 10% middeldure koopwoningen
  • circa 38% dure koopwoningen (vrijstaand/2-onder-1 kap)

De onderstaande afbeelding geeft een beeld van een mogelijke verkaveling. De exacte uitwerking van de verkaveling wordt deels overgelaten aan de markt. Om deze reden is een bestemmingsplan opgesteld dat de belangrijkste uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan borgt, maar daarbij ruimte biedt voor flexibiliteit. Het stedenbouwkundig plan fungeert tevens als het beeldkwaliteitskader waar de welstandscommissie op toetst. De belangrijkste uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan zijn:

  • Het groene landschap staat centraal en het landschappelijk raamwerk van de woonvelden is flexibel, waardoor variatie en keuze in het woonprogramma mogelijk is;
  • Het plan biedt ruimte aan maximaal 160 woningen;
  • De voorkanten van de woningen staan zoveel mogelijk aan het groene landschap;
  • Het parkeren is uit het zicht aan de achterzijde van de woningen;
  • Twee ontsluitingen (Onderweg en Florijnlaan) ;
  • Duurzaamheid wordt in alle onderdelen van het plan doorgevoerd (zie ook 3.3);

In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op de vertaling naar de juridische regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0008.png"

Proefverkaveling stedenbouwkundig plan

Het volledige stedenbouwkundige plan is opgenomen in Bijlage 1.

3.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
De entrees en buurtontsluitingswegen bevinden zich aan de rand van het plangebied. Het plangebied kent twee ingangen: een aan de Onderweg en een via de Florijnlaan/Plasweg. Door Royal Haskoning DHV is onderzoek gedaan naar de verkeersstromen op de omliggende wegen ten gevolge van de ontwikkeling 'Suyt II (zie voor een uitgebreide beschrijving Bijlage 3 en Bijlage 4). Hieruit komt naar voren dat het verkeer via de bestaande wegen kan worden afgewikkeld. Zowel de Florijnlaan als de Onderweg kunnen deze verkeersstromen verwerken. Er is geen expliciete noodzaak om een alternatieve ontsluiting aan te leggen. Om een goede en veilige afwikkeling van het verkeer te waarborgen, worden de in het onderzoek benoemde maatregelen aan de omliggende wegen getroffen.

Onderweg
In combinatie met de lange rechtstand zonder snelheidsremmende maatregelen, is het aan te bevelen om extra snelheidsremmende maatregelen te treffen. We stellen voor om op de rechtstand drie nieuwe plateaus te plaatsen. De voorgestelde snelheidsremmende maatregelen zijn geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

Wanneer plateaus of drempels een probleem vormen vanwege mogelijke trillingsoverlast, kan ook gekozen worden om deze visueel aan te leggen of met een flauwe hellingshoek of, als alternatief, het toepassen van eenzijdige wegversmallingen. Deze moeten dan worden geplaatst aan de zuidzijde van de Onderweg, om het parkeren niet te hinderen. Het snelheidsremmende effect van een eenzijdige versmalling is wel lager dan van een plateau of drempel. Verkeer vanuit het oosten kan dan immers ongehinderd doorrijden. Gezien de wegbreedte van 4 meter, kan de versmalling circa 0,5 meter breed worden uitgevoerd om 3,5 meter rijbaan over te houden.

Kruispunt Onderweg – Plasweg – Dorpstraat – Ieplaan – Sniepweg:
Het kruispunt Onderweg – Plasweg – Dorpstraat – Ieplaan – Sniepweg wordt als verkeersonveilig ervaren, waarbij men een toename van verkeer (in het scenario wanneer Bentwoudlaan niet of later wordt aangelegd) vanwege verkeersveiligheid ongewenst acht.

Omdat er toch ongevallen hebben plaatsgevonden is het advies om het plateau te controleren op snelheidsremmend effect. Zo is er komend vanaf de Dorpstraat geen verticaal verschil tussen wegvak en kruispunt aanwezig en ook op de andere takken lijkt het plateau beperkt verhoogd. Mogelijk kan er toch met te hoge snelheid het plateau opgereden worden, wat tot de ongevallen heeft geleid. Indien blijkt dat het plateau te flauw is vormgegeven, dient deze te worden aangepast, passend bij een 30 km/uur vormgeving. De link met het woningbouwplan en het extra verkeer is hierin niet sterk aanwezig. Het kruispunt zou dan in de huidige situatie ook dienen te worden aangepast.

Parkeerplaatsen
De parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de hoven achter de woningen. Deze hoven worden bereikt via de buurtontsluitingsweg. In de parkeerhoven is voldoende manoeuvreerruimte. De parkeerplaatsen worden op openbaar terrein of op eigen terrein van de woningen gerealiseerd.

De parkeerplaatsen worden qua aantallen conform de normen van het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen gerealiseerd. In de onderstaande tabel is hiervan een berekening weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0009.png"

Het aspect Verkeer en parkeren leidt niet tot belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

3.3 Duurzaamheid

Duurzaamheid vormt een belangrijk onderdeel van het plan en wordt in alle onderdelen doorgevoerd. Op 20 april 2015 heeft de gemeenteraad de Duurzaamheidsvisie 2015–2025 vastgesteld. In het collegeprogramma 2018– 2022 wordt het belang van duurzaamheid bekrachtigd. Tegelijk met het stedenbouwkundig plan is een duurzaamheidsrapport opgesteld waarin de ambitie op het gebied van duurzaamheid voor ´t Suyt II in diverse thema´s wordt uitgewerkt (Bijlage 14). Duurzaamheid laat zich vertalen in 3 pijlers:

  • Duurzaamheid leeft!
    In ’t Suyt II is duurzaamheid zichtbaar en tastbaar. Omdat het leeft: in de vorm van de natuurlijke look and feel van de woningen. Maar ook door de betrokkenheid van de bewoners, die dankzij de zonnepanelen op de woningen bijdragen aan lokale energieopwekking, en dankzij minimale verharding in hun tuinen Waddinxveen een stukje klimaatbestendiger maken.
  • Energie om te delen
    Nul-op-de-meter woningen maken van ’t Suyt II een woonwijk met een ‘state-of-the-art’ energieconcept.
  • Natuurrijk wonen
    Door een integrale visie op het thema duurzaamheid wordt ’t Suyt II een plek met aandacht voor biodiversiteit en toekomstbestendigheid op het gebied van klimaatverandering.

In het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan duurzaamheid op de volgende wijze:

  • Het plan voorziet in een landschappelijk raamwerk waarin veel ruimte bestaat voor groen en water; Het in gebruik nemen van woningen is gekoppeld aan een verplichting om het robuuste landschappelijke raamwerk zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan aan te leggen en in stand te houden. De belangrijkste inrichtingskenmerken van het landschappelijk raamwerk zijn vastgelegd in een inrichtingsplan dat als bijlage bij de regels is opgenomen. Hiermee kan ook worden gestuurd op het type groen dat wordt gerealiseerd.
  • In alle bestemmingen zijn duurzame energievoorzieningen toegestaan welke maximaal vallen onder milieucategorie 1 of 2.
  • Bijbehorende bouwwerken dienen verplicht te worden voorzien van een groen dak en/of zonnepanelen.
  • Er is een regel opgenomen ten behoeve van een maximaal oppervlak aan verharding in tuinen

Duurzaamheid zal ook een belangrijke rol spelen bij de afspraken die worden gemaakt bij de gronduitgifte. Daarnaast zal het openbaar gebied in eigendom blijven van de gemeente en houdt de gemeente op die wijze sturing op inrichting en beheer van groen, water en verblijfsgebied. Duurzaamheidsaspecten die worden meegenomen in de planvorming, maar die niet worden geregeld in het bestemmingsplan betreffen:

  • plaatsing van laadpalen voor elektrische auto's
  • ontwerpen van een groene afscheiding aan de achterzijde van de woningen. Hierover worden afspraken vastgelegd bij de gronduitgifte.
  • aanleg van parkeerplaatsen in halfverharding.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SERladder'), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Conclusie
Het initiatief is niet strijdig met de belangen welke genoemd worden in de SVIR.

4.1.2 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn vier nationale belangen waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het land.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI bevat ook een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Daarbij zijn de kansen en risico’s uit de plan MER betrokken. Bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een nieuwe woonwijk mogelijk. Binnen de verstedelijkingsstrategie is aangegeven dat de behoefte aan ruimte voor wonen, werken en voorzieningen bij voorkeur geaccommodeerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied, door onderbenutte ruimte te ontwikkelen en verouderde (of in onbruik geraakte) gebieden te transformeren. Onderhavige ontwikkeling past daarbinnen.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Conclusie
Aangezien de voorliggende ontwikkeling een stedelijke ontwikkeling betreft, is een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk. Deze toetsing vindt plaats in paragraaf 4.1.4. Voor het overige is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met het Barro.

4.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. De onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt in deze paragraaf uitgewerkt. Deze toetsing vindt plaats door het beantwoorden van een aantal vragen. Hieronder worden de vragen en de toetsing verder uitgewerkt. In het kader van het opstellen van dit bestemmingsplan is een Ladderzoek uitgevoerd. (Bijlage). In het kader van dit onderzoek worden een aantal vragen gesteld.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
In de eerste instantie moet de vraag beantwoord worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling met woningen wordt als dusdanig aangemerkt wanneer er sprake is van een ontwikkeling van 12 woningen of meer. Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 160 woningen. 120 woningen zijn reeds voorzien in het huidige plan. De ontwikkeling voorziet daarmee in een ontwikkeling van 40 woningen en is daarmee een stedelijke ontwikkeling. Voor de ontwikkeling wordt grond gebruikt welke nu niet voor deze functie is voorzien. Al met al is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
In de tweede plaats dient uitgewerkt te worden wat het ruimtelijk verzorgingsgebied is van de ontwikkeling. In de woonvisie van de gemeente Waddinxveen is opgenomen dat Waddinxveen kan voorzien in een deel van de grondgebonden woningen die niet in Den Haag of Rotterdam gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast worden er ook woningen voor de eigen inwoners en inwoners uit de directe omgeving gebouwd. De ontwikkeling kent een (boven)regionaal verzorgingsgebied.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
De behoefte aan deze ontwikkeling wordt aangetoond in de woonvisie van de gemeente Waddinxveen. De woonvisie wordt verder uitgewerkt in paragraaf 4.3.2. Uit deze paragraaf blijkt dat er een behoefte is aan de ontwikkeling.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
De voorgenomen ontwikkeling ligt op basis van de provinciale verordening niet in het bestaand stedelijk gebied van Waddinxveen. Omdat er binnen het bestaande stedelijk gebied van Waddinxveen onvoldoende ruimte is om deze woningen te realiseren is het noodzakelijk dit buiten het bestaand stedelijk gebied te doen. In de Structuurvisie is in het hele gebied reeds een stedelijke ontwikkeling voorzien, in het bestemmingsplan is een bestemming Woongebied opgenomen waarin rekening wordt gehouden met 120 woningen. Het gebied waar de 40 extra woningen worden gerealiseerd ligt ingesloten tussen nieuw gerealiseerde woongebieden en vormt daarmee een logische afronding van Waddinxveen.

Conclusie
Het plangebied biedt ruimte voor de ontwikkeling van 160 woningen in een groenstedelijk milieu. De combinatie van een groene woonomgeving en relatief dicht bij voorzieningen is uniek. Elders in bestaand stedelijk gebied in de gemeente Waddinxveen zijn ontwikkelingen op deze schaal en tijdsspanne niet mogelijk.

De eindconclusie is dat de woningbouwplannen op locatie 't Suyt voldoen aan de eisen van de Ladder. De geplande ontwikkeling is daarmee gebaseerd op een zorgvuldig gebruik van de ruimte.

4.1.5 Toetsing rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een kleine ontwikkeling die geen invloed heeft op nationale belangen. Wel draagt het plan indirect bij aan de hoofddoelen die het Rijk heeft geformuleerd: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur en het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat. Zo bezien voldoet dit plan aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 april 2019 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. De provincie geeft dit beleid vorm door middel van 6 ambities. Deze ambities zijn hieronder weergegeven:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

De ambities vinden hun grondslag onder andere in de historie en de geografische kenmerken van Zuid-Holland. Per ambitie zijn er een aantal opgaven gedefinieerd die de provincie graag wil realiseren.

Voor het plangebied is behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van belang. De kwaliteiten van het gebied zijn door de provincie in overleg met de gemeente vastgelegd in het gebiedsprofiel Bentwoud. Rottemeren en Zuidplas. Het plangebied behoort tot de droogmakerijen. Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Eventuele nieuwe ontwikkelingen dienen rekening te houden met de bestaande structuren van het landschap.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Gelijktijdig met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld.

De Omgevingsverordening richt zich op de fysieke leefomgeving in de provincie Zuid-Holland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van onder andere ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. In het hoofdstuk Ruimte van deze verordening zijn regels opgenomen met betrekking tot onder andere wonen, bedrijvigheid, glastuinbouw, veehouderij, grond- en drinkwater, natuur en landschap en energie. Voor het plangebied zijn geen specifieke regels opgenomen.

4.2.3 Planstudie N207-Zuid

De provinciale weg N207 en de wegen ten westen van de N207 worden steeds voller, met name in Waddinxveen, Boskoop en Hazerswoude-Dorp. De provincie Zuid-Holland en betrokken gemeenten willen de bereikbaarheid en leefbaarheid van het gebied verbeteren en het belangrijke tuinbouwgebied Greenport Boskoop beter ontsluiten.

Planstudie N207 Zuid De N207 is de langste provinciale weg in Zuid-Holland en loopt van Gouda/Bergambacht in het zuiden tot Hillegom in het noorden. De komende jaren werkt de provincie aan de bereikbaarheid en de doorstroming op en rond de hele N207. Om de verkeersknelpunten van de N207 in het gebied tussen Gouda en Alphen aan den Rijn op te lossen, hebben de provincie en de gemeenten Alphen aan den Rijn en Waddinxveen verschillende onderzoeken uitgevoerd. Al deze onderzoeken bij elkaar wordt de planstudie N207 Zuid genoemd.

Inmiddels hebben gemeente Alphen aan den Rijn, gemeente Waddinxveen en Provinciale Staten het Uitvoeringsbesluit N207 Zuid genomen. Daarmee gaat het project de volgende fase in: de voorbereiding van de aanleg van de Bentwoudlaan, Verlengde Beethovenlaan, Verlengde Bentwoudlaan en de aanpassing van de verkeersstructuur in Hazerswoude-Dorp (N209). De stappen die volgen staan in het teken van nadere uitwerking van de ontwerpen en een milieueffectrapportage (MER). De uitkomsten hiervan worden meegenomen in een provinciaal inpassingsplan (PIP) voor de nieuwe wegen.

Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar regiobrede maatregelen voor een meer robuuste infrastructuur voor de langere termijn.

4.2.4 Toetsing provinciaal beleid

Ten aanzien van de Omgevingsvisie Zuid-Holland geldt dat dit planvoornemen overeenkomt met de in de omgevingsvisie gestelde doelen in de visie. Ten aanzien van de doelstellingen horend bij de Ruimtelijke kwaliteit dient het initiatief een goede wisselwerking te creëren tussen de ontwikkeling en de gebiedskwaliteit. Om deze reden is een beeldkwaliteitsparagraaf noodzakelijk. Het initiatief bevindt zich buiten het bestaand stads- en dorpsgebied. Om deze reden dient een toetsing plaats te vinden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals paragraaf 4.1.4 aantoont, wordt voldaan aan artikel 2.1.1 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Aan sub a van het artikel wordt voldaan waardoor een toetsing aan de overige subleden niet noodzakelijk is.

Vanwege de bovenstaande redenen past dit planologische voornemen in het provinciale beleid en kan het planvoornemen op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen nieuw' en 'regionale en lokale hoofdwegen zoekgebied'. In het Mobiliteitsplan is dit zoekgebied voor een nieuwe ontsluiting komen te vervallen.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

4.3.2 Woonvisie 2018-2022

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woningbouwprogramma.

Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.

Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.

Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.

Pijler 3: duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.

Pijler 4: leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden. Goede kwaliteit hangt samen met de woning zelf, maar ook met de woonomgeving. Waddinxveen kent verschillende woonmilieus. We bewaken de aanwezige variatie in woonmilieus. Daarnaast zetten we in op woonmilieus met een onderscheidend karakter ten opzichte van de woonmilieus die in ene bepaalde wijk al aanwezig zijn.

Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. De voorliggende uitbreidingslocatie 't Suyt II is een van deze mogelijkheden.

In totaal is er in de regio Midden-Holland een woningbouwopgave van 18.850 woningen tot 2030. Deze worden verdeeld tussen de vijf gemeenten in Midden-Holland. De voorliggende ontwikkeling van 't Suyt II voorziet in de realisatie van maximaal 160 woningen en draagt bij aan de genoemde behoefte. Het plan maakt onderdeel uit van de regionale afspraken die hierover zijn gemaakt.

Het woonprogramma in 't Suyt II is conform de Woonvisie 2018 – 2022, maar wijkt op onderdelen af: er worden geen meergezinswoningen in de dure sector gerealiseerd (zie ook §3.1). Een belangrijke reden voor deze afwijking is de wens om het ontwerp aan te laten sluiten op de omgeving en dus met name laagbouw te realiseren. Deze afwijking van het gemeentelijk beleid is als onderdeel van het stedenbouwkundig plan vastgesteld door de gemeenteraad op 14 oktober 2020.

Conclusie
De ontwikkeling van 't Suyt II is grotendeels in overeenstemming met het beleid genoemd in de Woonvisie van de gemeente Waddinxveen. Door de gemeenteraad is het stedenbouwkundig plan inclusief afwijking van het woonbeleid vastgesteld.

4.3.3 Duurzaamheidsvisie

Op 20 april 2015 is de Duurzaamheidsvisie door de gemeenteraad van Waddinxveen vastgesteld. De gemeente Waddinxveen hecht veel waarde aan duurzaamheid. Zij wil samen met de gemeenschap

doelstellingen vaststellen en acties ondernemen om te komen tot een duurzame gemeente. De gemeente heeft de volgende doelstelling met betrekking tot duurzaamheid:

'Waddinxveen is in 2025 halverwege op de weg naar gesloten energie- en grondstofkringlopen en heeft een optimale leefomgevingskwaliteit'.

De gemeente wil dit waarmaken door middel van de volgende ambities:

  • 1. Waddinxveen heeft in 2025 een leefomgeving die gezondheid en welbevinden van mensen positief beïnvloedt.
  • 2. Waddinxveen is in 2025 CO2-neutraal en wekt minimaal 25 % van haar energie duurzaam op.
  • 3. Grondstofcycli zijn in 2025 voor 50% gesloten op een zo laag mogelijk schaalniveau.

Voor duurzaamheid in de fysieke leefomgeving heeft de gemeente de volgende ambitie:

'Waddinxveen heeft in 2025 een leefomgeving die gezondheid en welbevinden van mensen

positief beïnvloedt'.

Bij de inrichting van de ruimte kan daar op de volgende manier invulling aan gegeven worden:

Bij de inrichting van de ruimte zijn diverse aspecten zo te regelen dat duurzaamheid wordt bevorderd. Dat betreft niet alleen verschillende hinderaspecten, zoals geluids- en lichtoverlast of luchtkwaliteit, maar ook zaken die in relatie staan tot water, groen, energie of sociale aspecten. Ook de manier om te komen tot besluiten over de ruimtelijke inrichting kan door vergroting van inputmogelijkheden van (toekomstige) betrokkenen worden verduurzaamd. Beide aspecten leiden tot een grotere leefbaarheid.

Plangebied
In Hoofdstuk 6 wordt aangetoond hoe rekening is gehouden met de hinderaspecten ten aanzien van de nieuw te realiseren wijk. Tevens is in het ontwerp rekening gehouden met de uitgangspunten welke zijn opgenomen in de duurzaamheidsvisie. Het plan is in overeenstemming met de duurzaamheidsvisie.

4.3.4 Mobiliteitsplan

Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

4.3.5 Parkeerbeleid

In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.

4.3.6 Groenstructuur en Groenbeleidsplan 'Waddinxveen Hart voor Groen'

Uit evaluatie van Groenstructuurplan 2004 kwam naar voren dat onderscheid tussen categorieën groen miste; al het groen stond aangegeven als hoofdstructuur, wat in de praktijk belemmerend werkte. Voor bomen kwam hetzelfde naar voren. Dit werkte uit in veel teleurstelling over de procedure bij verlenen van kapvergunningen. Er miste een visie op de inrichting en samenstelling van het groen. Dit is meegenomen in het Groenstructuur en Groenbeleidsplan.

In mei 2016 heeft de gemeenteraad het Groenstructuur en Groenbeleidsplan 'Waddinxveen Hart voor Groen' vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkgroenstructuren van het gemeentelijke groen vastgelegd. Tevens worden praktische beleidskaders voor het openbaar groen verwoord. Dit om duidelijkheid en toegankelijkheid naar een brede doelgroep te bieden. Dit wordt versterkt met kaartmateriaal dat onderscheid maakt tussen hoofd- en wijkgroenstructuur. Het beleid rond de hoofdgroenstructuur geeft prioriteit aan het behouden en versterken van het groen, er is weinig mogelijk door een streng beschermingsregime. Voor wijkgroen geldt een milder beschermingsregime, voor overige groen is meer mogelijk. Voor alle categorieën geldt dat bij een ingreep/ontwikkeling groen gecompenseerd wordt. De groenstructuur en het groenbeleidsplan biedt meer ruimte voor een praktische afweging bij het kappen van bomen.

4.3.7 Toetsing gemeentelijk beleid

Het initiatief is in lijn met de structuurvisie en de woonvisie. Voor het overige beleid is het initiatief in lijn met deze beleidsstukken. Het initiatief kan daarmee verdere doorgang vinden en is in dat kader uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskaders

5.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan (NWP) 2016 – 2021 vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.

Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

5.1.3 Hoogheemraadschap van Rijnland

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.

Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:
    In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • waterkwaliteit en ecologie:
    Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.

  • gebruik en beleving:
    In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.

  • beheer en onderhoud:
    Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.

5.2 Het plangebied

Het initiatief voorziet in de realisatie van maximaal 160 woningen. Gelet op de aard en omvang van dit initiatief heeft de gemeente het plan afgestemd met het waterschap. In dit kader heeft de gemeente een waterplan ten aanzien van het initiatief opgesteld. Dit waterplan is te vinden in Bijlage 2. Zoals reeds beschreven in Hoofdstuk 3, gaat het plan uit van bouwvelden binnen een landschappelijk raamwerk bestaande uit groen en water. Binnen dit raamwerk is voldoende ruimte om de benodigde watercompensatie te realiseren. Het waterplan beschrijft waar en op welke manier de watercompensatie plaats zal vinden. Het waterschap heeft haar akkoord gegeven op dit waterplan. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de benodige watercompensatie te borgen.

Het aspect water vormt geen verdere belemmering voor het initiatief.

Hoofdstuk 6 Milieu- en omgevingsaspecten

6.1 Geluid

Industrie- en wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrie- en wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. In het kader van de ontwikkeling van het plangebied 't Suyt II is het van belang om de geluidsniveaus ten gevolge van bronnen in de directe omgeving goed in beeld te brengen. In de directe omgeving van het plangebied zijn de volgende relevante geluidsbronnen aanwezig:

  • Industrielawaai
    • 1. Bedrijven Van Vliet Bedrijven B.V..
    • 2. CVV Be Fair.
  • Wegverkeer.
    • 1. Bentwoudlaan.
    • 2. Plasweg.
    • 3. Onderweg.

Figuur 6.1.1: overzicht van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0010.png"  
Figuur 6.1.1 : Overzicht situatie met de verschillende geluidsbronnen  

In dit deel van de milieuparagraaf wordt industrielawaai en wegverkeer eerst separaat behandeld en vervolgens gecumuleerd om een uitspraak te kunnen doen over het woon- en leefklimaat.

6.1.1 Wet- en regelgeving

Onderzoekplicht
Dit akoestisch onderzoek is onderverdeeld in de volgende twee onderdelen:

  • Niet Wet geluidhinder (Wgh) voor industrielawaai CVV Be Fair en Van Vliet Bedrijven.
  • Wel Wgh via artikel 77 voor wegverkeerslawaai.

Industrielawaai niet Wgh
Door de ODMH en Cauberg-Huygen zijn onderzoeken uitgevoerd naar de geluidsniveaus binnen het plangebied ten gevolge van CVV Be Fair en Van Vliet Bedrijven B.V..(zie Bijlage 7 en Bijlage 8)

In beide onderzoeken is gekozen om aan te sluiten bij de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Deze methodiek maakt gebruik van richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën. De VNG-publicatie kent richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën. De methodiek kent de volgende drie stappen.

Stap 1
Indien de richtafstand voor geluid niet wordt overschreden (in dit geval 50 meter) kan verder onderzoek in beginsel achterwege blijven. Is deze situatie komen er woningen binnen 50 meter uit de grens van het terrein van CVV Be Fair en is onderzoek akoestisch noodzakelijk.

Stap 2
Indien stap 1 niet toereikend is:

  • Bij een geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in gebiedstype rustige woonwijk van maximaal:
    • 1. 45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus;
    • 2. 65 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
    • 3. 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking en;
  • Bij een geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in het gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
    • 1. 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus;
    • 2. 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
    • 3. 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;

Buitenplanse inpassing is mogelijk.

Stap 3
Indien stap 2 niet toereikend is:

  • Bij een geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in gebiedstype rustige woonwijk van maximaal:
    • 1. 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus;
    • 2. 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden);
    • 3. 50 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking en;
  • Bij een geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen in het gebiedstype gemengd gebied van maximaal:
    • 1. 55 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus;
    • 2. 70 dB(A) maximaal (piekgeluiden) exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer;
    • 3. 65 dB(A) ten gevolge van verkeersaantrekkende werking;

Buitenplanse inpassing is mogelijk. Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken.

Wet geluidhinder
Een weg heeft in de zin van de Wgh een zone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u. Zogenaamde 30 km/u wegen vallen buiten het regime van de Wgh. Een weg heeft aan beide zijden een zone die zich uitstrekt vanaf de uiterste rand van de weg. De breedte van de zone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in buitenstedelijk of binnenstedelijk gebied, zie artikel 74 van de Wgh.

Op grond van artikel 82 lid 1 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde op de gevels van geluidsgevoelige bestemmingen 48 dB. Als de berekende geluidsbelasting van de weg(en) op de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, dan moet onderzocht worden of maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Als maatregelen niet mogelijk zijn of stuiten op zwaarwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het vaststellen van een hogere grenswaarde conform artikel 83 van de Wgh. De ten hoogste vast te stellen hogere waarde bedraagt voor deze ontwikkeling 63 dB.

In artikel 110g Wgh jo artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 staat dat het berekende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeerslawaai moet worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. De correctie is afhankelijk van de rijsnelheid en bedraagt:

  • Voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
    • 1. 4 dB voor situaties waarin de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 57 dB is;
    • 2. 3 dB voor situaties waarin de geluidsbelasting zonder aftrek 110g Wgh 56 dB is;
    • 3. 2 dB voor alle overige geluidsbelastingen.
  • Voor alle overige wegen 5 dB.

Cumulatie
Bij wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan binnen zones van meerdere geluidsbronnen dient, op grond van het gestelde in artikel 110f van de Wet geluidhinder, onderzoek te worden gedaan naar de cumulatieve geluidsbelasting vanwege de verschillende geluidsbronnen. De berekening van de cumulatieve geluidsbelasting staat in hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden bepaald wanneer er sprake is van blootstelling aan meerdere gezoneerde geluidsbronnen en/of lawaaisoorten waarvan de afzonderlijke geluidsbelasting de voor de betreffende bron geldende voorkeursgrenswaarde overschrijdt.

Hogere waarde en gemeentelijk hogere waardenbeleid
Op 5 maart 2019 heeft de gemeente Waddinxveen de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 Regio Midden-Holland van 8 oktober 2018 vastgesteld (verder: beleidsregel). In de beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen. In tabel 1.1 is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarden beleid opgenomen (voor wegverkeerslawaai).

Tabel 1.1: Toetsingskader gemeentelijk Hogere waarden beleid (t.g.v. wegverkeer)

Geluidsbelasting   Voorwaarden Hogere Waarde beleid  
Wegverkeer    
= 48 dB   Voldoet aan voorkeursgrenswaarde geen hogere waarde nodig en geen aanvullende voorwaarden vereist.  
48-53 dB   Hogere grenswaarde nodig, geen aanvullende voorwaarden vereist.  
53-63 dB   Hogere grenswaarden nodig én aanvullende voorwaarden zoals geluidsluwe gevel en geluidsluwe buitenruimte vereist.  

Woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 1.2.

Tabel 1.2: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)

Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden  in dB   Milieukwaliteitsmaat
MKM  
< 50   Goed  
50-55   Redelijk  
55-60   Matig  
60-65   Tamelijk slecht  
65-70   Slecht  
> 70   Zeer Slecht  
6.1.2 Industrielawaai, niet Wgh

Industrielawaai wat niet afkomstig is van de Wet geluidhinder wordt behandeld onder 'bedrijven en milieuzonering', paragraaf 6.3.2.

6.1.3 Wegverkeerslawaai

Het bouwplan ligt in de wettelijke zones van de Bentwoudlaan en de Onderweg (60 km/u deel). Verder liggen twee zogenaamde 30 km/u wegen in de directe omgeving van het plangebied te weten de Onderweg en de Plasweg.

Verkeersgegevens
De gehanteerde verkeersgegevens (verkeersintensiteit, voertuigverdeling, maximumsnelheid en wegdekverharding) zijn afkomstig uit het Regionale Verkeers- en milieumodel Midden-Holland (RVMH versie 3.2) met een prognose voor 2030.

Bentwoudlaan
Ter bepaling van de geluidsbelasting als gevolg van de Bentwoudlaan is gebruik gemaakt van de resultaten uit de rapportage van Movares “Akoestisch onderzoek N207-Zuid Bijlage bij het Provinciaal Inpassingsplan N207-Zuid” d.d. 20 april 2020 – concept – Versie 0.4 met referentie A20-JVE-KA-1906729/Proj.nr.006148/Concept/Versie 0.4/30 maart 2020.

In de akoestisch rapportage van Movares is aangegeven dat in de ontwikkeling van de Bentwoudlaan maatregelen genomen worden waardoor binnen het plangebied 't Suyt II de geluidsbelasting als gevolg van de Bentwoudlaan niet uitkomt boven de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In dit onderzoek is de 48 dB binnen 't Suyt II als vaste waarde meegenomen.

Resultaten wegverkeerslawaai
Resultaten Bentwoudlaan
Figuur 6.1.2 geeft een overzicht van de geluidsbelasting, contouren, als gevolg van de Bentwoudlaan inclusief aftrek ex. artikel 110g Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0011.png"  
Figuur 6.1.2: Lden in dB ten gevolge van de Bentwoudlaan inclusief aftrek  

Uit figuur 6.1.2 blijkt dat binnen het plangebied als gevolg van de Bentwoudlaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Resultaten Onderweg, 60 km/u deel
Figuur 6.1.3 geeft een overzicht van de geluidsbelasting, contouren, als gevolg van de Onderweg (60 km/u deel) inclusief aftrek ex. artikel 110g Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0012.png"  
Figuur 6.1.3: Lden in dB ten gevolge van de Onderweg, 60 km/u deel, inclusief aftrek  

Uit figuur 6.1.3 blijkt dat binnen het plangebied als gevolg van de Onderweg (60 km/u deel) de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.

Cumulatie wegverkeerslawaai
De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai (te weten 48 dB) wordt niet overschreden. Derhalve is de beoordeling van de gecumuleerde geluidsbelasting in het kader van de Wet geluidhinder niet aan de orde.

6.1.4 Woon- en leefklimaat

Naast de cumulatie in het kader van de Wet geluidhinder dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de cumulatie van alle bronnen, ook bronnen die niet onder de Wgh vallen, te worden beschouwd. Het geluidsniveau van alle geluidsbronnen samen geeft een indicatie van de te verwachten geluidshinder. De milieukwaliteit binnen het plangebied is bepaald met de gangbare rekenmethode 'Miedema' (verder: MKM). Bij deze methode wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB. Omdat de Wgh niet van toepassing is wordt bij de toetsing van de geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 niet in rekening gebracht.

Voor de berekening van de MKM zijn de volgende bronnen meegenomen:

Bentwoudlaan.

  • Onderweg, 60 km/u deel.
  • Onderweg, 30 km/u deel.
  • Plasweg 30 km/u.
  • CVV Be Fair ten gevolge van wedstrijddagen op zaterdag waarbij geen muziekgeluid ten gehore wordt gebracht. Dit omdat muziekgeluid alleen kort ten gehore wordt gebracht.
  • Van Vliet Bedrijven B.V.

Figuur 6.1.4 geeft een overzicht van de MKM binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0013.png"  
Figuur 6.1.4: Overzicht MKM binnen het plangebied  

Uit figuur 6.1.4 blijkt dat het woon- en leefklimaat binnen het grootste deel van het plangebied als goed kan worden aangemerkt (= 50 dB). Aan de randen bij het sportpark en de Bentwoudlaan is de geluidsbelasting binnen het plangebied lager of gelijk aan 50 dB. Aan de noordoostzijde ter hoogte van de Onderweg (30 km/u deel) is de geluidsbelasting binnen een klein deel hoger dan 50 dB en kan het woon- en leefklimaat als redelijk worden aangemerkt (50 – 55 dB).

6.1.5 Conclusie

Wegverkeerslawaai, Wgh
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen de ontwikkeling van woningbouw binnen het plangebied. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden waardoor geen hogere waarde procedure nodig is.

Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat binnen het grootste deel van het plangebied kan worden aangemerkt als goed. Slechts langs de noordoost rand van het plangebied is het woon- en leefklimaat redelijk.

Gevelwering
Dit akoestisch onderzoek geeft geen uitsluitsel over de gevelwering in het kader van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. Een door derden uit te voeren akoestisch-bouwtechnisch onderzoek moet hierover uitsluitsel bieden. Voor deze berekeningen dient uitgegaan te worden van de berekende gecumuleerde geluidsbelasting van 50 dB, exclusief aftrek ex. artikel 110g Wgh (zie figuur 6.1.4).

6.2 Luchtkwaliteit

6.2.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 2.1: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Ten aanzien van tabel 2.1 wordt opgemerkt dat PM2,5 niet is beoordeeld in dit onderzoek. Dit omdat:

  • Wanneer voldaan wordt aan de grenswaarde voor PM10 over het algemeen eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5.
  • De NIBM-rekentool geen berekening voor PM2,5 geeft.

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden als:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
  • Woningbouw: = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Ook is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken. Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevel van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld “locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is”.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke ordening en de Wet Publieke Gezondheid, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter. Daarom adviseert de GGD (“GGD-richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid, dec. 2008 “) om geen nieuwe gevoelige bestemmingen (waaronder bij uitstek woningen), binnen de zones van minimaal 300 meter afstand tot de rijkswegen (minder dan 100 meter wordt sterk afgeraden) en minimaal 50 meter afstand tot de provinciale wegen te realiseren. Langs drukke binnenstedelijke wegen, met meer dan 10.000 voertuigen per etmaal, wordt vanwege praktische overwegingen geen afstand geformuleerd. Geadviseerd wordt geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijn bebouwing direct langs een drukke binnenstedelijke weg te bouwen.

6.2.2 Onderzoek

Bijdrage t.g.v. het plangebied
Het plan 't Suyt II omvat de realisatie van ten hoogste 160 woningen. Het valt daarmee binnen de grenzen van bovengenoemde categorieën uit de Regeling NIBM. Om toch een indruk te krijgen van de bijdrage van het plan op de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de zogenaamde NIBM-tool 2019. In deze tool worden jaarlijks de Grootschalige Concentraties in Nederland (GCN) en de emissiefactoren (wegverkeer) verwerkt.

Voor dit onderzoek is ervan uitgegaan dat elke woning per dag 6 voertuigbewegingen voortbrengt (personenauto's) en 1 % hiervan als extra zwaar verkeer. Het aantal voertuigbewegingen komt hierdoor uit op:

  • 960 personenauto's.
  • 10 vrachtwagens.

Tabel 2.2: Resultaten NIBM-rekentool

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0014.png"  

NSL-monitoringstool
In Nederland zijn de overheden samen verantwoordelijk voor een goede luchtkwaliteit. Veel overheden, waaronder Waddinxveen, werken samen aan dat doel. Zij doen dat in een samenwerkingsprogramma: het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bentwoudlaan
De Bentwoudlaan is nog niet gerealiseerd en is een toekomstige ontwikkeling. In het kader van goede ruimtelijke ordening wordt dit wel meegenomen in de beoordeling.

Figuur 6.2.1 geeft een overzicht van de totaal concentratie NO2 uit de NSL-monitoringstool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0015.png"  
Figuur 6.2.1: Totaalconcentratie NO2  

Uit 6.2.1 blijkt dat de totaalconcentratie NO2 direct langs de Bentwoudlaan ten hoogste 13,3 µg/m3 bedraagt. De bijdrage van 't Suyt II (zie tabel 2) bedraagt 0,78 µg/m3. De totale concentratie bedraagt 14,08 µg/m3 en is ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3.

Figuur 6. 2.2 geeft een overzicht van de totaal concentratie PM10 uit de NSL-monitoringstool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0016.png"  
Figuur 6. 2.2: Totaalconcentratie PM10  

Uit figuur 6. 2.2 blijkt dat de totaalconcentratie PM10 direct langs de Bentwoudlaan ten hoogste 15,8 µg/m3 bedraagt. De bijdrage van 't Suyt II (zie tabel 2) bedraagt 0,15 µg/m3. De totale concentratie bedraagt 15,95 µg/m3 en is ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3.

6.2.3 Conclusie

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De totale concentratie NO2 en PM10 (inclusief plan) blijft voor beide ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3.

6.3 Bedrijven en milieuzonering

6.3.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze brochure geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

In tabel 3.1 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Milieucategorie van bedrijf
 
Richtafstand rustige woonwijk (meter)
 
Richtafstand gemengd gebied (meter)
 
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  

Tabel 3.1 richtafstanden volgens VNG richtlijn

6.3.2 Onderzoek

In het plangebied 't Suyt fase II worden nieuwe milieugevoelige activiteiten mogelijk gemaakt (woningen). Rondom het plangebied zijn een aantal milieubelastende activiteiten gelegen waarvoor op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' richtafstanden gelden:


Bedrijf    

Adres    
Richtafstand t.o.v. rustige woonwijk (meter)     Daadwerkelijke afstand tot plangebied
(meter)    
Sportvelden cvv Be Fair  (cat. 3.1)   Toernooiweg 101     50     25    
Van Vliet Hoveniers (cat. 3.1)   Onderweg 12     50     25  
Bouwbedrijf Van Vliet  (cat.3.2)   Onderweg 91A     100   15  

Tabel 3.2 Omliggende bedrijven

Voor deze locatie wordt uitgegaan van een rustige woonwijk. In de figuur hieronder worden de bedrijven met de bijbehorende afstanden in kaart weergeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0017.png"

Figuur 6.3.1 Richtafstanden van de milieubelastende activiteiten ten opzichte van de nieuwe woningen van 't Suyt fase II.

Van Vliet Hoveniers
Het bedrijf dat gevestigd is aan de Onderweg 12 betreft een hoveniersbedrijf. Dit bedrijf wordt in de VNG brochure “bedrijven en milieuzonering” aangemerkt als een '- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²' waar een milieucategorie 3.1 bij hoort. De richtafstand die daarbij hoort vanaf de grens van de bestemming is 50 meter en heeft betrekking op het aspect geluid. De feitelijke afstand is 25 meter. Omdat de ontwikkelingen binnen de richtafstand valt van het bedrijf, is een onderzoek nodig waarbij wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Bouwbedrijf Van Vliet
Het bedrijf dat gevestigd is aan de Onderweg 91A betreft een aannemer in weg- en waterbouw, waarbij de activiteiten ter plaatse hoofdzakelijk bestaan uit het stallen en onderhouden van machines, alsmede metaalbewerking. Dit bedrijf wordt in de VNG brochure "bedrijven en milieuzonering" aangemerkt als een bouwbedrijf algemeen b.o. > 2.000 m2 met een maximale hindercontour van 100 meter. De toetsingsafstand van 100 meter heeft betrekking op het aspect geluid. De feitelijke afstand is 15 meter.

Omdat de ontwikkelingen binnen de richtafstand valt van het bedrijf, is een onderzoek nodig waarbij wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet-Wet geluidhinder voor van Vliet bedrijven
Door Cauberg-Huygen is een rapportage opgesteld "Akoestisch onderzoek nieuwbouwplan 't Suyt fase II te Waddinxveen; in het kader van een goede ruimtelijke ordening" d.d. 30 juni 2021 met referentie 07040-53619-07.

Op basis van een inventarisatie van de nu aanwezige geluidsbronnen bij Van Vliet Bedrijven B.V. is een rekenmodel opgesteld voor Van Vliet Bedrijven en de directe omgeving. Met behulp van dit model zijn conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai de geluidsniveaus berekend binnen het plangebied. Op basis van de berekeningen wordt in de rapportage van Cauberg-Huygen geconcludeerd dat ter plaatse van de beoogde woningen binnen 't Suyt fase II door Van Vliet Bedrijven B.V., wordt voldaan aan de normstelling uit stap 2 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.

Vervolgens is door de ODMH onderzoek gedaan naar eventuele beperkingen voor mogelijke toekomstige uitbreidingen van Van Vliet bedrijven die ontstaan door de bouw van woningen. Als uitgangspunt hierbij is genomen dat ten aanzien van de bestaande woningen aan de Onderweg, Kleikade en Nooitgedacht rekening gehouden dient te worden met de normen uit het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan zijn geluidbronnen ingevoerd verspreid over het terrein van beide bedrijven. Dit leidt tot de volgende conclusies:

  • Voor het hoveniersbedrijf is het mogelijk om, na het nemen van een maatwerkbesluit (conform artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit), van de maximaal mogelijke planologische invulling van het terrein gebruik te maken. Maatwerk is dan nodig, en mogelijk, voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode en voor de maximale geluidsniveaus in de dagperiode. Verruiming van de maximale geluidsniveaus in de avond- en nachtperiode is niet mogelijk omdat bestaande woningen dit nu al niet mogelijk maken.
  • Voor het bouwbedrijf is het mogelijk om, na het nemen van een maatwerkbesluit (conform artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit), van de maximaal mogelijke planologische invulling van het terrein gebruik te maken. Maatwerk is dan nodig, en mogelijk, voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in de dag-, avond- en nachtperiode en voor de maximale geluidsniveaus in de dagperiode. Verruiming van de maximale geluidsniveaus in de avond- en nachtperiode is niet mogelijk omdat zowel bestaande woningen als het gebruik van het terrein dit nu al niet mogelijk maken.
  • Voor beide bedrijven geldt dat de bouw van nieuwe woningen binnen 't Suyt II niet leidt tot beperking van de huidige en de mogelijk toekomstige bedrijfsvoering. Voor beide bedrijven kunnen maatwerkvoorschriften worden opgesteld ten behoeve van een hogere geluidbelasting. Om de bestaande onbenutte planologische uitbreidingsruimte te borgen wordt in de regels een zone opgenomen waarbinnen een hogere maximale gevelbelasting wordt toegestaan.

Voetbalpark aan Zevende Tochtweg
Aan de zevende tochtweg is een voetbalcomplex gevestigd. De activiteiten is te vergelijken met een 'veldsportcomplex' uit de VNG-brochure “bedrijven en milieuzonering” waar een milieucategorie 3.1 bij hoort. De richtafstand is in dit geval 50 meter vanaf de grens van de bestemming voor het aspect geluid. Omdat de ontwikkelingen binnen de richtafstand van het sportcomplex vallen, is een onderzoek nodig waarbij wordt aangetoond dat alsnog sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Het moederplan heeft het mogelijk gemaakt dat binnen deze contour gevoelige objecten (woningen) kunnen worden opgericht. Voor dit moederplan is daarom een akoestisch onderzoek' uitgevoerd, om te zien of de belangen van het sportpark niet worden geschaad en of ter plaatse van de geplande woningen een acceptabel woon- en leefklimaat geldt.

Voor dit bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een rapportage opgesteld “Akoestisch onderzoek naar de geluidsimmissie t.g.v. CVV Be Fair in Waddinxveen” d.d. februari 2021 met referentie 2020159754.

Op basis van de berekeningsresultaten blijkt dat de situaties waarbij muziek ten gehore wordt gebracht, rond wedstrijden van het eerste team en tijdens toernooien, de bepalende geluidssituaties zijn. Tijdens deze situaties kan niet aan de normstelling uit van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering worden voldaan. Op basis van het omgevingsgeluid bepaald volgens de methode Miedema volgt dat stap 3 uit de VNG-publicatie mogelijk is.

Op basis van de rapportage van de ODMH is voor CVV Be Fair maatwerk geluid (2020259895) opgesteld zodat de voetbalvereniging binnen voorwaarden muziek ten gehore kan blijven brengen rond wedstrijden van het eerste team en tijdens toernooien.

6.3.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan. Het voldoet uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

6.4 Externe veiligheid

6.4.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

6.4.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van de planlocatie II is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied liggen die hierop van invloed zijn (zie figuur 6.4.1). Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen, waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen.

6.4.3 Rekenresultaten

Inrichtingen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied liggen geen andere inrichtingen die in het kader van externe veiligheid mogelijk van invloed zijn op het plangebied.

Transport over de weg
In de omgeving van het plangebied liggen geen routes waarover relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd worden. In de toekomst wordt mogelijk de Bentwoudlaan aangelegd ten noordwesten van het plangebied. Het gestelde hierover in het moederplan 't Suyt is nog actueel. De verwachting is nog steeds dat het aantal transporten van gevaarlijke stoffen laag zal zijn (als de weg al wordt aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen). Het groepsrisico zal naar verwachting van ook niet boven de 0,1 maal de oriëntatiewaarde uitkomen. Wel adviseren we zowel vanuit het oogpunt van EV, geluid en gezondheid afstand te bewaren van de noordwestelijke grens van het plangebied.

Transport over het spoor
In de omgeving van het plangebied liggen geen spoorwegen.

Transport over het water
In de omgeving van het plangebied liggen geen vaarwegen.

Transport per buisleiding
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0018.png"

Figuur 6.4.1 Uitsnede EV relevante risicobronnen in nabijheid van het plangebied

6.4.4 Conclusie en advies

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen inrichtingen, spoor(wegen), vaarwegen of buisleidingen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen.

6.5 Bodem

6.5.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

6.5.2 Onderzoek

Voor het plangebied zijn in 2004 en 2005 bodemonderzoeken uitgevoerd. Tijdens deze bodemonderzoeken werden binnen het plangebied geen noemenswaardige bodemverontreinigingen aangetoond. Het gebied werd geschikt geacht voor de toekomstige ontwikkelingen. Omdat deze bodemonderzoeken ouder zijn dan vijf jaar zijn voor het plangebied 't Suyt fase II twee actualiserende historisch bodemonderzoeken uitgevoerd.

Het eerste bodemonderzoek is uitgevoerd door Antea Group (projectnummer 0452762.100, d.d. 18 maart 2019, revisie 01). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5.

Nadat het plangebied is uitgebreid is een tweede bodemonderzoek uitgevoerd door Unihorn (documentnummer 3905-20035-28-RAP-HO-01, d.d. 16 oktober 2020). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6.

6.5.3 Bevindingen actualiserende bodemonderzoeken

Uit de onderzoeken blijkt het volgende:

  • Binnen het plangebied zijn geen ondergrondse tanks aanwezig (geweest).
  • Binnen het plangebied hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Binnen het plangebied zijn op dit moment geen bedrijven gevestigd.
  • Binnen het plangebied liggen enkele gedempte sloten. Uit voorgaand bodemonderzoek blijkt dat deze sloten niet noemenswaardig verontreinigd zijn. Meer bodemonderzoek was niet noodzakelijk.
  • Tijdens de voorgaande bodemonderzoeken zijn binnen het plangebied geen verhogingen aangetoond die aanvullend en/of nader onderzocht moeten worden.
  • De locatie is niet verdacht ten aanzien van asbest.
  • Tijdens de terreininspectie zijn geen bijzonderheden waargenomen die aanvullend onderzocht dienen te worden.
  • De gemiddelde bodemkwaliteit binnen plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0-0,5 m -mv) en ondergrond (0,5-2,0 m -mv) voldoet aan de klasse Landbouw/natuur.
6.5.4 Conclusie en advies

Uit de bodemonderzoeken blijkt dat de bodem binnen het plangebied niet verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging. De bodem is voldoende onderzocht en is geschikt voor de toekomstige bestemming en het gebruik (wonen met tuin). Met betrekking tot een aanvraag van een omgevingsvergunning in het kader van de bouw, geldt voor het plangebied een vrijstelling voor bodemonderzoek tot 1 april 2024.

6.6 Ontplofbare oorlogsresten

6.6.1 Wet- en regelgeving

Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de munitie uit de Tweede Wereldoorlog niet tot de gewenste uitwerking kwam en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens weer meer onderzoek nodig zijn.

6.6.2 Onderzoek

Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied deels verdacht is voor het voorkomen van ontplofbare oorlogsresten. Het betreft een klein stukje perceel bij de noordoostelijke grens van het plangebied nabij het bedrijfsperceel van de Onderweg 12. Wanneer er feitelijk grondwerkzaamheden gaan plaatsvinden dient hier rekening mee te worden gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0019.png"

Figuur 6.6.1 verdachte locaties in het rood

Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten waaronder ook detectieonderzoek is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven. Voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten moet een projectplan worden opgesteld. De initiatiefnemer zorgt voor afstemming met de gemeente. De gemeente moet een afschrift ontvangen van het proces-verbaal van oplevering van het project.

6.6.3 Conclusie en advies

Het aspect ontplofbare oorlogsresten staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg. In de uitvoeringsfase van het plan moet een projectplan worden opgesteld voor het opsporen van ontplofbare oorlofsresten nabij de noordoostelijke grens van het plangebied.

6.7 Archeologie

6.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodem verstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot plan aanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

Na de vaststelling van het moederplan van 't Suyt in 2013 is op 19 september 2019 het nieuwe bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' vastgesteld. Hierin zijn de archeologische verwachtingswaarden in het plangebied gewijzigd. Uit dit bestemmingsplan blijkt dat ter plaatse van het plangebied twee archeologische verwachtingen voorkomen (zie onderstaande afbeelding figuur 6.7.1):

        • 1. Het overgrote deel van het plangebied kent een middelhoge archeologische verwachting, vanwege de aanwezigheid van een oude rivierloop in de diepere ondergrond. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij bouw- en/of graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,5 meter beneden maaiveld en tevens een oppervlak van 1.000 m2 of meer beslaan.
        • 2. Aan het westelijkste puntje van het plangebied is een lage archeologische verwachtingswaarde gekoppeld. Dit deel is vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

Buiten het plangebied komen zones voor met een zeer hoge en hoge archeologische verwachting (zie onderstaande figuur 6.7.1). De zeer hoge archeologische verwachting beperkt zich tot de oude kern van Waddinxveen waar sporen vanaf de Middeleeuwen verwacht worden. De zones met een hoge verwachting betreffen een oude veendijk en een voormalige Duitse stelling uit de Tweede Wereldoorlog.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0020.png"

Figuur 6.7.1: Archeologische verwachting in en rondom het plangebied 't Suyt II (blauw kader).

6.7.2 Onderzoek

Binnen het plangebied 't Suyt fase II hebben al verschillende archeologische onderzoeken plaatsgevonden. Zo zijn de resten van een tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog door middel van een booronderzoek en een opgraving voldoende onderzocht. Daarom zijn de overige resten van de tankgracht niet meer opgenomen in het paraplubestemmingsplan.

In het moederplan is al geconcludeerd dat er archeologisch kansrijke afzettingen van een stroomgordel binnen het plangebied aanwezig zijn. Een grootschalig booronderzoek (adviesbureau ADC, rapport 563, 2006) heeft aangetoond dat deze afzettingen zich bevinden op een diepte tussen 2,6 en 3,9 m beneden het maaiveld. Grote archeologische vindplaatsen zijn waarschijnlijk niet aanwezig, kleine vindplaatsen kunnen nooit uitgesloten worden.

Op basis van de stedenbouwkundig plan kan aangenomen worden dat binnen de ontwikkeling van 't Suyt fase II geen diepe graafwerkzaamheden plaatsvinden. De kans is erg klein dat graafwerkzaamheden deze afzettingen bereiken. De verstorende werking van heipalen binnen de kavels op de archeologisch kansrijke afzettingen is gering, gezien de lage dichtheid van de heipalen en het ontbreken van palenmatrassen. Daarom wordt, ondanks dat het plangebied buiten de vrijstellingsgrenzen van de dubbelbestemming valt, een archeologisch vervolgonderzoek niet nodig geacht.

6.7.3 Conclusie en Advies

Het aspect archeologie staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

Voor de huidige ontwikkelingen binnen 't Suyt fase II is het plangebied voldoende archeologisch onderzocht. De bodemingrepen zijn dusdanig gering van aard, dat eventueel aanwezige diepgelegen archeologische resten niet of nauwelijks verstoord worden. Ter bescherming en het behoud van archeologische waarden moet de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen worden, gebaseerd op de zonering zoals weergegeven op de archeologische waardenkaart van de gemeente.

In het algemeen geldt bij graafwerkzaamheden in ieder geval het volgende: ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is of nodig geacht wordt, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij de uitvoering van de werkzaamheden dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

6.8 Ecologie

6.8.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de volgende landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening (2020); natuurbeheerplan 2020; Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013 en de verordening Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing soortbescherming Wnb);
  • Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Wnb gebiedsbescherming, ook wel voortoets genoemd);
  • Er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' aan de orde is.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Volgens verwachte planning in 2022 zal tijdens de geldigheid van het op te stellen uitwerkingsplan de Omgevingswet worden ingevoerd. In deze wet zullen Wro en Wnb tezamen met vele andere wet- en regelgeving gebundeld worden. Dit kan nog gevolgen hebben voor activiteiten die uitgevoerd zullen worden in het plangebied na de wetswijziging Wnb.

In juli 2021 is de wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) ingevoerd (zie BIJ12.nl). Deze wet regelt de nieuwe werkwijze voor vergunningverlening. Er wordt een vrijstelling van vergunningplicht voor eenmalige bouwactiviteiten ingevoerd. De wijzigingen moeten nog worden verwerkt in de beleidsregels van de provincie Zuid-Holland die beschrijft hoe vergunningen moeten worden aangevraagd.

Het nieuwe beleid van de overheid stuurt op het schoon maken van materieel met behulp van subsidies. Regulering wordt gezien als een minder effectief sturingsinstrument. In het beleid monitort de minister de voortgang van het opschonen van bouwmaterieel.

6.8.2 Onderzoek

Ten behoeve van de uitwerkingsplicht van het bestemmingsplan zijn vier ecologische onderzoeken uitgevoerd in opdracht van Omgevingsdienst Midden-Holland. Het betreft de volgende onderzoeken:

  • Quickscan ecologie 't Suyt fase 2 Waddinxveen, kenmerk 2019201219, d.d. 21-03-2019 (hierna: quickscan Bijlage 10 Ecologisch onderzoek);
  • Aanvullend onderzoek platte schijfhoren 't Suyt Waddinxveen, kenmerk 2020159754,
    d.d. 14-09-2020 (hierna: nader onderzoek Bijlage 11 Notitie Platte Schijfhoren );
  • Stikstofdepositieberekening, opgesteld door ingenieursbureau Land, kenmerk B01-77878.24-JVO, d.d. 04-02-2021 (hierna: stikstofberekening Bijlage 13 Stikstofdepositie )
  • “Ecologisch onderzoek rugstreeppadden bouwlocatie ’t Suyd Waddinxveen”, opgesteld door Bureau Schildwacht met kenmerk 2133, d.d. 14-07-2021 (hierna: aanvullend onderzoek Bijlage 12 Onderzoek Ruggestreeppad);

In de ecologische quickscan en het nader onderzoek is onderzocht of het voornemen in het kader van natuurwetgeving redelijkerwijs uitvoerbaar is. Hieronder is een samenvatting opgenomen van de belangrijkste resultaten, die invloed hebben op de uitwerkingsplicht van het bestemmingsplan.

6.8.3 Resultaten

Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het projectgebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom. In figuur 6.8.1 is de ligging ten opzichte van in de omgeving aanwezige beschermde gebieden weergegeven. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied “Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein' ligt op grotere afstand van ruim 7 kilometer ten oosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een veel grotere afstand, zodat directe verstorende effecten op deze gebieden op voorhand uitgesloten kunnen worden. Bij dit project is er geen sprake van permanente effecten, waarbij habitat van de aangewezen doelsoorten smient, slobeend, krakeend en kleine zwaan verdwijnt. Het projectgebied vormt geen geschikt onverstoord foerageergebied voor smienten en ook geen brede watergangen die de eenden gebruiken om te foerageren. Verstorende effecten op ruim 6 kilometer als gevolg van geluid, trilling, licht en beweging, die bij de bouwactiviteiten plaatsvinden, kunnen worden uitgesloten vanwege de afstand.

De afstand tot de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' en (de nog aan te wijzen) Polder Stein is groter dan 7 kilometer. Een berekening van de voorgenomen ontwikkeling in het programma Aerius Calculator moet uitwijzen of stikstofdepositie op deze gebieden kan worden uitgesloten. Uit de stikstofberekening blijkt dat in de bouwfase een stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar voor zowel Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck als Natura 2000-gebied Polder Stein wordt verwacht. Het betreft een tijdelijke toename van stikstofdepositie (< 2 jaar). Omdat per juli niet langer een vergunningplicht geldt voor de bouwfase, alleen nog voor de gebruiksfase, is er verder geen juridisch gevolg. De gebruiksfase levert altijd een lagere uitstoot op bij woningbouwprojecten dan de bouwfase. De huidige berekeningen in de bijlage laten dat ook zien. Voor deze fase geldt op basis van het onderzoek al dat deze niet tot significant negatieve effecten leiden op natuurgebieden.

Hoewel dus geen vergunningplicht optreedt kan het project wel met intern salderen een bijdrage leveren aan het verminderen van een stikstofeffect in de bouwfase. Door inzet van stikstofemissiearm bouwmaterieel kan het stikstofeffect nog worden teruggebracht. Dat is in lijn met het nieuwe landelijke beleid om bij alle bouwprojecten aandacht te besteden aan emissiearm bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401_0021.png"

Figuur 6.8.1: beschermde natuur rondom het plangebied (blauwomlijnd). De afstand tot NNN gebied is circa 37 m richting het westen van het plangebied naar de aan te leggen ecologische verbindingszone en bijna 1900 m naar het oosten waar belangrijk weidevogelgebied ligt in de polder Bloemendaal, terwijl op ruim 7 kilometer ten oosten Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein (Natura 2000) is gelegen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt buiten het NNN, waarvan in de nabije omgeving binnen 40 meter afstand ten westen van het plangebied een aan te leggen verbindingszone loopt. Verder is naar het noordoosten de Voorofsche polder (een weidevogelreservaat) gelegen. Compensatie is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt. Er ligt bovendien een brede watergang tussen plangebied en EVZ, die ervoor zorgt dat bijvoorbeeld honden niet zo makkelijk de natuur daar kunnen gaan verstoren.

Belangrijk weidevogelgebied
Een belangrijk weidevogelgebied ligt op ruim 2500 meter ten oosten van het plangebied in de polder Bloemendaal. Compensatie voor die terreinen is niet aan de orde, omdat er geen oppervlakteverlies optreedt. De regelgeving omtrent belangrijke weidevogelgebieden is niet relevant bij dit project. Het hierboven genoemde weidevogelreservaat Voorofsche polder ligt op nog grotere afstand.

Soortenbescherming
Algemeen
Het is belangrijk rekening te houden met algemene broedvogels en rugstreeppadden tijdens de werkzaamheden. Alle vogelnesten die in gebruik zijn, zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming. In de plangebieden kunnen nesten van algemene broedvogels worden aangetroffen. Daarnaast zijn in de directe omgeving van de plangebieden waarnemingen van rugstreeppadden bekend. Deze soort kan zich in plangebieden vestigen als de omstandigheden geschikt worden voor deze soort.

Om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen, is het belangrijk de volgende werkwijze

aan te houden:

  • Werk buiten het vogelbroedseizoen (het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli), of na inspectie van de locatie op broedende vogels tijdens het broedseizoen.
  • Voer de werkzaamheden uit bij daglicht, om lichtverstoring voor vleermuizen te voorkomen.
  • Neem de zorgplicht in acht, door de op het terrein voorkomende algemene soorten de gelegenheid te geven om weg te vluchten, of deze te verplaatsen naar naastgelegen geschikt gebied waar geen werkzaamheden worden uitgevoerd.

Uit het nader onderzoek naar platte schijfhoren blijkt dat deze soort niet aanwezig is in de

watergangen die met de herontwikkeling worden gedempt of vergraven. Schade aan de platte

schijfhoren kan worden uitgesloten. Een ontheffingsaanvraagprocedure is niet aan de orde.

Gedurende het planproces heeft de rugstreeppad zich in het plangebied gevestigd. Dit heeft geleid tot

het uitvoeren van het aanvullend onderzoek naar rugstreeppad in het gebied. De gemeente heeft de

conclusies van dit onderzoek voorgelegd aan het bevoegd gezag (Omgevingsdienst Haaglanden) en

een ontheffing soortenbescherming voor de rugstreeppad is in voorbereiding. Met de ontheffing worden aanvullende maatregelen tijdens de uitvoering toegepast die het voortbestaan van de populatie borgen.

6.8.4 Conclusie en advies

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt geen schade aan beschermde soorten voorzien, mits aan de hierboven genoemde werkwijzen wordt gehouden.

Voor gebiedsbescherming kan worden uitgesloten dat de vergunningplicht geldt voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden als de vergunningaanvraag voor bouwactiviteiten na juli 2021 wordt ingediend. De Aerius berekening van de bouwfase laat zien dat het project mogelijkheden biedt om intern te salderen en met het toepassen van emissiearm bouwmaterieel stikstofeffecten kunnen worden verminderd. Het is niet uit te sluiten dat de regels later dit jaar opnieuw moeten worden aangepast als gevolg van een politiek stikstofakkoord bij de kabinetsformatie. Daarom moet mogelijk bij de feitelijke vergunningaanvraag nog een nieuwe Aeriusberekening worden aangeleverd. Onder het toetskader van de Wsn geldt per 1 juli geen vergunningplicht.

6.9 Lichthinder

6.9.1 Wet- en regelgeving

Verlichtingsinstallaties kunnen hinder opleveren voor de omgeving. Deze hinder kan worden veroorzaakt door directe lichtinstraling of door indirecte verlichting. Hinder van directe lichtinval kan optreden als verlichtingsbronnen ruimten waar mensen verblijven aanstralen. Directe aanstraling kan ook hinder veroorzaken voor weggebruikers. Bij indirecte verlichtingshinder is de omgeving verlicht door reflectie en/of directe aanstraling waarmee de lichtsterkte in de (woon)omgeving toe neemt. Op een (sport)inrichting is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) van toepassing. Voor wat betreft lichthinder staat in de voorschriften van dit Besluit onder andere dat tussen 23.00 en 07.00 uur en indien geen sport wordt beoefend, de verlichting ten behoeve van sportbeoefening moet zijn uitgeschakeld. Tevens is in het zorgplichtartikel van dit Besluit vermeld dat lichthinder moet worden voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is, het tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. In het Activiteitenbesluit zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen. Voor de toetsing van lichthinder wordt in de nota van toelichting verwezen naar de richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV).

6.9.2 Onderzoek

In de nabijheid van de sportvelden is woningbouw gepland. De sportvelden zijn voorzien van sportveldverlichting. Deze verlichting kan lichthinder voor de omgeving veroorzaken.

De installatie voor veldverlichting van de velden 2, 3 en 4 is in 2020 vervangen door een nieuwe installatie met LED armaturen.

De armaturen die hinder kunnen veroorzaken zijn voorzien van lichtkappen om uitstraling naar de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen.

Voor het vaststellen van lichthinder wordt getoetst aan lichtnormen als gesteld in de Richtlijn lichthinder, Ede, maart 2020 3e herziene druk van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde

(NSVV). De NSVV onderscheidt voor de normstelling vier gebiedstypen. De gebiedstypen en de normstelling zijn in tabel 10.2.1 weergegeven.

Tabel 10.2.1     Gebiedstypen omgevingshelderheid

Zone   Omschrijving  
E0   Intrinsiek duistere gebieden
In het algemeen UNESCO sterrenlicht reservaten, IDA-duisternisgebieden en belangrijke optische astronomische observatoria  
E1   Gebieden met een zeer lage omgevingshelderheid
In het algemeen natuurgebieden en landelijke gebieden ver van woonkernen  
E2   Gebieden met een lage omgevingshelderheid
In het algemeen buitenstedelijke en landelijke (woon)gebieden  
E3   Gebieden met een gemiddelde omgevingshelderheid
In het algemeen stedelijke (woon)gebieden  
E4   Gebieden met een hoge omgevingshelderheid
In het algemeen stedelijke gebieden met nachtelijke activiteiten, zoals uitgaanscentra en industriegebieden  

Plangebied 't Suyt fase II valt in gebiedstype Zone E3. Aan elk gebiedstype is een norm verbonden. Deze normen zijn in onderstaande tabel 10.2.2 weergegeven. Gebiedstype E0 is niet van toepassing.

Omgevingszone  
Te hanteren parameter   Tijdsperiode (uur)   E1
Natuurgebied  
E2
Landelijk gebied  
E3
Stedelijk gebied  
E4
Stadscentrum/ Industriegebied  
Verlichtings-
Sterkte Ev (lx) op de gevel  
Dag en avond
07:00- 23:00  
2 lx   5 lx   10 lx   25 lx  
  Nacht
23:00-07:00  
1 lx   1 lx   2 lx   5 lx  
Lichtsterkte l (cd) van elk armatuur   Dag en avond
07:00- 23:00  
2500 cd   7500 cd   10000 cd   25000 cd  
  Nacht
23:00-07:00  
0 cd   500 cd   1000 cd   2500 cd  

Tal 10.2.2 Normen per gebiedstype

De grenswaarden voor lichtimmissie worden op vensteropeningen in een gevel gemeten. De normen uit tabel 2 onder E3 in de periode 07:00-23:00 zijn van toepassing. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer is sportveldverlichting niet toegestaan in de nacht (23:00-7:00 uur).

6.9.3 Conclusie en advies

De nieuw geplaatste installatie is voorzien van lichtkappen. Hierdoor is geen onaanvaardbare lichthinder voor omwonenden te verwachten en vormt lichthinder geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

6.10 Milieueffectrapportage

6.10.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-) m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-) m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, c.q. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Als de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of er nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Deze beoordeling wordt beschreven in een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

6.10.2 Onderzoek

De activiteit valt onder categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject), maar onder de aangegeven drempels van kolom 2. Er zal daarom met een vormvrije m.e.r. beoordeling beoordeeld moeten worden of er, op basis van de criteria uit Bijlage III van de m.e.r. richtlijn, sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze criteria betreffen de

  • 1. kenmerken van het project,
  • 2. plaats van het project,
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

Hieronder worden deze drie criteria besproken:

Kenmerken van het project
De omvang van het project betreft de realisatie van maximaal 160 woningen. Het is een combinatie van grondgebonden woningen en gestapelde bouw. Dit aantal ligt ruim onder de verplichting m.e.r.-beoordelingsdrempel van 2.000 woningen. Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig. Effecten ten gevolge van het verkeer (wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit) ten gevolge van dit project zijn beperkt, zoals blijkt uit de overige paragrafen en bijhorende onderzoeken van dit milieuadvies. Dit geldt ook voor de aspecten externe veiligheid en bodem. Hinder voor de nieuwe woningen ten gevolge van het naastgelegen sportpark is voorstelbaar. Hiertoe is een aanvullend onderzoek uitgevoerd voor geluidshinder. Uit dit onderzoek is gebleken dat de hinder voor de omliggende (nieuwe) woningen op een aanvaardbaar niveau ligt. Aspecten als gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen en risico van ongevallen spelen maar in zeer beperkte mate.

Plaats van het project
Met betrekking tot de plaats van het project zijn de aspecten archeologie en ecologie relevant. Het plangebied ligt in een gebied met deels een middelhoge- en een lage archeologische verwachtingswaarde. De verstorende werking van heipalen binnen de kavels op de archeologische kansrijke gronden is echter gering. Het plangebied is niet gelegen in door de Wnb of NNN-gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en 'belangrijke weidevogelgebieden'. Wel is er vlak buiten de plangrens ten westen een ecologische verbindingszone, behorende tot het Natuurnetwerk Nederland, voorzien. Directe verstoring bij de woningbouwactiviteiten zijn niet aan de orde. De gebieden zoals Broekvelden, Vettenbroek & polder Stein liggen op ruim 7 kilometer afstand, waardoor verstoring door licht, zicht, trillingen, geluid, verdroging of vernatting e.d. kunnen worden uitgesloten. Externe werking kan nog door stikstofdepositie plaatsvinden. Een kleinschalig woningbouwproject op meer dan 11 km tot het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Nieuwkoops Plassen en polder Haeck' is niet significant.

Kenmerken van potentiële effecten
Er zal geen sprake zijn van potentiële aanzienlijke effecten, zoals in het vorenstaande is aangetoond

6.10.3 Conclusie en advies

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r. procedure wordt niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 7 Juridische toelichting

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘T Suyt II’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen de bestemmingsvlakken zijn op een aantal gronden functieaanduidingen opgenomen die onder andere bepalen waar afwijkende functies zijn toegestaan. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In een aantal bestemmingen (waaronder de bestemming ‘Woongebied’) mogen ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.

Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De bestemmingen

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

Woongebied
De regeling is erop gericht om enerzijds te waarborgen dat een robuust landschappelijk raamwerk met groen en water wordt gerealiseerd zoals opgenomen in het stedenbouwkundig plan en anderzijds flexibiliteit te behouden bij de detaillering van het plan. Dit heeft geleid tot de volgende opzet van de regels:

  • Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming Woongebied gekregen. Binnen deze bestemming mogen maximaal 160 woningen worden gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn ook groen, water, erftoegangswegen en parkeren toegestaan.
  • Er is een aanduiding groen opgenomen van ruim 25 m breed. Binnen deze aanduiding dient een robuust landschappelijk raamwerk te worden gerealiseerd met een minimale breedte van 15 m. Incidenteel is een versmalling tot de minimale breedte van 12,5 m toegestaan. Het landschappelijk raamwerk bestaat uit groen en water en kan voet- en fietspaden en speeltoestellen bevatten.
  • Binnen dit landschappelijk raamwerk liggen de bouwvelden, de gebieden waar woningen gebouwd mogen worden. De maximaal toegestane bouw- en goothoogte is op de verbeelding aangegeven. Deze varieert op basis van het stedenbouwkundig plan. In afwijking hierop mogen per bouwveld twee woningen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 11 m.
  • Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd.
  • Op de verbeelding is de figuur gevellijn opgenomen. Aan de figuur 'gevellijn' zijn verschillende regels gekoppeld met betrekking tot de situering van woningen binnen het bouwveld. Langs de gevellijn dienen woningen in één lijn te worden gebouwd, terwijl daar waar geen gevellijn is opgenomen, woningen juist dienen te verspringen.

Met het oog op de wens om van 't Suyt fase II een duurzame woonwijk te maken, zijn duurzame energievoorzieningen (voor zover die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) in alle bestemmingen toegestaan. Daarnaast is opgenomen dat bijbehorende bouwwerken slechts mogen worden gebouwd als zonnepanelen op daken worden bevestigd en/of een vegetatiedak of daktuin wordt toegepast. Ook is een maximaal verhard oppervlak opgenomen voor tuinen.

Groen
Deze bestemming is alleen toegekend aan het groengebied aan de zuidoostzijde van het plangebied. Het overige gedeelte van het landschappelijk raamwerk is via een aanduiding geborgd gezien de gewenste flexibiliteit (zie hiervoor bij Woongebied). De gronden binnen de bestemming 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen. Tevens kunnen de gronden worden ingericht ten behoeve van sport- en speelvoorzieningen en (ondergrondse) afvalinzamelpunten. Gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen en duurzame energievoorzieningen.

Verkeer
Deze bestemming is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen. De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn onder andere gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Ook is er middels een aanduiding voor de ontsluiting van de wijk een voorwaardelijke verplichting tot ingebruikname van deze ontsluiting geregeld.

Water
De bestaande watergang aan de noordzijde van het plangebied heeft de waterbestemming behouden.

Daarnaast is water binnen alle bestemmingen mogelijk en is de benodigde compensatie geborgd in de bestemming Woongebied.

Waarde - Archeologie 3
De geldende dubbelbestemming Waarde- Archeologie die is opgenomen in het parapluplan Archeologie en Parkeren is overgenomen in dit bestemmingsplan. Hiermee worden de aanwezige archeologische waarden beschermd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De Grondexploitatiewet, vaak afgekort als Grex-wet, is een onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening. De Grondexploitatiewet biedt gemeenten onder meer instrumenten om kosten van de planontwikkeling bij grondeigenaren te verhalen. Niet alle kosten kunnen via een exploitatieplan worden verhaald. In de zogenaamde kostensoortenlijst zijn typen kosten vermeld die verhaald kunnen worden.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke betrokkenheid

9.1 Vooroverleg

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, wordt het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg worden verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Voorafgaand aan het formele vooroverleg heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het waterschap over de benodigde watercompensatie.

9.2 Communicatie

Het stedenbouwkundig ontwerp is tot stand gekomen in samenspraak met een klankbordgroep bestaande uit omwonenden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juli 2021 tot en met 8 september 2021 ter visie gelegen. Van de gelegenheid om schriftelijk zienswijzen in te dienen is door een aantal reclamanten gebruik gemaakt . De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (Bijlage 15 Zienswijzennota) . Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.