direct naar inhoud van Regels
Plan: T Suyt II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan T Suyt II met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPtSuyt2-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 afvalinzamelpunt:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.7 archeologische waarde:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

1.8 balkon:

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed&breakfast:

Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 bestaande situatie:
  • a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  • b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.15 biomassa-installatie:

stookinstallatie met als brandstof biomassa;

1.16 biomassa:
  • a. producten die bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten;
  • b. de volgende afvalstoffen:
    • 1. plantaardig afval uit land- of bosbouw;
    • 2. plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    • 3. vezelachtig plantaardig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp, indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    • 4. kurkafval;
    • 5. houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwveld:

stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen dat wordt begrensd door het robuust landschappelijk raamwerk zoals dit gerealiseerd dient te worden binnen de aanduiding 'groen';

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 coffeeshop:

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.25 complexgewijze hoofdgebouwen:

bebouwing bestaande uit een samenstel van meerdere hoofdgebouwen, zoals rijwoningen en twee-onder-een-kapwoningen, die vanwege onderlinge samenhang in massa, uiterlijk en verschijningsvorm als een eenheid kunnen worden beschouwd;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt in ieder geval niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

1.30 duurzame energievoorzieningen

voorzieningen voor het opwekken, vasthouden en/of distribueren van hernieuwbare energie op basis van waterkracht, windenergie, zonne-energie of aardwarmte;

1.31 extensief recreatief medegebruik

vorm van recreatief gebruik, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals fiets-, voet-, en ruiterpaden, picknickplaatsen en naar aard, omvang en schaal daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen;

1.34 het stallen van voertuigen:

het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen;

1.35 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.36 horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.

1.37 huishouden:

een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.38 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.39 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.40 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.41 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen laadpalen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.42 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 20% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2 als zodanig gebruikt mag worden;

1.43 ongebouwde parkeervoorziening:

(al dan niet aangelegde) parkeerplaats zonder dat sprake is van bebouwing in de vorm van een garage, overkapping / carport of andere gebouwde constructie;

1.44 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.45 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.46 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

1.47 peil:
  • a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  • b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  • d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.49 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.50 robuust landschappelijk raamwerk:

landschapsstructuren, bestaande uit groen en water met bijbehorende voet- en fietspaden, die door de woonwijk heen lopen en een samenhangend geheel vormen en bijdragen aan een aantrekkelijke groene woonbuurt;

1.51 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.52 speeltoestel

een inrichting bestemd voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.53 standplaats:

een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;

1.54 stookinstallatie:

technische eenheid waarin brandstoffen worden geoxideerd ten einde de aldus opgewekte warmte te gebruiken;

1.55 straatmeubilair:

bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.56 terras:

een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.57 tuinoppervlak:

het oppervlak van een bouwperceel, met uitzondering van het gedeelte waarop het hoofdgebouw is gelegen;

1.58 vegetatiedak:

een dak dat is begroeid met planten zoals sedum of gras;

1.59 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.60 verharding:

de oppervlakte waarvan de aard en/ of toestand van het bodemoppervlak is gewijzigd door het aanbrengen van artificiële, (semi-) ondoorlaatbare materialen zoals baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen, verwerkt in bouwwerken, wegen, paden en andere constructies.

1.61 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging richting openbaar gebied, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.62 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.64 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.65 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de voorste bouwperceelgrens:

tussen de voorste grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemmingen 'Verkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. (ondergrondse) afvalinzamelpunten;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. voet- en fietspaden;
  • e. duurzame energievoorzieningen, voor zover die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of, indien de duurzame energievoorzieningen niet op deze lijst zijn opgenomen, voorzieningen die qua aard, omvang en invloed op de omgeving hieraan gelijk zijn te stellen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. objecten van beeldende kunst;
  • i. speeltoestellen;
  • j. kunstwerken;
  • k. straatmeubilair.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. uitsluitend de volgende gebouwen zijn toegestaan:
    • 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
    • 2. gebouwen ten behoeve van duurzame energievoorzieningen
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m².
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van beeldende kunst bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het opwekken van energie bedraagt maximaal 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  • b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • c. fietsenstalling;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. straatmeubilair;
  • f. duurzame energievoorzieningen, voor zover die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of, indien de duurzame energievoorzieningen niet op deze lijst zijn opgenomen, voorzieningen die qua aard, omvang en invloed op de omgeving hieraan gelijk zijn te stellen;
  • g. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. kunstwerken;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. speeltoestellen en -voorzieningen;
  • l. (ondergrondse) afvalinzameling;
  • m. objecten van beeldende kunst;
  • n. standplaatsen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m;
  • b. het oppervlakte van een gebouw voor een nutsvoorziening of duurzame energievoorziening bedraagt maximaal 20 m² per gebouw.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 8 m;
  • b. de bouwhoogte van straatmeubilair bedraagt maximaal 3 m;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen bedraagt maximaal 3 m;
  • d. de bouwhoogte van objecten van beeldende kunst bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de bouwhoogte van een geluidscherm bedraagt maximaal 3 m;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van duurzame energievoorzieningen bedraagt maximaal 3 meter;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Voorwaardelijke verplichting

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' mogen worden gebruikt voor een ontsluitingsweg van en naar de bestemming 'Woongebied' indien:

  • a. de Bentwoudlaan is aangelegd; of
  • b. op de Onderweg snelheidsremmende verkeersmaatregelen zijn uitgevoerd in de vorm van drie extra drempels of een maatregel met een gelijkwaardig verkeersremmend effect.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen en waterpartijen;
  • b. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. kunstwerken;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. duurzame energievoorzieningen, voor zover die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of, indien de duurzame energievoorzieningen niet op deze lijst zijn opgenomen, voorzieningen die qua aard, omvang en invloed op de omgeving hieraan gelijk zijn te stellen;
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de volgende bepaling:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 m.

Artikel 6 Woongebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen in woningen;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
  • c. een robuust landschappelijk raamwerk bestaande uit groen en water ter plaatse van de aanduiding 'groen';

met de daarbij behorende:

  • d. erftoegangswegen;
  • e. tuinen, erven en terreinen;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. duurzame energievoorzieningen, voor zover die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten of, indien de duurzame energievoorzieningen niet op deze lijst zijn opgenomen, voorzieningen die qua aard, omvang en invloed op de omgeving hieraan gelijk zijn te stellen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. waterlopen en waterpartijen;
  • k. kunstwerken;
  • l. speeltoestellen;
  • m. ondergrondse afvalinzameling.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op of in de gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 160;
  • b. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. gestapelde woningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' toegestaan;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' , maximum bouwhoogte (m), aangegeven goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking hierop ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte - 6 m' , maximum bouwhoogte 9 m per bouwveld twee woningen gebouwd mogen worden met een bouwhoogte van maximaal 11 m;
  • e. indien ter plaatse van een bouwperceel de figuur 'gevellijn' is opgenomen op de verbeelding, geldt dat hoofdgebouwen slechts mogen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. woningen worden in of achter de figuur 'gevellijn' gebouwd;
    • 2. de voorgevel danwel zijgevel van de woning staat in één lijn met woningen op aangrenzende percelen binnen hetzelfde bouwveld;
  • f. indien ter plaatse van een bouwperceel geen figuur 'gevellijn' is opgenomen op de verbeelding en het bouwperceel grenst aan de aanduiding 'groen', geldt dat (complexgewijze) hoofdgebouwen slechts mogen worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de voor- of zijgevel van een hoofdgebouw is gericht op het robuust landschappelijk raamwerk ter plaatse van de aanduiding 'groen';
    • 2. de gevels van (complexgewijze) hoofdgebouwen, die zijn gericht op het robuust landschappelijk raamwerk, worden niet in één gelijke lijn gebouwd maar verspringen per hoofdgebouw of complexgewijs hoofdgebouw. De verspringing bedraagt minimaal 1 m.
6.2.3 Nutsvoorzieningen en duurzame energievoorzieningen

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en duurzame energievoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 20 m².
6.2.4 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan binnen de aanduiding 'groen';
  • b. bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend op minimaal 1 m afstand achter de voorgevellijn gebouwd;
  • c. bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan op het zijerf indien het zijerf wordt begrensd door de bestemming 'Verkeer' of de aanduiding 'groen'
    in afwijking van het bepaalde onder b zijn bijbehorende bouwwerken tevens voor de voorgevellijn toegestaan, mits de bijbehorende bouwwerken voldoen aan de navolgende bepalingen:
    • 1. uitsluitend aan- en/of uitbouwen zijn toegestaan;
    • 2. de breedte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 50% van de breedte van de desbetreffende gevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de goothoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 3 m;
    • 4. de bouwhoogte van een aan- en/of uitbouw voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 5 m;
    • 5. de diepte van een aan- en/of uitbouw bedraagt maximaal 1,50 m;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5 m;
  • f. het bouwen van bijbehorende bouwwerken is slechts toegestaan indien:
    • 1. op de daken zonnepanelen worden bevestigd; en/of
    • 2. een vegetatiedak wordt toegepast.
6.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn bedraagt maximaal 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevellijn bedraagt maximaal 2 m.
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m.
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'groen' geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van beeldende kunst maximaal 3 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking bouwhoogte bijbehorend bouwwerk

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 6.2.4, voor het overschrijden van de maximaal toegestane bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige kwaliteit van de bebouwing en aan het straatbeeld;
  • c. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt.
6.3.2 Afwijking maatvoering ten behoeve van verduurzaming woning

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij omgevingsvergunning afwijken van: het bepaalde in lid 6.2 ten behoeve van het vergroten van de toegestane maatvoering, met dien verstande dat:

  • 1. is aangetoond dat de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van isolatiemaatregelen aan woningen die leiden tot een hogere isolatiewaarde dan op grond van wettelijke normen is voorgeschreven.
  • 2. de vergroting maximaal 10% van de maximale toegestane maatvoeringseis die is opgenomen in lid 6.2 bedraagt;
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit

Woningen mogen mede worden gebruikt voor aan-huis-gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten als ondergeschikte functie met dien verstande dat:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlakte van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • b. de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
  • c. de activiteiten worden uitgeoefend door tenminste een bewoner van de woning en ten hoogste één werknemer;
  • d. groothandel, horeca en detailhandel zijn uitgesloten, uitgezonderd verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsactiviteiten alsmede goederen die ter plaatse in het kader van de aan-huis-gebonden activiteiten zijn vervaardigd;
  • e. er geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de woning en de buurt als gevolg van bijvoorbeeld geluids- of geuroverlast, reclame, verkeersaantrekkende werking of een onaanvaardbare parkeerdruk in de openbare ruimte waardoor extra verkeersmaatregelen waaronder parkeervoorzieningen noodzakelijk worden;
  • f. er geen activiteiten plaatsvinden waarvoor een milieuvergunning of een melding op grond van milieuwetgeving verplicht is.
6.4.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • b. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor de voorgevellijn van aaneengebouwde woningen ten behoeve van een dakterras.
6.4.3 Landschappelijk raamwerk: groen en watercompensatie

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik en het in gebruik laten nemen van gebouwen in een bouwveld ten behoeve van de functie wonen zonder dat is voorzien in:

  • a. de aanleg en instandhouding van een robuust landschappelijk raamwerk van minimaal 15 m breed, bestaande uit groen en water ter plaatse van de aanduiding 'groen', voor zover deze aanduiding grenst aan het bouwveld, met dien verstande dat per bouwveld over een lengte van maximaal 10% van de totale lengte van het omringende landschappelijk raamwerk een minimale breedte van 12,5 m is toegestaan;
  • b. de aanleg en instandhouding van compenserende waterberging, al dan niet gelegen binnen het landschappelijk raamwerk. Het oppervlak van deze compenserende waterberging dient minimaal 3.260 m2 + 10% van de totale toename aan verhard oppervlak te bedragen.
6.4.4 Verharden tuinen

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik en het in gebruik laten nemen van de gronden ten behoeve van de functie tuin, indien de verharding van het tuinoppervlak: meer bedraagt dan:

  • a. 50% van het tuinoppervlak; of
  • b. 75% van het tuinoppervlak in geval van een tuinoppervlak kleiner dan of gelijk aan 100 m2.
6.4.5 Hogere gevelbelasting

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zones- hogere gevelbelasting' mag de geluidbelasting op de gevel van de woningen, in afwijking van de standaardwaarden van het Activiteitenbesluit, niet meer bedragen dan aangegeven  in de volgende tabel:

  07:00 - 19:00 uur   19:00 - 23:00 uur   23:00 - 07:00 uuur  
LAr,LT op de gevel van woningen ten gevolge van bedrijfsactiviteiten aan de Onderweg 12 en Onderweg 91 A   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  
LAmax op de gevel van woningen ten gevolge van bedrijfsactiviteiten aan de Onderweg 91A     75 dB(A)      

6.5 Afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 Afwijking Bed & Breakfast

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 teneinde een Bed & Breakfast toe te staan, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als hoofdfunctie gehandhaafd dient te blijven;
  • b. de woning door de hoofdgebruiker dient te worden bewoond;
  • c. de Bed & Breakfast voorziening binnen de ter plaatse, op grond van de bouwregelgeving, toegestane bebouwing (hoofdgebouw met de daarbij bijbehorende bouwwerken) gerealiseerd dient te worden;
  • d. de toegevoegde voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag (kunnen) functioneren als een zelfstandige woning;
  • e. het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden, waarbij als parkeernorm geldt één parkeerplaats per kamer, tenzij blijkt dat het parkeren binnen het openbaar gebied niet leidt tot een onevenredige hinder voor de woonomgeving;
  • f. de Bed & Breakfast voorziening geen onevenredige afbreuk mag veroorzaken aan de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • g. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het pand, perceel of complex behouden dienen te blijven.
6.5.2 Afwijking aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 6.4.1 onder a teneinde een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toe te staan tot een oppervlakte van maximaal 90 m2, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning en de bij de woning behorende bouwwerken mag worden gebruikt;
  • b. het bepaalde in sublid 6.4.1 onder b tot en met f van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² - exclusief de te slopen oppervlakte van het bestaande bouwwerk - en dieper dan 2,5 m beneden het maaiveld moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
7.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in sublid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag een of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunnning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.2.3 Weigeringsgrond vergunning

Indien uit het in sublid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in sublid 7.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

7.2.4 Uitzondering archeologisch rapport

Het overleggen van een archeologisch rapport zoals bedoeld in lid 7.2.1 is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
  • a. Het is verboden voor de 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van het bevoegd gezag voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt;
    • 2. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 3. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 4. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
    • 5. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken ten minste 1,25 m bedraagt;
    • 6. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 7. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 8. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 9. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 1.000 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 2,5 m;
    • 10. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 2,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen.
7.3.2 Uitzonderingen

Het in sublid 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen; het aanleggen van drainage wordt beschouwd als vallend onder het normale agrarische gebruik;
  • b. welke reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning voor een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien door de in sublid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

7.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in sublid 7.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden van de gronden, kunnen een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3.5 Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
  • c. Het overleggen van een archeologisch rapport is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
7.3.6 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bestaande bouwwerken
  • a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
9.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  • b. de diepte van de ondergrondse bebouwing bedraagt maximaal 2,5 m onder peil;
  • c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.
9.3 Biomassa-installaties

Met in achtneming van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mag een gebouw ten behoeve van een biomassa-installatie uitsluitend worden gebouwd indien het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen minder bedraagt dan 130 kWth.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
10.2 Parkeerregeling
  • a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
10.3 Biomassa-installaties

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt gerekend het in werking hebben van een biomassa-installatie die:

  • a. een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen heeft van meer dan 130 kWth; of
  • b. geheel of gedeeltelijk gericht is op levering aan derden.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  • a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  • b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  • c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  • d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  • e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  • g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  • h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 25 m² bedraagt;
    • 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
    • 3. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt.
11.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'T Suyt II'.