direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dirkzwager
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0606.BP0042-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In 2012 zijn de Woonvisie en de Ontwikkelingsvisie voor de Binnenstad vastgesteld. Beide visies zetten in op transformatie van het voormalige bedrijfscluster van distilleerderij Dirkzwager rond het Groenweegje naar een gemengd stedelijk woongebied. Het toevoegen van een woonfunctie op deze locatie moet bijdragen aan het versterken van het draagvlak voor een economische gezonde, aantrekkelijke en levendige Schiedamse binnenstad. Met dit bestemmingsplan, en de hiermee samenhangende welstandsparagraaf) 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager', wordt de transformatie van de voormalige Dirkzwagerlocatie naar een gemengd stedelijk woongebied mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de binnenstad van Schiedam. Het gebied wordt begrensd door het water van de Noordvestgracht en de Schie. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de Sint Anna Zusterstraat en de Palmboomstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0001.png"

Afbeelding 1 - Begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluit

In het plangebied zijn momenteel twee bestemmingsplan van kracht, welke met dit plan (gedeeltelijk) worden herzien. Dit betreft het bestemmingsplan 'Binnenstad 2014' (id-nummer NL.IMRO.0606.BP0026-0002) en het facetbestemmingsplan 'Parkeren' (id-nummer NL.IMRO.0606.BP0044-0002). Aanvullend geldt dat ten behoeve van de transformatie van het plangebied de gemeenteraad van Schiedam op 24 oktober 2017 het Voorbereidingsbesluit Dirkzwagerlocatie heeft vastgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming, evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De inhoud van de toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft de geschiedenis en de huidige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies die relevant zijn voor het plangebied.
  • De gevolgen of effecten op de planologische en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven.
  • De visie op het plangebied is beschreven in hoofdstuk 5. Op basis van verschillende aspecten wordt een beeld gevormd van herontwikkeling van het plangebied.
  • In hoofdstuk 6 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven.
  • Hoofdstuk 7 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan.
  • Hoofdstuk 8 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied betreft het oostelijk deel van de Brandersbuurt; het gebied tussen de Noordvest, Doeleplein, Schie, Sint Anna Zusterstraat en de Palmboomstraat. De Brandersbuurt kwam bij de stadsuitbreiding van 1350-1359, toen rond Schiedam ook de vestingwerken werden aangelegd, binnen het stedelijk areaal van Schiedam te liggen. Het deel van de Brandersbuurt waar het plangebied betrekking op heeft, werd naar alle waarschijnlijkheid, afgaande op latere historische kaarten (afbeelding 2), in eerste instantie voor een groot deel ingenomen door boomgaarden, kwekerijen en lijnbanen. Bebouwing met een meer stedelijk karakter, zoals woningen van handels- en ambachtslieden, bevonden zich alleen langs de Schie. De begindatum van deze bebouwing is onbekend, maar gezien het feit dat de bebouwing binnen de 14e-eeuwse stadsuitbreiding valt, moet rekening gehouden worden met een vroege datering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0002.png"

Afbeelding 2 - Uitsnede uit Kaart van Schiedam, Jacob van Deventer (1558)

Schiedam kende vanaf de 16e eeuw een stadschutterij, die was onderverdeeld is een handboog- en een voetbooggilde. Deze laatste had zijn oefenterrein aan 'de Doele'. Hierachter lag, tussen de Schie en het Groenweegje, een schietbaan. Aan de noordoostzijde van de schietbanen stonden gebouwen, in het bijzonder de langgerekte stadsherberg, waar onder andere schuttersmaaltijden en ontvangsten plaatsvonden. Het gebouw wordt op de kaart van Jacob de Gheyn uit 1598 (afbeelding 3) getoond met een duidelijke middeleeuwse signatuur, maar het gebouw is niet afgebeeld op de iets oudere kaart van Jacob van Deventer. Het blijft onduidelijk wat de datering is en wat een eventueel eerdere functie was van het opvallende gebouw, dat uiteindelijk in de 18e eeuw werd afgebroken. Het gebouw dat hiervoor in 1743 in de plaats kwam bestaat nog steeds; de St. Joris Doele aan het Doeleplein 1. In 1774 werd voor de schutterij een nieuw exercitiegebouw opgericht aan het Groenweegje, schuin achter de St. Joris Doele. Hiervoor werd de bestaande stadskwekerij verplaatst. Het exercitiegebouw bestaat nog steeds en was tot voor kort in gebruik als bedrijfsgebouw van de firma Dirkzwager.

De eerste bebouwing aan het Groenweegje en de Sint Anna Zusterstraat dateert eveneens uit de 16e of 17e eeuw. In deze periode lijkt de Brandersbuurt te worden verkaveld. De kaarten tonen een onderscheid tussen het zuidelijke deel, dat een meer stedelijke functie had, en het centrale en noordelijke deel met een meer landelijke functie. In het noordelijke deel bevinden zich overwegend landerijen of kwekerijen. Ook worden er op de kaart van Jacob de Gheyn veel touwbanen afgebeeld, wat een link geeft naar de haringvisserij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0003.png"

Afbeelding 3 - Uitsnede uit Kaart van Schiedam, Jacobus de Gheyn (1598)

In de loop van de tweede helft van de 16e eeuw lijkt de aard van de gebouwen aan het Groenweegje ingrijpend te wijzigen. Op de kaart van Rutger van Bol'Es (afbeelding 4) bevinden zich aan weerszijden van het Groenweegje geometrische tuinen. In combinatie met de grote gebouwen lijkt het om zogenaamde patriciërswoningen te gaan; woningen van rijke koop- en handelslieden die hier hun wat meer landelijk gelegen verblijven vestigden. Het kan gaan om mensen die vermogend waren geworden in de haringvisserij, maar wellicht speelt de opkomende moutwijnindustrie ook een rol. Een andere substantiële verandering op de kaart van Bol'Es houdt hier mogelijk ook verband mee: de bebouwing aan de Noordvest, direct aan de Noordvestgracht. Een aanwijzing die wordt versterkt door een nieuwe (branders)molen op het Doeleplein op de kaart van Jacob Kortebrandt uit 1743.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0004.png" Afbeelding 4 - Uitsnede uit Kaart van de stad Schiedam, Rutger van Bol'Es (1770)

Rond 1800 wordt vrijwel het gehele gebied volgebouwd als gevolg van de ontwikkeling van de moutwijnindustrie. Vooral aan het Groenweegje en de Noordvest stonden veel branderijen, mouterijen en pakhuizen. Ertussen stonden de aan de industrie gerelateerde arbeidershuisjes (die in de jaren '70 van de vorige eeuw vrijwel allemaal werden gesloopt). De mensen die hier in deze periode woonden, hadden vrijwel zonder uitzondering een nauw aan de jeneverindustrie gerelateerd beroep. Veel van de panden aan het Groenweegje zijn rond 1900 afgebroken, waaronder die van het Rynbende complex, waarvan slechts één pakhuis is blijven staan. Met uitzondering van mouterij De Goudsbloem zijn ook alle gebouwen aan de Sint Anna Zusterstraat die met de moutwijnindustrie samenhingen afgebroken. De sloten van het Groenweegje en Sint Anna Zusterstraat, die in ieder geval al in de 16e eeuw bestonden, werden gedempt. De panden van de distilleerderij Dirkzwager aan het Groenweegje zijn tot het recente faillissement van dit bedrijf in gebruik gebleven.

2.2 Ruimtelijke beschrijving

Het plangebied ligt binnen het van rijkswege beschermd stadsgezicht en dicht tegen de historische kern van de binnenstad van Schiedam, in de voormalige Brandersbuurt. Door het van oorsprong utilitaire karakter is de bebouwingsstructuur hier onregelmatiger dan aan de Lange en Korte Haven. De huidige ruimtelijke opbouw van het gebied wordt grotendeels bepaald door de (vroegere) aanwezigheid van diverse distilleerderijen, waarvan distilleerderij Dirkzwager B.V. als laatste recent zijn deuren heeft gesloten. Veel oude (bedrijfs)panden zijn gesloopt en grote delen van de locatie zijn onbebouwd gebleven door de milieuzonering van de nog aanwezige bedrijvigheid. Dit geeft de locatie haar huidige rafelige en open karakter.

Ondanks ingrijpende wijzigingen in het verleden, ontleent het gebied haar structuur tot op de dag van vandaag nog steeds aan het onderliggende historisch landschappelijke patroon. De Schie, de historische verkaveling en het daarbij behorend slotenpatroon en de Noordvestgracht zijn de dragers van deze structuur en zijn bepalend geweest voor het karakter en de sfeer van de aanliggende bebouwing. Het stratenbeloop van onder andere de Noordvest, Groenweegje, Sint Anna Zusterstraat, Palmboomstraat en Schie is te herleiden tot deze historische dragers. De bebouwingswand langs de Schie is de eerste en oudste bebouwing in het gebied en is voor een deel nog intact. Formele panden en pakhuizen, soms tot wel vier verdiepingen hoog, wisselden elkaar af op diepe percelen die gericht waren op de kade en de Schie, waar de bedrijvigheid en handel zich afspeelden. Tussen 1346 en 1360 is de Noordvestgracht aangelegd, waarlangs de korenmolens De Noord en De Nieuwe Palmboom een plek hebben gekregen. De Noordvestgracht behoort tot de buitenste en laatst aangelegde havens. Lange tijd zijn de oorspronkelijke kavels tussen de Schie en Noordvestgracht onbebouwd gebleven, maar vanaf 1800 vond een intensivering plaats van met name utilitaire bebouwing, te beginnen aan de Noordvest en Groenweegje, waarna de kavels volledig zijn volgebouwd. Een uitzondering was de schietbaan achter de St. Joris Doele. Deze is lange tijd (tot zeker in 1911) onbebouwd gebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0005.png"

Afbeelding 5 - Luchtfoto Dirkzwagerlocatie

In de loop van de tijd heeft een vergroving van de stedenbouwkundige opzet plaatsgevonden. Het gebied is in de afgelopen jaren deels getransformeerd van bedrijfsgebied tot woongebied. Overeenkomstig de geest van de tijd is dat gebeurd in grote stappen met als resultaat relatief omvangrijke projecten met gestapelde appartementen in drie tot vier bouwlagen langs de Noordvest en grondgebonden woningen in twee bouwlagen met een kap aan het centrale plein Kinderbuurt. Grote delen zijn nog onbebouwd. De bestaande bedrijfspanden van voormalig distilleerderij Dirkzwager zijn overwegend in twee tot drie bouwlagen, al dan niet afgedekt met een plat dak of een kap. Verspreid langs de Noordvest, Groenweegje en Schie staan nog steeds een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen. De huidige bebouwing volgt nog voor een deel de oorspronkelijke rooilijnen. De van oudsher aanwezige perceelsrichtingen zijn grotendeels verloren gegaan, maar de hoofdstructuur is nog steeds herkenbaar in het beloop van de straten. Opvallend is het verschil tussen de diverse toegepaste architectuurstijlen, soms geïnspireerd op historische voorbeelden dan weer sterk eigentijds en afwijkend. De waarde van het gebied is vooral gelegen in het gedifferentieerde stedelijke weefsel met de weinige nog aanwezige historische panden en het daarbij behorende rijkgeschakeerde gevelbeeld.

2.3 Cultuurhistorische waarden en monumenten

Beschermd stadsgezicht

De binnenstad van Schiedam is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het gehele plangebied maakt hier onderdeel van uit. De transformatie voorziet enerzijds in het behoud van de monumentale bebouwing in het gebied en anderzijds in het toevoegen van nieuwe woonbebouwing. Voor de nieuwe bebouwing wordt op basis van de planregels en het bij het bestemmingsplan behorende 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager' ingezet op een zorgvuldige inpassing van de nieuwe woningen. Dit moet er voor zorgen dat de nieuwe woonwijk een waardevolle toevoeging is aan het beschermd stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0006.png"

Afbeelding 6 - Rijksmonumenten (blauw) en gemeentelijke monumenten (geel)

Monumenten

In het plangebied bevinden zich 5 rijksmonumenten en 3 gemeentelijke monumenten. De monumenten dragen bij aan de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht en zijn een belangrijk onderdeel van het cultureel erfgoed van de gemeente Schiedam. De monumenten worden beschermd op basis van de Monumentenwet en de gemeentelijke erfgoedverordening. Bij de transformatie wordt ingezet op hergebruik en behoud van deze monumenten.

  Noordvest 26-30   Complex van twee identieke distilleerderijen   RM  
2   Groenweegje 4   Voormalige branderij   RM  
3   Groenweegje 5   Voormalige branderij   RM  
4   Groenweegje 13   Drilschuur / Pakhuis van een distilleerderij   GM  
5   Doeleplein 1   Doelengebouw (St. Joris Doele)   RM  
6   Schie 36   Bedrijfspand distilleerderij   GM  
7   Schie 38A   Pakhuizen van een branderij   GM  
8   Schie 38   Kantoorgebouw van een distilleerderij   RM  

Molens

In het verleden waren ruim 20 molens aanwezig rondom de binnenstad van Schiedam. Deze molens zijn oorspronkelijk gebouwd om het graan te malen dat gebruikt werd voor de jeneverproductie. Om binnen de bebouwing voldoende wind te vangen, groeiden de molens uit tot de hoogste molens van de wereld. De zes resterende molens zijn een kenmerkend, beeldbepalend onderdeel van de binnenstad van Schiedam. Op dit moment zijn ze nog (gedeeltelijk) in gebruik en hebben alle molens een gevestigd windrecht. Drie van deze molens hebben een bijbehorende molenbiotoop welke reikt over het plangebied. Dit betreft molen 'De Vrijheid' (1785), molen 'De Noord' (1803) en molen 'De Nieuwe Palmboom' (1781). Voor de geheel herbouwde molen 'De Kameel' (2011) geldt geen molenbiotoop. De bij de molens behorende molenbiotoop bedraagt 400 meter en stelt beperkingen aan de maximale hoogte van de binnen deze zone te realiseren te bebouwing en beplanting. Daarbij geldt dat de bebouwing en beplanting over de eerste 100 meter niet hoger mag zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Voor de hoogte van de bij de herontwikkeling toegelaten bebouwing is molen 'De Nieuwe Palmboom' (17,81 meter) daarbij maatgevend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0007.png"

Afbeelding 7 - Ligging molenbiotopen (100 meter-zone)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk geeft een beknopt overzicht van het relevante ruimtelijk beleid voor het bestemmingsplan op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze haar doorwerking heeft in het bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit, en schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'), minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en het behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Schiedam maakt onderdeel uit van de regio Zuidvleugel. De structuurvisie zet voor wat betreft deze regio, en voor zover van belang voor Schiedam, in op het verbeteren van het vestigingsklimaat door het optimaal benutten en verbeteren van de bereikbaarheid, mede door het ontwikkelen van een efficiënt multimodaal logistiek netwerk, het borgen van de waterveiligheid en een het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk. Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) aan woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Ook natuur, hoogwaardige landschappen en recreatieve voorzieningen horen daarbij.

De structuurvisie gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen. Een dergelijke wijze van programmeren is vereist om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en om krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beiden te bereiken is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening op grond waarvan bij ruimtelijke besluiten gemotiveerd moet worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik (zie paragraaf Duurzame verstedelijking).

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de structuurvisie die juridisch borging vragen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal rijksbelangen wordt met dit besluit geborgd in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen van overheden. Onderwerpen die aan bod komen zijn: rijksvaarwegen, de mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie, hoofdwegen en landelijke spoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen, primaire waterkeringen, de ecologische hoofdstructuur, het IJsselmeergebied, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de ruimtereservering voor de parallelle Kaagbaan. Geen van deze rijksbelangen zijn van toepassing op het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in het Barro.

3.1.3 Monumentenzorg

In 2010 heeft het Rijk de monumentenzorg gemoderniseerd. Het behoud en de bescherming van monumenten blijft een belangrijk doel, maar het monumentenstelsel kan op een aantal belangrijke punten worden verbeterd. Belangrijk uitgangspunt voor de moderne monumentenzorg is dat burgers (eigenaren en particulier initiatief) betere participatiemogelijkheden krijgen. Daarnaast wordt de monumentenzorg meer gebiedsgericht en ontwikkelingsgericht. De vele positieve zaken van het oude stelsel bleven bestaan of werden verbeterd. De visie op moderne monumentenzorg rust op het meewegen van cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening, een krachtigere en eenvoudigere regelgeving en het bevorderen van herbestemming.

Het gemeentelijk monumentenbeleid sluit aan bij de doelstellingen van het nationale beleid en maakt deze zo veel mogelijk specifiek voor concrete opgaven in de gemeente. In dit bestemmingsplan worden de pijlers eveneens als uitgangspunt genomen, door het op voorhand zo helder mogelijk maken van de uitgangspunten die worden gehanteerd voor het behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle kwaliteiten, gekoppeld aan heldere regels en het bieden van mogelijkheden voor hergebruik van de voormalige monumentale bedrijfspanden.

3.2 Provinciaal en Regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

De provincie Zuid-Holland heeft op 20 februari 2019 voor de gehele provincie de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. Met het provinciale omgevingsbeleid wordt gestreefd naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan wordt richting gegeven door samenhangende beleidskeuzes te maken, die volgen uit de verschillende provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes zijn:

  • beschermen, versterken en beleefbaar maken van de kwaliteit van het landschap, cultuurhistorische waarden en natuurlijke karakteristieken van de leefomgeving;
  • behoud en versterken van natuurwaarden en ontwikkelen van voldoende, aantrekkelijk en beleefbaar groen en water, waar mensen met plezier recreëren;
  • versterken van een vitale, innovatieve en toekomstbestendige regionale economie;
  • bevorderen van een betrouwbare, duurzame en efficiënte energievoorziening met een minimale uitstoot van broeikasgassen;
  • zorgen voor een gezonde en veilige leefomgeving en het beperken van hinder;
  • bevorderen van een leefomgeving die de gevolgen van klimaatverandering en weersextremen kan opvangen;
  • duurzaam voorzien in de behoefte aan zoetwater en waarborgen van de beschikbaarheid van voldoende drinkwater;
  • zorgen voor een duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond;
  • bevorderen van de beschikbaarheid van voldoende passende woningen in een aantrekkelijke leefomgeving, aansluitend op de behoeften van verschillende doelgroepen;
  • bevorderen van een goede en veilige bereikbaarheid, met een mobiliteitsnetwerk dat keuzevrijheid biedt en aansluit op de behoeften van reizigers en vervoerders;
  • zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied;
  • ondersteunen van cultuurparticipatie en bibliotheken.

In de omgevingsvisie is onder andere bepaald dat nieuwe verstedelijking moet passen in de regionale (woon)visies en de kwaliteitskaart van de Visie 'Ruimte en Mobiliteit'. Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied, met een inzet op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Op basis van de bij de visie behorende kwaliteitskaart heeft het plangebied, op basis van de 'laag van stedelijke occupatie, de gebiedsprofielen 'steden en dorpen' en 'historische centra en kernen'. De transformatie van het plangebied naar een gemengd stedelijk woongebied voldoet aan de voor deze profielen geldende uitgangspunten. Daarnaast wordt voldaan aan de regionale woningmarktafspraken. De ontwikkeling van de planlocatie voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de beleidskeuzes uit de provinciale Omgevingsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0008.png"

Afbeelding 8 - Kwaliteitskaart, Visie op Zuid-Holland

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Samen met de omgevingsvisie is de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld en op 1 april 2019 in werking getreden. In deze verordening vindt een juridische vertaling plaats van het beleid uit de omgevingsvisie. De verordening stelt regels met betrekking tot belangrijke ruimtelijke elementen die een doorwerking hebben in het bestemmingsplan. De volgende provinciale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

  • Ruimtelijke kwaliteit

Het bestemmingsplan voorziet in de transformatie van een gebied gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam en passend in het regionale woningbouwprogramma. De ontwikkeling betreft het 'inpassen' als bedoeld in artikel 6.9 van de omgevingsverordening, welke voldoet aan de op grond van de bij de visie behorende kwaliteitskaart geldende richtpunten. Het plan is daarmee in overeenstemming met het bepaalde in de omgevingsverordening inzake ruimtelijke kwaliteit. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar het hoofdstuk 'Planbeschrijving' en het voor de transformatie opgestelde 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager'.

  • Duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening is geïncorporeerd in artikel 6.10 van de omgevingsverordening. Het bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Schiedam en passend in het regionale woonprogramma. Het plan is daarmee in overeenstemming met de omgevingsverordening. Voor een nadere verantwoording wordt verwezen naar de paragraaf 'Duurzame verstedelijking'.

  • Molenbiotoop

Rond traditionele windmolens dient in het bestemmingsplan een molenbeschermingszone te worden gelegd ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molen. Omdat het molenbeleid van de gemeente Schiedam strenger is dan de provinciale normen ter bescherming van de molens wordt in de planregels uitgegaan van de normen uit het Schiedamse molenbeleid. De molenbiotopen behorende bij de verschillende molens in het plangebied zijn met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangegeven. Omdat de bouwhoogte van de toegelaten nieuwbouw lager is dan het balkon van de maatgevende molen 'De Nieuwe Palmboom' wordt bij de transformatie van het gebied voldaan aan de uitgangspunten van het beleid ten aanzien van molens.

  • Regionale waterkeringen

De bescherming van regionale waterkeringen dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. Hoewel het plangebied nagenoeg volledig wordt omgrensd door regionale waterkeringen, ligt deze slechts aan de zuidzijde in beperkte mate over het plangebied. De bij deze waterkeringen behorende beschermingszones zijn bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Op grond van deze regeling is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend na een positief advies van de beheerder van de waterkering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0009.png"

Afbeelding 9 - Regionale waterkeringen, Omgevingsverordening

  • Archeologie

Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde dient een regeling te bevatten die deze waarden beschermt. Het plangebied omvat geen gronden welke op grond van de provinciale verordening als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Dit neemt niet weg dat in het plangebied archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. De mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze regeling is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen en het uitvoeren van werken of werkzaamheden. De vergunning kan pas worden verleend nadat een archeologisch onderzoek is uitgevoerd.

3.2.3 Verstedelijkingsalliantie

De gemeenten Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Den Haag, Rijswijk, Delft, Schiedam en Dordrecht hebben zich sinds eind 2017, met het oog op de woningbouwopgave, verenigd in de ‘Verstedelijkingsalliantie’. Deze alliantie is een samenwerkingsverband met de provincie Zuid-Holland en de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Begin 2018 heeft deze alliantie een pamflet opgesteld, waarin wordt geschetst op welke wijze deze gemeenten de verstedelijkingsopgave (versneld) op zich willen nemen. Gekozen wordt voor een geconcentreerde verstedelijking langs de bestaande infrastructuur; de spoorlijn Dordrecht-Leiden. De woningbouwopgave en de versterking van de economische toplocaties worden in samenhang met investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer op een integrale wijze uitgevoerd. Deze aanpak moet er toe leiden dat in deze gemeenten tot 2040 in totaal 170.000 extra woningen worden gerealiseerd, waarvan 150.000 in een (centrum)stedelijk milieu en waarvan 75.000 in de directe nabijheid van treinstations.

3.2.4 Woningmarktafspraken Regio Rotterdam

Begin 2019 hebben 14 gemeenten en 25 woningcorporaties uit de Regio Rijnmond het 'Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030' vastgesteld. Op basis van dit akkoord maken de betrokken gemeenten zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 woningen uit te breiden. Daarnaast zetten de gemeenten en woningcorporaties zich in voor een betere balans van het sociale woningaanbod in de regio. In het Regioakkoord is vastgelegd welke bijdrage iedere gemeente levert aan het behalen van de regionale doelen. In dat kader is afgesproken dat de totale woningvoorraad in Schiedam wordt uitgebreid tot een totaal 40.609 woningen in 2030. Om dit doel te realiseren zullen tot 2030, rekening houdend met de sloop van verouderde woningen, in totaal 5.062 nieuwe woningen gebouwd worden. Aanvullend wordt, gezien de ambities van de Verstedelijkingsalliantie, bij een tweetal projecten de mogelijkheid gezien voor versnelling (van de laatste fasen), waarmee maximaal 2.200 woningen extra kunnen worden gerealiseerd en de woningvoorraad groeit tot 42.809 woningen. Binnen deze woningbouwopgave wordt de sociale voorraad behouden.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Stadsvisie

Op 28 september 2009 heeft de gemeenteraad de 'Stadsvisie Schiedam 2030' vastgesteld. Deze Stadsvisie geldt als structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Stadsvisie is tot stand gekomen in samenspraak met veel partijen uit de stad. In dit kader is van december 2008 tot en met april 2009 een interactief traject uitgevoerd met een grote betrokkenheid van burgers, partners, ondernemers en raadsleden. De uitkomsten van dit traject zijn opgenomen in de Stadsvisie. In de Stadsvisie wordt geconcludeerd dat het onmogelijk is om alle hoofdopgaven tegelijk uit te voeren. Daarom vormen de hoofdopgaven het kader waar, binnen de periode 2010-2030, ruimtelijke werkzaamheden uit voortvloeien. In de Stadsvisie worden acht ruimtelijke opgaven onderscheiden. Op deze opgaven wil de gemeente zich de komende jaren focussen. De volgende opgaven zijn relevant voor het plangebied.

  • Revitalisering van de binnenstad

De binnenstad vormt het kloppend hart van de stad. Het functioneren van de binnenstad werkt door in heel Schiedam en heeft een belangrijke invloed op het welbevinden van de Schiedamse burgers en de waardering voor de stad. De ontwikkeling van de binnenstad vormt in de komende jaren de grootste stedelijke opgave. Onderdeel van de samenhangende aanpak is onder meer het toevoegen van woningen in de binnenstad. De revitalisatie van de Binnenstad is uitgewerkt in de 'Ontwikkelingsvisie voor de binnenstad (Stad aan de Schie)'.

  • Verbeteren woningvoorraad

In de Stadsvisie wordt ingezet op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad. De woningvoorraad dient te worden verbreed naar doelgroepen die kapitaalkrachtiger zijn en een vergroting van de marktsector mogelijk maken. Hierdoor kan beter worden voldaan aan de vraag van midden- en hogere inkomensgroepen naar een wooncarrière in de stad, wordt ruimte geboden voor sociale stijging en wordt een impuls gegeven voor een breed en aantrekkelijk voorzieningenniveau. Gestreefd wordt naar het realiseren van een duurzame en kwalitatief hoogwaardige woon- en leefomgeving.

3.3.2 Ontwikkelingsvisie voor de binnenstad (Stad aan de Schie)

De visie 'Stad aan de Schie, ontwikkelingsvisie voor de binnenstad' is in juni 2012 vastgesteld. Het doel van de visie is het opstellen van een leidraad voor de ontwikkeling van de Schiedamse binnenstad. Omdat het een integrale visie betreft, gaat het niet alleen om ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook om de sociale, culturele en economische ontwikkelingen die daarmee samenhangen. De ontwikkelingsvisie biedt heldere kaders, is een inspirerend startpunt en daarmee een uitnodiging van de gemeente richting haar partners om in gesprek te gaan over de verdere ontwikkeling van de binnenstad. De ontwikkelingsvisie zet onder andere in op de transformatie van het plangebied naar een aantrekkelijk gemengd woongebied, welke een impuls geeft aan de voorzieningen in de binnenstad. De in het gebied aanwezige monumenten en historische structuur dienen daarbij behouden te blijven. Daarnaast wordt in het gebied, in aansluiting op de woonfunctie, ruimte gezien voor de creatieve sector en het werken aan huis.

3.3.3 Woonvisie 2030

Op 28 juni 2012 is de Woonvisie Schiedam 2030 vastgesteld. De Woonvisie vormt een nadere uitwerking van de in de Stadsvisie benoemde hoofdopgave met betrekking tot het wonen voor de periode tot 2030. Uitgangspunt is dat alle Schiedammers de kans moet worden geboden om aantrekkelijk te kunnen wonen in een kwalitatief goede woon- en leefomgeving, welke voldoende mogelijkheden biedt voor sociale stijging. Deze ambitie wordt gerealiseerd door nieuwe woonmilieus te ontwikkelen door stedelijke vernieuwing én Schiedam om te vormen naar een levensloopvriendelijke stad. De Woonvisie gaat uit van 3.500 nieuwe woningen tot 2030, welke aantal is bijgesteld met de 'Woningmarktafspraken Regio Rotterdam'. Dit zal zowel plaatsvinden op nieuwe woningbouwlocaties als door herstructurering van bestaande woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0010.png"

Afbeelding 10 - Woonvisie Schiedam, Nieuwe woonlocaties

Schiedam heeft de ambitie om de komende jaren belangrijke schakels op de woningmarktladder aan te vullen, zodat er altijd een woning is die past in ieders wooncarrière. De behoefte bestaat aan meer verschillende typen woningen voor Schiedammers met een middeninkomen. Om aan deze behoefte te voldoen zullen binnen de stad aantrekkelijke nieuwe woongebieden worden ontwikkeld, waardoor het woningaanbod afwisselender wordt en de kwaliteit van de stedelijke ruimte stijgt. Specifiek voor de binnenstad geldt als doelstelling om in 2030 15% meer woningen in te binnenstad te hebben, waardoor de levendigheid wordt vergroot. Dit wordt bereikt door nieuwe woningen toe te voegen (onder meer op bestaande of toekomstige lege plekken, zoals het Westmolenkwartier, UTO en Dirkzwager), maar ook door het beheer en onderhoud van monumentale panden en het bestrijden van leegstand.

3.3.4 Welstandsparagraaf Dirkzwager

De ambities voor de herontwikkeling van het gebied zijn neergelegd in het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager', waarin aansluiting is gezocht bij het beschermd stadsgezicht van Schiedam en de te behouden monumentale bebouwing. Het beeldkwaliteitsplan heeft tot doel de ruimtelijke mogelijkheden voor een nieuwe ontwikkeling op de locatie Dirkzwager in beeld te brengen en biedt daarmee een handreiking voor toekomstige bouwplannen. Het beeldkwaliteitsplan is opgebouwd uit twee delen. Deel 1 ('Ruimte') bevat de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de transformatie van de Dirkzwagerlocatie, welke hun doorvertaling voornamelijk hebben gevonden in (de planregels van) dit bestemmingsplan. Deel 2 ('Beeld') bevat de eisen met betrekking tot het uiterlijk en de beeldkwaliteit welke zich niet lenen voor verankering in het bestemmingsplan, maar dienen te worden opgenomen in de welstandsnota. Om de architectonische (beeld)kwaliteit bij de transformatie van het gebied te borgen is gelijktijdig met dit bestemmingsplan het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager' als welstandsparagraaf vastgesteld. De welstandsparagraaf vormt een aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota voor de Dirkzwagerlocatie en wordt vastgesteld conform het bepaalde in artikel 12a van de Woningwet. Aanvragen om vergunning kunnen hiermee getoetst worden aan op dit gebied toegesneden redelijke eisen van welstand.

3.3.5 Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020

Het Gemeentelijk verkeer- en vervoerplan 2011-2020 'Schiedam duurzaam bereikbaar' (GVVP) is in 2011 vastgesteld. In het GVVP wordt beschreven op welke wijze de gemeente zich de komende jaren wil inzetten om haar strategische positie in de Zuidvleugel van de Randstad te behouden en te versterken en hoe het lokale bereikbaarheidsbeleid wordt vormgegeven om bij te dragen aan een vitale stad, waar het goed leven is. Gekozen is voor duurzame bereikbaarheid, goed voor mens, economie en milieu en voor langere tijd een oplossing biedend. Een goede bereikbaarheid over de weg staat centraal. Dit geldt niet alleen voor bereikbaarheid per auto maar ook per fiets en met het openbaar vervoer.

Voorts wordt in het GVVP aangegeven dat de parkeerbehoefte, als gevolg van meerdere auto's per huishouden, verder zal toenemen. Vanuit die optiek is het noodzakelijk om de parkeerbehoefte in beginsel op eigen terrein op te lossen. De uitgangspunten met betrekking tot het parkeren zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Parkeren (augustus 2017). Het uitvoeringsprogramma heeft onder andere betrekking op de parkeernormering en parkeerregulering. Met het uitvoeringsprogramma zijn in de nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017' nieuwe parkeernormen vastgesteld, welke van toepassing zijn bij de transformatie van het plangebied.

3.3.6 Visie Openbare Ruimte Schiedam

Bij de publieke discussie die in het kader van de Stadsvisie is gevoerd, is gebleken dat de openbare ruimte een belangrijk punt van aandacht is. Dit loopt uiteen van samenhang en uitstraling tot het functionele gebruik en de manier van beheren. De Visie Openbare Ruimte Schiedam (september 2009) gaat over de betekenis en de uitstraling van de openbare ruimte, in samenhang met investeringsniveau en beheer. In de visie is de samenhang tussen en de structuur binnen de openbare ruimte gedefinieerd. De structuur is op stadsniveau geanalyseerd aan de hand van de landschappelijke onderlaag en de stedelijke invloeden van lokaal en bovenlokaal niveau hierop. In de visie wordt nader ingegaan op de binnenstad. De gewenste karakteristiek is monumentaal. Dit kan vertaald worden naar een chique uitstraling van het straatmeubilair, oude gebakken klinkers met accenten van natuursteen. Ten aanzien van het groen zijn bomen langs de kades wenselijk, alsmede de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardige groenvoorzieningen.

3.3.7 Klimaatbeleidsplan

Op basis van het gemeentelijk milieubeleid wordt gestreefd naar het beperken van de milieuhinder en het verkleinen van de 'milieuruimte' in de stad. De ambitie is daarbij om de in gang gezette milieuverbeteringen minimaal vast te houden en te versterken, een goede balans te vinden en vast te houden tussen verstedelijking en de kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid en duurzaamheid. Bij de uitwerking van het milieubeleid worden leefbaarheid (gericht op de directe leefomgeving, lokaal), duurzaamheid (gericht op de wereld, mondiaal) en cradle-to-cradle (alle gebruikte materialen kunnen na hun leven in het ene product nuttig worden ingezet in een ander product) als leidende principes gehanteerd. Deze principes worden waar mogelijk toegepast bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied.

In 2016 is het Klimaatbeleidsplan Schiedam 2016-2020 vastgesteld. In het Klimaatbeleidsplan is als doel gesteld om een CO2-reductie te halen van 30% in 2030. Dit percentage is gebaseerd op de huidige stand der technieken en de in 2015 uitgevoerd nulmeting en potentiaalstudie. Besparen op energie en het vergroten van de inzet van duurzame energiebronnen staat in dit plan centraal. Op grond van het beleid wordt bij nieuwbouw gestreefd naar een 25% scherpere energieprestatie-coëfficiënt (EPC) dan op grond van het Bouwbesluit vereist is. Dit streven is in lijn met het in 2012 door de gemeenten van de Stadsregio Rotterdam ondertekende Convenant Verbeteren Energiebesparing Nieuwbouw.

3.3.8 Molenbeleid Schiedam

De gemeenteraad heeft op 15 september 2003 de nota 'Molenbeleid Schiedam' vastgesteld. De nota heeft tot doel de vijf Schiedam kenmerkende stellingmolens, de hoogste stellingmolens in de wereld, te beschermen tegen ontwikkelingen in de omgeving die de vrije windvang en het uitzicht op de molens kunnen beperken. Op grond van het Schiedamse molenbeleid geldt dat binnen een straal van 100 meter van de molen geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht of beplanting mag worden aangebracht welke hoger is dan de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. Binnen een straat van 100 tot 400 meter is geen nieuwe bebouwing of beplanting toegelaten welke hoger is dan de hoogte van de verticaal staande wiek vermeerderd met 1/50ste van de afstand tussen de bebouwing en beplanting en de molen. Deze regels zijn opgenomen in het bestemmingsplan met zogenaamde molenbiotopen (Vrijwaringszone - molenbiotoop). Omdat de bouwhoogte van de toegelaten nieuwbouw lager is dan het balkon van molen 'De Nieuwe Palmboom' wordt bij de transformatie van het gebied voldaan aan de uitgangspunten van het molenbeleid.

3.3.9 GroenBlauwe Structuurvisie

Begin 2015 is de GroenBlauwe Structuurvisie vastgesteld. Daarin wordt een visie gegeven op het toewerken van het toekomstige groenblauwe netwerk naar sfeer, gebruik, status en toekomstwaarde en de relaties tussen de verschillende onderdelen van het groenblauwe netwerk. De visie beschrijft in hoofdlijnen een groenblauwe structuur die opgebouwd is uit drie grootheden. Twee sterke eigen identiteiten met hun eigen invloeden en sferen, namelijk de wereld rond de rivier en het landschap van Midden-Delfland. De verbindende factor tussen deze twee werelden is het landschap in de Poldervaartpolder welke gekenmerkt wordt door een sterk centraal element, de naamdrager van de polder: de Poldervaart. Dit geeft een ultieme afwisseling van groenblauwe gebieden en sferen die in zijn totaal een perfecte basis vormt voor een grootschalige, robuuste groenblauwe structuur voor de stad. Hier ligt een fijnmaziger netwerk van groen- en blauwstructuren overheen welke deze grootheden verbindt met aanpalende wijken en de binnenstad. De Schie wordt aangemerkt als een belangrijke ruimtelijke drager in Schiedam, waaraan Schiedam haar bestaansrecht heeft ontleend. De Schie is nog steeds op veel plaatsen in de stad sterk beleefbaar. De visie streeft naar behoud van het stenige beeld van de Schie, waarbij de oevers in de historische binnenstad zijn vormgegeven als stedelijke kades met boombeplanting. Dit uitgangspunt is meegenomen in het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager'.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden.

4.1 Waterparagraaf

Ten behoeve van de uitvoering van de wettelijk verplichte watertoets is voor dit bestemmingsplan een 'Waterparagraaf Dirkzwager' opgesteld. De waterparagraaf is een instrument om het aspect water voldoende aandacht te geven in bestemmingsplannen. Daarom zijn de wateraspecten van het bestemmingsplan Dirkzwager getoetst aan de doelstellingen die voortkomen uit het vigerend beleid. Deze doelstellingen hebben betrekking op waterkwantiteit, waterkwaliteit, riolering en veiligheid. Geconcludeerd wordt dat:

  • Het plan, rekening houdend met het uitgangspunt dat stedelijke erven en tuinen voor 75% zullen worden verhard, in een toename van het verhard oppervlak (4.240 m²) voorziet, waardoor rekening moet worden gehouden met het realiseren van minimaal 274 m³ extra waterbergingscapaciteit in een retentievoorziening.
  • De drooglegging voor bescherming tegen inundatie en grondwateroverlast met 0,6 meter beperkt is.
  • Door aan te sluiten op het gescheiden stelsel, het afvalwater en hemelwater gescheiden kan worden opgevangen en afgevoerd.
  • Verontreiniging van het water door afstromend hemelwater voorkomen kan worden door geen gebruik te maken van uitloogbare (bouw)materialen.

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft, in het kader van het bestuurlijk vooroverleg, geadviseerd inzake het bestemmingsplan. Dit is als volgt verwerkt in het bestemmingsplan:

  • Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet er mee rekening worden gehouden dat 75% van de tuinen verhard wordt. Dit uitgangspunt is meegenomen bij het bepalen van de voor de ontwikkeling vereiste waterberging. Het moeten realiseren van de voor de ontwikkeling van het plangebied vereiste waterberging is daarbij als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in artikel 7, eerste lid, sub a van de planregels. Gelet op het beheer en onderhoud van de waterberging heeft het de voorkeur dat deze wordt aangelegd in of onder het openbaar gebied. Indien dit niet mogelijk is, en de berging op privéterrein wordt aangelegd, zullen met de eigenaren van de gronden nadere afspraken worden gemaakt over de instandhouding van de berging, en het beheer en onderhoud daarvan zodat het goed functioneren van de bergingsvoorziening geborgd is.
  • Hoewel het plangebied zich kenmerkt door een zeer kleine drooglegging, wat kan leiden tot problemen met de afwatering en inundatie, zijn er binnen het gebied geen aanwijzingen voor enige overlast door regen of grondwater. Het vergroten van de drooglegging door een integrale ophoging van het gebied is, vanwege de bestaande historische structuur en de te behouden monumentale bebouwing, niet mogelijk. Om de kans op inundatie te minimaliseren zullen bij de verdere uitwerking van het plan de (technische) mogelijkheden om het grondpeil op te hogen tot aan de kruinhoogte van de waterkering (NAP +0,1 meter) nadere worden onderzocht. Daarnaast zal bij de nieuwe ontwikkelingen de maaiveldhoogte en het uitgiftepeil, in samenspraak met de ontwikkelaar, per geval vastgesteld, afhankelijk van de afwatering en grondwaterstanden op de betreffende locatie.
  • De opmerking met betrekking tot klimaatadaptatie wordt meegenomen in de gemeentebrede discussie die hierover plaatsvindt en waarin ook het Hoogheemraadschap van Delfland participeert.

De verschillende van toepassing zijnde wateraspecten staan, gelet op voornoemde conclusies en aanbevelingen, uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Bodem

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van bepaalde bestemmingen of bestemmingswijziging. In het kader van dit bestemmingsplan is een milieuhygiënisch bodemadvies opgesteld.

4.2.1 Algemene bodemkwaliteit

Het gebied Brandersbuurt maakt deel uit van het stadscentrum, dat een eeuwenlange geschiedenis kent in bodemgebruik. De samenstelling van de bodem is derhalve sterk beïnvloed door menselijke activiteiten. Vanwege de geringe droogligging was ophogen van het plangebied met zand noodzakelijk. De dikte van deze ophogingen varieert van 1,5 tot 2,5 meter. Als gevolg van ophogingen, sloop en herbouw is deze zandige ophooglaag en de daaronder gelegen voormalige bouwvoor over het algemeen licht tot sterk bijgemengd met (bouw)puin, huisvuil, koolassen, slakken en sintels. Vanaf het oorspronkelijke maaiveld tot circa NAP -12,0 meter (de zogenaamde deklaag) bestaat de bodem uit klei en veen. Daaronder bevindt zich het zandige eerste watervoerende pakket. De grondwaterspiegel bevindt zich op een diepte van 1,0 á 2,0 meter beneden maaiveld.

Mede door deze menselijke activiteiten is de grond binnen het gehele bestemmingsplangebied bijgemengd met bodemvreemd materiaal en worden matig tot soms sterke verhoogde gehaltes gemeten aan verontreinigende stoffen als zware metalen en PAK (teerachtige stoffen). Indien deze gemiddelde bodemkwaliteit wordt aangetoond in een recent uitgevoerd bodemonderzoek dan levert deze geen directe risico's op voor volksgezondheid en milieu bij een bodemgebruik als ‘bedrijfsterrein’, ‘verkeer of infra’, ‘wonen zonder tuin’ en ‘(extensief) groen’. Deze gemiddelde bodemkwaliteit is minder geschikt voor een (langdurig) bodemgebruik als ‘wonen met tuin’, ‘moestuinen’ en ‘natuur’ of ‘grond met natuurwaarden’. Mocht bij herinrichting naar dit gevoeliger gebruik, voor ophoging of aanvulling, grond (van elders) nodig te zijn, dan dient deze grond op basis van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer van de gemeente Schiedam, in kwaliteit ook geschikt te zijn voor de beoogde functie. Op deze wijze wordt bij herinrichting naar een gevoeliger gebruik gestreefd naar een verbetering van de bodemkwaliteit. Andersom geredeneerd, mag bij herinrichting de (lokale) bodemkwaliteit ook nooit verslechteren. Bij het meten van sterk verhoogde gehaltes die de zogenoemde interventiewaarden van de Wet bodembescherming overschrijden, kunnen sanerende maatregelen worden geëist.

4.2.2 Puntbronnen

Binnen het bestemmingsplangebied hebben veel activiteiten plaatsgevonden, waaronder talloze jeneverstokerijen, pakhuizen, mouterijen en machine- en apparatenfabrieken. Tevens zijn binnen het plangebied een aantal ondergrondse brandstoftanks aanwezig (geweest). Bij of nabij de meeste van deze bronnen heeft het bevoegd gezag in de periode 2008-2012 een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd. Bij enkele ondergrondse brandstoftanks is het grondwater in licht mate verontreinigd met minerale olie.

4.2.3 Bodemonderzoek en sanering

Met het oog op voorgenomen herontwikkelingen en bestemmingswijziging binnen het gebied naar een woonbestemming, is recent onderzoek gedaan naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. De resultaten van hiervan zijn opgenomen in het ‘Verkennend en actualiserend’ (Milieutechnisch adviesbureau RSK Netherlands, kenmerk 512758.001, d.d. 5 maart 2015).

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de mate van verontreiniging in de bodem vooralsnog een belemmering vormt voor het beoogde bodemgebruik als 'wonen met tuin'. Binnen het plangebied is op een aantal plaatsen sprake van verontreinigingen boven de interventiewaarden uit de Wet bodembescherming. De gemeten gehaltes zijn hier ook hoger dan die van de gemiddelde bodemkwaliteit van het gebied, zoals vastgelegd in de Nota bodembeheer. Dit betekent dat hier sprake is van een saneringsplicht en dat voorafgaand aan graafwerk of herinrichting sanerende maatregelen getroffen moeten worden. Een daarvoor benodigd saneringsplan behoeft vooraf instemming van het bevoegd gezag Wet bodembescherming. De onderzoeksresultaten vertonen geen uitlooggedrag van verontreinigende stoffen naar het grondwater. Dit betekent dat de gemeten verontreinigingen een immobiel karakter hebben en dat een saneringsdoelstelling zich hoofdzakelijk mag richten op het voorkomen van contactmogelijkheden (functiegericht saneren). Een saneringsplan kan daarmee in zijn geheel worden afgestemd op de herinrichting. Afhankelijk van de herinrichting van het plangebied kan hierbij wellicht gebruik gemaakt worden van de standaardprocedure volgens het Besluit uniforme saneringen.

De sterke bodemverontreiniging is met name gerelateerd aan de ophoogactiviteiten en de aanwezigheid van bijmengingen in dat ophoogmateriaal. Het grondwater binnen het plangebied is overwegend licht verontreinigd met enkele zware metalen. Een deel van het plangebied (onder bebouwing of niet toegankelijke opstallen) is nog niet (recent) onderzocht en hiervoor is vooralsnog de algemene bodemkwaliteit, zoals beschreven in de Nota bodembeheer, maatgevend. Na sloop en voorafgaand aan de herontwikkeling dient ook hier verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Gelet op de historie van het gebied en de aangetroffen bijmengingen in de bodem kan de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in de bodem niet worden uitgesloten. Vooralsnog is tijdens de uitgevoerde bodemonderzoeken geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in de bodem.

Tot slot blijkt uit het onderzoek de aanwezigheid van verharding- en funderingslagen binnen het plangebied (bestaande uit asfalt en puinhoudend funderingsmateriaal). Deze lagen (of dit materiaal) worden niet als bodem aangemerkt en vallen in principe buiten het regime van de Wet bodembescherming. Echter, op grond van het Besluit bodemkwaliteit dienen deze lagen te worden verwijderd nadat ze hun functie als zodanig hebben verloren. Dit materiaal dient afgevoerd te worden naar een daartoe erkende verwerker. Omdat dit materiaal zich bevindt in sterk verontreinigde bodem, dienen deze onder saneringscondities te worden verwijderd. Dit geldt eveneens voor de nog te verwijderen vloeren en verhardingslagen.

4.2.4 Bodembeheer

Voor het plangebied geldt gebiedspecifiek beleid voor hergebruik van grond en/of baggerspecie of voor terugsaneerwaarden. De kwaliteit van grond binnen het plangebied dient, afhankelijk van de kwaliteit van de ontvangende bodem en het beoogde gebruik, te voldoen aan de Lokale Maximale Waarden (LMW) voor volkstuinen en kinderspeelplaatsen of de LMW voor wonen. De LMW zijn opgenomen in de Nota bodembeheer van de gemeente Schiedam. Mocht het voornemen bestaan om grond van elders binnen het plangebied toe te passen, dan betekent dit dat deze grond moet voldoen aan deze LMW. Dit voornemen dient tenminste 5 werkdagen daaraan voorafgaande, te worden gemeld bij het Landelijk meldpunt bodemkwaliteit.

4.2.5 Conclusie

De algemene bodemkwaliteit in het plangebied is zodanig dat deze momenteel nog een belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging. Gelet hierop is een aanvullend bodemonderzoek vereist op basis waarvan kan worden bepaald of sanerende maatregelen getroffen moeten worden om de beoogde functiewijziging naar wonen mogelijk te maken. Dit aanvullend bodemonderzoek zal uiterlijk als onderdeel van de uiteindelijke aanvraag om omgevingsvergunning moeten worden ingediend. De betreffende omgevingsvergunning kan daarbij niet eerder worden verleend dan nadat vast staat dat de bodem, na eventuele sanerende maatregelen, geen belemmering vormt voor de beoogde functie. De bodemkwaliteit staat daarmee, met het uitvoeren van eventuele bodemsaneringen, realisatie van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Natuurbescherming

De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming. In de toelichting van een bestemmingsplan moeten de gevolgen van het bestemmingsplan voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de op grond van de Wnb gestelde regels.

4.3.1 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wnb geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

De aanwezigheid van beschermde flora en fauna is beoordeeld aan de hand van een literatuuronderzoek en globaal veldonderzoek. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van de gemeente Schiedam en heeft een sterk verstedelijkt karakter en wordt gekenmerkt door bebouwing, verhardingen, bomen en enkele min of meer braakliggende terreinen en openbare groengebieden. De werkzaamheden welke het bestemmingsplan mogelijk maakt bestaan uit het slopen en bouwen van panden en opstallen, herinrichting van de buitenruimte en alle daarbij behorende werkzaamheden. Enige nadelige effecten op de aanwezige flora en fauna zullen bestaan uit de directe gevolgen van de uitvoering van deze werkzaamheden.

Op of in de omgeving van de onderzoekslocatie komen vogels voor waarvan de nesten, eieren en broedsels op grond van de wet beschermd zijn, zoals Merel (Turdus merula), Ekster (Pica pica) en Koolmees (Parus major). Werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd buiten de broedperiode van deze vogels. Lokaal komen mogelijk ook jaarrond beschermde nesten van de Huismus (Passer domesticus) voor. Voorafgaand aan werkzaamheden dient het terrein te worden onderzocht op de aanwezigheid van beschermde nesten van vogels. Werkzaamheden dienen bij voorkeur te worden uitgevoerd buiten de broedperiode van vogels. Aanvullend geldt dat voor het verstoren of vernielen van nesten van jaarrond beschermde soorten een ontheffing vereist is.

Binnen de onderzoekslocatie worden vleermuizen (Gewone Dwergvleermuis, Pipistrellus pipistrellus) waargenomen. Vleermuizen hebben mogelijk rust- of voortplantingsplaatsen ingenomen in de bestaande bebouwing. Voorafgaand aan de werkzaamheden dienen gebouwen te worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Voor het verstoren van rust- en voorplantingsplaatsen van vleermuizen dient een ontheffing te worden aangevraagd. Overige beschermde flora en fauna komen, voor zover bekend, niet voor en worden gelet op de ongeschiktheid van het terrein ook niet verwacht.

Gelet op voorgaande bevindingen wordt geconcludeerd dat voorafgaand aan werkzaamheden het plangebied nader onderzocht moet worden op de aanwezigheid van beschermde vogels, vleermuizen en overige natuurwaarden. Daarnaast geldt voor de in het gebied aanwezige te behouden bomen dat deze tijdens de werkzaamheden deugdelijk moeten worden beschermd tegen schade.

4.3.2 Gebiedsbescherming

Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wnb een zorgplicht. Voor de Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit. In de omgeving van Schiedam (25 kilometer) bevinden zich de volgende Natura 2000- gebieden: Oude Maas, Kinderdijk Boezems, Oudeland van Strijen, Solleveld & Kapittelduinen en Voornes Duin. De ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van in de ruime omgeving gelegen beschermde natuurgebieden (Aerius Calculator, 2019).

De Wnb draagt Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van het landelijk ecologisch netwerk; het Natuurnetwerk Nederland. Het in Schiedam gelegen gedeelte van het veenweidelandschap van Midden-Delfland behoort ingevolge de provinciale verordening tot het Natuurnetwerk Nederland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen het plangebied liggen geen groenstructuren welke onderdeel uitmaken van de stedelijke ecologische structuur. De Wnb en het provinciaal en gemeentelijk beleid staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Kwetsbare objecten, zoals woningen en functies met een groot aantal bezoekers, zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour van het PR rond inrichtingen waarin opslag / verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), in geval van inrichtingen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), in geval van transportroutes voor gevaarlijke stoffen, en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), in geval van buisleidingen is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de oriëntatiewaarde veroorzaakt. Deze verantwoordingsplicht geldt ook indien sprake is van een GR hoger dan de oriëntatiewaarde.

Op 10 juli 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Visie Externe Veiligheid 2012-2020' vastgesteld. In deze visie is invulling gegeven aan de beleidsvrijheid inzake de verantwoording van het GR. In de visie is aangegeven op welke wijze de gemeente plannen en/of projecten welke gevolgen hebben voor de externe veiligheidssituatie beoordeelt en verantwoordt. Onderdeel van de visie is het kwetsbaarheidszonemodel, zoals deze door de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is ontwikkeld. Met het model wordt de kwetsbaarheid van een object in relatie gebracht met de risicobron, om zo vroegtijdig te kunnen bepalen welke objecten en functies aanvaardbaar zijn op een bepaalde locatie.

Binnen of in de omgeving van het plangebied is geen sprake van enige voor de externe veiligheid relevante inrichtingen of transportroutes. Het plangebied is evenmin gelegen binnen de PR 10-6 contour of het effectgebied van enige buiten het plangebied gelegen inrichting, zoals bijvoorbeeld de aan de Noordvest gevestigde distilleerderij Herman Jansen Beverages. Dit geldt ook voor de PR 10-6 contour of het effectgebied behorende bij transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het water, het spoor of via buisleidingen. Omdat de ontwikkeling van het plangebied geen effect heeft op het groepsrisico kan uitvoering van het bestemmingsplan, uit het oogpunt van externe veiligheid, op een verantwoorde wijze plaatsvinden.

4.5 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder zijn normen gesteld met betrekking tot de maximale geluidsbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen. Op grond van de Wet geluidhinder moet aan deze normen worden voldaan indien een woning binnen een wettelijke geluidzone is gelegen. Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone behorende bij de rijksweg A20, de geluidzones van enkele binnenstedelijke wegen (Burgemeester van Haarenlaan, Horvathweg, Broersvest en 's-Gravelandseweg) en de geluidzone van de spoorlijn Rotterdam-Schiedam-Delft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0011.png"

Afbeelding 11 - Geluidzones: rijkswegen (A), binnenstedelijke wegen (B) en spoorwegen (C)

Gelet op de ligging van het project binnen enkele wettelijke geluidzones en aangezien het project voorziet in het realiseren van een geluidgevoelige bestemming is het 'Akoestisch onderzoek Dirkzwagerlocatie' en het Onderzoek akoestische maatregelen Dirkzwager uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de route Broersvest / 's-Gravelandseweg in het oostelijke deel van het plangebied bij diverse woningen wordt overschreden. De geluidsbelasting ter plekke van de nieuw te bouwen woningen bedraagt maximaal 53 dB(A), waarmee wordt voldaan aan de maximaal toegelaten geluidsbelasting van 63 dB(A), waarvoor op grond van artikel 83, eerste lid van de Wet geluidhinder hogere waarde (geluid) kunnen worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarden ten gevolge van de rijksweg A20, de route Burgemeester van Haarenlaan / Horvathweg en de spoorlijn Rotterdam-Schiedam-Delft worden ter plaatse van het plangebied niet overschreden. Wegens de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is gekeken naar de mogelijkheden om aanvullende maatregelen te treffen om de geluidsbelasting te verlagen. Uit het onderzoek blijkt dat op de route Broersvest / 's-Gravelandseweg bronmaatregelen in de vorm van een stiller wegdek mogelijk zijn. Het effect van dergelijke bronmaatregelen is echter laag en, mede gelet op de stoplichten en de brug over de Schie, civieltechnisch niet wenselijk.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 83 en 110a van de Wet geluidhinder zullen, ten behoeve van maximaal 60 in het oostelijke gedeelte van het plangebied gelegen woningen, in samenhang met dit bestemmingsplan, hogere waarden (geluid) worden vastgesteld. Het Besluit hogere waarden Dirkzwager is bij het bestemmingsplan gevoegd.

4.6 Luchtkwaliteit

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer). De wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor NO2 en PM10 geldt een grenswaarde van maximaal 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie. Voor PM2,5 geldt een maximale grenswaarde van 25,0 µg/m³. De concentratie van NO2 bedraagt ter plekke van het plangebied 30,0 µg/m³. De concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) bedragen respectievelijk 22,0 µg/m³ en 14,5 µg/m³. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht voldoen aan de wettelijke normen en zijn niet dusdanig hoog dat geoordeeld moet worden dat geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Indien een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2, PM10 (= 1,2 µg/m³) en PM2,5 (= 0,75 µg/m³) of een project valt in een categorie welke is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden, kan een project doorgang vinden zonder nadere toetsing aan de grenswaarden. De reden hiervoor is dat in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit voldoende maatregelen worden genomen om de bijdrage van deze projecten aan verslechtering van de luchtkwaliteit te compenseren. Een woningbouwlocatie welke, bij één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 woningen omvat dient op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen te worden aangemerkt als een project die in ieder geval 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen. Het bestemmingsplan biedt de ruimte voor de ontwikkeling van ongeveer 140 woningen en blijft daarmee ruim onder de grens van 1.500 woningen.

De bijdrage aan de concentratie van luchtverontreinigende stoffen ten gevolge van de nieuwe woonwijk is bepaald op basis van CROW-publicatie 317: 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' en de 'NIBM-tool 2017' van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De nieuwe woonwijk zal op een gemiddelde weekdag leiden tot maximaal 700 extra verkeersbewegingen. Dit heeft een toename van 0,56 µg/m³ in de jaargemiddelde concentratie NO2 en een toename van 0,12 µg/m³ in de jaargemiddelde concentratie PM10 tot gevolg. De ontwikkeling van de nieuwe woonwijk heeft daarmee nauwelijks impact op de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van woningen enerzijds een goede woon- en leefomgeving gegarandeerd kan worden en anderzijds rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Om de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen te maken wordt aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De zonering vindt plaats door het toepassen van minimale richtafstanden tussen bedrijven en woningen, afhankelijk van de milieucategorie van de bedrijfsactiviteiten. Ten opzichte van een rustige woonwijk gelden de volgende richtafstanden (in meters):

Milieucategorie   1   2   3.1   3.2   4.1   4.2   5.1   5.2   5.3   6  
Richtafstand   10   30   50   100   200   300   500   700   1.000   1.500  

4.7.1 Bedrijvigheid binnen plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van de historische binnenstad van Schiedam, waarin naast de woonfunctie andere functies aanwezig en gewenst zijn, zoals detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en bedrijvigheid. Daarbij geldt als algemeen uitgangspunt dat lichte, weinig hinderlijke bedrijfsactiviteiten uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van milieubelastende activiteiten toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen. Binnen het plangebied bevinden zich geen zwaardere bedrijfsactiviteiten dan op grond van dit uitgangspunt zijn toegelaten. Het horecabedrijf aan het Doeleplein 1 voldoet aan dit uitgangspunt, maar verdient gelet op de bijbehorende geluidsaspecten bijzondere aandacht.

St. Joris Doele

Het pand St. Joris Doele aan het Doeleplein 1 wordt gebruikt als horecagelegenheid, waar vergaderingen en feesten en partijen plaats kunnen vinden. Een dergelijk bedrijf dient, omdat feesten worden georganiseerd waar (hogere) muziekgeluidniveaus worden geproduceerd, te worden aangemerkt als een bedrijfsactiviteit uit categorie 2. Voor dergelijke functies geldt dat deze in een gemengd gebied, zoals de binnenstad van Schiedam, kunnen plaatsvinden, maar dat vanwege de milieubelasting een bouwkundige afscheiding van woningen en andere gevoelige functies in de omgeving dient plaats te vinden.

Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd naar de geluiduitstraling van dit bedrijf en de wijze waarop deze kan worden ingepast in de nieuwe woonwijk die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Het bedrijf is beoordeeld op basis van de geluidsnormen welke voor een dergelijke horeca-inrichting gelden op grond van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit geval wordt bij de beoordeling een verhoging van de maximale etmaalwaarde (LAr,LT) met 5 dB(A) acceptabel geacht, omdat sprake is van een bestaand bedrijf gevestigd in de binnenstad van Schiedam. De gewenste levendigheid van de binnenstad maakt dat een beperkte verhoging van de geluidsbelasting acceptabel is. Daarbij vindt in de direct omgeving nieuwbouw plaats welke het mogelijk maakt dusdanige (bouwkundige) maatregelen te treffen dat binnen de geluidsgevoelige ruimten van de nieuwe woningen een etmaalwaarde van 35 dB(A) kan worden gewaarborgd (zie: artikel 2.20, tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer). Het is tevens acceptabel dat bij het bepalen van het maximaal geluidsniveau (LAmax) het geluid van laad- en losactiviteiten ten behoeve van de aan- en afvoer van muziekapparatuur buiten beschouwing blijft, mits dit beperkt blijft tot één keer per nacht. Dit is acceptabel omdat sprake is van een incidentele activiteit waarbij niet het laden en lossen maatgevend is voor het maximale geluidniveau, maar het sluiten van portieren en starten van de motor. Het door deze activiteit ervaren geluid is derhalve niet anders is dan het geluid van het overige wegverkeer. Op basis van deze uitgangspunten gelden de volgende grenswaarden:

  07:00-19:00 uur   19:00-23:00 uur   23:00-7:00 uur  
LAr,LT op de gevel van woningen   55 dB(A)   50 dB(A)   45 dB(A)  
LAmax op de gevel van woningen   70 dB(A)   65 dB(A)   60 dB(A)  

In het akoestisch onderzoek wordt vastgesteld dat in de representatieve bedrijfssituatie niet wordt voldaan aan de grenswaarden voor geluid. Deze overschrijding wordt met name veroorzaakt door het muziekgeluid uit de grote kamer en het stemgeluid van bezoekers op het terras. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat diverse combinaties van (akoestische) maatregelen mogelijk zijn om alsnog te voldoen aan de grenswaarden en het maximale geluidsniveau in de woning van 35 dB(A). Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de aanwezigheid van dit bedrijf geen belemmering vormt voor de bouw van woningen in de omgeving, mits de vereiste (akoestische) maatregelen worden getroffen. Ten einde te waarborgen dat deze maatregelen worden getroffen geldt op grond van de planregels de voorwaardelijke verplichting dat woningbouw slechts mogelijk is indien bij de aanvraag om omgevingsvergunning wordt aangetoond dat met een combinatie van maatregelen wordt voldaan aan voornoemde grenswaarden.

4.7.2 Bedrijvigheid buiten plangebied

Buiten het plangebied bevindt zich één bedrijf welke niet voldoet aan de geldende richtafstand. Dit betreft distilleerderij Herman Jansen Beverages Nederland B.V. welke gevestigd is aan de Zijlstraat 56. Dit betreft een bedrijf uit milieucategorie 4.2, welke gelegen is op ongeveer 180 meter van de grens van het plangebied. Hoewel niet wordt voldaan aan de richtafstand is dit bedrijf via de omgevingsvergunning (milieu) op een zodanige wijze ingepast in de dichtbebouwde binnenstedelijke woonomgeving dat het niet voldoen aan de richtafstanden niet leidt tot een onacceptabele situatie uit het oogpunt van milieuzonering. De aanwezigheid van milieubelastende bedrijven in of nabij het plangebied vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het bestemmingsplan.

4.8 Milieueffectrapportage

Op grond van de Wet milieubeheer worden activiteiten aangewezen welke belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, of waarvoor beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige invloed hebben. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van een bestemmingsplan planMER-plichtig, projectMER-plichtig of MER-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit milieueffectrapportage drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de genoemde activiteiten welke niet aan de drempelwaarden voldoen, te beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben (gelet op kenmerken, locatie en potentiële effecten).

Het plangebied betreft een locatie gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarbij een voormalige bedrijfslocatie wordt getransformeerd naar een woonwijk. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein (onderdeel D 11.2 Besluit milieueffectrapportage) geldt dat beoordeeld moet worden of deze activiteiten nadelige effecten voor het milieu kunnen hebben. Deze beoordelingsvereiste geldt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m². Het totale projectgebied heeft een oppervlakte van 2,55 hectare waar ruimte is voor ongeveer 150 woningen.

De ontwikkeling van de Drikzwagerlocatie betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Hierbij is in aanmerking genomen dat de ontwikkeling een binnenstedelijke inbreidingslocatie betreft, gelegen in een sterk verstedelijkt gebied. Daarbij wordt een locatie welke bedrijfsmatig werd gebruikt en volledig bebouwd was getransformeerd naar een binnenstedelijke woonlocatie aansluitend op de omliggende woonbebouwing. Het project heeft daarbij een beperkte oppervlakte, binnen de context van dit sterkt verstedelijkte gebied, en voorziet in de toevoeging van een beperkt aantal woningen aan de totale woningvoorraad van Schiedam.

Op grond van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 15 oktober 2009 geldt dat niet alleen de vraag of een MER-beoordelingsplicht geldt niet alleen afhankelijk is van de omvang van het project, maar dat ook beoordeeld moet worden of het project gelet op de andere selectiecriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn door de aard en ligging aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zou kunnen hebben. Hoewel gelet op voornoemde geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, is ten overvloede beoordeeld of sprake is van dusdanige milieugevolgen dat een MER-(beoordelings)procedure vereist is. Gelet op de schaal van het project, de situering binnen bebouwd stedelijk gebied, het gebied reeds werd gebruikt voor stedelijke functies en de kenmerken van de potentiële effecten van een dergelijk project zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze eerder in dit hoofdstuk zijn opgenomen. Geconcludeerd wordt dat voor het bestemmingsplan geen MER-(beoordelings)procedure conform het Besluit milieueffectrapportage vereist is.

4.9 Niet gesprongen explosieven

Voor geheel Schiedam is momenteel een inventarisatie in voorbereiding naar de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven. Op basis van de in voorbereiding zijnde inventarisatie kan reeds worden geconcludeerd dat de gehele binnenstad niet verdacht is op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven omdat in de binnenstad van Schiedam geen bombardementen en grondgevechten (met stellingen) hebben plaatsgevonden.

4.10 Archeologie

4.10.1 Beleidskader

De gemeente Schiedam heeft een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten ontwikkeld, waaronder de beleidsnota 'Archeologische Monumentenzorg gemeente Schiedam' en de 'Archeologische Waardenkaart Schiedam' (januari 2008). Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Het beleid sluit aan op en komt mede voort uit het Rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Meer specifiek is het doel van het voorgenomen archeologisch beleid te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, voor documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is en dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

4.10.2 Archeologisch onderzoek

Het plangebied betreft het oostelijk deel van de Brandersbuurt; het gebied tussen de Noordvest, Doeleplein, Schie, Sint Anna Zusterstraat en het Groenweegje. De Brandersbuurt vertegenwoordigde de kern van de jeneverproductie in Schiedam. In het westelijk deel van de Brandersbuurt (buiten de grenzen van het plangebied) is enig archeologisch onderzoek uitgevoerd, maar binnen de contouren van het plangebied heeft tot op heden nog geen gravend archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden. Bescherming van in de ondergrond nog aanwezige archeologische resten is daarmee zeker relevant, ook (of misschien zelfs juist) voor wat betreft de jongere resten uit de Nieuwe Tijd, aangezien er relatief weinig bekend is van de (ontwikkeling van de) moutwijnindustrie, met name van de periode 1650-1800.

Door archeologisch onderzoeksbureau Transect is in 2016 een bureauonderzoek en een verkennend inventariserend veldonderzoek door middel van grondboringen uitgevoerd. De gelaagdheid die in het gebied tijdens het inventariserend veldonderzoek werd aangetroffen, is goed te rijmen met wat aan de hand van het bureauonderzoek werd verwacht. De top van de oeverafzettingen van de Schie hebben potentie, in principe vanaf de periode IJzertijd-Romeinse tijd. De hoogstgelegen oeverwalsedimenten liggen in het (zuid)oostelijke deel van het plangebied, vanaf 1,8 meter onder maaiveld. Ook resten uit de Middeleeuwen, of in elk geval vóór de 14e-eeuwse stadsuitbreiding, kunnen in dit gebied worden verwacht. Vanwege de hoge ligging was het aanbrengen van grond hier niet nodig, in tegenstelling tot het relatief lagere, westelijke deel van het plangebied.

In het lagergelegen centraal-westelijke deel van het plangebied werd een oudste - 14e-eeuwse - ophogingslaag gevonden op een diepte tussen 2,5 en 3,5 meter onder maaiveld. In de laag werden resten van houten palen, gebakken klei, bot en kersenpitten aangetroffen. Twee lagen erbovenop zijn vermoedelijk te dateren in de periode 16e-18e eeuw, de bovenste van de lagen valt mogelijk samen met de eerste industriële activiteiten van de moutwijnindustrie, gezien de aanwezigheid van sintels en grote hoeveelheden puin. Een bovenste laag, direct onder maaiveld, behoort vermoedelijk tot de aanleg van de bebouwing in het gebied vanaf de 19e eeuw.

4.10.3 Archeologische verwachting

In het hele plangebied kunnen bewoningssporen en vondsten aanwezig zijn uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen tot circa 1200. Deze sporen zullen gerelateerd zijn aan oeverafzettingen van de Schie, de hoogste verwachting rust op het (zuid)oostelijk deel van het plangebied, waar de hoogste oeverafzettingen voorkomen. Na de afdamming van de Schie in 1246 ontstaat de stad Schiedam. Resten van het stedelijk Schiedam zullen voor wat betreft het plangebied dateren vanaf de 14e-eeuwse stadsuitbreiding toen ook de vesten werden aangelegd tot en met de archeologische resten van de hoogtijdagen van de moutwijnindustrie. De dikste ophogingspakketten bevinden zich in het oorspronkelijk lagergelegen centraal-westelijk deel van het plangebied. Gravend archeologisch veldwerk buiten het plangebied, in het westelijk deel van de Brandersbuurt, laat zien dat de jongste archeologische resten zich binnen de eerste halve meter onder maaiveld kunnen bevinden. Dit beeld werd in onderhavig plangebied door middel van het verkennend inventariserend veldonderzoek (boringen) bevestigd.

Uit het oogpunt van de bescherming van archeologische waarden geldt voor het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op grond van deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod (met afwijkingsbevoegdheid) en een vereiste tot het hebben van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden welke een oppervlakte hebben van meer dan 50 m² én dieper reiken dan 0,5 meter beneden het maaiveld. Een archeologisch onderzoek is verplicht gesteld om af te kunnen wijken van het bouwverbod of om een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden te kunnen verlenen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

Het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties is één van de speerpunten van het woonbeleid en de ontwikkelvisie voor de binnenstad. De oorspronkelijke plannen om de bedrijfsactiviteiten van Koninklijke Distilleerderij M. Dirkzwager B.V. te verplaatsen, en het later faillissement van dit bedrijf, bieden de mogelijkheid een binnenstedelijke bedrijfslocatie te transformeren naar een gemengd stedelijk woongebied. Het toevoegen van een woonfunctie op deze locatie draagt bij aan het versterken van het draagvlak voor een economische gezonde, aantrekkelijke en levendige Schiedamse binnenstad.

5.1 Stedenbouwkundige visie en beeldkwaliteit

De kwalitatieve woningbehoefte in Schiedam kenmerkt zich door een tekort aan woonmilieus voor Schiedammers met een hoog- en middeninkomen. Deze behoefte, samen met de gemeentelijke ambitie om een levensloopvriendelijke en duurzame stad te maken en de levendigheid in de binnenstad te vergroten, zijn maatgevend bij de herontwikkeling van de voormalige Dirkzwagerlocatie. De ambities voor de herontwikkeling van het gebied zijn neergelegd in het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager', waarin aansluiting is gezocht bij het beschermd stadsgezicht van Schiedam en de te behouden monumentale bebouwing.

De doelstelling voor het gebied is transformatie met behoud van de nog aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en aanheling van de oorspronkelijke historische structuur. Een belangrijke uitgangspunt daarbij is het creëren van een dwaal- of struingebied, waarbij bijzondere elementen uit het brandersverleden, zoals gebouwen, muurplaten of -stenen, belettering of muurschilderingen, op een natuurlijke wijze worden ingebed in hun omgeving. Deze leveren een belangrijke bijdrage aan het authentieke karakter van het gebied. Deze verwijzingen zijn van bijzondere toegevoegde waarde en behoudenswaardig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0012.png"

Afbeelding 13 - Indicatie stedenbouwkundige structuur Dirkzwagerlocatie

De waarde van het gebied is hoofdzakelijk gelegen in de oorspronkelijke historische structuur. Deze kenmerkt zich door een gedifferentieerd stedelijk weefsel met daarbij behorend rijkgeschakeerd gevelbeeld en utilitaire bebouwing langs de vesten. De parcellering heeft een bepalende invloed gehad op de situering van de gebouwen. Ook de kadastrale begrenzing is hierop gebaseerd. De oorspronkelijke kavelrichting is daardoor, gedurende de verschillende ontwikkelingsfases van de Brandersbuurt, altijd herkenbaar is gebleven. De variëteit in karakter en functies zijn reden door en meer gedifferentieerde invulling van het gebied, waarbij de deelgebieden afzonderlijk uit te werken zijn.

Herstel van de gevelwanden langs de Schie, de Noordvest, St. Anna Zusterstraat en langs Groenweegje is aan de orde. Met name langs de Schie is een bebouwing met individuele grachtenpanden gewenst, waarmee het historische grachtenbeeld wordt gereconstrueerd.

Ten zuiden van het Groenweegje krijgt het terrein achter de St. Joris Doele (voormalige Doeleterrein) weer een rol van betekenis door het toevoegen van een besloten hof. De huidige achterkanten van de aanliggende kavels kunnen op deze wijze worden omgevormd tot voorkanten en ontsloten worden. Het is daarbij wenselijk de St. Joris Doele en het bijbehorende perceel met de erfgrens en (bestaande) fysieke erfafscheiding te handhaven en te respecteren. Bij de realisatie van bebouwing aan de noordzijde van het Doeleplein wordt rekening gehouden met de laad- en los-ingang van de St. Joris Doele én de voortuin. Aan de zuidzijde wordt een groen tussenpad ingepast welke een afscheiding vormt tussen de St. Joris Doele en de nieuwe bebouwing.

Ten noorden van Groenweegje zoekt de opzet van de bebouwing aansluiting bij het karakter van de distilleerderijen en pakhuizen van weleer. De bebouwingsmassa is hier groter dan ten zuiden van Groenweegje. De situering volgt hoofdzakelijk het historische verkavelingspatroon. De gesloten bebouwingswand langs de Noordvest kan worden vervangen door een meer open bebouwingsstructuur met doorsteken naar het water. Aan het einde van Groenweegje kan een doorsteek zorgen voor een betere oriëntatie en aanhechting van de locatie op zijn omgeving. Op vergelijkbare wijze kan het besloten plangebied zich op meer plaatsen openstellen richting zijn omgeving en naar het water, zoals bij molen 'De Palmboom 'en ter plaatse van het Doeleplein. De oostzijde van het plangebied zou aanmerkelijk kunnen verbeteren bij aanpassing van het buiten het plangebied voormalige IMKO-gebouw nabij de Doelenbrug.

Ten behoeve van de verbetering van de historische structuur is in de inrichting van de openbare ruimte een belangrijke taak weggelegd. Binnen het gebied is gelet op het van oorsprong industriële karakter van het gebied weinig groen en water aanwezig. Voor een prettig leefklimaat en een goede belevingswaarde als dwaal- of struingebied dient een nieuwe groenstructuur te worden ingepast. Onderzocht dient te worden of bestaande beeldbepalende bomen gehandhaafd kunnen blijven en kunnen worden opgenomen in de toekomstige bebouwingsstructuur.

Om de architectonische kwaliteit van het gebied te borgen is gelijktijdig met dit bestemmingsplan het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager' als welstandsparagraaf vastgesteld. Deze welstandsparagraaf vormt een aanvulling op de gemeentelijke welstandsnota, met specifieke beleidsregels voor de Dirkzwagerlocatie.

5.2 Duurzaamheid

Gestreefd wordt naar de ontwikkeling van een duurzame woonwijk. De duurzaamheidsambities voor de wijk zijn breed, betreffen zowel de te bouwen woningen als de inrichting van de wijk en reiken verder dan wat wettelijk wordt voorgeschreven. De ambitie is om, in samenspraak met de ontwikkelaar, te komen tot een energieneutrale ontwikkeling, waarmee vooruitgelopen wordt op Europese wetgeving, die voorschrijft dat vanaf 2020 energieneutraal gebouwd wordt. Voor de woningen geldt als streefdoel dat deze all-electric worden uitgevoerd (zonder gasaansluiting) en een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) hebben van 0,0. De EPC ligt daarmee lager dan de maximale EPC van 0,4, welke geldt op grond van het Bouwbesluit.

Gelet op de aanwijzing van de Binnenstad als beschermd stadsgezicht heeft het toepassen van zonnepanelen en zonnecollectoren bijzondere aandacht. Voor zonnepanelen geldt dat deze zijn toegelaten indien deze niet zichtbaar zijn vanuit het openbaar gebied. Op plekken die vanuit het openbaar gebied wel zichtbaar zijn geldt dat zonnepanelen slechts mogelijk zijn indien gekozen wordt voor een kwalitatief hoogwaardige oplossing, welke onderdeel is van het (architectonisch) ontwerp van de woning. Daarbij kan ook worden gedacht aan de toepassing van dakpannen met geïntegreerde zonnecollectoren. De toepassing van zonnepanelen bij beschermde monumenten kan gelet op de te beschermen en behouden monumentale waarden anders beoordeeld worden. Daarbij geldt in ieder geval dat de toepassing van dakpannen met zonnecollectoren niet wenselijk is.

Bouwmaterialen welke worden toegepast dienen een lange of bij de functie passende levensduur te hebben en zoveel mogelijk herbruikbaar of recyclebaar (cradle-to-cradle) te zijn. Uit de toegepaste bouwmaterialen mogen geen uitloogbare stoffen vrijkomen welke schadelijk zijn voor de mens en flora en fauna. Bij de inrichting van het gebied wordt terughoudend gebruik gemaakt van (verhardings)materialen.

De eisen met betrekking tot duurzaam bouwen hebben veelal geen ruimtelijke component, wat betekent dat deze duurzaamheidsaspecten niet via het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning (bouwen) kunnen worden afgedwongen. Het niet kunnen afdwingen van deze eisen maakt dat bij de ontwikkeling van het gebied in samenspraak met de ontwikkelaar gekeken dient te worden in hoeverre de gemeentelijke ambities kunnen worden gerealiseerd. Dit draagt bij aan een goed functionerend watersysteem en het voorkomen van wateroverlast en hittestress.

5.3 Duurzame verstedelijking

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat uit van het vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder vereist dat indien een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt de behoefte aan deze ontwikkeling wordt beschreven. Indien de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt moet gemotiveerd worden waarom dit niet mogelijk is binnen het bestaand stedelijk gebied.

De uitgangspunten van duurzame verstedelijking zijn tevens onderdeel van de provinciale verordening Ruimte. De vereisten wijken echter af van de vereisten uit het Besluit ruimtelijke ordening. De provinciale ladder vereist dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd, en welke plaatsvindt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Ontwikkeling buiten het bestaand stads- en dorpsgezicht is alleen toegelaten in de in de verordening genoemde gevallen en op de genoemde locaties.

De bouw van ongeveer 150 woningen op een binnenstedelijke locatie past binnen het regionale en de gemeentelijke Woonvisie en Binnenstadsvisie. Het plan draagt bij aan het realiseren van de provinciale, regionale en gemeentelijke doelstellingen om te voorzien in meer en een meer gevarieerd aanbod aan woonmilieus. De ontwikkeling vindt geheel plaats binnen bestaand stedelijk gebied en sluit aan bij de verstedelijkingsafspraak om het woningbouwprogramma te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is centraal gelegen op korte afstand van multi-modaal knooppunt station Schiedam Centrum waar trein, tram en bus samenkomen en metrostation Parkweg. De ontwikkeling van het plangebied voldoet daarmee aan de vereiste van een duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Algemene juridische opzet

In dit bestemmingsplan wordt de planologisch-juridische basis gelegd voor de transformatie van het plangebied naar een gemengd stedelijk woongebied. Het bestemmingsplan heeft een belangrijke functie als toetsingskader voor bouwaanvragen en het toekomstige gebruik van de gronden en gebouwen. Het plan is opgesteld op basis van de SVBP2012 en het IMRO 2012.

Op de bijbehorende verbeelding (plankaart) is te zien waar en welke bestemmingen van toepassing zijn. Eveneens is op de verbeelding de exacte omvang en ligging van het plangebied vastgelegd. De regels behorende bij het bestemmingsplan zijn gebaseerd op standaardregels van de gemeente Schiedam. De standaardregels vormen de basis voor keuzes met betrekking tot gebruik van bestemmingen en aanduidingen in het bestemmingsplan. Wijzigingen ten opzichte van deze standaardregels vloeien voort uit bepaalde situaties die zich in het plangebied voordoen.

Opbouw regels
De regels zijn als volgt gestructureerd:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1) waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 (wijze van meten) wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering (zoals goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte) in het plan gemeten moet worden.
  • In hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen. Uitgangspunt is om tenminste de bestaande planologische situatie te bestemmen (zie paragraaf 6.2 en 6.3).
  • In hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Bestemmingen

6.2.1 Gemengd en Tuin

De bestemmingen 'Gemengd' en 'Tuin' zijn van toepassing op trouw-, vergader- en feestlocatie St. Joris Doele aan het Doeleplein 1. Deze bestemming biedt naast het wonen ruimte aan zakelijke dienstverlening, zalenverhuur (horeca 2), maatschappelijke voorzieningen en een bed and breakfast. Hoewel met dit bestemmingsplan niet wordt beoogd het gebruik van dit pand te wijzigen, is deze locatie meegenomen om te borgen dat het bedrijf op een adequate wijze wordt ingepast in de nieuwe woonomgeving.

6.2.2 Verkeer- Verblijfsgebied

De bestaande verkeersstructuur in het plangebied is, overeenkomstig het bestemmingsplan 'Binnenstad 2014', bestemd als 'Verkeer - verblijfsgebied'. De straten, wegen en pleinen voorzien hoofdzakelijk in de bereikbaarheid en ontsluiting van de nieuwe woonwijk en hebben daarnaast een belangrijke verblijfsfunctie. In vergelijking tot het bestemmingsplan 'Binnenstad 2014' is het niet meer toegelaten deze gronden te gebruiken als standplaats voor campers. Een dergelijke functie verhoudt zich niet met de nieuwe woonfunctie van het gebied. Voor de campers wordt elders in de binnenstad een locatie gezocht.

6.2.3 Water

Aan de noordzijde van de Noordvest is een aantal kadewoningen voorzien. Op grond van de bestemming 'Water' wordt bij deze woningen de mogelijkheid geboden om boven het water een (hangend) privé-terras te realiseren. De diepte van dergelijke uitkragingen is beperkt zodat dit niet leidt tot enige belemmering van het functioneren en beheer van de watergang.

6.2.4 Woongebied

De ontwikkelingslocatie heeft de bestemmingen 'Woongebied - 1' en 'Woongebied - 2' gekregen. De bestemming 'Woongebied - 1' biedt een conserverende regeling voor de te behouden monumentale bebouwing binnen het plangebied. Daarbij wordt naast het wonen ook ruimte geboden aan andere activiteiten, zoals bijvoorbeeld (ambachtelijke) bedrijvigheid, ontwerptechnische activiteiten en horeca. De bestemming 'Woongebied - 2' biedt de ruimte voor de transformatie van het gebied van industrie naar een gemengde woonwijk. De bebouwing is voor het gehele gebied gemaximeerd, waarbij het accent ligt op het bouwen van grondgebonden woningen bestaande uit twee tot drie bouwlagen met een kap. Bij een beperkt deel van de woningen (maximaal 15%) is het mogelijk om in beperkte mate een vierde bouwlaag te realiseren of een platte dakafdekking toe te passen. De nieuwe woningen dienen individueel en afwisselend in massa te zijn, zoals ook elders in de Binnenstad. Hierom is in de planregels bepaald dat de goothoogte, bouwhoogte of pandbreedte per blok van drie panden op minimaal één van deze onderdelen met minimaal 0,3 meter dient te verschillen van het naastgelegen pand. Het plan bevat een regeling voor aanvullende erfbebouwing. Ook wordt ruimte geboden voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis. Binnen de bestemmingen is ruimte voor maximaal 150 woningen.

De bouw van woningen binnen de bestemming 'Woongebied - 2' is toegelaten mits wordt voldaan aan een drietal voorwaardelijke verplichtingen:

  • 1. Het pand St. Joris Doele en het bijbehorende erf wordt in de huidige situatie gebruikt voor feesten en evenementen. Dit gebruik moet ook in de toekomstige situatie mogelijk blijven. Om dit mogelijk te maken, en om eventuele hinder ter plaatse van de nieuwe woningen te voorkomen, geldt een voorwaardelijke verplichting. Op grond van deze verplichting is woningbouw toegelaten mits wordt aangetoond dat door een combinatie van (akoestische) maatregelen wordt voldaan aan de in de planregels genoemde grenswaarden voor geluid, dan wel dat de gevel waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarden als 'dove gevel' worden uitgevoerd.
  • 2. De bouw van woningen is slechts toegelaten indien als onderdeel van het plan wordt voorzien in minimaal 274 m³ aan extra waterberging in een retentievoorziening, ter compensatie van de toename van het verhard oppervlakte. Deze voorziening, en de technische uitwerking daarvan, dienen mede gelet op het toekomstig beheer en onderhoud ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het Hoogheemraadschap van Delfland.
  • 3. Eén van de uitgangspunten van het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager' is dat het plangebied zich op meerdere plaatsen open stelt richting zijn omgeving en naar het water. Dit kan worden bereikt door middel van zichtlijnen en doorzichten. Om dit te waarborgen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan in de bebouwingswand aan de noordoostzijde van de Noordvest minimaal één doorsteek of doorzicht naar het water moet worden gerealiseerd (zie afbeelding 14).

 afbeelding "i_NL.IMRO.0606.BP0042-0002_0013.png"

Afbeelding 14 - Indicatieve locatie doorsteek Noordvest

6.3 Dubbelbestemmingen

6.3.1 Waarde - Archeologie

Voor het gehele plangebied geldt één archeologische (verwachtings)waarde (zie paragraaf 4.10 Archeologie). Deze verwachtingswaarde wordt beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Binnen deze dubbelbestemming geldt een bouwverbod en is een vergunning voor werken en werkzaamheden vereist voor bouw- en graafwerkzaamheden welke de in de regels genoemde oppervlakte en dieptemaat overschrijden. Indien deze maten worden overschreden kan een omgevingsvergunning pas worden verleend nadat en archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Aan het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden. Hierdoor kunnen mogelijk aanwezige monumenten in de bodem worden behouden gekoppeld aan de vergunning. Aanvullend is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waardoor deze bij het verkrijgen van nadere informatie geheel of gedeeltelijk kan worden verwijderd.

6.3.2 Waarde - Beschermd Stadsgezicht

Voor het beschermd stadsgezicht geldt op grond van het bestemmingsplan 'Binnenstad 2014' de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'. In dat bestemmingsplan werd onderscheid gemaakt tussen het historische kerngebied en het overige gebied. Reden hiervoor was dat de waarden van het beschermd stadsgezicht in het historisch kerngebied duidelijker tot uitdrukking komen en daarmee meer bescherming vereisen. Dit geldt ook voor de monumentale bebouwing binnen het plangebied welke bij de transformatie van het gebied behouden blijft, alsmede enkele panden aan het Groenweegje en Schie, met een ensemblewaarde samenhangend met het brandersverleden. Om deze reden geldt voor deze bebouwing, aanvullend op de bepalingen uit de hoofdbestemming, de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.

Voor deze dubbelbestemming zijn gelet op de uitgangspunten van het beschermd stadsgezicht van Schiedam specifieke bouwregels opgenomen. Deze bouwregels betreffen de ligging van de voorgevel, het bouwen in de perceelrichting, het hebben van een kap en de kaprichting, de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale hoogte van de begane grondlaag, dakterrassen, dakkapellen en dakopbouwen en de dakhelling van aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Van de verschillende bouwregels kan worden afgeweken, indien de waarden van het beschermd stadsgezicht niet worden aangetast. Hiermee worden de ontwikkelingsmogelijkheden van de binnenstad niet op slot gezet, maar worden de cultuurhistorische waarden expliciet betrokken bij nieuwe ontwikkelingen. Aanvullend geldt een sloopregeling op grond waarvan een gebouw niet gesloopt mag worden zolang geen duidelijkheid bestaat over vervangende nieuwbouw voor de te slopen bouwwerken.

Voor de rest van het plangebied geldt dat op grond van de planregels welke gelden op grond van de bestemmingen en het bij dit bestemmingsplan behorende 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager' wordt toegezien op een zorgvuldige inpassing van de nieuwe woningen in het beschermd stadsgezicht.

6.3.3 Waterstaat - Waterkering

De waterkerende functie is in het bestemmingsplan bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Deze dubbelbestemming omvat de primaire en secundaire waterkeringen en is gericht op de bescherming en instandhouding van de waterkering en waterbeheersing. In de regels is bepaald dat alleen gebouwd mag worden volgens de van kracht zijnde bestemming van deze gronden, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten. Bouwen ten behoeve van een van kracht zijnde bestemming is pas mogelijk na toestemming van burgemeester en wethouders, waarbij advies wordt ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Een vergelijkbare regeling geldt voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van werken en werkzaamheden.

6.4 Overige bepalingen

6.4.1 Algemene aanduidingen

Ter bescherming van de vrije windvang en het zicht op de molens geldt rond de in het plangebied aanwezige molens een beschermingszone ('Vrijwaringszone - molenbiotoop'). Binnen een zone van 100 meter van een molen zijn geen gebouwen toegestaan die hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. In een zone van 100 tot 400 meter zijn geen bouwwerken toegestaan die hoger zijn dan de onderste punt van de verticaal staande wiek plus 1/50ste van de afstand tussen het bouwwerk en het hart van de molen. Van deze regel kan worden afgeweken indien de vrije windvang al beperkt is en deze niet onevenredig verder wordt beperkt. De stichting De Schiedamse Molens wordt bij het toepassen van een afwijking gehoord. Overigens moeten de bouwregels uit de andere bestemmingen wel in acht worden genomen, op basis waarvan in veel gevallen geen bebouwing is toegestaan welke de vrije windvang of het zicht beperkt.

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van meerdere wettelijke geluidsbronnen. Deze geluidzones worden doorgaans met een aanduiding op de verbeelding aangegeven. Een dergelijke aanduiding heeft tot doel te voorkomen dat nieuwe woningen worden gerealiseerd welke niet voldoen aan de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder. Het opnemen van een dergelijke aanduiding is in dit geval niet noodzakelijk omdat, door het aantal woningen te maximeren op 150, geen ruimte wordt geboden voor het realiseren van nieuwe woningen welke niet reeds in het kader van dit bestemmingsplan zijn getoetst aan de geluidsnormen uit de Wet geluidhinder.

6.4.2 Algemene afwijkingsregels

In het bestemmingsplan is zoveel mogelijk met recht bestemd. In aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden bij de individuele bestemmingen is een aantal 'Algemene afwijkingsregels' opgenomen. Om te voorkomen dat kleine meetfouten tot grote gevolgen leiden en om enigszins flexibel met maatvoeringen en aantallen om te kunnen gaan, zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen om in geringe mate te kunnen afwijken van genoemde maten, oppervlaktes en aantallen. Daarbij geldt in ieder geval dat niet wordt afgeweken van het bestemmingsplan indien dit afbreuk doet aan de uitgangspunten van het 'Beeldkwaliteitsplan Dirkzwager'. Daarnaast zijn afwijkingen opgenomen ten behoeve van het oprichten van openbare nutsdoeleinden en geluidwerende voorzieningen.

6.4.3 Parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt de vereiste dat, om parkeerproblemen te voorkomen, voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid. De hoofdregel is dat deze parkeergelegenheid wordt gerealiseerd op eigen terrein. Onder een nieuwe ontwikkeling wordt daarbij zowel het oprichten van bebouwing verstaan, als het veranderen, wijzigen of uitbreiden van bestaand gebruik. De vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord op basis van de op dat moment geldende parkeernormen. Daarbij geldt aanvullend dat de parkeerplaatsen qua aard, plaats en inrichting bruikbaar en bereikbaar moeten zijn. De voorschriften uit het Handboek Openbare Ruimte vormen hierbij het uitgangspunt.

De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van de als beleidsregels vastgestelde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn thans neergelegd in de op 22 augustus 2017 door het college vastgestelde nota 'Parkeernormen en Mobiliteitsmanagement 2017'. In de planregels is bepaald dat, indien de parkeernormen worden gewijzigd, rekening moet worden gehouden met de nieuw vastgestelde parkeernormen.

Het bestemmingsplan voorziet in een drietal situaties waarbij het mogelijk is om binnenplans af te wijken van de hoofdregel om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Dit betreft de volgende situaties:

  • 1. Gevallen waarbij het niet mogelijk of wenselijk is de parkeergelegenheid (volledig) op eigen terrein te realiseren, en op een 'andere wijze' hierin wordt voorzien door bijvoorbeeld gebruik te maken van bestaande parkeerplaatsen in het openbaar gebied of de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen in het openbaar gebied.
  • 2. Bij gevallen waar het niet mogelijk is om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren en ook op een 'andere wijze' niet in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien bestaat de mogelijkheid dat sprake is van uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan het gebruik van deelauto's of andere (innovatieve) mobiliteitsvormen.
  • 3. Situaties waarbij niet kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en geen sprake is van uitwisselbaarheid, maar naar het oordeel van het college sprake is van een ontwikkeling met een bijzonder gemeentelijk of maatschappelijk belang.

Fietsparkeren

Het gebruik van de fiets maakt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen ook ruimte moet worden gereserveerd voor het stallen van fietsen. Deze vereiste gold voorheen op grond van het Bouwbesluit. Gelet op het hoge fietsgebruik en om wildparkeren van fietsen te voorkomen is het wenselijk dergelijke stallingsvoorzieningen te hebben. De grote verscheidenheid aan ontwikkelingen maakt dat het niet mogelijk is hiervoor op voorhand normen op te nemen. De aard, omvang, situering en noodzaak van deze voorziening wordt om deze reden op basis van de specifieke eigenschappen van een ruimtelijke ontwikkeling bepaald. Deze vereiste geldt niet voor woonfuncties, omdat voor woningen op grond van artikel 4.30 van het Bouwbesluit nog wel een verplichting geldt voor het hebben van een (fietsen)berging.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente biedt met dit bestemmingsplan de ruimte aan één of meerdere ontwikkelaars om het gebied te transformeren naar een woningbouwlocatie. Met de ontwikkelaar zal een anterieure overeenkomst worden gesloten over de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van het gebied, de inrichting van het openbaar gebied en de eventuele planschade

7.2 Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 6.2.1 van het Bro dient, indien sprake is van één van de in artikel 6.2.1 van het Bro genoemde bouwactiviteiten, een exploitatieplan te worden vastgesteld. Een exploitatieplan heeft onder meer tot doel om te komen tot een adequaat publiekrechtelijk kostenverhaal, het realiseren van een goede inrichting van de openbare ruimte door middel van het stellen van locatie-eisen en het bieden van een goede grondslag om de verdeling van woningbouwcategorieën te ondersteunen.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Bro. Een exploitatieplan is onder andere vereist indien een bestemmingsplan voorziet in de bouw van één of meer woningen. Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt. Een gemeente behoeft op grond van artikel 6.2.1a van het Bro geen exploitatieplan vast te stellen indien er geen verhaalbare kosten zijn. Omdat er ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied geen verhaalbare kosten zijn behoeft op grond van artikel 6.12, tweede lid van de Wro geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Resultaten overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de gebruikelijke partners, waaronder de provincie Zuid-Holland, het ministerie van I&M en het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft gewezen op de beperkte drooglegging in het gebied, de kans op het verharden van particuliere tuinen en de vereiste watercompensatie. Deze opmerkingen zijn meegenomen en verwerkt in de 'Waterparagraaf'. De opmerking met betrekking tot klimaatadaptatie wordt meegenomen in de gemeentebrede discussie die hierover plaatsvindt en waarin ook het Hoogheemraadschap van Delfland participeert. Van de overige bestuurlijke partners is geen of een positieve reactie ontvangen.

Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft vanaf 28 juni 2018 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen het plan in te dienen. Naar aanleiding hiervan zijn 28 zienswijzen ontvangen, waarvan 1 buiten de wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen. De ingediende zienswijzen en de reactie hierop zijn opgenomen in de 'Nota van zienswijzen bestemmingsplan Dirkzwager '.

Beroep

De vaststelling van het bestemmingsplan is op de in artikel 3.8, derde lid van de Wro voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Belanghebbenden kunnen binnen de wettelijke beroepstermijn tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.