direct naar inhoud van Toelichting
Plan: IJsselmonde Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het nu geldende bestemmingsplan Zomerland-Sportdorp is aan vernieuwing toe. Ook liggen binnen het plangebied van IJsselmonde Noord twee gebieden zonder bestemmingsplan: het eiland Van Brienenoord en een deel van de Nieuwe Maas, en het oostelijk deel van de Noorderhelling. Het opstellen van het bestemmingsplan IJsselmonde Noord gebeurt in het kader van het meerjarenprogramma voor de actualisering van bestemmingsplannen. De aanleiding voor de keuze van de begrenzing van het plangebied van IJsselmonde Noord is de relatie met de ontwikkeling van Stadionpark.

1.2 Gekozen planopzet

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologisch en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is het oude bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de standaarden voor bestemmingsplannen (SVPB2012), aan het nieuwe beleid en het bestemmingsplan is op onderdelen flexibeler gemaakt. Daarnaast faciliteert dit bestemmingsplan de woningbouwontwikkelingen die aan de noordkant van Park de Twee Heuvels zijn voorzien.

1.3 Ligging en begrenzing

Het bestemmingsplangebied van IJsselmonde Noord bestaat uit de woongebieden Sportdorp, Zomerland en Klein Zomerland, de groengebieden Park de Twee Heuvels en het eiland Van Brienenoord, en het bedrijventerrein Stadionweg. In het plangebied zitten twee 'gaten': een locatie tussen de Stadionweg en het Zuiddiepje, en het grootste deel van de Noorderhelling ten zuiden van de Stadionweg. Deze gebieden zullen niet worden meegenomen met het bestemmingsplan IJsselmonde Noord, er zullen projectbestemmingsplannen voor worden opgesteld. Projectbestemmingsplannen voor deze gebieden vooruitlopend op het gebiedsbestemmingsplan IJsselmonde Noord zijn nodig om ten behoeve van de stadionontwikkeling tijdig een tankstation en perifere detailhandel te kunnen verplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0002.jpg"

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

De volgende vier geldende plannen zijn gedeeltelijk binnen het plangebied van het bestemmingsplan IJsselmonde Noord gelegen (zie bovenstaande kaart). Bij elk plan is aangegeven wanneer het is vastgesteld door de gemeenteraad en wanneer het onherroepelijk is geworden:

- 444 Brienenoordcorridor (LMO): vastgesteld 18-09-1986, onherroepelijk 13-10-1988;

- 537 Olympus: vastgesteld 12-03-2002; onherroepelijk 08-10-2003;

- 572 Zomerland - Sportdorp: vastgesteld 11-10-2007, onherroepelijk 14-03-2008;

- 1004 IJsselmonde-Centrum: vastgesteld 26-01-2012, onherroepelijk 24-10-2012.

Voor het eiland Van Brienenoord en voor de Noorderhelling geldt géén bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van het Rijk gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het nationale ruimtelijk beleid aangeven en de nationale belangen die met dat beleid worden behartigd proberen veilig te stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft het Rijk de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden. Het Rijk kan een bestemmingsplan opstellen, een zogenaamd rijksinpassingsplan. Daarnaast zijn er instrumenten die
uitvoering van het rijksbeleid kunnen verzekeren zoals de bevoegdheid tot het stellen van algemene
regels in een algemene maatregel van bestuur (amvb) en het opleggen van aanwijzingen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in werking getreden en geeft de rijksbelangen weer die doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen.

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Vastgesteld op 13 maart 2012

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Voor de middellange termijn (2028) kiest het Rijk drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:
1) Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur;
2) Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
3) Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarnaast benoemt het Rijk 13 nationale belangen, waar het rijk verantwoordelijk voor is. Het betreft:
1) Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3) Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4) Efficiënt gebruik van de ondergrond; 5) Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6) Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7) Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
8) Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9) Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening, en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
10) Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11) Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12) Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13) Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is, geografisch weer. Op deze kaart in de structuurvisie is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid en leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt. De structuurvisie infrastructuur en ruimte vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De SVIR is een beleidsdocument dat zich kenmerkt door een hoog abstractieniveau en zodoende alleen concreet beleid bevat voor grootschalige ontwikkelingen van nationale betekenis. Dit bestemmingsplan bestemd overwegend de bestaande situatie. Er worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een raakvlak hebben met het beleid van de SVIR. Zodoende kan gesteld worden dat dit plan niet in strijd is met de SVIR.

2.1.2 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'de ladder') wordt doorlopen wanneer er sprake is van stedelijke ontwikkelingen en beoogt een zo optimaal mogelijke benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het doorlopen van de ladder wordt daarom onderzocht of er sprake is van een regionale behoefte aan de betreffende stedelijke ontwikkeling (trede 1) en of die behoefte opgevangen kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio door benutting van herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2). Wanneer de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, dient aangetoond te worden dat de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden (trede 3). De ladder is verankerd in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en is ook opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte en Visie Ruimte en Mobiliteit.

Dit bestemmingsplan maakt een aantal kleinschalige ontwikkelingen mogelijk die aangemerkt worden als 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro. Voor deze ontwikkelingen is de ladder doorlopen. Omdat de ladder ook opgenomen is in de provinciale Verordening Ruimte, wordt voor de toetsing verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 zijn de juridische mogelijkheden van de provincie gewijzigd. Structuurvisies zullen voortaan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid aangeven en de provinciale belangen die met dat beleid worden behartigd veilig stellen. Ter verwezenlijking daarvan heeft de provincie de beschikking over nieuwe juridische mogelijkheden, te weten het provinciale bestemmingsplan ofwel inpassingsplan, de verordening en het opleggen van aanwijzingen. Met de inwerkingtreding van de Wro is de goedkeuringstaak van Gedeputeerde Staten ten aanzien van ruimtelijke plannen komen te vervallen. Dit betekent dat de provincie dient te handelen vanuit het provinciaal belang. Enkel op die basis kan de provincie gebruik maken van het instrumentarium dat op grond van de Wro beschikbaar is.

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Visie ruimte en mobiliteit bestaat uit verschillende delen:

  • De Visie ruimte en mobiliteit omvat de doelen van het provinciale beleid en is zelfbindend voor de provincie.
  • Het Programma mobiliteit en het Programma ruimte: in deze twee programma’s worden de doelen uitgewerkt en is een realisatiestrategie opgenomen. Per doel is aangegeven welke instrumentenmix wordt ingezet. Sommige doelen en projecten kan de provincie zelf realiseren, maar voor de meeste doelen en projecten heeft de provincie andere partijen nodig. Dit kan zowel via de informele weg, zoals overleg en het maken van afspraken, als via de formele weg, door het inzetten van het juridisch instrumentarium van de Wro. Het gaat dan bijvoorbeeld om zienswijze, aanwijzing, inpassingsplan en verordening.
  • De verordening Ruimte 2014 bevat regels over de inhoud en toelichting van bestemmingsplannen of daarmee gelijkgestelde plannen.

Het bestemmingsplan IJsselmonde Noord bevat de volgende provinciale onderwerpen: 'beter benutten van de bebouwde ruimte', 'steden en dorpen', 'bedrijven', 'detailhandel', 'veiligheidszonering oevers Nieuwe Maas' en 'buitendijks bouwen'. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte, bijvoorbeeld door het toepassen van de in paragraaf 2.1.2 en 2.2.2 beschreven ladder voor duurzame verstedelijking en door het stimuleren van verdichting, herstructurering en transformatie. Verder hanteert de provincie de zogenaamde kwaliteitskaart. Het plangebied is op deze kaart aangewezen als 'steden en dorpen'. Voor dit type gebied zijn specifieke richtpunten opgesteld die in acht moeten worden genomen wanneer er sprake is van bepaalde stedelijke ontwikkelingen. Het bedrijventerrein Stadionweg is in de Verordening Ruimte aangewezen als perifeer detailhandelsgebied. Dit terrein wordt thans voor een deel ingenomen door bedrijven, en voor een deel door perifere detailhandel. Zowel een intensiever gebruik door bedrijven als een toename van perifere detailhandel is hier denkbaar. Een deel van het plangebied van IJsselmonde Noord is buitendijks, tussen de Nieuwe Maas en de waterkering, gelegen. Dit maakt dat 'veiligheidszonering oevers Nieuwe Maas' en 'buitendijks bouwen' relevante onderwerpen zijn voor dit bestemmingsplan.

Het bovengenoemde beleid is ook opgenomen in de Verordening Ruimte, de juridische vertaling van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Voor een toetsing aan dit beleid wordt dan ook verwezen naar paragraaf 2.2.2.

2.2.2 Verordening Ruimte

Vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014

De Verordening Ruimte (hierna: 'VR') Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: 'VRM') en het Programma Ruimte (hierna: 'PR') . De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

In de Verordening Ruimte 2014 zijn regels opgenomen voor:

  • de bebouwde ruimte en mobiliteit;

(regels met betrekking op duurzame stedelijke ontwikkeling, ontwikkeling van kantoren, bedrijven en detailhandel, glastuinbouwgebied, boom- en sierteeltgebied, bollenteeltgebied, vrijwaringszone provinciale vaarwegen, bescherming netwerk recreatieve vaarwegen en veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas.)

  • regels met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit;

(regels met betrekking op de aard en schaal van een ontwikkeling in relatie tot het betreffende gebied.)

  • regels voor landschap, groen en erfgoed;

(regels met betrekking op agrarische bedrijven, herbestemmen bestaande bebouwing buiten BSD (bestaand stads- en dorpsgebied), bestaande niet-agrarische bedrijven en bebouwing buiten BSD, ecologische hoofdstructuur en strategische reservering natuur, molenbiotopen, landgoed- en kasteelbiotopen, graslanden in de Bollenstreek.)

  • regels voor energie, water en bodem.

(regels betrekking hebbende op windenergie, regionale waterkeringen, buitendijks bouwen en archeologie en Romeinse Limes.)

De provincie verwacht van de gemeenten dat in de toelichting van het bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de verordening. Dit is met name van belang als het gaat om regels in de verordening die het karakter hebben van een doelbepaling en daarmee ruimte bieden voor een nadere afweging. Hieronder staat de toetsing beschreven van het bestemmingsplan aan de relevante onderdelen van het provinciaal beleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1 VR)

De provincie hanteert in artikel 2.1.1 van de VR een uitgebreide versie van de ladder die ook is opgenomen in het Bro (zie paragraaf 2.1.2). De ladder is relevant wanneer een bestemmingsplan één of meerdere stedelijke ontwikkelingen bevat en heeft als doel het bestaand stads- en dorpsgebied zo optimaal mogelijk te benutten. Een stedelijke ontwikkeling betreft de ontwikkeling van stedelijke voorzieningen zoals woningen, kantoren of detailhandel. De ladder bestaat uit drie treden en wordt als volgt doorlopen:

  • 1. er moet aangetoond worden dat de voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte die eventueel regionaal wordt afgestemd, bijvoorbeeld in het geval van woningbouw;
  • 2. wanneer er sprake is van een actuele behoefte, dient onderzocht te worden in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen het bestaand stads- en dorpsgebied door middel van transformatie, herstructurering of op een andere manier;
  • 3. indien bij de tweede trede is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied opgevangen kan worden, dient onderbouwd te worden dat de gekozen locatie voor de beoogde ontwikkeling passend ontsloten is of wordt, de ontwikkeling past binnen de richtpunten van de kwaliteitskaart van de VRM en de ontwikkeling in overeenstemming is met het PR.

De derde trede is voor dit plan echter niet relevant, aangezien het gehele plangebied is aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied.

De enige ontwikkelingen binnen het plangebied die als stedelijke ontwikkelingen zijn aan te merken betreffen een aantal locaties waar nieuwbouw van woningen mogelijk is, of waar de functie van de begane grond van aanwezige gebouwen kan veranderen naar wonen.

Toetsing

Nieuwe woningen

Dit bestemmingsplan maakt op 8 locaties nieuwe woningen mogelijk, door middel van nieuwbouw (3 locaties) of transformatie (5 locaties). Het gaat in totaal om maximaal 71 woningen.

De bovengenoemde mogelijkheden moeten voorzien in een actuele behoefte. De regiogemeenten van de toenmalige Stadsregio Rotterdam hebben de woonvisie 'Dat spreken we af! - Woningmarktstrategie Regio Rotterdam 2014-2020' (vastgesteld op 12 februari 2014 door de stadsregio Rotterdam) opgesteld ter uitwerking van het provinciale beleid. In april 2014 is deze woonvisie aanvaard door de provincie en daarmee als regionale woonvisie te beschouwen. Woningbouwplannen die overeenstemmen met de nota 'Dat spreken we af' voldoen op basis van de Verordening ruimte aan het onderdeel 'verantwoording van de behoefte' en 'regionale afstemming' van de Ladder.

Uit de woonvisie blijkt dat er een substantiële behoefte is aan nieuwe woningen in de stad en regio: het gaat om 28.000 nieuwe woningen tot 2020. Daardoor zijn de planologische mogelijkheden voor nieuwe woningen in overeenstemming met de eerste trede van de provinciale Ladder. De locaties liggen allen binnen bestaand stedelijk gebied en betreffen transformatie of herstructurering. Omdat hiermee aan de tweede trede wordt voldaan is de derde trede niet van toepassing.

Kantoren (artikel 2.1.2 VR)

De VR bevat regels voor ontwikkelingen die uitgaan van nieuwe kantoorfuncties. Zo zijn nieuwe kantoorfuncties alleen toegestaan wanneer ze zijn aangeduid op de bij de VR horende kaart ten aanzien van kantoorlocaties. Er zijn echter een aantal uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor kleine zelfstandige kantoren met een b.v.o. van ten hoogste 1.000 m² per vestiging, kantoren met een lokaal verzorgingsgebied en bedrijfsgebonden kantoren met een b.v.o. dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsoppervlak.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoren mogelijk die groter zijn dan 1.000 m² b.v.o. per vestiging. Er is geen sprake van grootschalige kantoorlocaties. Wat betreft kantoren is dit plan dus in overeenstemming met de VR.

Bedrijven (artikel 2.1.3 VR)

Binnen het plangebied is het bedrijventerrein Stadionweg gelegen, en een klein bedrijventerrein aan het Zuiddiepje direct ten westen van de Van Brienenoordbrug. Op deze bedrijventerreinen zijn (zoals de VR voorschrijft) bedrijven toegestaan uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactivieteiten die gezien de omgeving kan worden toegekend. Hoewel de bedrijventerreinen aan vaarwater zijn gelegen, en er in beperkte mate van transport te water gebruikt wordt gemaakt, gaat het niet om watergebonden bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein Stadionweg is aangewezen als locatie voor perifere detailhandel. Transformatie van deze gecombineerde bestemming naar andere bestemmingen maakt het bestemmingsplan niet mogelijk.

Detailhandel (artikel 2.1.4 VR)

In artikel 2.1.4 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan uitsluitend mag voorzien in nieuwe detailhandel indien het gaat om een locatie binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in het stadscentrum. Verder is detailhandel uitsluitend toegestaan binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk of binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie. In het tweede lid is bepaald dat eventuele nieuwe detailhandel daarnaast in overeenstemming moet zijn met het ontwikkelingsperspectief dat is beschreven in het bij de VR horende Programma Ruimte. Bij nieuwe detailhandel met een oppervlak van 2.000 m² b.v.o. of groter dient te worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en is een advies nodig van de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland. Tenslotte is in het derde lid opgenomen dat bepaalde typen detailhandel ook buiten de centra zijn toegestaan, zoals een gemakswinkel of perifere detailhandel.

Veiligheidszonering oevers Nieuwe Maas (artikel 2.1.10 VR)

In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water moet, langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

Buitendijks bouwen (artikel 2.4.3 VR)

In artikel 2.4.3 van de VR is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het buitendijks gebied dat nieuwe bebouwing mogelijk maakt, een toelichting bevat op het slachtofferrisico bij een eventuele overstroming. Ook dient een afweging gemaakt te worden voor het toelaten van nieuwe bebouwing op deze gronden.

2.3 Gemeentelijk beleid

Algemeen

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 kunnen ook gemeenten hun gemeentelijk beleid vastleggen in structuurvisies. Ter verwezenlijking van de doelen in het ruimtelijk beleid stelt de gemeente bestemmingsplannen op. In Rotterdam zijn er twee typen bestemmingsplannen te onderscheiden het zogenoemde gebiedsbestemmingsplannen en projectbestemmingsplannen. Gebiedsbestemmingsplannen worden opgesteld door het cluster Stadsontwikkeling naar aanleiding van een meerjarenplanning. Wanneer een bepaalde ontwikkeling buiten het opstellen van een gebiedbestemmingsplan valt, kan daar een projectbestemmingsplan voor opgesteld worden of een omgevingsvergunningprocedure voor doorlopen worden, door een initiatiefnemer.

2.3.1 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

Vastgesteld op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Stadsvisie vormt het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De Stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De Stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad.

Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie en deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners.

Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', zogenoemde VIP-gebieden. Deze dertien grote gebiedsontwikkelingen krijgen prioriteit in de nabije toekomst (de komende 10 jaar). 

2.3.2 Woonvisie Rotterdam, koers naar 2030, agenda tot 2020

Vastgesteld op 15 december 2016 door de Rotterdamse gemeenteraad

De Woonvisie verwoordt de ambities om van Rotterdam een aantrekkelijke woonstad te maken voor iedereen. Centraal in de opgave staat het beantwoorden van de groeiende vraag naar wonen in Rotterdam. Onlosmakelijk daaraan verbonden is de noodzaak om een betere balans in de woningvoorraad te creëren, de kwaliteit van woningen en woonmilieus te versterken en te borgen dat het voor iedereen en op een dagelijkse basis goed wonen is in de stad. In de Woonvisie zijn drie hoofddoelen en daarbij horende prioriteiten gesteld.

Meer aantrekkelijke woonmilieus realiseren door:

  • de toenemende woningvraag van huishoudens met een modaal of hoger inkomen, sociale stijgers en young potentials te accommoderen;
  • te zorgen voor een meer gedifferentieerd woningbestand in gebieden waar dit nu nog eenzijdig is en waar de kwaliteit van het wonen onder druk staat; en
  • woonmilieus versterken, met een duidelijke profilering en aandacht voor kindvriendelijkheid.

Zorgen voor een woningvoorraad met toekomstwaarde door: 

  • een goede woningkwaliteit te realiseren in de nieuwbouw en bestaande voorraad;
  • ruimte voor tijdelijkheid, flexibiliteit, innovatie en experiment te bieden; en
  • energiezuinig en milieuvriendelijk wonen te bevorderen.

De basis op orde houden door:

  • het borgen van voldoende aanbod van goedkope huurwoningen;
  • betaalbaarheidproblemen aan te pakken bij de bron en met toepassing van maatwerk;
  • goed zelfstandig wonen voor iedereen mogelijk te maken;
  • toe te zien op goed verhuurschap en een transparante woningmarkt; en
  • woningeigenaren en bewoners aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een ongestoord woongenot in en om de woning.

De Woonvisie is een visie op hoofdlijnen en doet geen gebiedsgerichte uitspraken. De Woonvisie is een instrumentele uitwerking van de Stadsvisie op het onderwerp wonen op de korte termijn. De Woonvisie richt zich op acties in de huidige woningmarkt, binnen de kaders van het collegeprogramma, om zo de ambitie van de Stadsvisie te helpen realiseren.

2.3.3 Visie Werklocaties 2030

Vastgesteld op 2 april 2009 door de Rotterdamse gemeenteraad

Op 2 april 2009 heeft de gemeenteraad van Rotterdam de visie Werklocaties 2030 vastgesteld. Deze visie is de ruimtelijk-economische uitwerking van de Stadsvisie Rotterdam 2030 en tevens een vertaling naar de werklocaties in de regio Rotterdam. Werklocaties zijn gebieden waarin de economische functie(s) dominant aanwezig zijn. Het doel van de Visie Werklocaties 2030 is de bijdrage van de verschillende deelgebieden aan de gewenste economische ontwikkeling van Rotterdam en regio in kaart te brengen. De visie Werklocaties 2030 geeft inzicht in de vraag naar welke ontwikkelingen waar mogelijk zijn en in de match tussen publieke en private belangen. Het gaat hier om het vaststellen van de hoofdlijnen voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling. Hierdoor ontstaat een kader voor de toetsing van projecten op hun bijdrage aan de doelen van de Stadsvisie Rotterdam 2030. Vanuit dit perspectief wordt Rotterdam gekenmerkt door drie ontwikkelingszones met belangrijke werklocaties: de haven- en industriële zone (Maasvlakte 2, Stadshavens en Ridderster), de kennis- en dienstenzone (Rotterdam Airpark/Schieveen, Alexander en Spaanse Polder/Noordwest) en het kerngebied (Binnenstad, Hart van Zuid, Stadionpark en Kralingse Zoom).

De opgave van Rotterdam Zuid is vooral gericht op het behouden en versterken van de werkgelegenheid. Ruimte voor de dynamiek van de haven, versterken van het food-cluster Barendrecht en Ridderster en ontwikkeling van grootschalige voorzieningenclusters.
Kantoorgebruikers worden geaccommodeerd in de Waalhaven Oostzijde (maritieme dienstverlening) en Hart van Zuid (regionale bedrijvigheid). Bij de revitalisering van de voorzieningen in het Hart van Zuid dient rekening gehouden te worden met het (beperkte) verzorgingsgebied van deze locatie. Het Ahoy complex heeft als evenementenlocatie wel een groot verzorgingsgebied. Versterking van het complex met verwante elementen kan aan het hele Hart van Zuid ten goede komen.
Het is nog niet duidelijke welke marktvraag bediend zal worden met het omvangrijke programma van het Stadionpark. Voorkomen moet worden dat de regionale markt en in het bijzonder het Hart van Zuid onder dit project gaat lijden. Realisatie van het Maasstad Ziekenhuis in IJsselmonde biedt mogelijkheden voor vestiging van aanverwante bedrijvigheid.

2.3.4 Detailhandel Rotterdam 2017

Subtitel: Stedelijke ambtities en spelregels voor een toekomstbestendige detailhandelsstructuur

Vastgesteld op 29 juni 2017 door de gemeenteraad

Met het detailhandelsbeleid zet Rotterdam in op een krachtige, toekomstbestendige winkelstructuur,
waarbij de consument centraal staat, zodat sprake is van een compleet, compact, comfortabel en
levensvatbaar centrum. In de praktijk blijkt namelijk dat deze elementen essentieel zijn om in
winkelgebieden te beantwoorden aan de algemene consumentenwens. Om tot die gewenste structuur
te komen beschrijft Rotterdam de hoofdambities voor detailhandel van de stad en maakt de spelregels
inzichtelijk.

De stedelijke ambities zijn het uitgangspunt voor de gebiedsgerichte uitwerking voor detailhandel. Dit
wordt gedaan in separate gebiedskoersen detailhandel, voor de 13 Rotterdamse gebieden buiten het
centrum. Met de gebiedsgerichte uitwerkingen maakt Rotterdam de koers voor winkelconcentraties en ontwikkelingen per gebied inzichtelijk. Daarbij komen de winkelgebieden helder in kaart, zodat
voor iedereen duidelijk is wat de winkelgebieden in de stad zijn en wat de gemeentelijke koers is.
Concreet is daarvan de consequentie dat duidelijk is dat aan detailhandelsontwikkelingen buiten de
toekomstbestendige winkelgebieden in principe niet wordt meegewerkt

2.3.5 Gebiedskoers Detailhandel 2017-2020 IJsselmonde

.In de gebiedskoersen zijn per gebied op basis van lokale kennis en functioneren, keuzes gemaakt ten aanzien van de gewenste detailhandelsstructuur enerzijds en gebieden waar de detailhandelsfunctie een transformatieopgave heeft anderzijds.

De winkelstructuur in IJsselmonde wordt voor een belangrijk deel bepaald door de planmatige manier waarop de wijken zijn ontwikkeld. Van oudsher is bij de realisatie van de woonwijken een structuur van buurtstrips, buurt-, wijk- en stadsdeelcentra ontwikkeld. Dit is nog altijd terug te zien in IJsselmonde. De grotere centra, zoals Keizerswaard en Spinozaweg zijn ook nu nog als zodanig te herkennen, maar veel van de oude kleine buurtsteunpunten hebben de functie als winkelconcentratie in veel gevallen al geheel of gedeeltelijk verloren.

De Stadionweg en de Veranda worden gekenmerkt door grootschaligheid en thematische winkels. Het Stadionweggebied herbergt naast bedrijven en groothandels een aanbod aan perifere detailhandel, zoals een bouwmarkt, woninginrichting, kampeerwinkel, etc. Door de ontwikkeling van de Vervat-locatie wordt dit aanbod op de Stadionweg verder versterkt. De Veranda heeft in de huidige situatie naast leisureaanbod, in de vorm van een bioscoop, bowling en horeca, een detailhandelsaanbod in gethematiseerde sportzaken. Voor het gebied is de relatie met de plannen voor Feijenoord City essentieel. Op basis van de huidige situatie is grootschalige winkelontwikkeling geen noodzaak. Enkel in de gethematiseerde branches en perifere detailhandel zijn mogelijkheden denkbaar. Vanuit detailhandelsperspectief is er vooral sprake van een vervangingsvraag.

2.3.6 Horecanota 2017-2021

Vastgesteld op 1 november 2016 door College van burgemeester en wethouders

In de Horecanota 2017-2021 staat de balans tussen levendigheid en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat centraal. De nota beschrijft het instrumentarium dat hieraan invulling geeft. Gebiedsgericht werken, een verdere vereenvoudiging van het vergunningstelsel, verfijning van het handhavingskader en stimulering van eigen initiatief door experimenten zijn hiervan de elementen.

Belang voor de stad

Rotterdam is een levendige stad met een aantrekkelijke binnenstad, een groot cultureel aanbod en een gevarieerde samenstelling van bewoners, ondernemers en bezoekers. Horeca speelt een cruciale rol: een goede mix van kwaliteit en kwantiteit, een balans met andere stedelijke functies en openbare orde en veiligheid, bevordert de populariteit van Rotterdam. Bovendien levert de horecasector werkgelegenheid op en stimuleert het de lokale economie. De aantrekkingskracht van de stad is de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt weer geld uitgegeven door bezoekers, Rotterdam voert de goede lijstjes aan en is in 2015 uitgeroepen tot beste binnenstad van Nederland. Tegelijkertijd verdicht de bewoning en is ruimte schaars. Het is dus van belang alles in goede banen te leiden en deze schaarse ruimte optimaal te benutten. De positieve ontwikkelingen van Rotterdam weten sommige delen van de stad onvoldoende te bereiken vanwege de aanwezigheid van malafide ondernemingen, georganiseerde criminaliteit en overlast. Dit vraagt om extra aandacht en stevig optreden.

Visie en ambities

Met dit horecabeleid borduurt Rotterdam voort op de goede ontwikkelingen in onze stad. Met oog voor ondernemerschap en aandacht voor een prettig woon- en leefklimaat voor onze bewoners zijn aan de hand van een aantal uitgangspunten vier ambities bepaald waarmee Rotterdam invulling geeft aan de visie op horeca voor de komende jaren.

De Horecanota 2017-2021 geeft invulling aan de visie van Rotterdam ten aanzien van de horeca voor de komende vijf jaar. De horecanota staat niet op zichzelf. Het is een kader dat samen met andere gemeentelijke kaders en visies moet zorgen voor het behoud en de verdere ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke stad om in te wonen, te werken en te verblijven. Op basis van de visie en aan de hand van onderstaande uitgangspunten realiseert Rotterdam de ambities van balans in de wijk, een veerkrachtige binnenstad, verantwoord ondernemerschap en de stad als laboratorium.

  • Rotterdam bruist!;
  • de wijk is het uitgangspunt bij het bepalen van de mogelijkheden en onmogelijkheden;
  • bewoners en ondernemers hebben inspraak en nemen gezamenlijk verantwoordelijkheid;
  • ruimte voor innovatie en experimenten ter bevordering van het ondernemerschap en woon- en leefgenot;
  • minder regels, minder lasten en een vereenvoudigd vergunningenstelsel;
  • uitgaan van vertrouwen en sturen op naleving (high trust);
  • wanneer regels en afspraken worden geschonden, dan wordt stevig opgetreden (high penalty).

Uiteenzetting horecastelsel (vergunningen)

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0003.png"

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0004.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten (limitatief): muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0005.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. Dit gebeurt door middel van een aanwijzingsbesluit dat voor bepaalde of onbepaalde tijd van kracht is. De aanwijzing wordt genomen op basis van het Horecagebiedsplan dat ter plaatse van kracht is, waarin ook gemotiveerd is waarom het gebied wordt aangewezen. In die gevallen is altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren, ook al is er sprake van één van de hierboven beschreven situaties.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z’n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd. Het horecagebiedsplan biedt het kader hiervoor.

2.3.7 Horecagebiedsplan IJsselmonde 2017-2019

Vastgesteld door B&W op 20 juni 2017

Nieuwe horeca wordt in IJsselmonde vooral voorzien in Feyenoord City en in het centrum van Groot IJsselmonde. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt tussen deze gebieden in, maar is er geen onderdeel van. Het horecabeleid voor het plangebied is voornamelijk consoliderend, behouden wat er is maar geen nieuwe horeca. Zowel op het Eiland van Brienenoord als in Park de Twee Heuvels wordt uitbreiding met één nieuwe gelegenheid voor (dag)horeca als wenselijk gezien.

2.3.8 Stedelijk Verkeersplan Rotterdam 2017-2030+

Vastgesteld op 11 mei 2017 door de Gemeenteraad van Rotterdam

Het Stedelijk Verkeersplan is een plan waarbij bereikbaarheid in dienst van een economisch sterk en gezond Rotterdam staat. Het Stedelijk Verkeersplan zet de lange termijnvisie neer, waarbij het uitgangspunt is dat mobiliteit geen doel op zich is, maar een belangrijke randvoorwaarde voor een economische sterk, gezond en aantrekkelijk Rotterdam. De Rotterdamse Mobiliteitsagenda kent een drietal vertrekpunten:

  • de groei en stedelijke verdichting van Rotterdam naar 690.000 inwoners in 2035;
  • de economische vernieuwing (Next Economy) en de daarbij horende energietransitie;
  • de stedelijke mobiliteitstransitie naar meer fiets en ov-gebruik.

Bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertaald in een verschillend aantal kansen en bereikbaarheidsmaatregelen die bijdragen aan Rotterdam als levendige en sterke economische stad. Een goede balans in modaliteiten, oftewel een nieuw evenwicht tussen fietsers, voetgangers, auto’s en het openbaar vervoer is daarbij vertrekpunt. Dit betekent dat de verdichting met woningen binnen het stedelijk gebied prioriteit krijgt en de transitie naar de Next Economy het regionaal en stedelijk vervoersnetwerk vorm geeft. Hierbij staat de gezondheid van de Rotterdammer voorop en wordt geïnvesteerd in slimme mobiliteit, waarbij de stad functioneert als proeftuin. De structuuringrepen binnen het Stedelijk Verkeersplan bieden de meeste kansen om een stedelijk en regionaal infrastructuur netwerk te vormen dat voldoende flexibel en genoeg adaptief is om de stad van de toekomst (Next City) vorm te geven. De mobiliteitsstrategie ontstaat vanuit de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van stad en regio en wordt -wanneer de bereikbaarheidsopgave in de toekomst verandert- steeds opnieuw aan de tijdgeest aangepast, omdat het geen volgordelijkheid kent. Dit leidt tot de volgende beleidskeuzen:

  • 1. Stimuleren van fiets en ov binnen de Ring;
  • 2. een samenhangend regionaal en stedelijk netwerk: wegen en ov in evenwicht;
  • 3. regionale en stedelijke oeververbindingen: nieuwe en transformatie van bestaande;
  • 4. aantrekkelijke en levendige (Binnen)stad: de City Lounge versterkt;
  • 5. versterken nieuwe vervoerswijzen: vervoer over water en Last Mile;
  • 6. geen vervoersarmoede: sociale en maatschappelijke participatie versterkt;
  • 7. gezonde leefomgeving: versterken ruimtelijke kwaliteit, luchtkwaliteit en Zero Emissie;
  • 8. slimme mobiliteit: technologische innovatie en ict;
  • 9. gebieden Buiten de Ring: duurzaam verbinden.

Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen, die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het Europese 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Uit het bestemmingsplangebied zijn momenteel geen vindplaatsen bekend uit de prehistorie, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Deze zijn in het gebied overigens wel te verwachten.

In het zuidoostelijk deel van het plangebied bevinden zich rivierduinen in de ondergrond. Deze oorspronkelijk boven het omliggende landschap uitstekende duingebieden werden in het Mesolithicum (8000-5300 voor Christus) en het Neolithicum (5300-2000 voor Christus) veelvuldig als verblijf- en woonplaats benut. Het gebied werd later overdekt met veen. Op het veen kunnen sporen vanaf de IJzertijd (800 voor Christus-begin jaartelling) tot in de 14e eeuw voorkomen. Langs de Maas bevinden zich kleiafzettingen, die vóór het begin van de jaartelling zijn afgezet en waarop bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd kunnen voorkomen.

In de 10e-12e eeuw zijn het veengebied en het klei-op-veengebied ontgonnen en voor bewoning en landbouw geschikt gemaakt. Vóór 1300 is men met de bedijking gestart. Het plangebied kwam vermoedelijk grotendeels binnen de Riederwaard te liggen. Deze Riederwaard ging bij de grote overstroming van 1373 ten onder. De herbedijking van het gebied verliep stapsgewijs. Mogelijk zijn delen van de dijken van de Riederwaard daarbij opnieuw gebruikt. Vermoedelijk geldt dit laatste voor de dijk ter plaatse van het Oude dorp IJsselmonde, de Bovenstraat, die deel ging uitmaken van de polder Oost IJsselmonde. Een klein deel van de bebouwing van het dorp Oud IJsselmonde in de 19e-eeuwse omvang ligt in het noordoostelijk deel van het plangebied. Het verloop van de oude dijk van de Riederwaard westwaarts is onduidelijk. Mogelijk ligt het tracé ongeveer ter plaatse van de Stadionweg.

Het plangebied werd grotendeels pas vanaf de 16e eeuw opnieuw bedijkt. Enkele delen van de jongere dijken liggen in het plangebied. De belangrijkste zijn de Groendijk (nu ongeveer Buitendijk-Sportlaan-Sportsingel-Dwarsdijk) en de kades langs de voormalige Vierpolders Boezem (De Kreek). Bij de kruising van de Groendijk en De Kreek lag het gehucht De Kreek met een haventje en een sluis.

3.1.3 Archeologische verwachting

In het gehele bestemmingsplangebied kunnen bewoningssporen en vondsten uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen tot 1373 voorkomen. Gebieden met een hoge archeologische verwachting betreffen de rivierduinen en de (voormalige) dijktracés. Voor de rivierduinen geldt een hoge verwachting voor bewoningssporen uit de prehistorie (Mesolithicum-Neolithicum). Voor wat betreft de oudere dijktracés is het verloop onzeker. Bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen van ná 1373 en uit de Nieuwe tijd zijn vooral gerelateerd aan de jongere dijken en onder meer te verwachten ter plaatse van het Oude dorp IJsselmonde en het gehucht De Kreek, op de locatie van de bebouwing zoals die voorkomt op de oudste kadastrale kaarten van 1811-1832.

3.1.4 Archeologie in de regels en op de verbeelding

Waarde - Archeologie 1

Voor de locaties waar bebouwing staat aangegeven op de kadastrale kaarten van 1811-1832, inclusief de locaties van het gehucht De Kreek en de dijk met bewoning van het Oude dorp IJsselmonde (Waarde - Archeologie 1) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld, ongeacht het terreinoppervlak.

Waarde - Archeologie 2

Voor het zuidelijk deel van het plangebied, waar geen moderne ophogingen aanwezig zijn (Waarde – Archeologie 2) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 0,5 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 3

Voor het opgehoogde noordelijk deel van het plangebied inclusief het Van Brienenoord eiland (Waarde - Archeologie 3) geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 2,0 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

Waarde - Archeologie 4

Het overige gebied betreft waterbodems (Waarde - Archeologie 4); hiervoor geldt een bouwregeling en een omgevingsgunning voor bouw- en graafwerkzaamheden die dieper reiken dan de onderwaterbodem en die tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 100 vierkante meter.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Cultuurhistorische verkenning

Voor het plangebied van IJsselmonde Noord is eind 2017 een cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Hierin wordt de historische ontwikkeling van dit deel van het eiland IJsselmonde beschreven, te beginnen met de aanleg van de polders en de dijken. Vervolgens beschrijft de verkenning de ruimtelijke structuur en de bebouwing van de verschillende buurten, en wordt inzichtelijk gemaakt wat waarom bijzonder en cultuurhistorisch waardevol is. Een waardekaart laat de beeldbepalende onderdelen en aangewezen gemeentelijke monumenten zien. Tenslotte worden aanbevelingen gedaan voor de bescherming van de cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waarden in IJsselmonde Noord, en de wijze waarop deze in het bestemmingsplan zijn opgenomen, worden hieronder per gebied beschreven.

Kaart cultuurhistorische waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0006.jpg"

3.2.2 Sportdorp Varkenoord

Na de verwoesting van de binnenstad van Rotterdam op 10 mei 1940 werd door Ir. W. G. Witteveen, de directeur van de Rotterdamse Gemeentelijke Technische Dienst binnen enkele maanden een wederopbouwplan opgezet. In het stadscentrum waren ongeveer 25.000 woningen verwoest. Slechts een deel daarvan werd herbouwd in het centrum, de rest zou buiten het centrum in nieuwe woonwijken tot stand komen. In de polder Varkenoord verrees in 1942, vlak voordat de bezetter de bouwstop afkondigde, een geheel nieuw tuindorp met zo'n 500 woningen: Sportdorp. In het najaar van 1940 werd het woningbouwplan door twee woningbouwverenigingen ontwikkeld. De noordelijke helft met 240 stuks woningen (tussen Sportsingel en Zuiderhelling) werd door de N.V. Maatschappij voor Volkswoningen gebouwd, terwijl de 253 woningen op het zuidelijke deel voor rekening kwamen van de Woningstichting Onze Woning. Beide complexen werden ontworpen door de architecten Johan Coenraad Meischke en Pieter Schmidt, zo kregen de afzonderlijk geëxploiteerde woningcomplexen toch een architectonische eenheid. Opvallend is dat in het zuidelijke deel strokenbouw is gerealiseerd, waarbij de smalle straten alleen aan de zuidzijde zijn bebouwd. Het resulteerde in een bijzonder wijkje waarin de vrij kleine arbeiderswoningen telkens over diepe achtertuin beschikken. Deze moderne verkaveling met optimale oriëntatie van de woningen aan parallelle straten was enkele jaren daarvoor geïntroduceerd in de wijk Jaffa in Kralingen. Sportdorp lijkt met de parallelle straten en rijen woningen qua stedenbouwkundige opzet op Vreewijk. Qua architectuur vormt Sportdorp een grotere eenheid omdat alle woningen uit dezelfde tijd dateren. Langs de Groenedijk zijn twee terreinen bebouwd met zeven en negen parallelle straatjes. Deze straten zijn telkens maar aan een zijde met rijen arbeiders- woningen bebouwd. Het complex is gerealiseerd door Stichting Onze Woning. De woningen zijn optimaal georiënteerd met diepe achtertuinen op het zuiden. Tussen de buurtjes is een langgerekt plantsoen aangelegd, de Maliebaan. Hieraan liggen de woningen met witgekalkt metselwerk op de verdiepingen, gesloten zadeldaken en schoorstenen. Aan de zijgevels ligt telkens een eenlaags uitbouw met daarin de voordeur. Deze uitbouw is afgedekt met een zadeldak en doet denken aan de 19e eeuwse klompenhuisjes bij arbeiderswoningen. Ten noorden van de huidige Sportsingel zijn, haaks op de singel en de Zuiderhelling, zes parallelle straten aangelegd met aan weerszijden rijtjeswoningen. Achtertuinen zijn ontsloten met achterpaden en door het hele complex loopt een extra wandelpad parallel aan de Sportsingel en Zuiderhelling. Op de koppen van enkele straten liggen winkels die samen met het winkelwoningenblok op kop van de Maliebaan/Sportsingel waren bedoeld als centrumgebied. Langs de Zuiderhelling vormen een electriciteitsgebouw en een pomphuisje onderdeel van het ontwerp door overeenkomstig materiaalgebruik en detaillering. De bebouwing van Sportdorp vormt een opvallende eenheid die bereikt is met eenvoudige middelen. De woningen zijn nog zeer gaaf en bijzonder, met uitbouwtjes aan voor- en zijgevels, de gesloten pannendaken en de detaillering van (voordeur)kozijnen.

Van cultuurhistorische waarde in Sportdorp is de samenstelling van de besloten opbouw en de architectuur (met, in dezelfde stijl opgetrokken, voorzieningen zoals electriciteitshuisje, pompgebouw en winkelpanden). De stedenbouwkundige opbouw wordt door het bestemmingsplan beschermd doordat de woningen binnen Sportdorp alleen zijn toegestaan waar ze thans aanwezig zijn. Het bestemmingsplan maakt geen verandering van deze opbouw mogelijk. Het grootste deel van de woningen in Sportdorp is nog (voldoende) in de oorspronkelijke staat om als cultuurhistorisch waardevol te kunnen wordne aangemerkt (op de bovenstaande kaart met de kleur oranje aangegeven). Deze panden hebben op de verbeelding en in de regels de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie gekregen. De cultuurhistorische waarden worden beschermd doordat het verboden is om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de betreffende bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

3.2.3 Tuindorp IJsselmonde

De Vereniging tot Verbetering der Volkshuisvesting IJsselmonde ontwikkelde vanaf 1918 plannen voor een terrein aan de westzijde van de gemeente, pal langs de Groenedijk. In de jaren 1920-1930 werd door stedenbouwkundigen en adviserende instellingen steeds meer gepleit voor planmatige uitleg van dorpen om de 'landschapsvervuilende' lintdorpen tegen te gaan. Met de bouw van een tuindorp op een rechthoekig terrein kwam de eerste planmatige uitleg tot stand voor het groeiend aantal inwoners van Oud-IJsselmonde. De pas opgerichte corporatie voor volkshuisvesting werkte samen met de bouwkundige J. Uijterlinde uit Rotterdam, aan een tuindorp pal achter de lintbebouwing langs de Buitendijk, met zestig woningen en twee winkelhuizen. De woningen van het tuindorp zijn uitgevoerd in rijtjes van twee en vier woningen en opgenomen in een eenvoudig stedenbouwkundig plan. Vanaf de Dwarsdijk is een U-vormige straat aangelegd waaraan afwisselend de kleine en grotere blokken aan verspringende rooilijnen staan. De Jean de Meijstraat vormt een korte verbinding naar de Sportlaan. Er zijn vier woningtypen in Tuindorp. Alle typen hebben één bouwlaag en een zolder, onder een doorlopend zadeldak en een lage achterbouw met sheddak waarin een keuken en een schuurtje zijn ondergebracht. Woningen van type A en D zijn iets ruimer door een uitgemetselde dakkapel aan de voorzijde. De overige huizen hebben een kleine dakkapel aan de voorzijde. De woningen hebben houten vloeren en een houten dakconstructie, gemetselde muren, betonnen fundering en een kleine kelder. Ze beschikken allen over ruime achter- en zijtuinen, zodat de arbeiders deels zelfvoorzienend kon zijn qua voedselproductie. Enkele woningen hebben ook een ondiepe voortuin, meestal afgeschermd met ligusterhagen. Door de verspringende rooilijnen, de voortuinen en gietijzeren straatlantaarns heerst er een unieke, dorpse sfeer in het ensemble die doet denken aan 19e eeuwse hofjes. De woningen zijn in gave staat. De kleine schaal van het tuindorp, de korte rijen woningen en de oorspronkelijke staat is uniek in Rotterdam.

Vanwege de uniciteit en de oorspronkelijke staat van het tuindorp hebben alle woningen (zie kaart) de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen.

3.2.4 Zomerland

In 1956 werd een nieuw stedenbouwkundig plan voor Zomerland vastgesteld ter vervanging van het plan uit 1939. Het plan is opgesteld door Peter van Drimmelen, stedenbouwkundige bij de gemeente Rotterdam waardoor de gemeente IJsselmonde inmiddels was geannexeerd. Dankzij de ophoging van Zomerland tot 3.60 meter + NAP, ligt het terrein 4,5 meter hoger dan de omringende terreinen en Sportdorp (in de Varkenoordse polder). Juist die hogere ligging maakte het terrein bij uitstek geschikt voor woningen uit de hogere huurklasse, aldus de ontwerper. Bovendien lagen er een aantal goede verbindingen zoals naar het Zuidplein, via de Stadionweg naar de binnenstad en in de toekomst naar het nieuwe winkelcentrum van Groot-IJsselmonde. De nieuwe wijk zou kortom wel een aparte, maar geenszins een geïsoleerde ligging krijgen. Kenmerkend voor Zomerland is de mix van hoogbouw, portiek-etagebouw en grondgebonden woningen grotendeels opgezet in een haakvormige verkaveling. Drie hoge galerijfats, haaks langs de Stadionweg, vormen een duidelijke entree van het nieuwe oostelijk stadsdeel op de Linker Maasoever. De lagere woonbebouwing is in hoven met garageboxen ondergebracht, waarvan de bouwblokken de parkeerterreinen en collectieve tuinen deels omarmen. De tuinen lopen door in een groter gemeenschappelijk groen met een wandelpad, het Cornelis Houmespad. Aan de oostzijde van de wijk is een winkelzone en zijn voorzieningen als een kerk en schoolgebouw. Van Drimmelen zag de woonwijk bij uitstek als het domein van het opgroeiende kind dat zich in de verschillende levensfases tot een groter, verder van huis gelegen groen terrein moet kunnen verhouden. Het verklaart de bijzonder grote mate van differentiatie in de openbare ruimte. De herhaalde haakvormige bebouwingseenheden en losse stroken grijpen op ingenieuze wijze meanderend in elkaar. Kenmerkend zijn de gedifferentieerde groene ruimtes van prive-tuinen (bij grondgebonden woningen) tot collectieve tuinen (bij etageblokken) tot openbare tapstoelopende groenstrook (aan weerszijden van de wandelpaden). Ondanks de toepassing van systeembouw wisten sommige architecten met speciaal materiaalgebruik, speelse verkaveling of met onderdoorgangen, luifels en uitkragende vensters de woningbouw net iets meer te geven. De drie hoge galerijfats werden ontworpen door H.D. Bakker. Opvallend zijn de abstracte betonnen luifels bij de hoofdentree. De portieketagefats zijn door meerdere Rotterdamse architectenbureau's ontworpen waaronder Arie Krijgsman, D. Dürrer en Cees Slob. Een aantal blokken zijn nog niet gerenoveerd en tonen een bijzonder grafisch vlakken- en lijnenspel in transparante gevels met grote glaspuien.

Twee van de gallerijflats en vier blokken met gestapelde woningen in 3 of 4 lagen zijn nog in de oorspronkelijke staat (met oranje aangegeven op de 'Kaart cultuurhistorische waarden'). Deze gebouwen zijn aangewezen als beeldbepalend, en hebben in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen.

3.2.5 Dijken

De komvormige polders, de slingerende dijken met kleinschalige bebouwing, het hoogteverschil tussen dijken en lager gelegen polders, de (land)wegen en de oude dorpskern Oud-IJsselmonde.Deze ingrediënten van het polderlandschap zijn in de ruimtelijke verschijningsvorm nog steeds waarneembaar. Deze elementen zijn van belang omdat ze gelaagdheid aan de na-oorlogse woonwijken geven, en omdat ze de wijken identiteit verschaften en nog steeds geliefde stukjes stad vormen. Deze waardevolle kenmerken van het oude polderlandschap bepalen mede het huidige stadsbeeld. De dijken zijn authentieke straatjes met kleinschalige, (oude) dijkhuizen tussen de grootschalige moderne appartementenblokken.

Binnen het plangebied liggen (delen van) de volgende dijken: de Buitendijk, de Dwarsdijk (bij C op de kaart) en de Bovenstraat (op de voormalige rivierdijk). Langs deze dijklichamen zijn enkele dijkwoningen gelegen die vanwege de architectonische kwaliteit en de kenmerkendheid als beeldbepalend zijn aangewezen. Bij B op de bovenstaande kaart is de dijk afgegraven, maar zijn wel enkele oude woningen aanwezig die oorspronkelijk aan de voet van de dijk lagen. De beeldbepalende lintbebouwing heeft in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' gekregen.

3.3 Stadsgezichten en monumenten

Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen - behoudens (indien aan de orde) de planologische bescherming die overeenkomstig de Erfgoedwet (2016) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. Gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

Beschermde stadsgezichten (BS)

Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar. Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

Wederopbouwaandachtsgebieden

Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status.

Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM)

Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Erfgoedwet (2016) en de monumentenverordening Rotterdam 2010. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object ten minste vijftig jaar oud moet zijn. Als vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning.

Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG)

In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd.

Het plangebied

Binnen het bestemmingsplangebied is geen beschermd stadsgezicht gelegen. Er zijn twee gemeentelijke monumenten in het plangebied aanwezig: Sportlaan 1 en Buitendijk 111.

  • Sportlaan 1 (groen en met A aangegeven op bovenstaande kaart) is gebouwd als een Nederlands Hervormde kerk uit 1965. Een vierkant, modern, gebouw met gemetselde gevels;
  • Buitendijk 111 (groen binnen het gebied Buitendijk op bovenstaande kaart) is een woning uit circa 1900 een de voet van de dijk.

3.4 Huidig gebruik

Wonen

In het plangebied zijn drie woongebieden gelegen: Sportdorp, Zomerland en Klein Zomerland. Deze gebieden hebben elk een eigen karakter, maar het zijn alle drie als woonwijken met weinig menging met andere functies.

Sportdorp bestaat uit laagbouwwoningen uit verschillende perioden. Het grootste deel van Sportdorp (met de straatnamen die met sport te maken hebben) is na de oorlog in een hoge dichtheid gebouwd. Het deel hiervan tussen de Elfstedenstraat en de Viermerenstraat is gesloopt en in 2009 met ruimere woningen in dezelfde stijl teruggebouwd. Aan de Sportlaan ligt een aantal woningen uit eind 19e begin 20e eeuw. Daarachter ligt een tuinbuurtje dat in 1913 is gebouwd. Dit buurtje bestaat uit rijtjes van twee en vier woningen met zeer ruime tuinen. Ten zuiden hiervan is eind jaren ’70 een buurtje rijwoningen met platte daken gebouwd.

De wijk Zomerland is stedenbouwkundig/architectonisch waardevol omdat het een kenmerkend voorbeeld is van een moderne woonwijk uit de jaren ’50. Doordat Zomerland is opgehoogd met havenslib ligt het circa vier meter hoger dan de omliggende gebieden. Ten zuiden van de John F. Kennedyweg zijn drie flats van 11 verdiepingen gesitueerd. Van noord naar zuid wordt de bebouwing steeds lager. Ten zuiden van de flats staan appartementengebouwen in drie/vier lagen. Nog zuidelijker zijn appartementengebouwen aanwezig gemengd met rijtjeshuizen in twee lagen met platte daken.

Klein Zomerland is buitendijks gelegen. De Bovenstraat is onderdeel van de oude dijk om de IJsselmondse polders, hierlangs staan enkele dijkwoningen. In de jaren '30 is het gebied ten zuiden van de Pelmolenstraat opgehoogd en zijn hier woningen gebouwd. In het gebied ten noorden van de Pelmolenstraat zijn in de jaren '80 woningen en een appartementengebouw gebouwd.

Bedrijven en detailhandel

Zowel de meeste bedrijven als de meeste detailhandelsvestigingen in het plangebied zijn gesitueerd op het bedrijventerrein Stadionweg e.o. Het bedrijventerrein Stadionweg ligt buitendijks tussen de Stadionweg en het Zuiddiepje. Het terrein wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de laaggelegen Stadionweg die op twee punten aansluiting heeft op de grote Stadionweg. Binnenvaartschepen kunnen aanmeren langs kades aan het Zuiddiepje. De bedrijvigheid bestaat hoofdzakelijk uit perifere detailhandel, groothandel (o.a. in bouwmaterialen) en distributie.

Aan de Zuiddiepjeskade, direct ten westen van de A16, is eveneens een concentratie van bedrijven gestiueerd. Verder zijn er verspreid over het plangebied, met name in Klein Zomerland nog enkele bedrijven die in het bestemmingsplan een bedrijfsbestemming hebben gekregen.

Kantoren

Aan de rand van het bedrijventerrein, ten noorden van de rotonde, is een 46 meter hoge kantoortoren gesitueerd. Verder zijn er nog zelfstandige kantoren aanwezig aan de Triathlonstraat en de Burgemeester Hazenberglaan.

Groengebieden

In het bestemmingsplan IJsselmonde Noord zijn twee belangrijke groengebieden gelegen, het park De Twee Heuvels en het Eiland Van Brienenoord. De centrale groenvoorziening, waar de woongebieden in Groot IJsselmonde omheen liggen, is het park De Twee Heuvels. Dit park van ongeveer 25 hectare is ontworpen op wijkniveau in Engelse landschapsstijl naar ontwerp van Jan Roeterink en functioneel gericht op wandelen en verpozen. Kenmerken van het ontwerp zijn een zo natuurlijk mogelijke vormgeving, kronkelende paden en afwisseling tussen openheid en geslotenheid. De kreek aan de westzijde van het park, een oorspronkelijke waterloop, vormt een belangrijk landschappelijk element binnen de groenstructuur in het gebied. De looproutes van het park zijn intern circulair waardoor het park zich afwendt van de directe omgeving. Er is een grote waterpartij in het park aanwezig.

Tussen het Zuiddiepje en de Nieuwe Maas ligt het Eiland Van Brienenoord. Dit is een vergraven gors in de Nieuwe maas. Het eiland is in loop van de 19e eeuw ontstaan door aan- en opslibbing van meerdere slikken. Nu is het eiland een natuurgebied en is het toegankelijk voor wandelaars en fietsers. Ook is er een volkstuinencomplex op het eiland aanwezig. Aan de westkant van het eiland is een zoetwaterplas gelegen die geen verbinding heeft met de rivier. Deze plas is een voormalig dok dat is gebruikt bij de bouw van tunnelelementen voor de metro. Het eiland wordt beheerd door het Zuid-Hollands Landschap, die er Schotse Hooglanders laat grazen als onderdeel van het beheer.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding en opzet van het plan

Het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan bestaat uit regels (voorschriften) en een verbeelding van het plan (de plankaart). In de toelichting wordt uitleg gegeven over de regels en de verbeelding.

De doelstelling van het nieuwe bestemmingsplan is een nieuw planologisch en juridisch kader voor het gebied voor de komende tien jaar. De basis voor het nieuwe bestemmingsplan is onder andere het oude bestemmingsplan en het nieuwe beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het bestemmingsplan IJsselmonde Noord zal conform de vorige bestemmingsplannen hoofdzakelijk gedetailleerd van aard zijn. Voor het bedrijventerrein Stadionweg is echter evenals in het voorgaande bestemmingsplan een meer flexibele en globale bedrijfsbestemming opgenomen. Op circa tweederde van dit bedrijventerrein is ook perifere detailhandel toegestaan, op de verbeelding aangegeven met de functieaanduiding 'detailhandel perifeer'. Voor het bedrijventerrein als geheel geldt dat 70% uit gebouwen mag bestaan. De plek van deze gebouwen kan binnen de bestemming vrij worden ingevuld.

Op de verbeelding staat de maximale bouwhoogte van gebouwen aangegeven. Soms is eveneens een maximale goothoogte aangegeven. Bij de bestemming Wonen - 1 staan op de verbeelding geen hoogtes aangegeven. In de regels is opgenomen dat deze woningen uit twee bouwlagen met daarboven een kap mogen bestaan. In het bestemmingsplan Zomerland - Sportdorp is bij de laagbouwwoningen in Zomerland aangegeven dat deze plat afgedekt moeten zijn, op enkele uitzonderingen na. In het bestemmingsplan IJsselmonde Noord is deze bepaling komen te vervallen, alle laagbouwwoningen mogen een kap hebben.

4.2 Ontwikkelingen

4.2.1 Woningbouw noordrand Park de Twee Heuvels

Op 15 december 2016 is door de gemeenteraad middels een amendement besloten het Masterplan Sportcampus Rotterdam en Park de Twee Heuvels gewijzigd vast te stellen. Het Masterplan voorziet na wijziging in twee woningbouwlocaties tussen Park de Twee Heuvels en de Dwarsdijk, aan weerszijden van het zwembad. In het bestemmingsplan IJsselmonde-Centrum is de westelijke locatie voor een groot deel bestemd als gemeentewerf. De oostelijke locatie heeft thans voor een deel de bestemming verblijfsgebied, het betreft een voormalig terrein van de NAM. Op 1 februari 2018 is een motie aangenomen om de begrenzing van de twee woongebieden niet buiten de grenzen van de oorspronkelijke bebouwing te leggen. De twee woningbouwlocaties zijn conform deze motie in het bestemmingsplan opgenomen, en hebben de globale bestemming Woongebied gekregen. Op de twee woningbouwlocaties samen zijn maximaal 32 woningen mogelijk gemaakt. Het betreffen grondgebonden woningen, die maximaal vier bouwlagen mogen hebben. Waar de woningen binnen de globale bestemming worden gerealiseerd en hoe de gebieden verder worden ingericht ligt nog niet vast. De bestemming Woongebied maakt naast woningen ook tuinen, verblijfsgebied en groen mogelijk. Zo wordt flexibiliteit geboden bij de inrichting van deze gebieden.

4.2.2 Herinrichting Park de Twee Heuvels

Park de Twee Heuvels zal worden heringericht. Binnen Park de Twee Heuvels is de vergroting van de centrale waterpartij één van de middelen om een extra impuls te geven aan attractiewaarde, recreatieve waarde en belevingswaarde. Omdat bovendien de waterkwaliteit met deze ingreep fors verbetert, nemen ook de ecologische waarden toe. De waterpartij, inclusief de toekomstige vergroting, heeft de bestemming Water -1 gekregen.

Er zal een centrale parkroute worden gerealiseerd die de Sportcampus, het Park de Twee Heuvels, het Eiland van Brienenoord, de rivieroever en de Stadiondriehoek met elkaar verbindt. De centrale parkroute sluit aan op de omliggende fietsinfrastructuur zoals stedelijke knooppuntenroutes en de wijken. Het park heeft de bestemming Groen gekregen, een flexibele bestemming waarbinnen de herinrichting en de realisatie van de centrale parkroute mogelijk is.

4.2.3 Getijdenpark Eiland van Brienenoord

Als onderdeel van het programma Rivieroevers Rotterdam en het regionale programma Rivier als Getijdenpark wordt samen met het Wereld Natuur Fonds het Getijdenpark Polder De Esch & Eiland van Brienenoord ontwikkeld. Het Eiland van Brienenoord is binnen het plangebied van IJsselmonde Noord gelegen. Aan de westkant van het eiland liggen twee dammen in de rivier. Het plan voor het getijdenpark voorziet er in dat de waterbodem in het gebied tussen de dammen wordt opgehoogd (deels land worden), zodat hier natuurvriendelijke oevers met getijdenwerking ontstaan. In het bestemmingsplan is dit gebied bestemd als Groen. Ook het bouwdok aan de westkant van het eiland, nu een waterpartij zonder verbinding met de rivier, is bestemd als Groen. Dit biedt de mogelijkheid tot een andere situering van land en water. Op andere delen van het eiland worden gronden afgegraven zodat ook hier natuurvriendelijke oevers ontstaan. Binnen de bestemming Groen is ook water mogelijk, maar binnen de bestemming Water geen groen. Door de bestemming Groen ruim te nemen maakt het bestemmingsplan de ontwikkeling van het getijdenpark mogelijk.

Er komt mogelijk een tweede brug naar het eiland. De huidige brug wordt mogelijk naar het westen verplaatst. Voor deze twee bruggen wordt op de verbeelding géén functieaanduiding 'brug' opgenomen. In de regels van de bestemming Water - 2 is opgenomen dat in het Zuiddiepje twee bruggen naar het Eiland van Brienenoord zijn toegestaan.

4.2.4 Omzetting naar woningen

Binnen de bestemmingen Gemengd - 1 en Gemengd - 2 zijn op de begane grond bedrijven, detailhandel, dienstverlening, kantoor of horeca aanwezig en daarboven woningen. Deze bestemmingen staan echter ook woningen op de begane grond toe, zodat het huidige gebruik kan worden omgezet naar wonen. Aan de Burgemeester Hazenberglaan is een kantoor in twee lagen aanwezig, dit kantoor kan geheel worden getransformeerd naar woningen. Omdat woningen geluidsgevoelig zijn en de aanwezige functies niet moeten deze locaties worden gezien als nieuwe geluidsgevoelige objecten (zoals bedoeld in de Wet geluidhinder). Daarom zijn deze mogelijkheden om nieuwe woningen te realiseren in bestaande panden onderzocht op geluidsbelasting (zie paragraaf 6.4)

4.2.5 Woningonttrekking Bovenstraat 165

De Rijksweg A16 is onderdeel van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Langs de Basisnet routes is de 10-6-plaatsgebonden risicocontour berekend. Voor bestaande kwetsbare objecten binnen de risicocontour wordt door Rijkswaterstaat een saneringstraject uitgevoerd. De woning op het adres Bovenstraat 165 ligt voor een deel binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour, Rijkswaterstaat heeft dit pand inmiddels verworven. Het pand mag daarom in het nieuwe bestemmingsplan niet langer als woning worden bestemd. Daarom heeft het pand een mix van beperkt kwetsbare bestemmingen gekregen.

4.2.6 Bedrijventerrein Stadionweg

Voor het bedrijventerrein en concentratiegebied voor perifere detailhandel Stadionweg worden in het bestemmingsplan IJsselmonde Noord grotendeels dezelfde mogelijkheden geboden als in het huidige bestemmingsplan Zomerland-Sportdorp. Voor een deel van het bedrijventerrein wordt de toegestane milieucategorie verlaagd van 4 naar 3.2, zie paragraaf 6.3. De ontwikkeling van de voormalige Vervat-locatie aan de Stadionweg met andere perifere detailhandel was mogelijk op basis van het huidige bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen van detailhandel of bedrijven vaan dergelijke omvang zijn nu niet voorzien, maar ziijn ook in het bestemmingsplan IJsselmonde Noord wel mogelijk.

4.3 Juridische planbeschrijving

4.3.1 Bedrijven

In het plangebied ligt (een groot gedeelte van) het bedrijventerrein Stadionweg. Dit terrein heeft de bestemming Bedrijf - 2. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.2. De aanwezige betonmortelcentrales hebben een maatbestemming gekregen die betonmortelcentrales in milieucategorie 4.2 toestaat. Overige afwijkende functies zijn op de verbeelding aangeduid. Het betreft onder meer de horecagelegenheid “The Summerstation” aan de Stadionweg en detailhandel op de begane grond van de panden ingeklemd tussen het Boterdiep en de Stadionweg.

Binnen de bestemming Bedrijf - 2 is tevens perifere detailhandel mogelijk. Dit is met een aanduiding aangegeven. Zie hierna onder detailhandel.

De overige binnen het plangebied gelegen bedrijven hebben, behoudens de bedrijven aan de Zuiddiepjeskade, een bestemming Bedrijf - 1. Binnen deze bestemming zijn alleen bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan.

Het tankstation aan de Stadionweg heeft een maatbestemming. Dat geldt ook voor de nutsvoorzieningen die zich in het plangebied bevinden.

Hoog-risico biologische laboratoria

Binnen bedrijfsbestemmingen en maatschappelijke bestemmingen zijn laboratoria toegestaan. Voorheen waren binnen deze bestemmingen ook hoog-risico biologische laboratoria zonder meer toegestaan. Dit is vanuit het oogpunt van veiligheid niet wenselijk, daarom zijn hoog-risico biologische laboratoria nu in beginsel niet toegestaan binnen de maatschappelijke bestemmingen en bedrijfsbestemmingen (met inbegrip van de gemengde bestemmingen). Daartoe is in de regels van het bestemmingsplan een verbodsbepaling opgenomen. Het betreft hoog-risico biologische laboratoria die onder de werking van het bij dit plan gevoegde beleidskader “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond” vallen en genoemd zijn in artikel 4.4 onder k, categorie 4, onderdeel C van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. In geval van het werken met genetisch gemodificeerde organismen zijn dat alle categorieën van fysische inperking op inperkingsniveaus III en IV, zoals genoemd in Bijlage 4 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013. Kort gesteld zijn het laboratoria met biologische veiligheidsklasse 3 of hoger.

Na nadere afweging is het wel mogelijk om een hoog-risico laboratorium toe te staan. Burgemeester en wethouder kunnen daarvoor bij omgevingsvergunning afwijken. Ook daartoe is in de regels een bepaling opgenomen. Bij de afweging wordt een advies van de GGD/VRR betrokken. Deze instanties geven een advies op basis van het “Beleidskader hoog-risico biologische laboratoria Rotterdam-Rijnmond”. Aan de hand van het beleidskader kan worden beoordeeld of de risico's van een hoog-risico biologisch laboratorium voldoende beheersbaar zijn bij calamiteiten en of een hoog-risico biologisch laboratorium al dan niet wenselijk is op de voorgenomen locatie.

Benadrukt wordt dat de verbodsbepaling alleen betrekking heeft op nieuwe hoog-risico laboratoria in de zin van nieuwvestiging of een uitbreiding van een bestaand hoog-risico laboratorium. Dit laatste kan de uitbreiding van een bestaande hoog-risico biologische laboratorium in omvang betreffen, maar ook de uitbreiding van een biologisch laboratorium met een laag risicoprofiel naar dat met een hoog-risicoprofiel (een uitbreiding qua gebruik). Opgemerkt zij daarbij dat reeds vergunde hoog-risico biologische laboratoria (waarbij de vergunning nog niet volledig is benut) onder de bestaande situatie vallen en niet onder de verbodsbepaling.

4.3.2 Detailhandel

In de plinten van de bestemming Gemengd - 2 bevinden zich winkels. Om die reden is binnen deze bestemming detailhandel mogelijk gemaakt. In de bestemming Gemengd - 1 is detailhandel alleen toegestaan waar op de verbeelding de functieaanduiding "detailhandel" is opgenomen.

Het bedrijventerrein langs de Stadionweg is voorts in het provinciaal en gemeentelijk beleid aangewezen als perifere detailhandelslocatie. In het voorheen geldende bestemmingsplan was ter plaatse al sprake van de mogelijkheid voor perifere detailhandel. Deze mogelijkheid is voortgezet in het voorliggende bestemmingsplan.

In de begripsbepaling van het plan is aangegeven wat onder perifere detailhandel moet worden verstaan. Het betreft detailhandel die vanwege de aard of de omvang van de goederen in ruimtelijk zin niet of niet goed inpasbaar is in de binnenstad of wijkgebonden winkelcentra en de daarvoor ook niet essentieel is. Er is in de begripsbepaling een aantal voorbeelden genoemd van wat onder perifere detailhandel zou kunnen worden verstaan. Voor de begripsbepaling is aansluiting gezocht bij de bepalingen uit het provinciaal beleid.

4.3.3 Gemengde bebouwing

Binnen het plangebied is sprake van 3 gemengde bestemmingen, Gemengd – 1, Gemengd – 2 en Gemengd – 3. Voor de bestemming Gemengd - 1 en Gemengd - 2 gaat het overwegend om bebouwing waarbij op de verdiepingen sprake is van de woonfunctie en op de begane grond sprake is van andere functies, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen (niet geluidsgevoelig) of dienstverlening. De bestemmingen zijn voor wat betreft deze functies afwijkend van elkaar. De bestemming Gemengd - 3 is opgenomen voor één pand aan de Bovenstraat. Wonen is hier niet toegestaan, maar bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2, dienstverlening, praktijkruimten en kantoren wel. De voorheen geldende woonbestemming is hier niet meer voortgezet, vanwege externe veiligheid. De liggimg van het pand maakt de woonfunctie vanuit het oogpunt van externe veiligheid onmogelijk.

4.3.4 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden toegestaan. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen, watergangen en waterberging mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming).

Ook het park De Twee Heuvels heeft deze bestemming. Mede gelet daarop, is binnen de bestemming de realisering van kleinschalige speelvoorzieningen toegestaan.

4.3.5 Horeca

Horeca definitie en afbakening

In deze paragraaf is aangegeven wat in Rotterdam verstaan wordt onder horeca en voor welke vormen een exploitatievergunning noodzakelijk. Ook wordt een toelichting gegeven op bijzondere vormen van (tijdelijke) horeca en de andere zaken die bij het starten en/of overnemen van een horeca-inrichting komen kijken.

Wat is horeca?

Horeca kent enorm veel verschijningsvormen en dankzij creatieve ondernemers komen er naast hotels, restaurants en cafés nog steeds meer vormen bij. In Rotterdam verstaan we onder horeca elk openbaar pand of openbare ruimte waar je structureel en tegen betaling kan eten en drinken (of afhalen) en/of waar amusement of ontspanning wordt aangeboden. De exacte definitie is in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen onder het begrip: openbare inrichting.

De Horecanota ziet niet toe op alle vormen van openbare inrichtingen. Prostitutiebedrijven en coffeeshops kennen vanwege hun bijzondere karakter eigen beleidsregels en aparte vergunningen. Vestigingsvoorwaarden voor hotels zijn eveneens geen onderdeel van dit beleid. Een restaurant in een hotel natuurlijk wel.

Exploitatievergunning of niet?

In Rotterdam bestaan meerdere categorieën exploitatievergunningen. De aard van de activiteiten die in de horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt welke categorie vereist is. Hoe uitbundiger de bedrijfsvoering van een horeca-inrichting, hoe uitgebreider de vereiste exploitatievergunning. Dit geeft tevens de mogelijkheid om een deel van de ondernemers die beperkte en/of zeer lichte vormen van horeca exploiteren vrij te stellen van de vergunningplicht (categorie 0). Dit is de afgelopen jaren een duidelijke lastenverlichting gebleken en sluit aan bij de high trust (high penalty) aanpak.

Naast bedrijven waar horeca de primaire bedrijfsvoering is, kent Rotterdam ook talloze bedrijven, instellingen en clubhuizen waar horeca slechts een ondersteunende functie heeft. Ook hiervan kan een groot deel gebruik maken van de vrijstelling van de vergunningplicht. Omdat er op basis van landelijke wetgeving, zoals de Winkeltijdenwet, ruimtelijke ordeningswetgeving en de Drank- en Horecawet nu eenmaal verschil zit tussen deze vormen van zeer lichte en/of ondersteunende horeca, onderscheiden we in Rotterdam drie varianten die vrijgesteld van de exploitatievergunningplicht mogen exploiteren; exploitatiecategorie 0.

Indien een horeca-inrichting een horecabestemming heeft, dan worden de basisvoorwaarden verruimd en deels vervangen met onderstaande voorwaarden. De overige voorwaarden blijven gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0007.png"

Ook als er geen sprake is van een horecabestemming kan het zijn dat er ruimere voorwaarden gelden. Sommige instellingen en voorzieningen hebben traditiegetrouw een aanzienlijk horecadeel, maar waarbij de openbare orde niet in het geding komt. Dit is een verzamelcategorie van instellingen en bijzondere objecten: muziek- en sportverenigingen, musea, theaters, filmhuizen, hotels/hostels, rouwcentra, ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, gebedshuizen, bedrijfskantines en instelling voor hoger onderwijs. De overige voorwaarden blijven gelijk aan de basisvoorwaarden. (Voor muziek- en sportverenigingen geldt dat uit de bestemming dient te volgen dat sport en/of muziek de primaire functie van het object is.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0008.png"

Indien het woon- en leefklimaat in een straat of buurt onder grote druk staat, kan de burgemeester verbieden dat horeca zich daar zonder vergunning vestigt. In die gevallen is dus altijd een exploitatievergunning vereist om horeca-activiteiten te exploiteren.

Exploitatievergunning

Wanneer een ondernemer meer of zwaardere activiteiten wil dan hierboven beschreven is een exploitatievergunning noodzakelijk. Rotterdam hanteert hiervoor een duidelijk vergunningstelstel dat aan de hand van losse activiteiten is opgebouwd. Dit wil zeggen dat de activiteiten worden vergund die in een horeca-inrichting kunnen plaatsvinden. Het vergunningstelsel biedt ondernemers op deze manier ruimte voor verschillende horecaconcepten.

Exploitatiecategorieën

De combinatie van activiteiten die in een horeca-inrichting worden aangeboden bepaalt in welke exploitatiecategorie de inrichting valt. Daarbij is relevant in hoeverre de activiteiten effect hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Hoe meer effect, des te zwaarder de exploitatiecategorie. Hoe zwaarder de categorie, des te zwaarder de toets bij vergunningverlening. Elke ondernemer kan gebruik maken van de voor hem of haar geldende vrijstelling van de exploitatievergunningplicht (categorie 0). Indien meer of zwaardere activiteiten worden aangeboden is een exploitatievergunning vereist in de categorie 1 t/m 4+ (licht, regulier, middelzwaar, zwaar, buiten categorie).

Gebiedsgericht werken

Een belangrijk, zo niet het belangrijkste onderdeel van de Horecanota is gebiedsgericht werken; kennis uit de wijk is bepalend voor wat kan en wat niet. Deze werkwijze, waarbij maatwerk en flexibiliteit centraal staan, heeft in de afgelopen jaren reeds z'n vruchten afgeworpen op het gebied van horeca. Door per wijk of buurt een duidelijke visie en/of ambitie te hebben en daaraan vestigingsvoorwaarden te stellen, kunnen bekende en nog onbekende horeca-ontwikkelingen worden beoordeeld en gerealiseerd.

In het plangebied is slechts sprake van één locatie die een horecabestemming heeft. Het betreft de Mac Donalds aan de Stadionweg. Verder zijn is de gemengde bestemming nog een locatie bestemd voor horeca evenals binnen de bestemming Bedrijf-2.

Terrassen
Binnen de bestemmingen Verkeer-Verblijfsgebied zijn tevens ongebouwde terrassen toegestaan aangrenzend aan bestemmingen die horeca toelaten.

4.3.6 Kantoor

Er bevinden zich in het plangebied twee zelfstandige kantoorlocaties. De 46 meter hoge kantoortoren aan de Stadionweg heeft de bestemming kantoor. In de plint van het gebouw is detailhandel aanwezig en om die reden ook bestemd. Aan de vier kantoorgebouwen aan de Triathlonstraat is eveneens de kantoorbestemming toegekend.

4.3.7 Leidingen

In het plangebied is een planologisch relevante hogedruk aardgastransportleiding gelegen. Deze leiding is met een zone van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn aangegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan en bestemd met een dubbelbestemming "Leiding - Gas". Het bestemmingsplan gebruikt ter bescherming van deze leiding een aanlegvergunningstelsel. In de regels is aangegeven welke werkzaamheden verboden zijn. Ook is aangegeven voor welke werkzaamheden een vergunning verleend kan worden na een positief advies van de leidingbeheerder.

Ook de in het plan aanwezige waterleiding heeft een dubbelbestemming gekregen, teneinde de belangen van de leidingbeheerder van de waterleiding te borgen.

4.3.8 Maatschappelijke voorzieningen

Onder maatschappelijke voorzieningen worden voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, gezondheidszorg, cultuur, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening verstaan. Deze voorzieningen kunnen wel of niet geluidsgevoelig zijn volgens de Wet geluidhinder. Geluidsgevoelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, terwijl buurthuizen of kerkgebouwen niet geluidsgevoelig zijn.

In de bestemming "Maatschappelijk - 1" zijn zowel geluidsgevoelige als niet geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Deze bestemming is gegeven aan de scholenlocatie aan de Sportlaan en aan de school aan de Van Wijngaardenlaan. Drie locaties hebben de bestemming "Maatschappelijk - 2" gekregen, hier zijn géén geluidsgevoelige functies toegestaan. Ter plaatse van de maatschappelijke voorziening op het Eiland van Brienenoord, is ook horeca toegestaan. En in het voormalige kerkgebouw aan de Sportlaan is ook diensverlening toegestaan. Op de verbeelding is aangegeven welke normen er gelden qua bouwhoogte en bebouwingspercentage.

Binnen de hiervoor genoemde gemengde bestemmingen, Gemengd - 1 en Gemengd - 2, zijn ook maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Dit mogen echter alleen maatschappelijke voorzieningen zijn die niet geluidsgevoelig zijn.

4.3.9 Recreatie

Er zijn binnen het plangebied twee recreatieve bestemmingen. Het betreft de bestaande jachthaven en het bestaande volkstuinencomplex op het Eiland van Brienenoord. Voor beide locaties is een maatbestemming opgenomen.

4.3.10 Parkeerregeling

Dynamische verwijzing

Op 1 juli 2018 zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de Bouwverordening 2010 van de gemeente Rotterdam, waaronder de voorschriften over parkeernormen, komen te vervallen. Dat betekent dat er vanaf dat moment niet meer getoetst kan worden aan die voorschriften en er dus geen parkeernormen meer gelden. Gelet daarop, is er op 1 februari 2018 over parkeren beleid vastgesteld. Het betreft de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” (hierna: de beleidsregeling). De beleidsregeling is op 21 februari 2018 in werking getreden. De beleidsregeling geeft normen voor parkeren van auto's én fietsen. Aan deze normen moet voldaan worden bij een omgevingsvergunning voor het bouwen of bij een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken.

Om aan dit beleid te kunnen toetsen is er in het bestemmingsplan in artikel 32 een bepaling opgenomen waarin staat dat er alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden of bouwwerken mag worden verleend als sprake is van voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen op basis van het geldende beleid ten aanzien van parkeren in de gemeente Rotterdam. De bepaling is vormgegeven als een zogenaamde “dynamische verwijzing”. Dat wil zeggen dat er alleen wordt geregeld dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor fietsers en auto's conform het in de gemeente Rotterdam geldende parkeerbeleid. In de bepaling wordt niet expliciet verwezen naar de hiervoor genoemde beleidsregeling. Dat is een bewuste keuze. Op het moment van tot stand komen van dit bestemmingsplan is de “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” het geldende beleid waaraan getoetst moet worden. Dit beleid kan in de toekomst echter wijzigen. Om ook aan een eventuele wijziging van het beleid van de gemeente Rotterdam te toetsen, zonder dat het bestemmingsplan daarvoor aangepast moet worden, is de beleidsregeling niet expliciet genoemd of bijgevoegd. Met de bepaling is bedoeld dat er bij het verlenen van een omgevingsvergunning voldoende parkeergelegenheid moet zijn voor auto's en fietsen op basis van parkeerbeleid van de gemeente Rotterdam dat geldt op het moment van verlenen van de omgevingsvergunning.

Beleidsregeling

De op dit moment geldende “Beleidsregeling Parkeernormen auto en fiets gemeente Rotterdam 2018” is via de volgende link te raadplegen:

http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Rotterdam/486392/486392_1.html

De desbetreffende beleidsregeling geeft parkeernormen voor zowel auto's als fietsen. Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het gebruiken van gronden of bouwwerken wordt een parkeereis gesteld conform de gebiedsindeling die bij de beleidsregeling als bijlage is opgenomen. De parkeereis moet in beginsel volledig op eigen terrein worden opgelost. Er kunnen aanvullende voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van de inpassing van de parkeervoorzieningen in het gebouw of de omgeving, het laden en lossen etc. Van de parkeereis kan (geheel of gedeeltelijk) worden afgeweken. Tevens kan er vrijstelling van de parkeereis worden verleend. In de beleidsregeling wordt beschreven onder welke omstandigheden daar sprake van is.

4.3.11 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En eveneens voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn doorgaans de 50-km wegen opgenomen.

De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor de ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemmingen is ook de aanleg van nieuw water mogelijk, indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte meestenal kunnen worden doorgevoerd zonder procedure om van het bestemmingsplan af te wijken.

4.3.12 Voorzieningen van openbaar nut

Deze bestemming is toegekend aan gebouwen ten behoeve van de elektriciteitsvoorziening (trafohuizen), en gemalen. Kleine bouwwerken van openbaar nut zijn niet bestemd en kunnen in principe overal worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om gebouwtjes met een inhoud van minder dan 80 m3.

In dit bestemmingsplan is aan drie gemalen en aan drie elektriciteitshuisjes de bestemming "Bedrijf - Nutsvoorziening" toegekend.

4.3.13 Werken aan huis

In de voorschriften is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

4.3.14 Wonen

Voor de bestaande woningen zijn de planologische mogelijkheden uit het voorheen geldende bestemmingsplan overgenomen. Er is geen onderscheid meer gemaakt in gestapelde woningen en grondgebonden woningen.

Voorts is nog sprake van een bijzonder woongebouw dat een maatbestemming heeft gekregen en is sprake van de bestemming Woongebied. Het betreft de ontwikkellocaties in het Park de Twee Heuvels aan de oost- en westzijde van het zwembad. Zie hiervoor in paragraag 4.2.1.

De woonschepen die zich in het plangebied bevinden zijn als zodanig bestemd. Dat geldt ook voor de tuinen die bij deze woonschepen horen. De regeling hiervoor is gelijk aan die van het voorheen geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening.

Het Nationaal Waterplan (2016-2021) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het ruimtelijk beleid. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Voor bouwen en aanleggen in het rivierbed (het buitendijks gebied) van de grote rivieren is, op grond van de Waterwet en het bijbehorende Waterbesluit, een vergunning nodig van Rijkswaterstaat. Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. In het Waterbesluit zijn een aantal (vooral stedelijke) gebieden aangewezen waarop de vergunningplicht niet van toepassing is aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn. Het vaste land van het buitendijks gebied van IJsselmonde Noord behoort tot het gebied waar géén vergunning van Rijkswaterstaat is vereist. Het Eiland van Brienenoord maakt wel onderderdeel uit van het deel van het rivierbed waarin voor bouwen en aanleggen een vergunning van Rijkswaterstaat nodig is.

Buitendijks gebied kan bij hoog water overstromen. Eigenaren in het buitendijks gebied zijn zelf aansprakelijk voor schade door hoog water en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

5.1.2 Provinciaal beleid

De provincie ziet het als haar rol om te zorgen dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen een goede afweging maken van de hoogwaterrisico's. Gemeenten worden gevraagd bij nieuwe ontwikkelingen en herstructureringen in buitendijkse gebieden een inschatting te maken van het slachtofferrisico bij overstromingen en te verantwoorden hoe zij daarmee zijn omgegaan. Het beleidskader is opgenomen in de Provinciale Visie ruimte en mobiliteit en in de Provinciale Verordening Ruimte. De provincie heeft een Risico Applicatie Buitendijks ontwikkeld, die gemeenten hierbij kunnen gebruiken.

5.1.3 Regionaal beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt vooral gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

  • Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;
  • Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;
  • Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. De gemeente en de andere waterbeheerders hebben op 5 juni 2013 de herijking van het Waterplan 2 vastgesteld. Dit betreft een herijking van de realisatiestrategie en de introductie van een nieuw uitvoeringsprogramma 2013-2018.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf.

Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders.

De beheerder van het buitendijkse oppervlaktewater in IJsselmonde Noord is Rijkswaterstaat. Het waterschap Hollandse Delta is de beheerder van het binnendijkse opprvlaktewater en de in het plangebied aanwezige waterkeringen. De gemeente Rotterdam (Stadsbeheer, afdeling Water) is de rioolbeheerder. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het plangebied ligt zowel in binnendijks als in buitendijks gebied. Het gebied ten noorden van de Stadionweg is buitendijks gelegen. Het water in dit gebied, de Nieuwe Maas, het Zuiddiepje en de Kreekse Haven, is in beheer bij Rijkswaterstaat. De Kreekse Haven fungeert als inlaat- en uitwateringsgeul voor de (binnendijks gelegen) peilgebieden in en nabij het plangebied. Door het plangebied loopt een boezemwatergang (de Kreekseboezem) waar de andere hoofdwatergangen in het plangebied op afwateren. In Park de Twee Heuvels is een grote waterpartij gelegen, die onderdeel is van het stelsel van hoofdwatergangen. In het midden van het plangebied bevinden zich twee gemalen die het oppervlaktewater verpompen.

5.3.2 Grondwater

In het plangebied zijn verschillende peilbuizen aanwezig waarmee de ontwateringsdiepte (de afstand tussen het maaiveld en het grondwaterpeil) wordt geregistreerd. Een ontwateringsdiepte van ten minste 80 centimeter geldt als richtpeil om overlast door te hoog grondwater te voorkomen. Bij de meeste peilbuizen in het plangebied is de gemiddelde ontwateringsdiepte meer dan 80 centimeter. De kans op grondwateroverlast is hier klein. Bij drie peilbuizen in het plangebied, twee ten zuiden van de Pelmolenstraat (70 en 67 cm) en een bij de Darinckdelverstraat (69 cm), is de ontwateringsdiepte kleiner dan 80 centimeter. Hier kan eerder overlast door te hoog grondwater optreden.

In Sportdorp en het zuidelijk deel van Klein Zomerland heeft een deel van de bebouwing houten funderingen. Als deze funderingen droog komen te staan door een te lage grondwaterstand kan verrotting van het hout optreden.

5.3.3 Waterkering en waterveiligheid

Waterveiligheid binnendijks

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt binnendijks, beschermd door de primaire waterkeringen van dijkring 17. Deze dijkring heeft een overschrijdingskans van 1/3.000 jaar. Dit houdt in dat deze waterkering bescherming biedt tot een bepaalde rivierwaterstand, waarbij de kans op overschrijding van deze waterstand 1 op 3.000 per jaar is. De gevolgen van een overstroming binnendijks zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogtes in het gebied. Om een indicatie van de risico’s te krijgen heeft de provincie Zuid-Holland voor de gehele provincie berekend welke gebieden in de huidige situatie bij een doorbraak van de primaire kering onder water lopen en indicatief welke overstromingsdiepte er op de kwetsbare locaties bereikt kan worden. Hieruit blijkt dat het grootste deel van Sportdorp bij een dijkdoorbraak onder water zal komen te staan, met waterdieptes tot 2 meter boven het maaiveld. Zomerland en Park de Twee Heuvels overstromen niet.

Waterveiligheid buitendijks 

Het plangebied ten noorden van de Stadionweg (de primaire waterkering) is buitendijks gelegen. Dit betekent dat hoog water hier niet wordt tegengehouden door een waterkering. De kans dat een buitendijks gelegen locatie last krijgt van hoog water, wordt bepaald door de terugkeertijden van hoge waterstanden in de Nieuw Maas en de maaiveldhoogte van het plangebied ten opzichte van dat hoge water. Door de doorgaans relatief hoge ligging van het buitendijks gebied is de kans op grote waterdieptes relatief klein. De kans op slachtoffers in het buitendijks gebied is dan ook gering. Bovendien gaat het overstromen van buitendijks gebied in het algemeen langzaam en is het goed voorspelbaar. De kans op verdrinking is daardoor klein. Materiële schade en maatschappelijke ontwrichting zijn beide afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de functies en objecten die hier last van hebben. Enkele decimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar als deze hoeveelheid water staat in een woning of bedrijf is er vaak wel schade aan het pand en de inboedel. Daarnaast ontstaat er nog schade door eventueel productieverlies. Enkele decimeters water op een weg kan betekenen dat deze niet meer zichtbaar en begaanbaar is, waardoor gebieden mogelijk onbereikbaar zijn. Dit kan leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Bij een zeer hoge waterstand in de rivier (met een kans van 1 op 4.000 per jaar) zal het maaiveld van het oostelijk deel van het eiland Van Brienenoord, het zuidelijk deel van Klein Zomerland en een groot deel van het bedrijventerrein Stadionweg overstromen. De waterdieptes kunnen op het vasteland oplopen tot circa 80 centimeter (in achtertuinen), en op het eiland Van Brienenoord tot 2 meter (en bij de gelijknamige brug nog dieper).

5.3.4 Riolering

Het bestemmingsplangebied valt deels binnen rioleringsdistrict 28 (Het Zuiden) en deels binnen rioleringsdistrict 36 (Groot IJsselmonde). Beide districten voeren af naar de afvalwater- zuiveringsinstallatie Dokhaven. In het grootste deel van het gebied ligt een gemengd stelsel. Dit betekent dat huishoudelijk afvalwater gezamenlijk met hemelwater wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. In het noorden en oosten van het plangebied liggen ook een aantal regenwaterstelsels die rechtstreeks afwateren op het oppervlaktewater. Deze liggen met name rond de Stadionweg en in Park de Twee Heuvels. In het gebied bevinden zich tevens een zestal riool overstorten. Verder wordt het verharde oppervlak van het bedrijventerrein Stadionweg rechtstreeks via een regenwaterriool naar het Zuiddiepje afgevoerd. In het woongebied Sportdorp liggen negen straten waar waterpasserende verhardingen zijn toegepast. De betreffende straten liggen tussen de Zuiderhelling en de Sportsingel.

5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Een van de effecten die een bestemmingsplan op de waterhuishouding kan hebben is dat door een toename van verhard oppervlak het neerslagwater minder snel in de bodem kan infiltreren en kan er bij piekbelasting (veel neerslag) wateroverlast ontstaan. Daarom hanteert het waterschap als regel dat het toevoegen van extra verharding gecompenseerd moet worden door het toevoegen van 10% van het oppervlak van de extra verharding aan extra oppervlaktewater. Het bestemmingsplan maakt met name aan de noordkant van Park de Twee Heuvels een toename van het verhard oppervlak mogelijk. Hier is, op twee locaties, aan weerszijden van het zwembad, de bouw van maximaal 32 woningen mogelijk gemaakt. Samen met de mogelijke bouw van twee woningen aan de Sportlaan leidt dit tot een totale verhardingstoename van circa 5.100 m2 (In deze verhardingstoename is uitgegaan van circa 150 m2 verhardingstoename per woning, incl. verharding van tuinen, wegen etc). Deze toename van verhard oppervlak moet worden gecompenseerd door het toevoegen van ten minste 510 m2 oppervlaktewater, idealiter in de buurt van de toename van de verharding. Bij de herinrichting van Park de Twee Heuvels is een vergroting van de huidige waterpartij met circa 3.400 m2 oppervlaktewater voorzien. Deze uitbreiding van het oppervlaktewater heeft twee doeleinden: Het mogelijk maken dat neerslagwater wordt afgevoer naar het oppervlaktewater (in plaats van via het riool), en het bieden van compensatie voor de toename van verhard opperval elders. De uitbreiding van de waterpartij in het park biedt ruim voldoende compensatie voor de toename van verhard oppervlak door nieuwe woningen en infrastructuur.

Nieuwe (bouw)werken in het rivierbed mogen zoals gezegd geen afbreuk doen aan de waterhuishoudkundige functie van de rivier. Het Eiland van Brienenoord (onderdeel van het rivierbed) zal worden ontwikkeld als getijdenpark met getijdengeulen (zie paragraaf 4.2.3). Delen van het eiland worden afgegraven en zullen (in ieder geval bij vloed) water worden. Elders op het eiland en tussen de strekdammen aan de westkant zal het gebied dat (bij een lage waterstand) land is toenemen. Per saldo zal er ter plaatse van het Eiland van Brienenoord meer ruimte zijn voor water, waardoor het waterbergend vermogen van het rivierbed toeneemt. Dit betekent dat er bij een piekbelasting van de rivier (bijvoorbeeld door hevige neerslag) meer ruimte is voor het extra water. In het ten westen van IJsselmonde Noord gelegen bestemmingsplan Feyenoord City wordt mogelijk gemaakt dat het nieuwe stadion van Feyenoord deels in de Nieuwe Maas wordt gebouwd. Of het nieuwe stadion nu op nieuw land of op palen in de rivier wordt gebouwd, in beiden gevallen zal sprake zijn van een verlies van waterbergend vermogen. Dit verlies moet worden gecompenseerd. Bij de ontwikkeling van het getijdenpark op het Eiland van Brienenoord wordt uitgegaan dat de per saldo toename van waterbergend vermogen een bijdrage leveren aan deze vereiste compensatie. De uitbreiding van (ruimte voor) water op het eiland biedt voldoende compensatie voor het verlies van waterbergend vermogen als gevolg van de bouw van het nieuwe stadion.

5.4.2 Grondwater

Het bestemmingsplan zorgt niet voor een grootschalige toename van de verharding, en er zijn geen nieuwe ondergrondse objecten voorzien. De voorziene woningen zullen worden gerealiseerd in een relatief groene en onverharde omgeving (Park de Twee Heuvels). Neerslag die op de nieuwe verharde oppervlakten valt zal daarom goed kunnen infiltreren in de directe omgeving. Er worden daarom geen effecten op de grondwaterstand verwacht.

5.4.3 Waterkering en waterveiligheid

De kern- en beschermingszones van de waterkeringen zijn op de verbeelding opgenomen met de dubbelbestemming ´Waterstaat - Waterkering´. Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de kern- en beschermingszones van de waterkeringen, en heeft daarom geen effect op de waterkeringen.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben geen significante invloed op het veiligheidsrisico binnendijks en dragen maar beperkt bij aan de totale economische waarde binnen dijkringgebied 17.

Het overstromingsrisico van het buitendijks gebied (zie paragraaf 5.3.3) neemt in de toekomst naar verwachting toe. Dezelfde gebieden blijven kwetsbaar voor overstroming, maar de diepte van het water op het maaiveld neemt toe. Bij nieuwe buitendijkse ontwikkelingen (geen onderdeel van dit bestemmingsplan) is het daarom zaak deze op een hoger peil te realiseren dan het huidige maaiveld. Om aan de provinciale veiligheidsnorm voor lokaal individueel risico te voldoen geldt voor ontwikkelingen een uitgiftepeil van ten minste 3,30 meter boven NAP. De gemeente adviseerd om buitendijks een uitgiftepeil te hanteren van 3,60 meter boven NAP (voor kwetsbare functies 3,90 meter boven NAP).

5.4.4 Riolering

Het bestemmingsplan maakt een kleine toename van het totaal aantal woningen in het gebied mogelijk. De verandering in productie van afvalwater is minimaal en er is daarom geen aanpassing in capaciteit van het bestaande rioleringssysteem nodig. Voor de nieuwe ontwikkelingen is het scheiden van schoon en vuil water verplicht. De gemeente Rotterdam heeft daarbij een voorkeur voor het verwerken van hemelwater op het eigen terrein. Dit leidt tot vermindering van vuilwateroverstorten op het oppervlaktewater, en zorgt ervoor dat er minder water wordt afgevoerd naar de afvalwater- zuiveringsinstallatie.

Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Inleiding

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen. Dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefkwaliteit bepalen naast bijvoorbeeld voorzieningen, bereikbaarheid, kwaliteit van de publieke ruimte en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen en de leefkwaliteit te verbeteren.

In het bestemmingsplan moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging worden gemaakt van de wijze waarop milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen ten opzichte van elkaar moeten worden gesitueerd. De essentie en het gewicht van milieuonderwerpen is afhankelijk van het gebied, de opgave en eventuele wettelijke eisen. De gemeente Rotterdam is verplicht om bij de voorbereiding van het bestemmingsplan te onderzoeken welke (milieu)waarden bij het plan in het geding zijn en wat de gevolgen van het plan zijn voor deze waarden. Voor de meeste milieuthema's is er landelijk milieuwetgeving aanwezig. Een voorbeeld hiervan is de Wet geluidhinder. Daarnaast is er voor sommige milieuthema's Rotterdams beleid aanwezig. De voor dit plan relevante thema's worden hieronder verder uitgewerkt.

6.2 Milieu effectrapportage

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) wordt gebruikt om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming. De basis hiervan ligt in de EU m.e.r.-richtlijn 2014/52/EU. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Daarbij geldt een bandbreedte. Bovendien dienen bij de afweging ook nog andere factoren te worden betrokken en dient nagegaan te worden of er significant negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden.

6.2.1 Plangebied

Toetsing bestemmingsplan aan m.e.r.-beoordelingsplicht

Het bestemmingsplan IJsselmonde Noord maakt nieuwbouw van 34 woningen en transformatie naar 37 woningen mogelijk. Om te bepalen of het bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, is het programma getoetst aan de Nederlandse en Europese wetgeving. De bovengenoemde mogelijkheden moeten worden gezien als een stedelijke ontwikkeling zoals omschreven in het Besluit m.e.r. kolom 1, opgenomen in het onderdeel D 11.2: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Er dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden. Als uitgangspunt geldt dat alleen een MER hoeft te worden opgesteld indien het bevoegd gezag (in dit verband het college) van oordeel is dat dit noodzakelijk is vanwege belangrijke nadelige gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor dit bestemmingsplan dienen de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt, te worden beschouwd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de 3 criteria die zijn opgenomen in bijlage III van de EU richtlijn milieubeoordeling projecten:

1. Kenmerken van het project als omvang, cumulatie met andere projecten, gebruik natuurlijke hulpbronnen, productie afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen (i.v.m. stoffen/technologieën).

Motivering:

Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van en transformatie naar woningen mogelijk. Ook is een andere invulling van het bedrijventerein mogelijk. Er is geen sprake van cumulatie met een andere ontwikkeling in de omgeving, geen gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder of (bedoeld) risico van ongevallen.

2. Plaats van het project (de kwetsbaarheid van het milieu in het gebied waarop het project effect kan hebben), bijvoorbeeld een natuurgebied.

Motivering:

De ontwikkelingsmogelijkheden hebben geen effecten op gevoelige gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en/of het Natuurnetwerk Nederland.

3. Kenmerken van het potentiele effect (bereik, waarschijnlijkheid, duur frequentie en onomkeerbaarheid).

Motivering:

Er worden geen (grote) negatieve effecten op het milieu verwacht, ook niet voor wat betreft het bereik, de waarschijnlijkheid, de duur en frequentie van de mogelijke effecten. Dit blijkt uit de milieuonderzoeken die ten behoeve van het bestemmingsplan zijn uitgevoerd. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een significante toename van verkeer, en draagt daarmee ook niet in betekenende mate bij aan een toename van geluid en luchtverontreiniging. Het bestemmingsplan leidt niet tot een verandering ten opzichte van de huidige situatie bij bodemverontreiniging en externe veiligheid. Door de nieuwbouw van woningen aan de noordkant van het park De Twee Heuvels worden natuurwaarden aangetast, hiervoor is ontheffing aangevraagd en compensatie gevonden.

Planm.e.r.-beoordeling

Door de wijze van bestemmen van bedrijvigheid in het bestemmingsplan, waarbij (op het bedrijventerrein Stadionpark) milieucategorie 3/4 mogelijk wordt gemaakt, valt niet uit te sluiten dat bedrijven in de toekomst (vormvrij) m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in het plangebied zullen gaan uitvoeren. Daarmee is het bestemmingsplan in beginsel kaderstellend voor mogelijke toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. Daarom is er voor gekozen om dergelijke m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten boven de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. uit te sluiten door middel van een specifieke bedrijvenlijst. En wordt er voor activiteiten onder de drempelwaarden door middel van een planm.e.r.-beoordeling onderbouwd dat er door deze activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op zullen treden. Hierdoor volstaat een gemotiveerde afweging in deze paragraaf.

Op het bedrijventerrein Stadionpak zijn de volgende bedrijfsactiviteiten toegestaan die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (de toegestane activiteit is daarbij teruggebracht tot onder de in het Besluit aangegeven drempelwaarde): D18.7 een installatie bestemd voor de verbranding of chemische behandeling van niet gevaarlijke afvalstoffen; D20.1 een installatie voor het vervaardigen van papierpulp; D20.2 een installatie voor het vervaardigen van papier of karton; D22.1 een installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water; D22.2 een windturbinepark; D28 intensieve aquacultuur van vis; D32.3 een installatie voor de oppervlaktebehandeling van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé; D32.5 een installatie voor het vervaardigen of assembleren van automobielen; D33 een installatie voor het vervaardigen van glas en glasvezels; D34.2 een installatie voor het vervaardigen van farmaceutische producten; D35 een installatie voor het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten, vismeel of visolie, conserven van dierlijke of plantaardige producten; D38.3 een suikerwarenfabriek; D39.1 een installatie voor het slachten van dieren.

De bovenstaande bedrijfsactiviteiten kunnen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Het gaat hier niet om een nieuw bedrijventerrein, als bovengenoemde bedrijven zich vestigen is dat in plaats van andere activiteiten in dezelfde milieucategorieën. Gezien de structuur van het bedrijventerrein kunnen deze activiteiten geen grote omvang hebben. De genoemde activiteiten op de D-lijst zorgen voor minder (vracht)verkeer dan de huidige activiteiten, zodat er bij verandering ook gunstige gevolgen voor het milieu zijn. Voor het bestemmingsplan is daarom geen milieueffectrapport opgesteld.

Conclusie

Uit de bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling en planm.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen (grote) negatieve effecten op het milieu worden verwacht. Het opstellen van een milieueffectrapport is dan ook niet noodzakelijk.

6.3 Milieuzonering

Bij goede ruimtelijke ordening hoort het voorkomen van voorzienbare hinder door bedrijven. Hiervoor bestaan voor nieuwe situaties geen wettelijke normen. De gemeente Rotterdam gebruikt al sinds de jaren '50 instrumenten om bedrijven in te passen in de omgeving. Dit gebeurde eerst door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen die zijn opgenomen in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Begin jaren '90 heeft Rotterdam beleid vastgesteld waarbij voor de milieuzonering gebruik wordt gemaakt van indicatieve gebiedstypen en een bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-uitgave geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar richtafstanden bepaald. De aard van de hinder is bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. De VNG-uitgave bevat een tabel met de indicatieve afstanden. Hiermee kan de vraag worden beantwoord welke afstand aanvaardbaar is tussen een nieuw bedrijf en woningen en tussen nieuwe woningen en bedrijven, of welke bedrijven aanvaardbaar zijn in een gebied met functiemenging.

Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stadscentra, winkelcentra, horecaconcentratiegebieden, zones langs stedelijke wegen, woongebieden met kleinschalige en ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden nabij industrieterreinen. In deze gebieden is een combinatie van wonen en werken vaak mogelijk. Vaak aanpandig, bij lichte bedrijvigheid, of naast elkaar, bij de iets zwaardere bedrijven en met aandacht voor de ontsluiting bij bedrijven met een verkeersaantrekkende werking.

De gemeente Rotterdam bestemt in haar bestemmingsplannen de functies zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie als zodanig en niet als bedrijfsbestemming. In de bijgevoegde bedrijvenlijst zijn deze bestemmingen dan ook niet opgenomen. Voor het inpassen van die functies wordt echter wel gebruik gemaakt van de VNG-uitgave.

6.3.1 Plangebied

Bedrijven in of nabij het plangebied

De wijken Sportdorp, Zomerland en Klein Zomerland gelden in het Rotterdamse beleid als woongebied. Omdat het hoofdaccent hier op wonen ligt zijn hier alleen bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 gewenst. In de praktijk laten deze functies zich door de beperkte omvang in het algemeen zonder problemen combineren met woningen, of zijn problemen goed te voorkomen/verhelpen door het nemen van maatregelen. Een uitzondering hierop vormen de volgende bedrijfsactiviteiten: handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven. Dit zijn eveneens activiteiten in milieucategorie 2, maar vanwege de verkeersaantrekkende werking en het gegeven dat deze bedrijven soms gebruik gaan maken van het verblijfsgebied worden deze bedrijven niet als passend in een woonwijk gezien. Daarom heeft het huidige garagebedrijf aan de Burgemeester van Slijpelaan 3 een maatbestemming gekregen, en zijn nieuwe garagebedrijven niet toegestaan.

Het bedrijventerrein Stadionweg is in het Rotterdamse beleid aangewezen als industriegebied 1. In deze gebieden zijn in principe bedrijven in de milieucategoriën 3 en 4 toegestaan. Het bedrijventerrein heeft echter een bestemming gekregen die bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toestaat, met een richtafstand van 100 meter tot woningen. Deze keuze is gemaakt vanwege het karakter van het bedrijventerrein: het terrein wordt voor een groot deel ingenomen door perifere detailhandel en groothandel/distributie. En vanwege de omgeving: nabij een natuurgebied, woningen en de ontwikkelingen in Feyenoord City. Er zijn twee betonmortelcentrales in milieucategorie 4.2 (richtafstand 300 meter) aanwezig. Deze bedrijven hebben binnen de huidige terreingrenzen met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – 1” een maatbestemming gekregen die naast bedrijven in milieucategorie 3.2 eveneens betonmortelcentrales in milieucategorie 4.2 toestaat.

Voor de bedrijven tussen de Koenraad van Zwabenstraat en de A16 is eveneens milieucategorie 3.2 als hoogste toegestane categorie opgenomen (de huidige bedrijven vallen in categorie 3.1 of 3.2). Aan de richtafstanden tot woningen wordt niet voldaan, dit is echter een historisch gegroeide situatie waar dit bestemmingsplan geen verandering in kan brengen.

De nieuwe woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt liggen op ruime afstand van de twee bovengenoemde bedrijventerrein, en voldoen daarmee aan de milieuzonering.

Overige activiteiten in of nabij het plangebied 

De overige activiteiten die relevant zijn voor milieuzonering zijn een zwembad en een sportschool, in één gebouw ten zuiden van de Dwarsdijk. Het bestemmingsplan maakt nieuwe woningen mogelijk op de locaties W1 (ten westen van het zwembad) en W2 (ten oosten van de sportschool). Een overdekt zwembad is in de VNG-publicatie opgenomen als een activiteit in milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 50 meter tot woningen in een (rustig) woongebied. Voor een sportschool geldt een richtafstand van 30 meter tot woningen. Bij deze richtfstanden is geluid (de geluidsbelasting van de activiteiten op woningen) de bepalende factor. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken; bijvoorbeeld als het om een gemengd gebied gaat, het om een activiteit gaat die een stuk kleiner is dan gemiddeld of als uit onderzoek blijkt dat de milieubelasting van de activiteit op de woningen aanvaardbaar is.

Woningbouwlocatie W2 ligt op 30 meter of meer van de sportschool (en op meer dan 50 meter van het zwembad), zodat aan de richtafstand wordt voldaan. Voor woningbouwlocatie W1 is bekeken of er argumenten zijn om van de richtafstand van 50 meter af te wijken en een afstand van 30 meter tot het zwembad toe te staan. De woningbouwlocatie ligt ten zuiden van Zomerland en ten oosten van Sportdorp, beide (rustige) woonwijken. Ook is het zwembad de enige relevante milieubelastende activiteit in de omgeving. De omgeving van de woningbouwlocatie is dus geen argument om van de richtafstand tot het zwembad af te wijken. Ook betreft het een zwembad van gemiddelde omvang. In het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het bestemmingsplan is uitgevoerd is de geluidsbelasting van het zwembad op de gevels van woningen op 30 meter afstand berekend. Een klimaatinstallatie op het dak van het zwembad en een gevelrooster zijn de relevante bronnen van geluidsbelasting op de omgeving. Beide installaties zijn maximaal 50% van de dag en avondperiode actief en zorgen niet voor piekbelastingen. De gemiddelde geluidsbelasting per etmaal vanwege het zwembad op de grens van locatie W1 is 52 dB(A). De richtwaarde van 50 dB(A) voor de etmaalgemiddelde geluidsbelasting wordt dus overschreden bij een afstand van 30 meter tussen het zwembad en de nieuwe woningen. Op basis van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening kan een geluidsbelasting van 55 dB(A) nog aanvaardbaar worden geacht. Dat er ook bij een afstand van 30 meter tussen zwembad en woningen sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting ziet de gemeente als voldoende argumentatie om gemotiveerd van de richtafstand van 50 meter af te wijken en realisatie van nieuwe woningen mogelijk te maken op een afstand van 30 meter tot het zwembad.

6.4 Geluid

Bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk plan is het belangrijk rekening te houden met geluidsbronnen en de mogelijke hinder of overlast daarvan voor mensen. De basis voor het beoordelen van geluid is de Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet. In deze wetten liggen normen vast voor geluid afkomstig van de industrie, weg- en spoorwegverkeer en luchtvaartverkeer.

Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake te zijn van een goede leefkwaliteit, of leefomgevingskwaliteit. Deze begrippen zijn niet duidelijk omlijnd en kennen vele invalshoeken. Met betrekking tot geluid betekent het echter dat niet alleen gekeken wordt naar de geluidsbronnen genoemd in de Wet geluidhinder, maar ook naar niet wettelijke geluidsbronnen zoals scheepvaart, tramverkeer, 30 km/uur wegen, parkeervoorzieningen. Hierbij wordt het geluidsniveau in beeld gebracht.

In de Wet geluidhinder staan de geluidsgevoelige bestemmingen genoemd waarvoor maximaal toelaatbare geluidsbelastingen gelden maar ook hier geldt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken moet worden naar bestemmingen, die in de Wet geluidshinder niet als geluidsgevoelig zijn aangemerkt, maar dit wel kunnen zijn.

Rotterdams beleid

In het bestemmingsplan wordt een opsomming van geluidsgevoelige bestemmingen en eventueel nieuwe bronnen, of aanpassingen van bestaande bronnen weergegeven. Onderzocht wordt of de maximaal toelaatbare geluidsbelasting (ook wel voorkeursgrenswaarde genoemd) overschreden wordt. Is dit het geval, dan is onderzoek noodzakelijk naar maatregelen die genomen kunnen worden om de geluidsbelasting terug te dringen. Indien het niet haalbaar blijkt de geluidsbelasting terug te dringen tot de maximaal toelaatbare waarde biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid een hogere maximaal toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen. Dit heet het nemen van een Besluit hogere waarden. De motivering van dit besluit moet voldoen aan het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet Geluidhinder. Dit beleid is erop gericht het aantal geluidsgehinderden zoveel mogelijk terug te dringen.

Plangebied

Het bestemmingsplan IJsselmonde Noord maakt het mogelijk dat op drie locaties (locatie 1, 2 en 8) nieuwe woningen kunnen worden gebouwd, en dat in een aantal bestaande panden de huidige functie kan worden omgezet naar een woonfunctie (locatie 3 t/m 7). Deze locaties moeten op grond van de Wet geluidhinder bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan als nieuwe geluidsgevoelige objecten worden beschouwd. Het betreft de acht op de onderstaande kaart aangegeven locaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0599.BP1078IJsselmNoord-va01_0009.png"

6.4.1 Wegverkeer

Als in een toetsingszone geluid langs een weg nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Tabel Breedte geluidszones langs wegen

Soort gebied   Stedelijk-   -gebied   Buiten-   -stedelijk-   -gebied  
Aantal rijstroken   1 of 2   3 of meer   1 of 2   3 of 4   5 of meer  
Zonebreedte   200 meter   350 meter   250 meter   400 meter   600 meter  

Bij nieuwe geluidsgevoelige situaties is de voorkeurswaarde aan de gevel 48 dB (dB = decibel). Het college van Burgemeester en Wethouders heeft volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te stellen, tot maximaal 53 dB voor buitenstedelijke wegen (waar ongeacht de ligging altijd snelwegen onder vallen), en tot maxmaal 63 dB voor binnenstedelijke wegen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Om na te gaan in hoeverre aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan zijn geluidsberekeningen uitgevoerd. De uitkomsten van het akoestisch onderzoek naar wegverkeer zijn aangegeven in de onderstaande tabel.

Tabel Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg

Locatie   Weg   Hoogste berekende geluidsbelasting (dB)   Hogere waarde (dB)  
W1   Rijksweg A16
Dwarsdijk + tram
overige wegen  
53
53
< 48  
53
53
geen  
W2   Rijksweg A16
Adriaan Volkerlaan
Dwarsdijk + tram
overige wegen  
56
52
54
< 48  
dove gevel
52
54
geen  
W3   Rijksweg A16
overige wegen  
57
< 48  
dove gevel
geen  
W4   Rijksweg A16
Stadionweg
IJsselmondseplein
overige wegen  
59
57
50
< 48  
dove gevel
57
50
geen  
W5   Rijksweg A16
Stadionweg
IJsselmondseplein
overige wegen  
58
54
49
< 48  
dove gevel
54
49
geen  
W6   Rijksweg A16
overige wegen  
53
< 48  
53
geen  
W7   Rijksweg A16
overige wegen  
51
< 48  
51
geen  
W8   alle zoneplichtige wegen   < 48   geen  

Rijksweg A16

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij alle locaties die binnen de geluidszone van de A16 liggen (alle locaties behalve W8) de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. Voor de geluidsbelasting vanaf buitenstedelijke wegen op de gevels van nieuwe woningen geldt 53 dB als de maximale hogere waarde. Als het geluid van verder weg komt, zoals bij snelwegen en industrie, dan zijn de hogere verdiepingen het meest belast. De geluidsbelasting vanaf stedelijke wegen is meestal het hoogst op de begane grond. Bij W2 is de hoogste geluidsbelasting die is berekend 56 dB. Deze geluidsbelasting is berekend op de vierde bouwlaag van rekenpunt W2.04 (rekenhoogte 10,5 meter). Op alle andere rekenpunten en rekenhoogtes bij locatie W2 is de geluidsbelasting 53 dB of lager. Bij locatie W3 is de hoogste geluidsbelasting van 57 dB op de eerste verdieping berekend (rekenhoogte 4,5 meter). Op de begane grond is de hoogste geluidsbelasting 53 dB. Bij de locaties W4 en W5 is mogelijk gemaakt dat de begane grond van een andere functie naar wonen kan worden omgezet. De geluidsbelasting op de naar de snelweg gekeerde kant van deze locaties is, met 59 dB danwel 58 dB, hoog. Aan de achterzijde is de geluidsbelasting op deze locaties niet hoger dan 53 dB.

Stedelijke wegen

Op vier van de locaties (de locaties W3 en W6 t/m W8) voldoet de geluidsbelasting vanaf alle relevante zoneplichtige stedelijke wegen aan de voorkeurswaarde (48 dB). Hierbij wordt opgemerkt dat locatie W8 niet binnen een geluidszone van een zoneplichtige weg ligt. Bij de locaties W1, W2, W4 en W5 wordt de voorkeurswaarde (48 dB) overschreden vanwege één of meerdere zoneplichtige wegen. De maximaal toelaatbare geluidsbelasting vanwege een stedelijke weg (63 dB) wordt niet overschreden.

30 km/uur wegen

Voor 30 km/uur wegen geldt geen toetsingsplicht aan de normen van de Wet geluidhinder. Dit omdat door de lagere rijsnelheid de geluidsbelasting vanaf deze wegen al is beperkt. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen is echter wel van belang bij de afwegingen ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is bij de relevante 30 km/uur wegen (met ten minste 800 motorvoertuigen per etmaal) die direct langs de nieuwe situaties liggen de geluidsbelasting op de gevel berekend. Bij locatie W3 zorgt de Burgemeester Hazenberglaan voor een geluidsbelasting van maximaal 53 dB, even hoog als de geluidsbelasting vanaf de snelweg op de begane grond. Bij locatie W4 zorgen de Burgemeester Hazenberglaan en de Bichon van IJsselmondelaan voor 51 dB danwel 53 dB belasting op de gevel,een aanzienlijk lagere belasting dan veroorzaakt door de snelweg en de Stadionweg. De hoogste geluidsbelasting vanaf de Bovenstraat op locatie W5 is 59 dB. Dit is een hoge geluidsbelasting, maar verschilt weinig van de geluidsbelasting vanaf de A16 op dezelfde gevel (58 dB). De conclusie is dat de geluidsbelasting vanaf relevante 30 km/uur wegen ongeveer gelijk of lager is dan de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige wegen op dezelfde gevels. De geluidsbelasting vanaf 30 km/uur wegen geeft geen ander beeld, en zorgt daarom niet voor een andere afweging, dan bij de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige wegen.

6.4.2 Railverkeer

Ten oosten van het plangebied ligt de spoorlijn Rotterdam-Barendrecht. De nieuwe geluidsgevoelige objecten die het bestemmingsplan mogelijk maakt liggen op ruime afstand van de spoorlijn. Locatie 8 is met ruim 600 meter het dichtst bij het spoor gelegen. De spoorlijn Rotterdam-Barendrecht is aangegeven op de geluidsplafondkaart. De toetsingszone langs dit spoortraject is afhankelijk van de hoogte van het geluidsproductieplafond op het betrokken referentiepunt (artikel 1.4a Besluit geluidhinder), maar bedraagt maximaal 600 meter. Locatie 8 valt buiten de toetsingszone, er hoeft daarom geen onderzoek naar railverkeerslawaai te worden gedaan.

6.4.3 Industrielawaai

Op het bedrijventerrein Stadionweg zijn inrichtingen toegestaan die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (zoals bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder). De grens van het gezoneerde industrieterrein van samen met de bedrijfsbestemming van het bedrijventerrein Stadionweg. Rond dit industrieterrein is op 29 oktober 1987 een 50 dB(A) toetsingszone vastgesteld. Dit in samenhang met twee bedrijventerreinen aan de overkant van de rivier en het bedrijventerrein aan de Piekstraat in Feijenoord. Het bedrijventerrein Stadionweg is zoneplichtig omdat de betonmortelcentrale een inrichting is die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken. De 50 dB(A) toetsingszone rondom het bedrijventerrein is op de verbeelding aangegeven met de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie". De nieuwe geluidsgevoelige objecten die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt liggen buiten de toetsingszone rondom het industrieterrein, zodat geen onderzoek naar industrielawaai is uitgevoerd.

6.4.4 Conclusie

Het in een bestemmingsplan mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige objecten, en daarmee samenhangend het vaststellen van hogere waarden (het toestaan van een hogere maximale geluidsbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige objecten), moet worden gemotiveerd. Bij deze motivering moeten de volgende aspecten worden betrokken:

  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf zoneplichtige geluidsbronnen (waarbij een toets aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsvindt);
  • De hoogte van de geluidsbelasting vanaf niet zoneplichtige geluidsbronnen (30 km/uur wegen en tramlijnen);
  • De gecumuleerde geluidsbelasting;
  • Maatregelen aan de geluidsbron, overdrachtsmaatregelen en maatregelen ter plaatse van de geluidsbelaste locatie;
  • De regel uit het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder dat nieuwe woningen in principe over een geluidluwe gevel moeten beschikken (een gevel waarop de maximale geluidsbelasting van wegverkeer niet hoger is dan 53 dB en van railverkeer niet hoger is dan 55 dB).

Cumulatie geluidsbronnen

Wanneer nieuwe geluidsgevoelige locaties in verschillende geluidszones liggen en de voorkeurswaarde vanwege meer dan één bronsoort wordt overschreden, moet de geluidsbelasting worden gecumuleerd. Dit betekent dat de geluidsbelastingen van verschillende bronnen (wegen, spoorwegen en industrie) bij elkaar worden opgeteld. Als er verschillende bronnen zijn die elk een hoge geluidsbelasting op de gevel veroorzaken, dan kan de gecumuleerde geluidsbelasting aanzienlijk hoger zijn dan de geluidsbelasting vanaf de geluidsbron met de hoogste bijdrage. De gecumuleerde geluidsbelasting moet worden betrokken bij de afwegingen om een nieuwe geluidsgevoelige bestemming toe te staan en hiervoor een hogere waarde vast te stellen. Op de gevels van locatie W1 is spraken van een cumulatieve geluidsbelasting van wegverkeer en het zwembad (dat op dezelfde wijze als een industriële inrichting is beschouwd). De gecumuleerde geluidsbelasting is echter nauwelijks hoger dan de geluidsbelasting veroorzaakt door het wegverkeer, zodat dit niet tot een andere afweging leidt.

Maatregelen

Voordat kan worden besloten de hoogste berekende geluidsbelastingen als hogere waarden vast te stellen, moet eerst worden bekeken of er door het treffen van maatregelen aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, danwel de geluidskwaliteit kan worden verbeterd. In het akoestisch onderzoek is aangegeven welke maatregelen overwogen kunnen worden.

Wat betreft maatregelen aan de geluidsbron zijn stille wegdekken, snelheidsverlaging en vermindering van vrachtverkeer denkbaar. Deze maatregelen zorgen voor de grootste geluidsreductie als zij op de A16 worden toegepast. Het is aan Rijkswaterstaat of deze maatregelen worden genomen. Naar verwachting van de gemeente zal dit niet of niet op korte termijn het geval zijn. Bij de relevante stedelijke wegen worden stillere wegdekken en een snelheidsverlaging naar 30 km/uur niet als doelmatig gezien, gelet op het beperkte aantal woningen en de beperkte geluidsreductie.

Bij overdrachtsmaatregelen gaat het om geluidsschermen. Geluidsschermen langs stedelijke wegen zijn vanuit verkeerskundig en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Langs de A16 is al een geluidsscherm of geluidswal aanwezig, een verhoging hiervan wordt niet verwacht.

Bij maatregelen aan de ontvangstkant (van de geluidsbelasting) kan gedacht worden aan het realiseren van een vliesgevel (een geluidscherm aan de woningen). Bij locatie W2 rekenpunt 4 op 10,5 meter, bij een deel van locatie W3 en bij de voorgevels van W4 en W5 is de geluidsbelasting hoger dan de maximale hogere waarde. Als de geluidsbelasting niet voldoende kan worden teruggebracht dan moeten deze gevels als een 'dove gevel' worden uitgevoerd. Deze goed geïsoleerde gevels, waarbij de ramen van geluidsgevoelige ruimtes niet open kunnen, hoeven niet aan de normen uit de Wet geluidhinder voor de geluidsbelasting op de gevel te worden getoetst (maar moeten wel aan de norm voor de Wet voldoen). Omdat het W3, W4 en W5 om de begane grond (danwel de 1e verdieping, bij W3) van bestaande panden gaat wordt het toepassen van vliesgevels niet als een reële mogelijkheid gezien. Bij locatie W2 gaat het om de bestemming Woongebied waarbinnen nieuwe woningen kunnen worden gebouwd. De precieze ligging van deze woningen is nog niet duidelijk, en evenmin of deze woningen overal vier bouwlagen krijgen. Als ter plaatse van rekenpunt W2.04 wordt gebouwd in vier bouwlagen dan moet de vierde bouwlaag met een dove gevel worden uitgevoerd.

Geluidsluwe gevel

Een van de belangrijkste criteria in het beleid dat de gemeente Rotterdam heeft voor het vaststellen van hogere toegestane geluidsbelastingen op de gevel van een woning is dat elke nieuwe woning in principe over tenminst één geluidsluwe gevel moet beschikken. Een geluidsluwe gevel is een gevel waarop de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan 53 dB, dit geldt als een geluidsniveau waarbij men in het algemeen buiten kan zitten of het raam open kan laten staan zonder dat de geluidsbelasting als hinderlijk wordt ervaren.

Uit het geluidsonderzoek blijkt dat alle woningen op alle locaties over een of meerdere geluidsluwe gevels kunnen beschikken, behalve bij locatie W4. Bij deze locatie zal het grootste deel van de woningen niet zonder meer een geluidsluwe gevel hebben. Bij W4 gaat het om de mogelijkheid het gebruik van de begane grond van een flatgebouw om te kunnen zetten naar woningen. Het omzetten naar woningen was al mogelijk in het vorige bestemmingsplan, en deze mogelijkheid wordt overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Mocht er tot het omzetten naar woningen worden omgegaan dan moet er voor gezorgd worden (met maatregelen) dat deze woningen een geluidsluwe gevel hebben.

Afweging

Maatregelen om de geluidsbelasting te beperken ziet de gemeente niet als reële mogelijkheid, gezien de hoge kosten in relatie tot het relatief beperkte aantal woningen. En vanwege de stedenbouwkundige, verkeerskundige en technische beperkingen die de bovengenoemde maatregelen met zich meebrengen.

Het Rotterdamse Ontheffingsbeleid Wet geluidhinder schrijft voor dat nieuwe woningen in principe over ten minste één geluidsluwe gevel dienen te beschikken. Bij de nieuwbouwwoningen op de locaties W1 en W2 kan er door de situering voor worden gezorgd dat alle woningen ten minste één geluidsluwe gevel hebben. Bij de locaties W6, W7 en W8 zijn alle gevels geluidsluw. Bij omzetting naar woningen op de locaties W3 en W5 is er een geluidsluwe gevel aan de achterzijde. Bij locatie W4 zijn maatregelen nodig om voor een geluidsluwe gevel te zorgen.

Om de hierboven genoemde redenen hebben burgemeester en wethouders de berekende geluidsbelastingen, zoals die in de tabel 'Maximale geluidsbelasting op de nieuwe geluidsgevoelige objecten per zoneplichtige weg' zijn aangegeven, als hogere waarden vaststellen (zie Besluit hogere waarden Wet geluidhinder). Deze hogere waarden worden verleend onder de voorwaarde dat elke woning over ten minste één geluidsluwe gevel beschikt. Het besluit hogere waarden wordt als bijlage in de toelichting opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn in het bestemmingsplan twee aspecten van belang. Ten eerste dient nagegaan te worden wat de gevolgen zijn van het plan voor de (lokale) luchtkwaliteit. Daarnaast dient te worden nagegaan of de gewenste bestemming past bij de aanwezige luchtkwaliteit. Dit geldt vooral voor bestemmingen die gevoelig zijn voor een verminderde luchtkwaliteit zoals scholen, kinderopvang, bejaardenhuizen, maar ook woningen.

Volgens Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit) zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland op bepaalde plaatsen overschreden. Vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, verbeteren de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Het NSL bepaalt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden.

De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als:

  • er door de (ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden;
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect;
  • het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling;
  • de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.


Rotterdams beleid

Om de luchtkwaliteit in Rotterdam te verbeteren en de ontwikkeling van de stad blijvend mogelijk te maken is de Rotterdamse strategie voor Besluit luchtkwaliteit vastgesteld, uitgewerkt in de Rotterdamse aanpak luchtkwaliteit. Daarin worden verschillende maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Zo is een slechte luchtkwaliteit bij nieuwbouw een belangrijk aandachtspunt. Herstructurering is alleen mogelijk als dat resulteert in netto minder blootgestelde inwoners. In overschrijdingsgebieden is nieuwbouw niet toegestaan.

Rotterdam kent een Beleidsregel buitenklimaat: Luchtkwaliteit bij scholen en kinderopvang. De beleidsregel is van toepassing op scholen voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs en kinderopvang. Deze beleidsregel heeft tot doel het tegengaan van blootstelling van kinderen aan te hoge concentraties van schadelijke stoffen in de buitenlucht. De beleidsregel heeft betrekking op de gronden binnen 100 meter vanaf de rand van een snelweg en binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg (de belaste zone). De beleidsregel is bedoeld om toe te passen bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Toepassing van de beleidsregel in een plan wil zeggen dat er binnen de belaste zone in principe geen nieuwe bestemmingen worden toegekend waarbinnen scholen en kinderdagverblijven mogelijk zijn.

6.5.1 Plangebied

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagegaan of de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt wel of niet in betekenende mate bijdragen aan een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreffen nieuwbouw van 34 woningen en transformatie naar 37 woningen.

Ontwikkelingen die niet in betekenende mate (3% van de grenswaarde, oftewel 1,2 microgram per m3) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn categorieën van gevallen aangewezen waarvan bekend is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit is onder andere het geval bij ontwikkelingen met niet meer dan 3.000 woningen en ten minste twee ontsluitingswegen. De ontwikkelingen in het bestemmingsplan IJsselmonde Noord blijven hier ruim onder, zodat duidelijk is dat dit bestemmingsplan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Cumulatie van de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan met ontwikkelingen in de directe omgeving is niet aan de orde.

De locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn liggen niet binnen contouren langs wegen waar de grenswaarden van 40 microgram per m3 worden overschreden. Daarmee wordt voldaan aan het Rotterdamse beleid om geen nieuwe woningen te realiseren in gebieden waar de grenswaarden worden overschreden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe scholen en kinderdagverblijven mogelijk binnen 50 meter vanaf de rand van een drukke binnenstedelijke weg.

6.5.2 Conclusie

Het bestemmingsplan IJsselmonde Noord zorgt niet voor een toename van de concentratie van schadelijke stoffen in de buitenlucht. Er wordt derhalve voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot luchtkwaliteit wordt eveneens voldaan. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan IJsselmonde Noord.

6.6 Bodem

De kwaliteit van de bodem wordt gewaarborgd in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan van invloed zijn op de beoogde functies, of financiële haalbaarheid van een bestemmingsplan. De bodem zelf kan ook verschillende functies hebben, zoals een archeologische-, of aardkundige waarde, energie-opslag, waterberging, drinkwaterwinning. Deze functies worden indien relevant eerder in deze toelichting beschouwd. In deze paragraaf staat de kwaliteit van de bodem centraal.

Ter bescherming van toekomstige gebruikers worden bij nieuwe bestemmingen, of veranderingen van de huidige bestemmingen bepaalde eisen gesteld aan de kwaliteit van de bodem. Dat betekent dat soms onderzoek moet worden gedaan naar de bodemkwaliteit. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van een (vermoedelijk) ernstige bodemverontreiniging wordt in deze paragraaf aangegeven hoe daar in relatie met de beoogde bestemming mee wordt omgegaan. Daaruit zal moeten blijken dat de beoogde bestemming haalbaar is.

6.6.1 Plangebied

De Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Wat algemene bodemkwaliteit betreft is het plangebied onderverdeel in 5 gebieden. In Zomerland en Park de Twee Heuvels zijn zowel de contactzone (de bovenste 1 meter van de bodem) als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld zeer licht verontreinigd. In Sportdorp zijn zowel de contactzone als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld licht verontreinigd. In Klein Zomerland is de contactzone licht verontreinigd en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld zeer licht verontreinigd. Ter plaatse van het bedrijventerrein Stadionweg is de contactzone zeer licht verontreinigd en is de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld matig verontreinigd. Bij het eiland Van Brienenoord zijn zowel de contactzone als de bodem tussen 1 en 2 meter beneden het maaiveld matig verontreinigd.

De aan weerszijden van het zwembad gelegen gebieden waar woningbouw is beoogd (Woongebied - 1 en 2) waren in het verleden oliewinningslocaties van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. De door deze activiteit veroorzaakte bodemverontreiniging is in de jaren '90 gesaneerd. In 2000 heeft een evaluatie van deze sanering plaatsgevonden, hieruit is gebleken dat de verontreiniging is verwijderd of voldoende is teruggebracht. In een verkennend onderzoek uit 2003 wordt bevestigd dat de locaties geschikt zijn voor de bestemming wonen met tuin.

6.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over risico's voor de omgeving als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen, zoals productie, op- en overslag en transport. Rotterdam, met zijn haven en vele industriële activiteiten, is bij uitstek een stad waar externe veiligheid een grote rol speelt. Daarnaast vindt in de regio veel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dat Rotterdammers daardoor gemiddeld een groter risico lopen betrokken te raken bij een incident met gevaarlijke stoffen is evident. Verantwoord omgaan met die risico's is een belangrijke opgave voor Rotterdam. Het reduceren en beheersen van deze risico's is het terrein van externe veiligheid.

Externe veiligheid heeft betrekking op inrichtingen (risicovolle bedrijven), transport (water, weg, spoor en buisleidingen) en luchthavens. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden veiligheidsnormen opgelegd aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Vervoerders van gevaarlijke stoffen over de Rijksinfrastructuur (weg, spoorweg en water) moeten gebruik maken van het Basisnet, het hiervoor landelijk aangewezen netwerk. De wetgeving over het Basisnet is vastgelegd in een stelsel van wetten en regels die samen de “Wet Basisnet” worden genoemd. Voor de ruimtelijke ordening in relatie tot het Basisnet zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet van belang. Er is aparte wetgeving voor vuurwerk en explosieven voor civiel gebruik. Voor de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas heeft de provincie heeft in artikel 11 van haar Verordening Ruimte een veiligheidszone van 25 meter vastgesteld, waarin geen bebouwing is toegestaan. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In de wetgeving zijn grenswaarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde voor het groepsrisico (GR). Deze hebben als doel zowel individuen als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het PR is de kans dat iemand overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen in zijn omgeving. Dit risico zegt iets over de kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers. Het GR is de kans dat meerdere personen tegelijk dodelijk slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Daarbij wordt bijvoorbeeld gerekend met tien, honderd of duizend slachtoffers tegelijk. Dit risico zegt iets over de omvang van een ongeval en de maatschappelijke ontwrichting. Het GR kent geen wettelijke normen of grenswaarden, maar een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag.

Rotterdams beleid

De wetgever biedt gemeenten beleidsvrijheid om groepsrisicobeleid te formuleren dat recht doet aan lokale omstandigheden. In Rotterdam is dit vastgelegd in het Beleidskader Groepsrisico. Daarin streeft Rotterdam voor stad en haven naar een situatie waarbij het groepsrisico voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en/of uitbreiding van risicovolle activiteiten zo laag mogelijk is. Bij voorkeur een situatie die de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Deze ambitie krijgt vorm door, ongeacht de hoogte van het GR ten opzichte van de oriëntatiewaarde, te streven om het GR niet toe te laten nemen, waarbij een afname de voorkeur geniet. Indien dit niet realistisch is wordt door middel van maatwerk gestreefd naar een zo laag mogelijk GR. Bij een toename van het groepsrisico als gevolg van een plan, of een overschrijding van de oriënterende waarde is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

6.7.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg

Rijksweg A16

Aan de oostkant van het plangebied is de A16 gelegen. Over deze in het Basisnet opgenomen Rijksweg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Plaatsgebonden risico

De veiligheidszone van de A16 langs het plangebied (wegdeel Z134, Knooppunt Ridderkerk-Noord afrit 25 Rotterdam Centrum) bedraagt 58 meter gemeten vanaf de as van de weg. Binnen deze veiligheidszone ligt binnen het plangebied van IJsselmonde Noord één woning, Bovenstraat 165. Deze woning zal worden gesaneerd in het kader van het Basisnet (AMvB Besluit transport externe veiligheid).

Groepsrisico

Het groepsrisico wordt bepaald door de combinatie van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de weg en het aantal aanwezige personen aan weerszijden van de transportroute. Ten behoeve van het bestemmingsplan is de hoogte van het groepsrisico binnen het invloedsgebied berekend. Daarnaast is berekend of de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt voor een verhoging van het groepsrisico zorgt. Uit de berekeningen blijkt dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied zowel in de huidige situatie als na planrealisatie 0,2 maal de oriëntatiewaarde bedraagt.

Plasbrandaandachtsgebied

Naast het risicobeleid wordt door middel van een plasbrandaandachtgebied ook rekening gehouden met de effecten van een ongeluk met de meest vervoerde gevaarlijke stoffen. Dat zijn de zeer brandbare vloeistoffen, zoals benzine. Deze stoffen hebben een relatief beperkte effectafstand, waarmee bij bouwplannen op een reële manier rekening gehouden kan worden. Het plasbrandaandachtgebied van dit wegdeel van de A16 voor nieuwe bouwwerken bedraagt 30 meter. Deze norm geeft geen beperkingen voor het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van ontwikkelingen in het plasbrandaandachtsgebied.

LPG-transport over de Stadionweg

Over de Stadionweg vindt transport van LPG naar LPG-tankstations plaats. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van dit transport is berekend op 0 meter uit het hart van de weg. Deze norm levert daarmee geen ruimtelijke beperkingen op.

Het groepsrisico is berekend op 0,23 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen van het bestemmingsplan IJsselmonde Noord hebben geen invloed op het groepsrisico van het LPG transport over de Stadionweg. De redenen hiervoor zijn dat de woningen in het park De Twee Heuvels te ver weg liggen weg van de Stadionweg en dat de vestiging van perifere detailhandel niet leidt tot een hogere aanwezigheid in het gebied.

6.7.2 Transport gevaarlijke stoffen over water

Plaatsgebonden risico

Over de Nieuwe Maas is ter hoogte van het plangebied uitsluitend sprake van binnenvaart. Dit deel van de rivier is aangeduid als een zogenaamde zwarte route, hetgeen wil zeggen dat de 10-6-plaatsgebonden risicocontour van de vaarroute alleen over het water van de Nieuwe Maas ligt. Het plaatsgebonden risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de rivier vormt dus geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen op het land.

Groepsrisico

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter vanaf de rand van de vaarweg moet het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen worden berekend. Het groepsrisico van het transport van gevaarlijke stoffen over de Nieuwe Maas ligt ter plaatse van IJsselmonde Noord zeer ruim (meer dan een factor 2000) onder de oriëntatiewaarde. Het bestemmingsplan zorgt niet voor een toename van dit groepsrisico.

Plasbrandaandachtsgebied en veiligheidszone

Langs de Nieuwe Maas is een plasbrandaandachtsgebied gelegen met een breedte van 25 meter vanaf de oever. Een plasbrand wil zeggen dat er bij een ongeval met een schip dat brandbare vloeistoffen vervoerd een plas van deze stof op het water komt te drijven en in brand vliegt. Als deze brandende vloeistof tegen de oever drijft kan schade ontstaan aan de langs de rivier aanwezige bebouwing. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied moet de gemeente verantwoorden waarom op die locatie wordt gebouwd.

In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland is een veiligheidszonering voor de oevers van de Nieuwe Maas opgenomen (artikel 2.1.10). In verband met de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water moet, langs de Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas, een zone van 25 meter worden vrijgehouden van nieuwe bebouwing. In het gebied tussen de 25 en 40 meter vanaf de kade is nieuwe bebouwing slechts mogelijk als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang én is advies nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen het plasbrandaandachtsgebied en de veiligheidszone van 25 meter, en eveneens niet binnen de toetsingszone van 40 meter, zodat hier geen nadere aandacht aan hoeft te worden besteed.

6.7.3 Leidingen

Langs en door het plangebied loopt een ondergrondse, hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour is berekend op het hart van de leiding. Deze norm levert daarmee geen ruimtelijke beperking op.

Het groepsrisico is berekend op 0,2 maal de oriëntatiewaarde. De uitbreiding van de perifere detailhandel en de woningbouw in het park De Twee Heuvels (aan weerszijden van het zwembad aan de Dwarsdijk) vallen buiten het invloedsgebied (rekengebied) van deze aardgasleiding. Het groepsrisico verandert daardoor dus niet.

6.7.4 LPG-tankstations

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstanden er gelden is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar en van het feit of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. In het REVI zijn de afstanden voor het plaatsgebonden risico vastgelegd en de normen voor de berekening van het groepsrisico gegeven. Op 28 juni 2016 is de “Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag verzocht om naast het hanteren van de bovengenoemde vaste afstanden voor het plaatsgebonden risico, die onverkort van toepassing zijn, bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit de effectafstanden een rol te laten spelen.Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. De circulaire hangt samen met de wijziging “verkleining afstanden voor LPG-tankstations” waarmee de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi worden verkleind en met een Safety Deal. In deze Safety Deal zijn tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de LPG-sector afspraken vastgelegd over het toepassen van hittewerende bekleding op de LPG-tankwagens die de autogastankstations bevoorraden.

LPG-tankstation Stadionweg nr. 48

In de milieuvergunning van dit tankstation is bepaald dat de doorzet van LPG niet meer bedraagt dan 1000 m3 per jaar. De plaatsgebonden 10-6 risicocontour van het LPG-vulpunt bedraagt daarmee 40 meter, van de ondergrondse tank 25 meter en van de afleverzuil 15 meter. Deze wettelijke contouren liggen binnen het plangebied en leveren door het ontbreken van ontwikkelingen geen beperkingen op voor het bestemmingsplan.

De effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten levert geen beperking op voor dit bestemmingsplan omdat er geen ontwikkelingen plaatsvinden. De effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten is niet van toepassing omdat geen zeer kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt worden.

Binnen het invloedsgebied groepsrisico van 150 meter rondom het LPG vulpunt en de ondergrondse LPG tank liggen in de bestaande situatie een aantal woningen, het Mc. Donalds restaurant, een kantoortoren en bedrijven aan de noordzijde van de Stadionweg.Het groepsrisico berekend op 3,2 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkelingen die in het plangebied IJsselmonde Noord mogelijk gemaakt worden liggen buiten het rekengebied en hebben daardoor geen invloed op het groepsrisico. De enige manier om het groepsrisico te verkleinen is in dit geval het verkleinen van de ondergrondse LPG voorraadtank. Bij een 40 m3 voorraadtank is sprake van hoog groepsrisico: 3,2 maal de oriëntatiewaarde. Bij 20 m3 tank is groepsrisico veel lager: 0,18 maal de oriëntatiewaarde. Een dergelijke maatregel valt echter buiten de scope van het bestemmingsplan. Daarom is in dit geval voor gekozen om in het bestemmingsplan te regelen dat het huidige groepsrisico niet toe kan nemen. Dit is gedaan door binnen het invloedsgebied geen nieuwe gebouwen toe te staan waarin mensen verblijven.

LPG-tankstation Adriaan Volkerlaan nr. 8

Dit LPG tankstation ligt net buiten het plangebied, het invloedsgebied groepsrisico van het vulpunt en de ondergrondse opslagtank gaan echter voor een deel over dit plangebied heen. De plaatsgebonden 10-6 risicocontouren van het LPG-vulpunt is 40 meter, van de ondergrondse tank 25 meter en van de afleverzuil 15 meter. Deze contouren liggen buiten het plangebied en hebben daarom geen betekenis voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico bedraagt 0,28 maal de oriëntatiewaarde. De ontwikkellocaties liggen buiten het invloedsgebied voor het groepsrisico. Dit betekent dat het groepsrisico niet verandert door het bestemmingsplan.

6.7.5 Vuurwerkopslaglocaties

Om in aanmerking te komen voor een vergunning voor het opslaan en verkopen (in de laatste dagen van het jaar) van consumentenvuurwerk dient men te beschikken over een opslagruimte (bewaarplaats / kluis) die voldoet aan een aantal veiligheidseisen. Bij vuurwerkopslagen tot 10.000 kg consumentenvuurwerk mogen zich binnen een zone van 8 meter vanaf de deur van de kluis (veiligheidszone) geen kwetsbare objecten bevinden. Binnen het plangebied bevindt zich één opslag van consumentenvuurwerk, aan de Buitendijk 97. Deze opslag heeft een vergunning en voldoet aan de veiligheidsvoorschriften.

6.8 Natuur

Per 1 januari 2017 heeft de Wet natuurbescherming (Wnb) onder meer de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet vervangen. De Wet natuurbescherming is de Nederlandse implementatie van het Europese natuurbeleid zoals vastgelegd in de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en in de verdragen van Bern en Bonn.

De Wet natuurbescherming heeft de volgende doelstellingen; -het behouden en ontwikkelen van natuur, - het behouden en herstellen van de biodiversiteit, -het duurzaam kunnen blijven inzetten van natuur voor ecosysteemdiensten en -het realiseren van samenhangend beleid gericht op het behoud van waardevolle landschappen vanwege hun maatschappelijke functies. De Wet natuurbescherming verwezenlijkt bovenstaande doelen via; actieve natuurbescherming, gebiedsbescherming, soortbescherming en algemene zorgplicht voor natuur.

Actieve natuurbescherming volgt uit de door de EU aan haar lidstaten opgelegde verplichting zorg te dragen voor een goede stand van de natuur. Op provinciaal niveau is dit onderdeel van de Wet natuurbescherming nog niet uitgewerkt.

De Wet natuurbescherming kent geen procedurele vereisten bij het opstellen van ruimtelijke plannen. In de toelichting van het bestemmingsplan dient te worden gemotiveerd dat het plan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming. Het begrip 'aanvaardbaar' betekent dat bij de uitvoering van het plan een vrijstelling geldt of een ontheffing mogelijk is. Bij vaststelling van het (ontwerp) bestemmingsplan dient deze toetsing aan de Wet natuurbescherming in principe afgerond te zijn. Echter het bestemmingsplan kijkt 10 jaar vooruit, en het is nog niet bekend wanneer de mogelijk gemaakte ontwikkelingen ook daadwerkelijk plaats gaan vinden. Uitgebreid onderzoek naar flora en fauna wordt in dit stadium bij een gebiedsbestemmingsplan daarom geen redelijke inspanning geacht. Wel wordt onderzocht of de nieuw mogelijk gemaakte ontwikkelingen geen onoverbrugbare strijdigheden met de Wet natuurbescherming opleveren (aanvaardbaarheidstoets).

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bestaande bestemming of bij een veranderende bestemming (bijvoorbeeld sloop en nieuwbouw of renovatie) dient tijdig voorafgaand aan de werkzaamheden nog wel flora en faunaonderzoek te worden uitgevoerd naar de specifieke effecten van de betreffende ontwikkeling op potentieel aanwezige beschermde flora en fauna.

6.8.1 Rotterdams beleid

Op 18 maart 2014 is door B&W de Rotterdamse Natuurkaart vastgesteld. Het doel van de Natuurkaart Rotterdam is om de omgevingskwaliteit te verbeteren door meer rekening de houden met de ecologische kansen op ontwikkellocaties. Ingezet wordt op het verbinden van gebieden waar ecologische kwaliteit aanwezig is en deze gebieden ook te verbinden met Natuurnetwerk Nederland. Binnen het bestemmingsplangebied zijn het eiland van Brienenoord en Park de Twee Heuvels benoemd als kerngebieden. Park de Twee Heuvels, Het eiland van Brienenoord, de Kreek, Klein Nieuwland en de groenzones tussen de buurten Hordijkerveld en Reijeroord zijn benoemd als onderdeel van binnenstedelijke ecologische verbindingen. De woonbuurten ten oosten van de Kreek zijn benoemd als ambitielocatie.

6.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming is één van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming van natuurwaarden. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige effecten op de natuurdoelstellingen van het gebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); deze gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies en bestemmingsplannen). Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is de Kinderdijk, op circa 6 kilometer afstand tot het bestemmingsplangebied. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit Natura 2000 gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te klein van omvang en is de afstand tussen het bestemmingsplangebied en het Natura 2000 gebied te groot.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de voormalige ecologische hoofdstructuur van het Rijk en de provincies. De Nieuwe Maas, voor een deel binnen het plangebied gelegen, maakt onderdeel uit van het NNN. De enige ontwikkeling binnen het NNN-gebied waarin het bestemmingsplan voorziet betreft de realisatie van het getijdenpark bij het Eiland Van Brienenoord, dit betreft een versterking van de rivier als onderdeel van het NNN. De overige in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben op voorhand geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van dit NNN-gebied. Hiervoor zijn de ontwikkelingen te beperkt van omvang.

6.8.3 Soortbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

Bij de voor het bestemmingsplan uitgevoerde Flora- en Faunatoets is nagegaan door welke beschermde soorten het plangebied wordt gebruikt danwel geschikt is.

Het plangebied is een aantrekkelijk leefgebied voor vleermuizen door de afwisseling van woningbouw uit de wederopbouwperiode, forse groenelementen en diverse typen oppervlaktewater. Dit type wijken biedt direct bij elkaar zowel verblijfplaatsen als foerageergebieden. Uit de natuurdatabase is bekend dat er ook vleermuisverblijfplaatsen zijn in de grondgebonden woningen in het plangebied. Alle bekende verblijfplaatsen zijn van de Gewone dwergvleermuis. Van de parken in het plangebied is bekend dat deze intensief als foerageergebied worden gebruikt door Gewone en Ruige dwergvleermuizen.

Het plangebied heeft een afwisselende inrichting met een aantal tamelijk verschillende stedelijke omgevingen. Uit het voorgaande onderzoek blijkt dan ook dat er een zeer breed scala van vogelsoorten in het plangebied voorkomt. Hier zitten ook voor het stedelijk gebied opmerkelijke soorten bij zoals; Houtsnip, Tuinfluiter, IJsvogel en Goudhaan. In de natuurdatabase zijn in het bestemmingsplangebied waarnemingen van de volgende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten aanwezig: Huismus, Gierzwaluw, Buizerd, Sperwer en Boomvalk. De buizerd en Sperwer komen in het plangebied voor vanwege de aanwezigheid van relatief grote en rustige stukken bosachtige vegetatie in beide parken. De Huismus en Gierzwaluwen komen in het plangebied voor vanwege de beschikbaarheid van als nestlocatie geschikte pannendaken.

In het Park de Twee Heuvels leven steenmarters. In het bestemmingsplangebied kunnen daarnaast nationaal beschermde grondgebonden zoogdieren worden verwacht waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name: bosmuis, mol, bunzing, egel, konijn en meerdere soorten (spits)muizen.

De wateren binnen het bestemmingsplangebied zijn ongeschikt voor habitatrichtlijnsoorten vissen. In de wateren binnen het bestemmingsplangebied kunnen wel algemeen voorkomende vissoorten waaronder Karper, Snoek, Snoekbaars en Blankvoorn worden verwacht. Uit eerder onderzoek is bekend dat de rodelijstsoorten Vetje en Alver voorkomen in het bestemmingsplangebied.

In het bestemmingsplangebied zijn nationaal beschermde amfibieën aanwezig waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Met name Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander kunnen zich goed handhaven in afwisselende stedelijke gebieden zoals het plangebied.

Uit het plangebied zijn geen waarnemingen van actueel beschermde soorten planten bekend. Het floristisch meest interessante deelgebied is waarschijnlijk het Eiland van Brienenoord omdat hier een aantal milieus aanwezig zijn die elders in de stad niet bij elkaar voorkomen zoals: zoetwatergetijdenoevers, droge kalkrijke schrale vegetaties, halfopen verwilderd bos. Typerend voor het, op Europees niveau schaarse, landschapstype zoetwatergetijdengebied is de Spindotterbloem. Typerend voor droge kalkrijke vegetaties is de, in België nog wel beschermde, Wilde marjolein.

6.8.4 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan maakt nieuwbouw van woningen mogelijk op twee locaties aan de noordkant van het park De Twee Heuvels. Als er op deze locaties beschermde soorten aanwezig zijn moet bij het bestemmingsplan aannemelijk worden gemaakt dat in de bouwplanfase voor het verstoren van deze soorten een ontheffing van de Wet natuurbescherming zal kunnen worden verkregen. Om vast te kunnen stellen of dit het geval is heeft er ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Dit ecologisch vooronderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Hieruit blijkt dat de woningbouwlocaties (hierna het onderzoeksgebied) ongeschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaats voor vogels met jaarrond beschermde nesten in gebouwen en bomen. Het onderzoeksgebied is wel geschikt als niet essentieel functioneel leefgebied (foerageergebied) voor roofvogels, maar daarvoor zijn in de omgeving ruim voldoende vergelijkbare alternatieven aanwezig. Het onderzoeksgebied is potentieel geschikt voor soorten met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels. Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoord. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen, en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in de huidige bebouwing op de westelijke woonbestemming aanwezig. Maar er zijn thans geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Voor vleermuizen geschikte bomen met holten en spleten ontbreken in het onderzoeksgebied. Potentieel essentieel foerageergebied van vleermuizen is binnen het onderzoeksgebied afwezig, in de omgeving zijn ruim voldoende vergelijkbare alternatieven voorhanden. Vliegroutes zijn mogelijk aanwezig langs de randen van het park, deze opgaande structuren zullen behouden blijven. Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het onderzoeksgebied redelijkerwijs uit te sluiten. Het onderzoeksgebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is op basis van het bovenstaande niet nodig.

Bij intensivering van het bedrijventerrein Stadionweg en bij verbouwing/renovatie in het plangebied moet een verkennend onderzoek worden uitgevoerd naar beschermde soorten. Indien als gevolg van de herbestemming het pand aan de Bovenstraat 165 verbouwd of gesloopt moet worden is eerst nog onderzoek nodig naar Huismussen en Gierzwaluwen. Mitigatie- en compensatiemogelijkheden zijn ter plaatse ruim voor handen zodat er naar verwachting geen ontheffingstraject nodig zal zijn. Bij werkzaamheden aan watergangen en waterelementen waar men vis verwacht, dient gewerkt te worden conform de gedragscode van de Unie van Waterschappen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die binnen een bestaande bestemming vallen, zoals sloop en nieuwbouw van woningen, renovaties of het herinrichting, dient voorafgaand nog flora- en faunaonderzoek te worden uitgevoerd. Bij bestemmingsplanwijzing of een projectbestemmingsplan dient opnieuw getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming.

Gezien het bovenstaande is de conclusie dat het bestemmingsplan aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 7 Handhaving

In veel gevallen zijn illegale bebouwing en gebruik voor de gemeente niet direct kenbaar. Veelal komt de gemeente daar achter nadat door belanghebbenden is geklaagd over overlast. Inspectie ter plaatse en raadpleging van het ter plaatse geldende bestemmingsplan leert pas dan of er sprake is van strijd met de gegeven bestemming en of daartegen kan worden opgetreden.

Op grond van gemeentebeleid, neergelegd in het “Handhavingsbeleidsplan Toezicht Gebouwen” uit 2009 wordt bij de huidige aanpak eerst gekeken of het gebruik/bouwwerk kan worden gelegaliseerd. Als legalisatie niet mogelijk of wenselijk is, zal de overtreder doorgaans met een dwangsom worden gesommeerd om binnen een bepaalde periode een einde te maken aan de overtreding.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan legt hoofdzakelijk de bestaande situatie vast, maar maakt ook de bouw van nieuwe woningen mogelijk.

Ter plaatse van de twee woningbouwlocaties aan de noordkant van Park de Twee Heuvels is de grond in eigendom van de gemeente. Het kostenverhaal voor deze ontwikkelingen vindt daarom plaats bij de gronduitgifte. Deze ontwikkeling blijkt ook met het huidige verkleinde oppervlak van de locaties (zie paragraaf 4.2.1) financieel haalbaar. Dit is mede te danken aan een flinke stijging van de grondopbrengsten.

Ook wordt de nieuwbouw van twee woningen op de kavel Buitendijk 97 mogelijk gemaakt (aan de zijde van de Sportlaan). Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld zal een overeenkomst met de initiatiefnemer worden gesloten waarin de kosten voor de gemeente gedekt zijn.

Het bestemmingsplan is gezien het bovenstaande financieel uitvoerbaar. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Participatie

Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, zal een ieder gedurende zes weken, in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen met betrekking tot het ontwerpbestemmingsplan. Gedurende de periode van terinzagelegging zal een informatieavond georganiseerd worden waar een ieder vragen kan stellen met betrekking tot het terinzageliggende ontwerpbestemmingsplan.

9.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg bij de voorbereiding van bestemmingsplannen, als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

  • 1. GS, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, directie DRM;
  • 2. WSHD, Waterschap Hollandse Delta;
  • 3. BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam;
  • 4. VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond;
  • 5. Tennet, Zuid-Holland, beheerder hoogspanningsnet;
  • 6. VWS Pipeline Control;
  • 7. LVNL, Luchtverkeersleiding Nederland;
  • 8. K.P.N. Telecom;
  • 9. N.V. Nederlandse Gasunie;
  • 10. Ministerie van Defensie, dienst gebouwen, werken en terreinen;
  • 11. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
  • 12. Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • 13. Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid;
  • 14. Evides;
  • 15. Prorail;
  • 16. MONET.

Een reactie is ontvangen van de in de volgende paragrafen genoemde vooroverlegpartners.

9.2.1 provincie Zuid-Holland

Ontheffing Wet natuurbescherming

De provincie vindt het van belang dat het bestemmingsplan al voldoende inzicht geeft in de mogelijke effecten op natuurwaarden en plant- en diersoorten. Zo wordt voorkomen dat een bestemmingsplan ruimtelijke ontwikkelingen toestaat die in strijd zijn met de Wet natuurbescherming (Wnb) en dus alsnog niet gerealiseerd kunnen worden. De gemeente heeft bij de omgevingsdienst Haaglanden een aanvraag ingedien voor een ontheffing van de Wnb voor de herinrichting van Park de Twee Heuvels en woningbouw aan de noordkant van dit park. De omgevingsdienst heeft aangegeven voornemens te zijn deze ontheffing af te wijzen. Door ontbreken van voldoende concrete informatie over hoe dit plan wordt uitgevoerd is niet duidelijk of het foerageergebied van de beschermde soort 'gewone dwergvleermuis' wordt aangetast. Het bestemmingsplan moet op dit punt nader aangevuld en gemotiveerd worden.

Recatie

Er is aanvullend onderzoek verricht naar de vraag of er voor de herinrichting van Park de Twee Heuvels, en voor de woningbouw aan de noordkant van dit park, een ontheffing nodig is van de Wet natuurbescherming. Het resultaat van dit onderzoek (Memo beoordeling Wet natuurbescherming bestemmingsplan IJsselmonde Noord) is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit dit onderzoek blijkt dat na het treffen van een pakket aan maatregelen voor de herinrichting van het park de geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is, omdat deze wet niet wordt overtreden. De herinrichting van het park is mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan, de woningbouw wordt mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan IJsselmonde Noord. Ter plaatse van de twee woningbouwlocaties aan de noordkant van het park blijken geen beschermde natuurwaarden aanwezig te zijn, zodat ook hiervoor geen ontheffing nodig is. Het bestemmingsplan is op dit punt aangevuld (zie paragraaf 6.8).

9.2.2 Waterschap Hollandse Delta

Het waterschap Hollandse Delta heeft de volgende opmerkingen bij het bestemmingsplan:

In het hoofdstuk Water is aangegeven dat er in het plangebied van IJsselmonde Noord meer water wordt gegraven dan nodig is ter compensatie van de toename van verharding door de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Dit water wil de gemeente in de toekomst inzetten voor andere projecten. Het surplus aan gegraven water wordt door het waterschap vastgelegd in de watervergunning. Daarbij worden de voorwaarden vermeld waaronder dit surplus in de toekomst kan worden ingezet. Een van de uitgangspunten daarbij is dat compensatiewater alleen kan worden ingezet binnen hetzelfde peilgebied.

Het gebruik van water-passerende verharding in Sportdorp wordt toegejuigd omdat hierdoor het wateropnemend vermogen van de grond toeneemt.

Bij het vernieuwen van het rioleringssysteem heeft een gescheiden systeem zoals aan de Stadionweg en bij Park de Twee Heuvels natuurlijk de voorkeur. Het waterschap verzoekt om een gescheiden rioolsysteem ook op andere locaties toe te passen.

Reactie

Het waterschap wijst er terecht op dat het overschot aan gegraven water, dat per saldo ontstaat door de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, alleen voor toekomstige ontwikkelingen kan worden ingezet als deze binnen hetzelfde peilgebied liggen. De gemeente onderschrijft het belang van een gescheiden rioolsysteem, en van de mogelijkheid van de bodem om water op te nemen (o.a. door het toepassen van water-passerende verharding). Wij zien echter geen mogelijkheden om het toepassen hiervan in het bestemmingsplan vast te leggen.

9.2.3 BOOR, Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam

De toelichting bij het aspect archeologie in het concept ontwerpbestemmingsplan is volledig en correct. Wel staat er nog een PM in, terwijl de tekst zo te zien geen aanpassing behoeft. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie ontbreken echter in de regels en op de verbeelding, dit moet nog worden aangevuld.

Reactie

In het concept ontwerpbestemmingsplan ontbraken inderdaad nog de regels en de dubbelbestemmingen op de verbeelding. In het ontwerpbestemmingsplan zijn in de regels (artikel 30 t/m 33) en op de verbeelding vier dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie opgenomen. De PM is uit de toelichting verwijderd.

9.2.4 VRR, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

De Veiligheidsregio geeft voor het bestemmingsplan IJsselmonde Noord het volgende advies:

1. Veiligheidszone Nieuwe Maas

De VRR adviseert eventuele herontwikkeling binnen de 15 kW/m² contour van het plasbrandscenario (25 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas) zodanig te construeren dat aanwezige personen goede ontvluchtingsmogelijkheden hebben. Voor het ontvluchten is het wenselijk minimaal één (nood)uitgang van de Nieuwe Maas af te richten. Als niet veilig kan worden gevlucht dient het gebouw zodanig te worden geconstrueerd dat aanwezige personen er gedurende een plasbrand veilig kunnen schuilen. Hierbij kan gedacht worden aan blinde gevels/daken, het beperken van het glasoppervlak of het inrichten van een schuilruimte binnen het gebouw. De gevels en/of glasoppervlakken die gericht zijn naar de Nieuwe Maas, behoren bestand te zijn tegen een warmtestralingsflux >15 kW/m². Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient bij de brandpreventietoets rekening te worden gehouden met de effecten van een plasbrand op de gevel/dak.

Reactie

Het bestemmingsplan maakt binnen 25 meter vanaf de oever van de Nieuwe Maas geen nieuwe gebouwen mogelijk. Ook zijn er binnen de veiligheidszone geen gebouwen aanwezig, zodat het advies ook niet toegepast kan worden bij vervangende nieuwbouw.

2. Plasbrandaandachtsgebied A16

Eventuele herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten (zoals bedoeld in artikel 1 van het Bevi) binnen het plasbrandaandachtsgebied van rijksweg A16 (30 meter vanaf de buitenste rijbaanstreep) dient te voldoen aan de artikelen 2.5 t/m 2.9 van de regeling Bouwbesluit 2012 als er rechtens verkregen bouweisen m.b.t. plasbrandaandachtsgebieden op het pand rusten. Als dit niet het geval is adviseert de VRR om het pand conform de bovengenoemde artikelen te bouwen.

Reactie

De bedrijfsbebouwing aan de Zuiddiepjeskade is voor een deel binnen het plasbrandaandachtsgebied van de A16 gelegen. Bij een eventuele herontwikkeling van deze bedrijfsbebouwen hoeft niet te worden voldaan aan de genoemde artikelen uit de regeling Bouwbesluit 2012. De A16 is ter plaatse van de bedrijfsbebouwing gelegen op de Van Brienenoordbrug met aan weerszijden een geluidsscherm. Het effect van een plasbrand zal (als dit al optreed buiten de snelweg zelf) beperkter zijn dan op locatie waar de A16 op een talud ligt. Mede gezien deze specifieke omstandigheid neemt de gemeente het advies van de VRR op dit punt niet over.

3. en 4. 1% letaliteitscontour gastransportleiding

De VRR adviseert om bij eventuele herontwikkeling de gebouwen binnen de 1% letaliteitscontour van de hogedruk gastransportleiding W-530 (15 meter vanuit het hart van de leiding) zodanig te construeren dat deze beschermd zijn tegen branddoorslag en brandoverslag als gevolg van een fakkelbrand. Bij de verlening van een bouwvergunning moet bij de brandpreventieve toets rekening worden gehouden met de effecten van een fakkelbrand op gevel en dak. Ook wordt geadviseerd om bij herontwikkeling binnen de 1% letaliteitscontour zo te bouwen dat minimaal één (nood)uitgang van de gasleiding af is gelegen.

Reactie

Binnen de 1% letaliteitscontour van de hogedruk gastransportleiding zijn een aantal van de woningen in Sportdorp gelegen. Herontwikkeling van deze cultuurhistorisch waardevolle woningen is niet aan de orde. Van nieuwbouw binnen deze contour is evenmin sprake. De door de VRR geadviseerde maatregelen maken voor een deel onderdeel uit van de bouwplanfase (de brandpreventieve toets). De gemeente onderschrijft het belang van het rekening houden met effectafstanden bij nieuwe ontwikkelingen. Ten aanzien van het opnemen in bestemmingsplannen van voorwaardelijke verplichtingen, waar bij eventuele herontwikkeling binnen effectafstanden aan moet worden voldaan, overweegt de gemeente het volgende: Dit grijpt in op bestaande rechten, het is onduidelijk welke financiële belasting dit met zich meebrengt en mogelijk zijn er negatieve effecten op cultuurhistorie/welstand (als gevels geen of kleine ramen moeten hebben). Om deze redenen kiest de gemeente er niet voor om het advies van de VRR ter vertalen naar voorwaardelijke verplichtingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van de betreffende woningen wordt voldaan aan de wettelijke normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico.

5. en 6. Mechanische ventilatie toxisch scenario A16

De VRR adviseert (bij punt 5) om bij eventuele herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone (10-6-plaatsgebonden risicocontour) van 58 meter vanaf het hart van de rijksweg te bouwen conform artikel 2.10 van de regeling Bouwbesluit 2012. De VRR adviseert eveneens (bij 6) om conform artikel 2.10 te bouwen bij herontwikkeling van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 1% letaliteitscontour van 120 meter vanaf het hart van de A16. Dit artikel betreft de verplichting om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld als er door een ongeluk met gevaarlijke stoffen op de A16 een gifwolk ontstaat.

Reactie

Het is wettelijk verplicht om bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone zo te bouwen dat de mechanische ventilatie handmatig kan worden uitgeschakeld. De VRR adviseert om dit ook te doen bij herontwikkeling, niet alleen binnen de veiligheidscontour maar ook binnen de ruimere 1% letaliteitscontour van het toxische scenario. De gemeente onderschrijft dat het vanuit het oogpunt van veiligheid van belang is om de mechanische ventilatie (indien aanwezig) handmatig uit te kunnen schakelen. Nu de regeling Bouwbesluit 2012 dit alleen bij nieuwbouw binnen de veiligheidszone verplicht stelt is het discutabel of de gemeente deze maatregel aanvullend mag verplichten voor herontwikkeling en binnen de 1% letaliteitscontour. Bovendien moet om deze maatregel als voorwaardelijke verplichting voor te kunnen schrijven vaststaan dat dit noodzakelijk is om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. Omdat de 1% letaliteitscontour een effectafstand is met een zeer kleine kans op optreden kan niet worden gesteld dat het afsluitbaar van de buitenlucht maken van gebouwen noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening.

7. Goede voorlichting en instructie bij een calamiteit

Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens calamiteit door middel van de campagne "Goed voorbereid zijn heb je zelf in de hand". Op de website "www.rijnmondveilig.nl" staat meer informatie over wat te doen in geval van een incident.

Reactie

Dit advies valt niet binnen de context van de Wet ruimtelijke ordening en kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld.

9.2.5 Gasunie

Voorrangsbepaling

De Gasunie verzoekt een regeling op te nemen met voorrangsbepaling. In dit plan valt de dubbelbestemming Leiding - Gas samen met enkele andere bestemmingen (zoals archeologie). Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient een onderlinge rangorde te worden aangegeven. Dit is nu niet het geval. Gezien de veiligheidsaspecten die gelden om een veilige ligging van de gastransportleiding te waarborgen, verzoekt de Gasunie om een bepaling op te nemen, zodat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' bij samenvallen met andere bestemmingen voorrang krijgt.

Reactie

Naar aanleiding van meerdere vooroverlegreacties heeft, voor wat betreft het onderdeel “voorrangsbepaling”, nader overleg plaatsgevonden. Als gevolg daarvan is de Gasunie tot de conclusie gekomen dat de in het concept ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemmingsregels de belangen van de Gasunie voldoende borgen en het opnemen van een voorrangsregeling niet nodig is. Immers, in de bestemming 'Leiding - Gas' is een bouwverbod opgenomen om te bouwen ten behoeve van de onderliggende bestemmingen. Alleen na afwijking, en dus na nadere afweging, kan er gebouwd worden conform de onderliggende bestemmingen. Teneinde afstemmingen met de Gasunie te garanderen is de mogelijkheid om af te wijken van het genoemde bouwverbod als binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij als randvoorwaarde geldt dat, alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, advies nodig is van de leidingbeheerder.

Gebruiksregel strijdig gebruik

De Gasunie verzoekt om artikel 28 'Leiding - Gas' uit te breiden met het opnemen van een gebruiksregel.

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
  • het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

Reactie

Het opslaan van goederen is verboden vanwege artikel 28.4.1 lid h. De gevraagde uitzondering betreft werken en werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en is derhalve als uitzondering genoemd.

Door artikel 28.3.1 aan te vullen met de passage ", met dien verstande dat kwetsbare objecten niet zijn toegestaan" wordt voorkomen dat kwetsbare objecten worden toegelaten.

Algemene bepalingen

De Gasunie verzoekt artikel 28.4.2. uit te breiden met de volgende bepalingen:

het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning, zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Reactie

Er bestaat geen bezwaar om in artikel 28.4.2 bedoelde graafwerkzaamheden op te nemen, zodat aan dit verzoek gehoor is gegeven.